Inhoudsopgave Maria Sibylla Merian 4 Vroeg Voorjaar 6 - 24
Late Lente 24 - 38
Zomer 38 - 46
Narcis 8 Tulp 10 Kievitsbloem 12 Viool 14 Keizerskroon 16 Hyacinth 18 Keizerskroon 20 Groot hoefblad 22
Tulp 26 Hyacinth 28 Tulp 30 Iris 32 Pioen 34 Lelie 36
Akelei 40 Roos 42 Oost-Indische kers 44 Oost-Indische kers 46
Oost-Indische kers 54 Zonnebloem 56
Winter 58 - 62 Iris persica 60 Helleborus 62
Herfst 48 - 50 Roos 50 Stokroos en gele kamille 52
Credits 64
Maria Sybilla Merian Beste lezer, Het gaat er hier niet om de levensgeschiedenis van deze bijzondere vrouw te beschrijven noch om het wetenschappelijk belang van haar werk aan te tonen of de rol van haar dochters. Dat heb ik al gedaan in ‘Maria Sibylla Merian & Dochters.Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap‘ en in de daarbij behorende tentoonstellingen in Amsterdam en Los Angeles in 2008. Deze Ode aan... is voor echte liefhebbers gemaakt. Onderwerp zijn haar bloementekeningen die in 2008 minder aan bod waren gekomen. Al jaren verzamelde ik planten voor mijn tuin die in haar vroege tekeningen - wat daar nog van over is - en in haar Nieuwe Bloemenboek uit 1680 voorkwamen. Ik maakte daar foto’s van en ontdekte dat alleen Merian in haar tekeningen in waterverf de bloemen en bladeren een transparantie en een helderheid gaf die ik ook in mijn foto’s probeerde uit te drukken. Voorgangers en tijdgenoten schilderden de kleuren ‘dicht’. Ik zocht naar een combinatie van haar tekeningen en mijn foto’s. Als Ode. De vader van Maria Sibylla was de bekende en geleerde Matthaeus Merian de Oude die de belangrijkste uitgeverij van Duitsland bezat. Zijn bedrijf lag in het centrum van Frankfurt. Mathaeus de Oude was een zeer gelovig man (Calvinist), een fenomenaal tekenaar en graveur, zeer belezen met een grote bibliotheek. Haar moeder, Johanna Sibylla Heim, was de tweede vrouw van de toen al oude Merian en veel minder in dit intellectuele milieu ingevoerd dan zijn eerste vrouw. Die was de dochter van de Vlaamse Theodor de Bry, toen de belangrijkste uitgever van prenten en boeken. De oude Merian had als gezel in De Bry’s bedrijf gewerkt en dat na zijn huwelijk overgenomen en uitgebreid. Matthaeus, geboren in Bazel, vestigde zich in Frankfurt. Hun twee oudste zonen, Matthaeus de Jonge en Caspar, zetten op hun beurt het bedrijf van de vader voort. Die stierf in 1650 toen Maria Sibylla drie jaar oud was. De zonen bleven zich bekommeren om het halfzusje en zij kon hun werkplaats altijd bezoeken en hun Maria Sybilla Merian als kunstenaar boeken raadplegen. en wetenschapster, getekend en in prent gebracht door haar latere Frankfurt aan de Main was binnen het Habsburgse rijk een internationale schoonzoon Georg Gsell, 1717 stad en bezat vrijhandelsrechten. Beroemd waren zijn grote jaarmarkten waar alles wat nieuw was uit Oost en West werd verhandeld. De stad aan de Main trok niet alleen kooplieden maar ook drukkers, uitgevers, schilders, ambachtslieden en intellectuelen aan. Natuurwetenschappers zoals Carolus Clusius hadden er gewoond. Maria werd op 4 april 1647 geboren. Een jaar voor het einde van de dertigjarige oorlog die miljoenen slachtoffers kostte. Een bloedige godsdienststrijd volgde, gevoerd door huurlegers die plunderden, brandstichtten en verkrachtten. Duitsland moest zich weer hervinden en worden opgebouwd. De oude Merian, een vrome Calvinist, stond open voor nieuwe bijbelinterpretaties gekoppeld aan maatschappelijke veranderingen. Hij gaf hierover verschillende boeken uit. Ook zijn tweede zoon Caspar, een getalenteerde graveur, was een zoekende in religieuze kwesties en vertrok in 1675 naar het Friese Wieuwerd waar de gemeenschap van Jean de Labadie een onderkomen had gevonden. Twee aanhangsters van zijn sekte, de freules Van Sommelsdyck, hadden hun landgoed en daarbijbehorende grond aan De Labadie ter beschikking gesteld. Hun broer, gouverneur van Suriname, had hier toestemming voor gegeven. Dankzij hem en dankzij de Labadisten die in Suriname een kolonie stichtten vertrok Maria Sibylla veel en veel later naar dat land. Maar nu weer terug in de tijd. Eerst kreeg de jonge Maria Sibylla nog les van haar tweede vader Jacob Marrel met wie haar moeder al vrij snel na de dood 4
van Matthaeus was getrouwd. Marrel was bloemenschilder én kunsthandelaar. Maria trouwde op haar 18de met zijn leerling Andreas Graff, tien jaar ouder dan zij, gespecialiseerd in architectuurtekenen en net terug van een langdurige studiereis naar Italië. Wie van ver komt heeft veel te vertellen en ze kende hem al jaren. Maar een eigen bedrijf/drukkerij/uitgeverij opzetten lukte niet. Waarschijnlijk te veel concurrentie. Het stel vertrok in 1670 met hun tweejarig dochtertje Johanna Helena naar zijn geboorteplaats Neurenberg. Ze moesten beiden aan de slag. Maria maakte tekeningen in waterverf van bloemen, vruchten, vazen met boeketten en daarin gaf ze ook les aan vermogende dames. Olieverfschilderijen zijn van haar niet bekend. Ze kon als vrouw ook geen lid van het Neurenberger schildersgilde worden, dus het werken in waterverf was haar enige optie. Graff specialiseerde zich in stadsgezichten.
Bloementekeningen. Aan haar loopbaan als bloemen-
schilder rept Maria zelf geen woord. Ze wilde als onderzoekster en tekenaar van insecten én hun voedselplanten herinnerd worden. Daarin kon ze schitteren. In de voorrede van ‘Der Raupen wunderbare Verwandelung...’ uitgegeven in Neurenberg (1679) schrijft ze wél dat haar eerste oefening het schilderen van kruiden, bloemen en vruchten was, versierd met allerlei ‘beestjes’. Toen ze 13 jaar was kweekte ze haar eerste zijderups en vlinder uit want de metamorfosen die insecten en met name vlinders doormaken hadden haar fascinatie. Dat schrijft ze in haar ‘Studieboek’, een entomologisch journaal waarin ze tot ca. 1710 de resultaten van haar inspanningen bij het kweken van honderden vlinders en andere insecten nauwgezet tekent en beschrijft. Dit unieke Studieboek dat zich in St. Petersburg bevindt, werd vlakvoor haar dood op 13 januari 1717 in Amsterdam door de lijfarts van Peter de Grote gekocht. Hierin staan ook enkele persoonlijke opmerkingen. Veel zijn het er niet. Na de publicatie van haar eerst zogenaamde Rupsenboek volgde in 1683 een tweede deel dat in Frankfurt uitkwam. Na de dood van haar stiefvader Marrel was ze terug naar haar geboortestad gegaan om haar moeder bij te staan. Echtgenoot en twee dochters - Maria Dorothea de jongste was in 1678 geboren - gingen mee. Ze was daar zeer gelukkig mee omdat ze het in die veertien jaar van haar verblijf in Neurenberg niet echt naar haar zin had gehad. Zo lees je tussen de regels in het Studieboek door. Frankfurt was veel groter en internationaler en ze zal zich hier vrijer hebben gevoeld. Uit de Neurenberger jaren zijn enkele bloem- en vruchtenstillevens bewaard én het ‘Neues Blumenbuch’ dat in 1680 in drie delen van elk 12 prenten uitkwam. In deze tijd ontstonden ook de 50 tekeningen van tuinbloemen die zich al sinds het einde van de 17de eeuw in het koninklijk paleis Rosenborg in Kopenhagen bevinden. Daar worden ze al eeuwen in wisselende combinaties tentoongesteld waardoor ze sterk zijn beschadigd. Ze vertonen overeenkomst met de bloemen uit het Bloemenboek. Maria moet ook een uitstekend borduurster van bloemen zijn geweest. Bovendien experimenteerde ze met verven. Zo beschilderde ze tafelkleden die na het wassen helder van kleur bleven. Ook een legertent - zeer waarschijnlijk een ceremoniële tent. Na storm en regen, op- en afbreken veranderde de intensiteit van de kleuren niet. Van haar borduursels en van door haar beschilderde tafellakens is niets bewaard gebleven. Maar haar verven en kleuren hadden een reputatie. Uit brieven blijkt dat ze een aantal van haar Neurenberger klanten, zelfs nadat ze in Amsterdam was gaan wonen, nog steeds verf stuurde. Maria Sibylla Merian, Titelblad, Nieuw Bloemenboek, dl. 1, Neurenberg 1680 uit coll. The Natural History, Londen
vroeg voorjaar
Prent uit: Chrispijn van de Passe, Hortus Floridus, Arnhem, 1614. Een van de eerste ‘Bloemenboeken’ waarin Van de Passe ook aangaf hoe en met welke kleuren de planten moesten worden ingekleurd. Ongetwijfeld aanwezig in de boekerij van Matthaeus Merian en Jacob Marrel.
Maria Sybilla Merian, Zwey einfache Narcissen, Nieuwe Bloemenboek, dl 1, pl.4, Neurenberg, 1680.
Nicolas Robert, Diverses fleurs..., Rome, 1638 (ed. princeps).
Narcis. Deze inheemse ‘Narcissus pseudonarcissus’ verwildert gemakkelijk. Ze heeft een
giftige bol en dieren zoals kippen eten ze niet. Je kunt deze narcissen ook niet in een vaas met andere bloemen zetten. Dan gaan die dood. Dit is een van de vroegst bewaarde voorstellingen die Maria Sibylla omstreeks 1670 tekende en in prent bracht, vrijwel letterlijk overgenomen van Nicolas Robert. Deze bekende Franse kunstenaar maakte een bloemenboek/modelboek dat tot ver in de 17de eeuw verschillende uitgaven kreeg. Zelfs de vlinder nam Maria Sibylla over, alleen voegde ze er een rups aan toe. Maar vlinder en rups hebben niets met elkaar te maken. Bovendien houden rupsen niet van narcissen. Deze prent is louter decoratief. Het Nieuw Bloemenboek was een voorbeeldenboek. In haar voorwoord staat (vrij vertaald): ‘... ten behoeve van de leergierige jeugd en als aandenken voor het kunstminnende nageslacht. Ook om na te tekenen en te schilderen, om in het vrouwenvertrek te gebruiken bij het naaien/borduren en tot nut en genoegen van kunstzinnige liefhebbers.’ De planten uit het Nieuw Bloemenboek zijn geen botanische afbeeldingen zoals wel eens wordt verondersteld. Die zijn levensgroot, tonen bladeren aan voor- en achterkant en de ontwikkeling van knop tot volle bloei. Meestal worden dan ook de wortel, bol of knol van de plant getekend.
8
Maria Sibylla Merian, Schöne Tulipan/ der Hevelmann genannt, Nieuwe Bloemenboek, dl 2, nr. 5, Neurenberg, 1680.
Tulp. Ook al stond tussen 1634 en 1637 in Holland de handel in tulpenbollen op zijn kop - de
prijs van een bijzondere tulpenbol kon over de 4000 gulden zijn, een vakman verdiende zo’n 400 gulden per jaar - tulpen bleven populair. Ook op de jaarmarkten (Frankfurt en Leipzig) bleef het een lucratieve handel. Jacob Marrel, stiefvader van Maria Sibylla, heeft er waarschijnlijk een tijdje in gehandeld. Hij maakte ook een tulpenboek dat in het Rijksprentenkabinet in Amsterdam ligt. Meer 17de-eeuwse kunstenaars/amateurs maakten die voor handelaren om de klant te laten zien welke tulpen te koop waren. Maria Sibylla zal van tulpen hebben gehouden. Een van haar latere biografen schreef hoe ze als klein meisje uit pure bewondering en verlangen om een tulp na te tekenen er eentje uit de tuin van een stadsgenoot stal. In elk deel van haar Bloemenboek staat een prent van een bijzondere tulp: gestreept, gevlamd, met spitse bloembladen of half ronde. Ze hadden prachtige namen. Niet één bestaat er nog. De naamgeving was toen een ratjetoe. In het eerste Rupsenboek is de tweede plaat een tulp: ‘von den Blumen-liebhabern hoch geachtet...’. 10
Daniël Rabel, Verschillende kievitsbloemen, ingekleurde tekening op perkament uit een serie van 100, ca. 1624, collectie Bibliothèque Nationale, Parijs.
Kievitsbloem. Rank en ijl. Wanneer je in je tuin te veel andere planten in de buurt
hebt staan, zie je deze onwaarschijnlijk tere planten niet. Sommige hebben patronen als schaakborden. Ze behoren tot de Fritillariafamilie en komen in het wild in noord-west Europa in drassig land voor. Daniël Rabel, een veelzijdige Franse kunstenaar, schilderde rond 1620 vele tientallen planten uit de tuin van de hertog van Nevers. Hij publiceerde ook een ‘Theatrum Florae’ waarvoor hij zelf de prenten maakte. Ze tonen een duidelijk verband met de perkamenten bladen voor de hertog. Door deze uitgave kon hij zijn botanisch werk bij een groot publiek bekend maken. Er verschenen verschillende uitgaven in 1622, 1627, 1633 en 1664. Zijn invloed was groot. Rabel verlevendigde zijn prenten en tekeningen met allerlei soorten insecten die net als de planten te determineren zijn. Nicolas Robert, het voorbeeld voor Maria Sibylla, heeft op zijn beurt weer veel van Rabel geleerd.
12
Maria Sybilla Merian, Dreifaltigkeits-Blümlein, Nieuwe Bloemenboek, dl.1, nr. 10, Neurenberg, 1680.
Viool.
Nicolas Robert, Driekleurig viooltje, rood krijt, ca. 1650, Österreichisches Nationalbibliothek, Wenen.
Deze viooltjes, Viola tricolor L., Pensée sauvage - de leukste naam - , Stiefmütterlein, Wild Pansy, moet Maria Sibylla van Robert hebben gezien die deze tekening in prent heeft gebracht. Ze voegde er alleen een spinnenweb en een naar beneden zakkend spinnetje aan toe. Ze nam van Robert voor het eerste deel van haar Bloemenboek behalve de viooltjes en de gele narcissen ook de grote iris over. Ook andere planten in dit eerste deel van het Nieuw Bloemenboek laten ontleningen zien zoals aan die uit ‘Le jardin du roy’ van Pierre Vallet (1623). Ze gebruikte zeer waarschijnlijk ook andere voorbeelden. Dat was toen gewoon, je nam over zonder dat te vermelden. Want hoe kom je als kunstenaar zonder opdracht van een vermogende tuinbezitter aan planten? In Neurenberg bezat ze een kleine tuin maar vanaf wanneer? Dat is onbekend. Bovendien zal daar ook niet alles hebben gestaan. Ze zocht naar planten die in de mode waren en door borduurders en andere ambachtslieden konden worden overgenomen. De boeketjes bloemen met linten eromheen die ook in haar Bloemenboek staan konden goed worden gebruikt. Ook hiervan gaf Nicolas Robert al voorbeelden. Je ziet ze terug in de nog bestaande prachtig ingelegde tafels (in Rosenborg Kopenhagen en in de oude schatkamer Dresden) en ander meubilair uit die tijd. In het tweede en derde deel van het Bloemenboek lijken de composities meer door haarzelf gemaakt. Ze tonen overeenkomsten met de tekeningen die eind 17de eeuw aan de Deense koning zijn verkocht. 14
Johann Walther, Keizerskroon, grafiet en waterverf op perkament, 1658, bibliotheek van Museo Botanico, universiteit Florence.
Keizerskroon.
Deze imponerende ‘eyecatcher’ kun je terecht keizer van de voorjaarsplanten noemen. De bol is groot, doorsnede zo’n 10 tot 15 cm en de plant heeft bovenop een krans klokvormige bloemen en een forse kroon van groene bladeren. In de historische bollentuin van het Noordhollandse Limmen staan vanaf april tot begin mei zo’n 30 verschillende soorten. Die waren er nog niet in de 16de eeuw. Rond 1550 kwamen ze uit Midden-Azië naar Europa en waren oranje. In de loop van die eeuw kwamen er meer variaties: geel, al of niet geaderd, rood met dubbele kransen en kronen. De hoveniers van de botanische tuinen bij kastelen en paleizen wedijverden met elkaar wie de meest bijzondere variatie van een soort kon kweken. Dat waren beroepsgeheimen. Johann Walther, groot voorbeeld voor Maria Sibylla, schilderde jarenlang de planten van graaf Johann van Nassau-Idstein. Niet in de tuin zelf maar in een werkplaats bij het kasteel of thuis in Straatsburg. Was dat laatste het geval dan werden de planten met bol, knol, wortel en al in vochtige kisten per koets naar Straatsburg vervoerd. Vervolgens werden de planten in bakken op een tafel gezet. Pas als ze voor je op tafel staan, kun je in de klokken kijken. Stamper, meeldraden en honingklieren worden zo zichtbaar. 16
Johanna Helena Herolt, Drij Hijaecijthen, nr. 7 uit serie van 49 tekeningen, 1698, Herzog Anton Ulrich-Museum, Brunswijk.
Hyacinth.
Tuin in Abbekerk.
Drie verschillende hyacinthen. Levensgroot. De middelste is een hoge, volle met veel bloemetjes. Er zit ook vraat aan de bladeren. Dat komt niet alleen in je eigen tuin voor maar ook bijna altijd in het werk van moeder en dochters. Als waarschuwing: schoonheid vervalt. De planten in een 16de- en 17de- eeuwse tuin stonden geïsoleerd met kale grond eromheen. Niet te dicht op elkaar en ordelijk. Als verzamelobjecten. Zonder stokje als stut vielen die volle hyacinthen bij regen en wind in in mijn tuin om. Niet meer om aan te zien. Dat tekenden de dames niet. Johanna Helena kun je - in de kunstgeschiedenis - de vergeten dochter van Maria Sibylla noemen. Nadat moeder en haar twee dochters in 1691 naar Amsterdam vertrokken om een eigen bedrijf te beginnen, werden de taken verdeeld. De gemeenschap van Labadisten in Wieuwerd was failliet en er moest geld worden verdiend. Het internationale Amsterdam was in die tijd de beste plek voor kunstenaars, drukkers en uitgevers. Johanna Helena, de oudste, die al in Neurenberg was opgeleid, nam het schilderen van de planten op zich. De jongste dochter moest het vak nog leren en zal in het begin hulpje van alles zijn geweest. De moeder had de supervisie. Zij organiseerde het atelier met de juiste schildersbenodigdheden en een drukpers. Ook handelde ze in naturalia en verven. Daarnaast hield ze zich bezig met het onderzoek voor Rupsenboek 3. Er ontstond een perfecte samenwerking tussen de drie vrouwen. De naam van Maria Sibylla Merian was het keurmerk en zo gingen de tekeningen - als die al werden gesigneerd - de wereld in. Dat Johanna Helena een zeer belangrijk aandeel had in het aan haar moeder toegeschreven werk, wordt nog steeds niet serieus genomen. Ook dat ze aan de zogenaamde tuin- en kruidenserie in St. Petersburg een belangrijk bijdrage leverde. Overtuig daar de Russen maar eens van! 18
Johanna Helena Herolt, Geele Corona Imperialis, nr. 5 uit serie van 49 tekeningen, Herzog Anton Ulrich-Museum, Brunswijk.
Keizerskroon.
Deze vorstelijke plant werd via Turkije, Afghanistan of Iran vanuit Istanbul naar het 16de- eeuwse Europa verhandeld. Johanna Helena maakte een serie, door haar - en dat is bijzonder - gesigneerd en 1698 gedateerd, van 49 tekeningen die in een album in het museum van Brunswijk worden bewaard. Over de herkomst van dit album is nog niets bekend. Wellicht werd dit album door een plantenliefhebster gekocht uit het protestantse vorstenhuis Van Brunswijk-Wolfenbüttel dat connecties onderhield met Nederland. Waar heeft Johanna Helena deze keizerskroon getekend? Misschien in de Hortus Botanicus in Amsterdam of in de tuin aan de Vecht van de vermogende Agnetha Blok voor wie zij en haar moeder in de jaren negentig in opdracht werkten? Of nam ze deze van een al bestaand voorbeeld over? Johanna Helena tekende de honingklieren van deze plant niet correct. Ze zweven als balletjes in de lucht. Japanners zijn zeer in deze plant geïnteresseerd en bestellen jaarlijks grote hoeveelheden bollen. De honingklieren worden gezien als tranen en de ‘Fritillaria imperialis’ is daar dan ook een geliefde grafplant. 20
Johanna Helena Herolt, Groot hoefblad door blauwe winden omslingerd, 1695-1700, Sloane-album 5278, nr. 7, The British Museum, Londen.
Groot hoefblad. Deze tekening in Londen is aan de Fransman Nicolas Robert
toegeschreven. Maar dat is onjuist. Johanna Helena is de maakster. Zij tekende wel meer geneeskrachtige planten met wortels (een serie daarvan is te zien in het archief van de Akademie van Wetenschappen in St. Petersburg). De wortel van het Groot hoefblad heeft een helende werking o.a. bij migraine. Johanna Helena geeft de voorkeur, wanneer ze zelfstandig mag werken, aan een ‘barokke’ stijl, vrijer dan die van haar moeder en ze neemt regelmatig een loopje met de zichtbare werkelijkheid. Kennelijk was haar kennis over dieren en planten minder. Wat je ziet heeft behalve met herinnering en verwachting vooral met kennis te maken. Johanna Helena’s stengels en bladeren zijn beweeglijk en kunnen grillig kronkelen. De rank met winde komt verkleind terug in Rupsenboek 3, plaat 47. Haar hooglichten zijn meestal prominent aangegeven om bolling van bladeren te doen uitkomen. Zowel moeder als dochter zochten naar fraaie en uitgesproken kleurcombinaties. Dit is in heel hun werk terug te vinden. Zelfs al heeft het thema een wetenschappelijk doel. Hier contrasteert het blauw prachtig met het roze-rood van het Groot hoefblad. 22
LATE LENTE
Prent uit: Johann Theodor de Bry, Florilegium Novum, Frankfurt aan de Main, 1611. Dit moet ook weer in de bibliotheek van Maria Sibylla’s vader en haar stiefvader hebben gestaan. Merians vader had de uitgeverij/drukkerij van Johann Theodor de Bry overgenomen nadat hij met diens dochter was getrouwd.
Nicolas Robert, Tulipa gesneriana uit‘Livre des tulipes’, 1650-1655, Österreichisches Nationalbibliothek, Wenen.
Tulp. Van eind maart tot eind mei verwonder je je over deze koningin van de lente. De Tulipa
gesneriana, door Robert gemaakt voor een speciaal tulpenboek, werd vernoemd naar Konrad Gessner, een Zwitserse natuurgeleerde uit de generatie van de oude Matthaeus Merian. Gessner, arts en botanicus, publiceerde onbegrijpelijk veel en was een van de eerste moderne onderzoekers. Hij vergeleek, bestudeerde grondig de klassieke en middeleeuwse literatuur over plant en dier, trok het veld in, ging op reis en beschreef wat hij zag. Veel van zijn publicaties liet hij illustreren en Maria Sibylla zal die in de bibliotheek van haar vader hebben gezien. De ‘Tulipa gesneriana’ is een van de weinige oude soorten die nog bestaan De tekening en het ‘vurig vlamwerk’ waar de 16de- en 17de- eeuwer zo verrukt van was, werd veroorzaakt door een virus. Het patroon op de tulpenbladeren veranderde daarom voortdurend. Ruim honderd jaar geleden begrepen de kwekers de reden ervan. Een virus, door luis verspreid, was de oorzaak. Nu worden de grillige patronen speciaal hierop gekweekt. En de tulpen worden resistent gemaakt tegen allerlei schimmels en virussen. Dus geen verrassingen meer. 26
Maria Sybilla Merian, Vier hyacinthen, 1670 -1680, The Royal Danish Collections, Rosenborg, Kopenhagen.
Hyacinth. Verschillende tekeningen in Rosenborg vertonen sterke overeenkomsten met die uit het Bloemenboek. Ze moeten in dezelfde tijd zijn ontstaan. Merian schonk deze ‘koninklijke’ serie aan de Labadisten toen ze in 1691 uit Wieuwerd met haar jongste dochter vertrok. De oudste bleef nog enkele maanden in Wieuwerd en trouwde daar met Jacob Herolt, Labadist en na zijn vertrek uit Wieuwerd handelaar met contacten in Suriname. Merian kon dit gebaar maken omdat ze genoeg kopieën bezat en vooral door wilde gaan met haar onderzoek van insecten. Ze wist dat ze op het gebied van botanisch tekenen geen nieuwe ontdekkingen kon doen. Daarvoor had je een vermogende opdrachtgever met tuin nodig, je moest op reis kunnen gaan en weken van huis zijn. Het was een mannenwereld en het beheersen van Latijn en een uitgebreide botansiche kennis waren vereist. Een opdracht kon jaren in beslag nemen. Ook het schilderen van vazen met bloemen was voor haar geen uitdaging meer. Zovelen deden dat. Merians ambities lagen in empirische onderzoek naar de ontwikkeling van insecten, hun metamorfose van ei tot imago. Daarin was ze uniek. Dus trainde ze in Amsterdam haar dochters om het tekenen van planten zoveel mogelijk van haar over te nemen. Een exacte weergave in waterverf van bijvoorbeeld een tulpenbol neemt een dag in beslag. Zo leerde ik op botanisch tekenles. In Rosenborg bevinden zich meerdere tekeningen met hyacinthen waarvan sommige zeer op elkaar lijken. Vandaar dat ik denk dat ze tot ‘een partij’ tekeningen behoorden, rijp en groen door elkaar die ze gemakkelijk kon missen. 28
Maria Sibylla Merian, Geel en rood gevlamde papegaaitulp en kleine rood-witte, gemonogrammeerd M.S.M., 1680 -1684, The Royal Danish Collections, Rosenborg, Kopenhagen.
Tulp. De papegaaitulp op de foto is een drieling.Tijdgenoten van Maria Sibylla waren verzot op
misvormingen, dubbele bloemen en onregelmatigheden. Dat de 50 tekeningen van Merian in Rosenborg eens tot een bloemenboek behoorden, geordend naar de seizoenen, is een hypothese van de staf van de koninlijke collectie. Omdat de tekeningen onderling in kwaliteit verschillen, lijkt me dat niet waarschijnlijk. Het waren losse studies die Maria Sibylla tussen 1670 en 1684, het jaar dat ze naar het Friese Wieuwerd vertrok, heeft gemaakt. Die bloemenstudies gebruikte ze ook voor haar vazen uit die tijd. Deze papegaaitulp is met Merians initialen gesigneerd en dat is bijzonder. Ze gebruikt niet meer de naam van haar man maar die van haar beroemde vader. Als het monogram authentiek is zal de tekening vlak voor haar vertrek naar Wieuwerd zijn ontstaan. Ze wilde toen scheiden van haar man. Waarschijnlijk zijn de tekeningen via de Labadistische dokter Hendrik van Deventer aan de koninklijke familie verkocht. Hij was een zeer gerespecteerde arts in Wieuwerd en behandelde de kinderen van de Deense koning Christiaan V. Verschillende keren bezocht hij met assistenten Rosenborg. De laatste keer was in 1691 om er een half jaar te verblijven. Misschien legde hij er een medicinale tuin aan die hij ook in Wieuwerd moet hebben gehad. In 1691 vertrok Maria Sibylla naar Amsterdam en schonk bij haar vertrek een groot deel van haar bezittingen aan de Labadistische gemeenschap die zich in ernstige financiële problemen bevond. Dat is in de bronnen uit die tijd bekend maar wàt ze schonk is niet bekend. In het koninklijke kasteel hangen kunstwerkjes van bloemen en boeketten in waterverf getekend door de dochters van de koning. Die lijken sterk op die van Maria Sibylla. Helaas zijn er in Kopenhagen geen archiefstukken uit die tijd bewaard gebleven. Ging de oudste dochter met Van Deventer mee? Gaf ze de koningskinderen les? Verzinnen is verleidelijk, nu nog bewijsstukken vinden. 30
Johanna Helena Herolt, Iris Susiana, nr. 6 uit serie van 49 tekeningen, Herzog Anton Ulrich-Museum, Brunswijk, 1698.
Iris. Zwarte weduwe wordt ze genoemd.Toen een sensatie en een zeer gewilde plant in een
botanische tuin. Nu is deze soort niet meer te krijgen. De oudste dochter nam deze iris op in haar Brunswijker serie. Hierin zitten allerlei bijzondere tuinplanten die haar moeder nooit heeft getekend. In het museum in Cambridge zie je een herhaling van deze tekening die vóór de tentoonstelling in het Amsterdamse Museum Het Rembrandthuis aan de moeder was toegeschreven. Maar dat werd en wordt nog steeds vaak gedaan. Het is maar moeilijk te ‘verkopen’ dat de oudste dochter een minstens zo uitstekend plantentekenaar was als de moeder. Nauwkeurig bloemen tekenen en met waterverf inkleuren is een ambacht. Dat kun je leren en er bestonden verschillende boeken over zoals het veel herdrukte ‘Les Leçons Royales...’(1686) van Catherine Perrot, leerling van Nicolas Robert. Het overtrekken van bestaande of eigen tekeningen in krijt/ loodstift is hierbij heel belangrijk. Begin van een goede kopie. Ook details of bepaalde elementen zoals een knop of een blad kun je van een bestaande tekening overtrekken, die vervolgens uitknippen of afdekken en dan met andere overgetrokken beelden een nieuwe compositie maken. Die kleur je tenslotte in: laag over laag, Een uiterst precies werk. Wie daar talent voor heeft kan ver komen. De dochters van Maria Sibylla hadden dat van hun moeder geleerd en konden haar werk uitstekend kopiëren of daaruit elementen overnemen en die dan opnieuw rangschikken. In de serie in Brunswijk neemt Johanna Helena veel meer vrijheid. Ze werkt dan onder haar eigen naam. 32
Maria Sybilla Merian, Tak boeren pioenrozen, 1670-1680, The Royal Danish Collections, Rosenborg, Kopenhagen.
Pioen.
De pioenen van Maria Sibylla vertonen sterke verwantschap met die van Johann Walther, bij wie ze waarschijnlijk als jonge vrouw een tijdje heeft kunnen werken. Walther kwam uit Straatsburg waar tijdens de 30-jarige oorlog ook de graaf Johann van Nassau-Idstein zijn toevlucht had gevonden. Na de oorlog werkte Walther tientallen jaren voor de graaf die zijn uitgestrekte landgoed in Idstein, in de buurt van Frankfurt aan de Main, wilde moderniseren en daar prachtige tuinen liet aanleggen. Walther moest de bijzondere bloemen en vruchten uit de tuinen van de graaf in waterverf op perkament vastleggen. Hij schilderde ook de portretten van zijn opdrachtgever en diens vrouw en ontwierp fantastische grotten, een soort ‘follies’. Ook haar oudste schilderende stiefbroer Matthaeus Merian de Jonge was regelmatig bij de graaf op bezoek en voor hem aan het werk. Maria Sibylla kon als ze in het kasteel bij Walther ‘de kunst wilde afkijken’ door haar broer worden gechaperonneerd. Als jonge vrouw kon ze niet zo maar in haar eentje op reis, laat staan zonder bescherming van familieleden dagen in een mannen-werkplaats kijken en assisteren. 34
Johann Walther, Witte lelie en Juffertjes in ‘t groen, detail uit album van de graaf Johann van Nassau -Idstein, Victoria & Albert Museum Londen.
Lelie. Madonnalelie wordt deze plant ook wel genoemd. Symbool voor de moeder van
Christus. Johann Walther maakte verschillende albums met seizoensplanten voor de graaf van Nassau-Idstein. Ze zijn te vinden in de Bibliothèque Nationale in Parijs, in het Städelsches Museum in Frankfurt, in de bibliotheek van het Botanisch Instituut van de universiteit in Florence en in het V&A in Londen. Er bestond nog een grote serie in Darmstadt maar die is tijdens de oorlog verbrand. Die uit het V&A lijken mij door een assistent onder supervisie van Walther te zijn gemaakt. De levensgrote planten zijn op de achterkant van de perkamenten bladen van een oud missaal geschilderd. De tekst daarvan schemert nog door de tekeningen heen. Perkament was heel duur en wel vaker werden de bladzijden van een oud boek dat minder waarde had gekregen gebruikt. De kwaliteit van de Parijse tekeningen ligt stukken hoger dan die in Londen. Alle albums en ook de losse tekeningen die zoals in Parijs uit de albums zijn gehaald, zouden eens naast elkaar moeten worden tentoongesteld. Zou een feest zijn. Ze zijn prachtig.
36
De tekeningen in waterverf van Maria Sibylla Merian zijn van een tijdloze schoonheid. Ze was een Duitse kunstenares en wetenschapster die 25 jaar in Amsterdam woonde, in een tijd dat kunst en wetenschap uit elkaar begonnen te drijven. De Verlichting was in aantocht. Over haar persoon en haar werk zijn gedichten en romans geschreven in de hoopvolle veronderstelling dat wie zulke mooie dingen maakt ook een mooi karakter heeft. Waarschijnlijk was ze een bitch. Ik nam niet haar persoon of haar vernieuwend onderzoek naar de metamorfosen van insecten tot uitgangspunt maar de bloemen: de roos, de Oost-Indische kers, de winteriris. Die plantte ik in mijn tuin en begon die te fotograferen. Zo ontstond de Ode. Was ik daarmee bezig dan vergat ik dag, klok en de vergeefsheid van alle doen en laten. Licht en schoonheid bleven over. Kunsthistorica Ella Reitsma schreef in 2008 het boek: ‘Maria Sibylla Merian & Dochters. Vrouwen tussen kunst en wetenschap’. Daarvan werden twee tentoonstellingen gemaakt in Museum Het Rembrandthuis en in het Getty Museum in Los Angeles.