I nfo r m a t i e f
Bloedgroepen bij de hond en de kat Auteur
C.J van der Meiden
Trefwoorden
bloedgroepen, DEA, hond, kat, neonatale erytrolyse
Samenvatting
Bij de hond is een aantal bloedgroepen bekend, waarvan in verband met bloedtransfusies de DEA 1.1 de belangrijkste is. Omdat honden van nature geen antistoffen tegen deze bloedgroep hebben, zijn bij een eerste transfusie geen reacties tengevolge van dit antigeen te verwachten.
Bij katten is een bloedgroepsysteem bekend met de antigenen A en B. Deze antigenen zijn niet alleen van belang in verband met bloedtransfusies, maar spelen ook een rol in de neonatale erytrolyse bij pasgeboren kittens.
Inleiding
en ���������������������������������������������� Young de resultaten van een studie naar de mechanismen van afbraak van erytrocyten, waarbij de hond als diermodel gebruikt was.1 Zeven bloedgroepantigenen werden door hen bij deze diersoort geïdentificeerd, die met de letters A t/m G aangeduid werden. Vervolgens werd een vijftal bloedgroepen ontdekt door achtereenvolgens Bowdler et al., Suzuki et al., Colling en Saison, en Symons en Bell.2-5 Nog onlangs, in 2007, is een nieuw bloedgroepsysteem bij de hond ontdekt dat de naam DAL heeft gekregen, vanwege het feit dat bij dalmatische honden dit antigeen vaak ontbreekt.6
Hoe ver de geschiedenis van de bloedtransfusies exact terug gaat, is niet geheel duidelijk. Zeker is wel dat rond het midden van de 17e eeuw de Franse arts Jean Baptiste Denis bloed van lammeren toediende aan mensen. Bij deze vroege bloedtransfusies traden dus dieren op als donor. Het zou echter nog enkele eeuwen duren voordat dieren ook bloed gingen ontvangen. Anno 2008 is het toedienen van een bloedproduct aan een hond of een kat een regelmatig uitgevoerde behandeling geworden. De Eerste Veterinaire Bloedbank Nederland heeft het afgelopen jaar ongeveer 800 eenheden ‘packed cells’ en plasma geleverd aan dierenartsen in Nederland en België, en het aantal groeit nog steeds sterk. Voor het veilig toedienen van bloed aan dieren gelden dezelfde regels en voorzorgen als bij mensen. De vele overeenkomsten tussen de erytrocyten van mensen, honden en katten maken dat bij veterinaire bloedtransfusies nogal eens gebruik gemaakt wordt van de kennis en ervaring met betrekking tot bloedtransfusies bij de mens. Er zijn echter ook verschillen tussen diverse species en dat laatste is zeker het geval waar het gaat om de bloedgroepen.
Bloedgroepen bij de hond
Al snel na de ontdekking van het humane ABObloedgroepsysteem door Landsteiner ontdekten Von Dungern en Hirszfeld in 1910 een viertal bloedgroepen bij honden. In 1962 publiceerden Swisher
28
vol .
2
nr .
1 - 2009
(Tijdschr Bloedtransfusie 2009;2:28-32)
Nadat aanvankelijk de letters A, B, C, etcetera gebruikt werden voor de naamgeving worden tegenwoordig de meeste bloedgroepen bij honden aangeduid met de letters DEA (‘dog erythrocyte antigen’), gevolgd door een volgnummer. Inmiddels zijn 13 bloedgroepsystemen beschreven bij de hond, waarvan een aantal genetisch en chemisch nog niet volledig getypeerd is (zie Tabel 1). Met commercieel verkrijgbare antisera kunnen momenteel 5 bloedgroepantigenen aangetoond worden met behulp van een agglutinatiereactie. Tabel 1 geeft een overzicht met in de derde kolom de incidentie en in kolom 4 de eventuele aanwezigheid van natuurlijke antistoffen.
Het DEA 1-bloedgroepsysteem
In dit bloedgroepsysteem is sprake van een drietal allelen, aangeduid als DEA 1.1, DEA 1.2, en DEA
tijdschrift
voor
bloedtransfusie
Tabel 1. De belangrijkste bloedgroepen bij de hond. DEA
Oude naam
Incidentie (%)
Natuurlijke antistoffen
1.1
A1
42
nee
1.2
A2
20
nee
onbekend slechts geïdentificeerd in 1 onderzoek
nee
1.3 3
B
6%
20%
4
C
98%
nee
5
D
23%
10%
7
Tr
45%
50%
Fy
positief
positief
positief
DAL
waarschijnlijk algemeen voorkomend ontbreekt soms bij dalmatiërs
nee
1.3. Ook het nultype komt voor. De ������������������ wijze van overerving is autosomaal dominant, waarbij DEA 1.1 volledig dominant is over DEA 1.2 en DEA 1.2 dominant is over DEA 1.3. Het fenotype DEA 1.1 kan dus genotypisch zowel 1.1/1.1, 1.1/1.2, 1.1/1.3 als 1.1/- zijn. Van nature komen er bij de hond geen antistoffen voor tegen 1 van de DEA 1-antigenen. Een transfusie van een hond leidt echter tot de ontwikkeling van antistoffen tegen het DEA 1-antigeen van de donor indien de ontvanger die bloedgroep niet heeft. DEA 1.1 is het meest immunogene antigeen op de rode cellen van de hond. Een enkele transfusie van DEA 1.1-positief bloed bij een DEA 1.1-negatief dier kan al leiden tot hoge IgG- en IgM-titers. DEA 1.1-negatieve honden die gesensibiliseerd zijn voor dit antigeen vertonen een heftige, acute, hemolytische reactie wanneer ze in contact komen met het antigeen.7 Van de op dit moment bekende bloedgroepen bij de hond is het DEA 1.1 de enige waarvan een ernstige acute transfusiereactie te verwachten is. Het feit dat er geen natuurlijke antistoffen voorkomen tegen dit antigeen maakt dat een eerste bloedtransfusie zowel met DEA 1.1-positief als -negatief bloed gegeven kan worden. Dit is de reden dat in de diergeneeskundige praktijk veel bloedtransfusies aan honden gegeven worden, zonder dat de bloedgroep van de ontvanger bekend is. Ook wanneer de ontvanger DEA 1.1-negatief is, zal een DEA 1.1-positieve transfusie niet leiden tot een immunologische transfusiereactie vanwege het ontbreken van natuurlijke antistoffen. Een DEA 1.1-negatieve hond zal door een transfusie met DEA 1.1-positief bloed wel gesensibiliseerd worden, met als gevolg dat een eventuele volgende
tijdschrift
voor
bloedtransfusie
Figuur 1. DEA 1.1-geltest (ID-Card anti-DEA 1.1 DiaMed AG 1785 Cressier FR Zwitserland)
transfusie uitsluitend met DEA 1.1-negatief bloed gegeven kan worden. DEA 1.1-negatieve honden worden wel als universele donor aangemerkt. Om een tweetal redenen is deze term echter niet terecht: ernstige acute transfusiereacties zijn weliswaar niet te verwachten, maar incompatibiliteit ten aanzien van andere bloedgroepen kan wel een minder acute reactie veroorzaken, met mogelijk consequenties voor de overlevingstijd van de getransfundeerde cellen. Verder dient bedacht te worden dat de kennis over bloedgroepsystemen bij de hond niet volledig is. Zonder twijfel bestaan er bloedgroepantigenen die nog niet geïdentificeerd zijn en die mogelijk problemen veroorzaken bij honden die van nature of tengevolge van een bloedtransfusie antistoffen hiertegen hebben. Het onlangs ontdekte DAL-antigeen illustreert dit gevaar. Deze bloedgroep werd ontdekt nadat bij een tweetal dalmatiërs een acute transfusiereactie ontstond bij een herhaalde bloedtransfusie, terwijl er bij de eerste sprake was van compatibiliteit ten aanzien van DEA 1.1. Er is een sneltest op de markt onder de naam RapidVet-H op basis van een monoklonale murine anti-
vol .
2
nr .
1 - 2009
29
I nfo r m a t i e f
Tabel 2. Incidentie van de bloedgroep B bij een aantal raskatten. Ras
Incidentie van de bloedgroep B
Abessijn
14%
Burmees
0%
Siamees
0%
Brits korthaar
40%
Cornish rex
34%
Main coon
2%
Perzische kat
14%
Europese korthaar
<1%
Indicaties voor bloedtransfusie Figuur 2. Mycoplasma hemofelis, een extracellulaire parasiet bij de kat. Met toestemming van M.R. Lappin, College of Veterinary Medicine and Biomedical Sciences, Colorado State University, Fort Collins.
DEA 1.1. De test is simpel uitvoerbaar door een druppel bloed zonder voorbewerking te mengen met de antistoffen op een kartonnen kaartje, waarna macroscopische agglutinatie de aanwezigheid van de bloedgroep aantoont. Er komen echter nogal eens vals-positieve agglutinaties voor, waarschijnlijk door een kruisreactie met het DEA 1.2-antigeen. Door de onvoldoende specificiteit van deze test kunnen DEA 1.1-negatieve ontvangers van bloed onterecht als DEA 1.1-positief aangemerkt worden. Dit kan leiden tot de onterechte conclusie dat het dier niet gesensibiliseerd zal worden door een transfusie met DEA 1.1-positief bloed. Diamed ® heeft een bloedgroeptest op basis van een monoklonaal in een gelmatrix (zie Figuur 1 op pagina 29). Uit eigen onderzoek is gebleken dat deze test een zeer hoge specificiteit heeft voor het DEA 1.1-antigeen.
Bloedtransfusie bij de hond of kat
Het aantal bloedtransfusies dat jaarlijks aan honden en katten gegeven wordt neemt snel toe. Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de komst van de Eerste Veterinaire Bloedbank Nederland in 2003, waarmee de verkrijgbaarheid van getypeerd en op afwijkingen gecontroleerd bloed sterk verbeterd is. Anderzijds speelt mee dat er voor huisdieren sinds enkele jaren een goede ziektekostenverzekering is (Proteq, SNS Reaal), waardoor dure behandelingen binnen bereik gekomen zijn van veel huisdiereigenaren.
30
vol .
2
nr .
1 - 2009
De indicaties voor het geven van een bloedtransfusie aan een hond of een kat, lopen grotendeels parallel met die voor humane patiënten. • Hemolyse. Immuungemedieerde hemolytische anemie is een regelmatig voorkomende aandoening bij zowel de hond als de kat. Een deel is autoimmuun van oorsprong (auto-immuunhemolytische anemie; AIHA) en een deel wordt veroorzaakt door een ziekteproces elders. Ontstekingen, maligniteiten, vaccinaties en bepaalde medicijnen kunnen de oorzaak zijn van antistoffen die gericht zijn tegen antigenen op de membraan van de rode bloedcellen.8 Bij de behandeling van deze aandoening is terughoudendheid met het gebruik van bloedcellen op zijn plaats. Ondanks deze relatieve contra-indicatie spelen bloedtransfusies een belangrijke rol bij de behandeling van honden en katten met AIHA. De anemie is vaak zeer ernstig, een hematocriet minder dan 0,10 l/l is zeker geen uitzondering, wat toediening van erytrocyten noodzakelijk maakt om de patiënt in leven te houden. Een andere reden is het voorkomen van orgaanhypoxie, wat kan leiden tot irreversibele beschadigingen. • Infecties. Een aantal bloedparasieten bij honden en katten zijn bekende veroorzakers van anemie. Babesia canis, een intra-erytrocytaire parasiet, staat de laatste jaren erg in de belangstelling vanwege het oprukken van deze, door een zuidelijke teek overgebrachte, parasiet van het zuiden naar het noorden van Europa. Bij katten is Mycoplasma hemofelis een bekende bloedparasiet die immunologische destructie van geïnfecteerde erytrocyten veroorzaakt (zie Figuur 2).9 • Stollingsstoornissen. Bij honden en katten worden
tijdschrift
voor
bloedtransfusie
Aanwijzingen voor de praktijk 1. Bij de hond is, in tegenstelling tot de situatie bij de kat, een primotransfusie zonder dat de bloedgroep van de ontvanger bekend is, acceptabel. 2. Omdat de kennis over bloedgroepantigenen bij honden en katten nog onvolledig is, dient rekening gehouden te worden met transfusiereacties door onbekende bloedgroepen. 3. Om neonatale erytrolyse te voorkomen dienen poezen met de bloedgroep B uitsluitend gedekt te worden door katers met dezelfde bloedgroep. diverse stollingsstoornissen gezien. Trombocytopenie, de ziekte van Von Willebrand, hemofilie A en B en andere factordeficiënties kunnen een bloed- of plasmatransfusie noodzakelijk maken. Een bijzondere stollingsstoornis die bij honden nogal eens gezien wordt, wordt veroorzaakt door een intoxicatie met rattengif, dat een cumarinederivaat als werkzame stof heeft. Orale opname leidt na ongeveer 48 uur tot bloedingen tengevolge van een tekort aan de vitamine K-afhankelijke stollingsfactoren II, VII, IX en X. Het eerste cumarinederivaat dat als rodenticide ingezet werd was Warfarin®. Inmiddels is er sprake van uitgebreide resistentie van ratten en muizen tegen deze stof, en zijn er diverse nieuwe derivaten ontwikkeld. Deze tweede generatie cumarinederivaten hebben een dermate lange halfwaardetijd dat vergiftigde honden soms weken lang met bloedplasma en Konakion® behandeld moeten worden.10 • Bloedverlies tijdens chirurgie. • Oncologische patiënten. Oncologische patiënten hebben soms bloed nodig vanwege verlies vanuit het primaire proces, of vanwege anemie die ontstaat door de behandeling met cytostatica.
Bloedgroepen bij de kat
Het belangrijkste bloedgroepsysteem bij de kat kent de fenotypes A, B en AB. Omdat A volledig dominant is over B, zijn heterozygote dieren fenotypisch A. De bloedgroep AB komt een enkele keer voor en is waarschijnlijk het gevolg van de werking van een derde gen. Een nultype komt niet voor. Een belangrijk verschil met de situatie bij de hond is dat katten van nature antistoffen hebben tegen de niet aanwezige bloedgroep. Katten met de bloedgroep A hebben agglutinerende en hemolyserende antistoffen tegen het B-antigeen en B-katten hebben zeer hoge anti-A-titers. De praktijk bij honden dat een eerste transfusie eventueel blind gedaan kan worden,
tijdschrift
voor
bloedtransfusie
geldt dan ook zeker niet voor de kat. De transfusiereacties zijn heftig en, met name bij B-individuen vanwege de hoge anti-A-titers, mogelijk dodelijk.11 Ongeveer 95% van de katten heeft de bloedgroep A. B-katten komen voornamelijk voor binnen een aantal rassen, met als belangrijkste de Brits korthaar, waar 40% van de dieren het B-antigeen heeft (zie Tabel 2). Bij Europese kortharen, vaak aangeduid als huis-tuin-en-keukenkatten, is de frequentie van het gen voor B bijzonder laag. Minder dan 1 % van deze dieren heeft de bloedgroep B. Zoals in het voorgaande al aan de orde kwam worden bij honden vaak bloedtransfusies gegeven zonder dat de bloedgroep van de ontvanger bekend is, gebruik makend van het ontbreken van natuurlijke antistoffen tegen het DEA 1.1-antigeen. Het zal duidelijk zijn dat deze werkwijze bij katten, vanwege het wel voorkomen van natuurlijke antistoffen, grote risico’s heeft en onaanvaardbaar is. Bij de kat dient, voorafgaand aan iedere bloedtransfusie, de bloedgroep van zowel de donor als de ontvanger bekend te zijn.
Neonatale iso-erytrolyse
Behalve voor bloedtransfusies is er nog een reden om de bloedgroep van een kat te bepalen. Zogende poezen kunnen anti-A- of anti-B-immuunglobulinen overbrengen op de kittens, wat bij deze dieren een hemolytische reactie kan veroorzaken. Deze overdracht van antistoffen vindt bij katten niet intra-uterien plaats via de placenta, maar pas na de geboorte via het colostrum. Jonge katten kunnen namelijk, net als overigens zeer veel andere diersoorten, de eerste 24 tot 48 uur na de geboorte via een proces van pinocytose complete immuunglobulinen via de enterocyten opnemen.12 ���������������������������������������� Het probleem treedt met name op bij poezen met de bloedgroep B die kittens hebben met de bloedgroep A. De kittens die lijden aan het neonatale iso-erytrolyse (neonatale hemolyse) worden geel vanwege de icterus en sterven vaak binnen enkele dagen.
vol .
2
nr .
1 - 2009
31
I nfo r m a t i e f
Het probleem kan voorkomen worden door poezen met de bloedgroep B alleen te laten dekken door katers met dezelfde bloedgroep, waardoor alle kittens ook de bloedgroep B zullen hebben.13 In de fokkerij van katten die behoren tot een ras waarin de frequentie van het gen voor B hoog is, zoals bij de Brits korthaar en de Cornish rex, is dit ook de praktijk. Fokkers van deze rassen kennen de bloedgroep van hun fokdieren en kiezen voor hun B-poezen katers met dezelfde bloedgroep.
Conclusie
De huidige praktijk in de eerstelijns diergeneeskunde om bloed aan een hond toe te dienen zonder dat de bloedgroep bekend is, is niet onverantwoord voor zover het om een eerste transfusie gaat. Vanwege het voorkomen van natuurlijke antistoffen tegen het ontbrekende A- of B-antigeen is bij katten, ook bij een eerste transfusie, bloedgroepcompatibiliteit noodzakelijk.
Ontvangen 16 december 2008, geaccepteerd 26 januari 2009.
Referenties 1. Swisher SN, Young LE. The blood group system of dogs. Physiol Rev 1961;41:495-520. 2. Bowdler AJ, Bull RW, Slating R, Swisher SN. Tr: a canine red cell antigen related to the A-antigen of human red cells. Vox Sang 1973;24:228-35. 3. Suzuki Y, Stormont C, Morris BG, Shifrine M, Dobrucki R. New antibodies in dog blood groups. Transplant Proc 1975;7:365-7. 4. Colling DT, Saison R. Canine blood groups. 1. Description of new erythrocyte specificities. Anim Blood Groups Biochem Genet 1980;11:1-12. 5. Symons M, Bell K. Expansion of the canine A blood group system. Anim Genet 1991;22:227-35. 6. Blais MC, Berman L, Oakley DA, Giger U. Canine Dal blood type: A red cell antigen lacking in some Dalmatians. J Vet Intern Med 2007;21:281-6. 7. Kohn B, Reitermeyer S, Giger U. Bestimmung der Blutgruppe DEA 1.1. und deren Bedeutung beim Hund. Kleintierpraxis 1998;43,77-86.
32
vol .
2
nr .
8. Day MJ. Immune-mediated hemolytic anemia. In: Feldman BF, Zinkl JG, Jain NC. Schalm’s veterinary hematology, 5th ed. Lippincott, Williams & Wilkins, Philadelphia. 2000;799-806. 9. Bobabe PA, Nash AS, Rogerson P. Feline hemobartonellosis: clinical, haematological and pathological studies in natural infections and the relationship to infection with feline leukaemia virus. Vet Rec 1988;122:32-26. 10. Robben JH, Mout HC, Kuijpers EA. Anticoagulant rodenticide poisoning in dogs in The Netherlands. Tijdschr Diergeneeskd 1997;122:466-71. 11. Griot-Wenk ME, Callan MB, Casal ML, Chisholm-Chait A, Spitalnik SL, Patterson DF, et al. Blood type AB in the feline AB blood group system. Am J Vet Res 1996;57:1438-42. 12. Casal ML, Jezyk PF, Giger U. Transfer of colostral antibodies from queens to their kittens. Am J Vet Res 1996;57:1653-8. 13. Bücheler J. Fading kitten syndrome and neonatal isoerythrolysis. Vet Clin North Am Small Anim Pract 1999;29:853-70.
1 - 2009
Correspondentieadres Dhr. drs. C.J. van der Meiden, dierenarts Eerste Veterinaire Bloedbank Nederland Kerkstraat 24 7442 ED Nijverdal Tel.: 0548 618865 E-mailadres:
[email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
tijdschrift
voor
bloedtransfusie