P.C. van Wieren 1 6127843
Nicolaes Tulp & Andries de Graeff. Twee Amsterdamse regenten en hun kunstcollecties. Masterscriptie Gouden Eeuw Augustus 2010 Universiteit van Amsterdam Paul van Wieren 6127843
[email protected] Begeleider: dr. M. Simons Tweede Lezer: prof. dr. E.J. Sluijter
P.C. van Wieren 2 6127843
Inhoudsopgave.
Inleiding: De Koopman en de Dominee.
p. 3
Zeventiende eeuws Amsterdam. De macht in een wereldstad.
p. 5
Geloven in Amsterdam. De publieke kerk en de cultuur.
p. 8
Nicolaes Tulp en Andries de Graeff. Twee levens vergeleken: Nicolaes Tulp en zijn familie.
p. 11
Nicolaes Tulp als medicus.
p. 13
Nicolaes Tulp als regent.
p. 17
Nicolaes Tulp en de religie.
p. 20
Andries de Graeff en zijn familie.
p. 21
Andries de Graeff als regent.
p. 23
Andries de Graeff en de religie.
p. 27
Resumé.
p. 29
Nicolaes Tulp en Andries de Graeff. Twee kunstcollecties vergeleken: Kunst en burgers.
p. 31
Nicolaes Tulp als kunstliefhebber.
p. 32
Andries de Graeff als kunstliefhebber.
p. 40
Conclusie.
p. 48
Gebruikte afbeeldingen.
p. 51
Inhoudsopgave.
p. 56
P.C. van Wieren 3 6127843
Inleiding. De Koopman en de Dominee. De zeventiende eeuw is in Nederland bekend als de ‘Gouden Eeuw’. Deze benaming verwijst naar de grote rijkdom en macht van de Republiek der Verenigde Nederlanden in deze eeuw. Zowel op politiek, militair, economisch, wetenschappelijk en cultureel niveau was zij een vernieuwende en vooraanstaande speler. Vooral in de negentiende eeuw keek men in Nederland met weemoed terug naar haar vermeende glorietijd. De schilders, dichters en zeehelden werden volop geprezen en men zag deze periode als het start‐ en hoogtepunt van het latere Koninkrijk der Nederlanden. Toen ontstond dan ook de term ‘Gouden Eeuw’. Johan Huizinga vond deze term echter maar misleidend: “Als ons bloeitijdperk een naam moet hebben, laat het dan zijn naar hout en staal, pik en teer, verf en inkt, durf en vroomheid, geest en fantazie. Gouden eeuw zou beter passen bij de achttiende eeuw, toen het goud gemunt in de geldkisten lag.” 1 De rijkdom had men immers niet te danken aan vermogen, maar aan het harde werken, de durf en het koopmanschap in de begintijd van de Republiek. Desondanks is de term blijven hangen en wordt nog veelvuldig gebruikt. De zeventiende eeuw was dan ook een bijzondere periode uit de Nederlandse geschiedenis. Vooral op cultureel gebied gebeurde er enorm veel. De Hollandse schilderkunst uit deze periode wordt wereldwijd nog steeds enorm gewaardeerd, de wetenschap bloeide, de dichtkunst was maatgevend voor latere generaties en het aanzicht van veel steden werd toen bepaald. Er werden grote bedragen aan kunst besteed en de productie was dan ook enorm. Opvallend was dat veel burgers kunst bezaten, zowel ambachtslieden als de rijke kooplieden. Er ontstond dan ook een productieve kunstmarkt waarbij schilderijen, prenten en etsen gretig aftrek vonden. In deze periode werden ook de Amsterdamse grachten aangelegd waaraan grote panden verrezen waarin de nieuwe rijke elite ging wonen. Deze woningen werden rijk ingericht en men toonde hun rijkdom graag.
1
J. Huizinga, Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets (Haarlem 1941), p. 175-176.
P.C. van Wieren 4 6127843
Naast de rijkdom van de ‘Gouden Eeuw’ is nog een ander aspect van de zeventiende eeuw overgeleverd. Op de website van ANNO, het jeugd‐ en educatiemerk van het Nationaal Historisch Museum, wordt Nederland als volgt omschreven: “Nederland was ‐ en is ‐ een land van koopmannen en dominees”. 2 Hierbij vertegenwoordigd de koopman alle creativiteit, rijkdom en de vernieuwingsdrang van de zeventiende eeuw. De dominee vertegenwoordigd het religieuze, behoudende en sobere aspect van de Republiek. Sinds de negentiende eeuw wordt Nederland vaak aangemerkt als een calvinistische natie. Deze natie zou ontstaan zijn in de zestiende en zeventiende eeuw. Men doelde met deze term zowel op het geloof, de leer van Calvijn, als op een aantal karaktereigenschappen die pasten bij de inwoners van Nederland. De calvinistische Nederlander was volgens deze lezing ingetogen, sober, dogmatisch stijf en behoudend. 3 Hoewel inmiddels is aangetoond dat de Republiek bij lange na niet zo calvinistisch was als vaak wordt geschetst heeft de term en haar betekenis zich weten te handhaven. Deze twee beelden, van de koopman tegenover de dominee, van de Gouden Eeuw tegenover het calvinisme, van de creatieve, rijke, vernieuwende tegenover de sobere, behoudende Republiek, zijn zeer tegenstrijdig. Hoe kan immers de grote rijkdom en luxe verenigd worden met de zuinige en moralistische inwoners? De Britse cultuurhistoricus Peter Burke liet in zijn vergelijkende studie over Venetië en Amsterdam de twee verschillende kanten van de Republiek ook duidelijk zien toen hij een vergelijking trok tussen twee kunstcollecties. Hij keek daarbij naar de collectie van de, in zijn ogen, liberale burgemeester Andries de Graeff en de streng calvinistische burgemeester Nicolaes Tulp: “Het contrast in de verzamelingen van Tulp en De Graeff ondersteunt enigszins de stelling dat het calvinisme indirect de opkomst van de landschapschilderkunst bevorderde.” 4 Waarbij De Graeff een verzameling mythologische werken zou bezitten en Tulp een groot liefhebber zou zijn van het werk van Paulus Potter. Burke noemt echter weinig bronnen. Maar was Amsterdam wel een stad van koopmannen en dominees? Was er een 2
http://www.anno.nl/index.cfm/siteid/105D154C-1AA0-1E4C-B367F1F4D569D96D/pageid/28DEFDCD-B489A9BA-E29D72FB40423714/objecttype/mark.apps.anno.contentobjects.article/objectid/98E6E1FE-FBAF-1889701E8FF26357FD87/index.cfm 3 G.J. Schutte, Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid (Hilversum 2001), p. 9. Hierbij noemt Schutte ook een aantal voorbeelden van het hedendaagse gebruik van de term. 4 Peter Burke, Venetië en Amsterdam. Een onderzoek naar elites in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1991), p. 121.
P.C. van Wieren 5 6127843
tegenstelling tussen de belangen en de ideeën van de rijke en machtige elite en de vrome kerkgangers? In dit stuk zal ik uitgebreid de twee Amsterdamse burgemeesters uit de zeventiende Eeuw die Burke noemt, Nicolaes Tulp en Andries de Graeff, behandelen. Ik zal zowel hun leven binnen de Amsterdamse elite als hun geloof en hun kunstcollecties bekijken. Hierbij gaat het vooral om de manier waarop zij zich presenteerden. Door een gedetailleerde vergelijking van deze individuen kunnen we kijken of de heersende opvattingen over hen kloppen en komen de verschillen en overeenkomsten duidelijk naar voren. Waren zij daadwerkelijk zulke verschillende personen of maakten zij beide deel uit van dezelfde elite? Was er daadwerkelijk zo’n scherpe tegenstelling tussen de bloeiende cultuur en het geloof? Ik zal in een inleidend gedeelte eerst een kort overzicht geven van de organisatie van de politieke macht in Amsterdam. Vervolgens zal ik het geloof behandelen en daarbij ook de mythe van de calvinistische Republiek nader beschouwen. Daarna volgt een analyse van het leven van Nicolaes Tulp en Andries de Graeff. Wat was hun achtergrond, wat was hun positie in het stadsbestuur en wat valt er te vertellen over hun religieuze ideeën? Hierbij zal ik kijken of beeld dat in veel literatuur wordt geschetst ook strookt met de feiten. Vervolgens zal ik de kunstcollecties van de twee burgemeesters proberen te reconstrueren en kijken welke werken ze bezaten en hoe de twee collecties zich tot elkaar verhouden. Uiteindelijk volgt dan de conclusie waarbij ik zal kijken of Tulp en De Graeff werkelijk zo verschilden en of er een tegenstelling bestaat tussen de ‘Gouden Eeuw’ en de ‘Calvinistische Republiek’. Zeventiende eeuws Amsterdam. De macht in een wereldstad. De belangrijkste stad van de Republiek in de zeventiende eeuw was Amsterdam. Zij wist dankzij haar gunstige ligging aan de Amstel en het IJ en in het belangrijkste gewest, Holland, vanaf ongeveer 1578 enorm te expanderen. Zowel politiek, economisch als cultureel werd zij snel belangrijk voor de nog jonge Republiek der Verenigde Nederlanden. Van 1578 tot 1662 vonden er vier zogenaamde Uitleggen plaats waarin het oude stadscentrum werd omgeven door de nu zeer beroemde grachtengordel en de oude volkswijken als bijvoorbeeld de Jordaan. Dankzij vele immigranten van allerlei pluimage kreeg de bevolking, de handel en de cultuur een enorme stimulans. De stad groeide in het midden van de zeventiende eeuw uit
P.C. van Wieren 6 6127843
tot zo’n 175.000 inwoners, terwijl ze in 1578 hooguit 30.000 inwoners telde. 5 Ook de economie groeide hard, Amsterdam werd een zeer belangrijke handelsstad waaruit handel werd gedreven met Azië, Amerika, Zuid‐Europa en de Levant. In de Amsterdamse beurs was er een levendige handel in goederen, aandelen en geld en daarnaast werden de VOC en de WIC opgericht. De provinciestad van 1578 was rond 1650 uitgegroeid tot de belangrijkste handelsstad in Europa. En ook op cultureel gebied gebeurde er veel. Amsterdam kende dankzij de goede economie een hoog bestedingsvermogen en levensstijl die haar tot een aantrekkelijke vestigingsplaats maakte voor diverse kunstenaars, dichters en intellectuelen. Daarnaast heerste er een liberaal en tolerant klimaat zodat Amsterdam een broedplaats werd voor nieuwe ideeën. 6
De bestuursorganisatie van Amsterdam was ontstaan in de middeleeuwen en bleef
vrijwel ongewijzigd tot de Bataafse Revolutie in 1795. 7 Aan de top stonden vier burgemeesters die door de grote oudraad, waarin de huidige‐ en oud‐burgemeesters en schepenen zitting hadden, werden gekozen. In tegenstelling tot veel andere steden had Amsterdam dus zelf de controle over deze benoemingen wat haar een grote bestuurlijke autonomie opleverde. Ieder jaar werden er drie nieuwe burgemeesters benoemd, terwijl één mocht blijven zitten en zo de continuïteit kon waarborgen. Zij hadden de volledige regeringsmacht in handen, maar overlegden veel met de oudraad waarin twaalf oud‐ burgemeesters zitting hadden. Daarnaast was er nog de vroedschap waarin belangrijke beslissingen werden besproken. Zij bestond uit 36 leden die voor het leven werden gekozen. De stadhouder kon echter ook ingrijpen in het stadsbestuur door leden uit de vroedschap te verwijderen, iets dat onder andere in 1618, 1650 en 1672 gebeurde. Burgemeesters werden doorgaans gekozen uit de leden van de vroedschap. Verder waren er in Amsterdam nog talloze andere functies te verdelen zoals die van weesmeester, thesaurier of als leden van diverse bestuurlijke colleges of rechtbanken. De burgemeesters mochten veel van deze en andere ambten, zowel hoog als laag, benoemen. Vooral op de lucratievere ambten werden vaak familieleden benoemd en dankzij het benoemingsrecht konden de burgemeesters een 5
Boudewijn Bakker, ‘De zichtbare stad 1578-1813’ in: Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650. (Amsterdam 2004), p. 42. 6 Willem Frijhoff en Maarten Prak, ‘Centrum van de wereld 1578-1650’ in: Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650. (Amsterdam 2004), p. 14. 7 Dit stuk over de inrichting van het Amsterdamse stadsbestuur is gebaseerd op: Maarten Hell, ‘De Oude Geuzen en de Opstand. Politiek en lokaal bestuur in tijd van oorlog en expansie 1578-1650’ in: Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650. (Amsterdam 2004), p. 241-251.
P.C. van Wieren 7 6127843
lucratief patronagenetwerk opbouwen. Om in aanmerking te komen voor een plek in het stadsbestuur moest men voldoen aan een aantal eisen. Om burgemeester te worden diende men tenminste veertig jaar oud, minmaal zeven jaar poorter (officieel burger) en voldoende rijk te zijn. Voor een plek in de vroedschap moest men minimaal 25 jaar oud en zeven jaar poorter te zijn. Ook hierbij was een financiële onafhankelijkheid belangrijk, men ging er immers vanuit dat deze mensen een goede opvoeding hadden gehad en onafhankelijk en daardoor gekwalificeerd waren. Officieel moesten de regenten pas vanaf 1650 de gereformeerde religie belijden, maar de meeste regenten waren ook in de periode daarvoor in meer of mindere mate gereformeerd. Tijdens de bestandstwisten werd Amsterdam gedomineerd door de fellere contraremonstranten die in 1618 wisten te bereiken dat zeven vrijzinnigere regenten werden verwijderd. Lang duurde de contraremonstrantse overheersing echter niet want al vanaf 1620 ging het stadsbestuur een steeds liberalere politiek voeren. Hierdoor was Amsterdam ook gematigd ten opzichte van bijvoorbeeld katholieken en joden, hoewel zij wel werden uitgesloten van politieke ambten. 8
Het lidmaatschap van de vroedschap en de benoeming tot de hogere functies in het
stadsbestuur gaf aan de regenten veel aanzien en macht. Zij behoorden immers tot de bestuurders van de machtige stad Amsterdam. Veel regenten probeerden die macht en aanzien dan ook binnen de familie te behouden. Door het benoemingsrecht belandden vele (schoon)zonen, zwagers en neven op lucratieve posten die hen moesten voorbereiden op een positie in het stadsbestuur. Veel van de zetels in de vroedschap werden dan ook weer opgevuld door familieleden. Dit werd echter wel beperkt door verwantschapsbepalingen. Burgemeesters mochten geen (achter)neven zijn en in de vroedschap mocht ook geen (schoon)familie tegelijk zitting houden. Deze bepalingen werden regelmatig geschonden maar vormden toch een rem op al te machtige regentenfamilies. Hoewel vele ambten dus onder familieleden van de regerende regenten werden verdeeld kwam het af en toe voor dat een nieuwkomer wist door te dringen tot het stadsbestuur. 9 Die werd meestal gedomineerd door twee of meerdere facties. Een factie was een groep regenten met hun onmiddellijke aanhang, vaak aanverwante familieleden, die gebonden werden door een gezamenlijk belang. Hierbij ging het vooral om macht, invloed en rijkdom en minder om
8 9
Hell, ‘De Oude Geuzen en de Opstand’, p. 264,269. Hell, ‘De Oude Geuzen en de Opstand’, p. 259-260.
P.C. van Wieren 8 6127843
ideële motieven. 10 De kern van een factie werd vaak gevormd door één familie die de macht binnen de factie probeerden te houden door allerlei mensen aan zich te liëren. Zo ontstond ook een patriciaat. Onder de beloftes van steun in bepaalde kwesties werd hun kracht en macht op die manier vergroot. Doordat het hierbij vooral om eigenbelang ging en minder om ideële motieven was er ook uitwisseling mogelijk tussen de facties. Dit betekende uiteraard niet dat overtuiging, geloof of het algemeen belang nooit een rol speelde. Belangrijk is echter wel dat regenten bij hun beslissingen zich vaak voor een belangrijk deel lieten lijden door het belang van de groep of van zichzelf. Een burgemeestersambt leverde veel macht en aanzien op en men deed veel moeite om dit te bereiken.
Het Amsterdamse stadsbestuur was zodanig ingericht dat met name de rijke burgers
er zitting in konden nemen. Hoewel in tijden van crisis de stadhouder kon ingrijpen had zij toch veel macht. Doordat zij de rijkste en machtigste stad was van het rijkste en machtigste gewest kon Amsterdam ook veel invloed uitoefenen op de politiek van de Republiek. Die invloed lieten de regenten ook duidelijk zien. Zowel in individuele portretten als met de bouw van het nieuwe stadhuis in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw identificeerden zij zich als echte leiders. De politiek werd gedomineerd door een aantal families die de kern van het stadsbestuur vormden. Deze families wisselden echter van tijd tot tijd en slimme regenten wisten zich op het juiste moment bij de juiste factie aan te sluiten. Een plek in het stadsbestuur leverde macht en status op en was een goede manier om hogerop te komen in een maatschappij dat het minder van standen moest hebben dan elders in Europa. Geloven in Amsterdam. De publieke kerk en de cultuur. In Amsterdam was er maar één officiële toegestane kerk, de gereformeerde. Zij was dan ook de publieke kerk en was de enige die zich openbaar mocht manifesteren. Alle grote openbare kerkgebouwen waren dan ook in haar bezit, zoals de Oude‐ en Nieuwe Kerk, en de Westerkerk. Doordat zij de enige officiële kerk was had het stadsbestuur flink wat invloed op haar, door bijvoorbeeld predikanten te benoemen en doordat de kerkgebouwen in bezit van het stadsbestuur waren. Amsterdam was echter een echte metropool waar veel buitenlandse handelaren neerstreken en mensen van allerlei gezindten woonden. Aangezien de diversiteit in het belang van de handel was heerste er in Amsterdam een relatief tolerant
10
D.J. Roorda, Partij en Factie (Groningen 1978), p. 3.
P.C. van Wieren 9 6127843
beleid ten aanzien van andere geloven. Daarnaast was rust en openbare orde in het belang van de handel en dus besloot men de andere geloven vooral met rust te laten. Hoewel er in tijden van crisis ook wel eens ingegrepen werd was dat een uitzondering. Tolerantie was vooral noodzakelijk voor het politieke, economisch een sociale welzijn in de stad. 11 Amsterdam kende dan ook vele geloven. De publieke gereformeerde kerk haalde nooit een meerderheid. Zo waren er nog grote groepen katholieken, joden, lutheranen en vele andere gelovigen. Ook waren veel mensen geen lid van de kerk, hoewel ze wel naar de kerk gingen, de zogenaamde liefhebbers. Daarnaast was de gereformeerde kerk geen absolute eenheid. Er bestond onenigheid over de leer en die zorgde voor scheuringen. Bekendste voorbeeld daarvan is de strijd tussen de Arminianen en de Gomaristen. Aan het einde van het Bestand tussen Spanje en de Republiek in 1618 speelde er in de Republiek en ook in Amsterdam een machtsstrijd tussen de remonstranten en raadspensionaris Van Oldenbarnevelt aan de ene en de contraremonstranten en Prins Maurits aan de andere kant. Deze strijd was begonnen als een godsdienstige discussie aan de Universiteit in Leiden maar werd al snel feller en zou uiteindelijk uitgroeien tot een machtsstrijd. De contraremonstranten wonnen en in 1618 werden veel leden uit de Amsterdamse Vroedschap verwijderd, die voor de remonstrantse factie hadden gekozen. Beide groepen bleven echter de gehele zeventiende eeuw naast elkaar bestaan.
Hieruit blijkt al dat de samenleving niet zo calvinistisch kon zijn als zij vaak is
geschetst. Het begrip calvinisme werd in de zeventiende eeuw amper gebruikt. Men sprak toen over de gereformeerde religie. Het begrip zelf werd pas in de negentiende eeuw populair toen men met het opkomende nationalisme zocht naar een gezamenlijk verleden voor de Nederlanden. Hierdoor werd de mythe gecreëerd dat Nederland al vanaf de zeventiende eeuw een eenheid was die gestoeld was op de waarden van het calvinisme. 12 In zekere zin was dat ook waar. De publieke kerk was immers gestoeld op de leer van Calvijn. Echter bereikte die publieke kerk nooit een grote meerderheid en waren er vele andere geloven die in relatieve vrijheid konden bestaan. Onder andere Abraham Kuyper stelde dat het calvinisme echter de grondtoon van ons volkskarakter vertegenwoordigde, ondanks dat een minderheid haar aanhing. 13 Inmiddels is aangetoond dat dit onzin is en dat de dit
11
Herman J. Selderhuis (red), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen 2006), p. 374-375. Schutte, Het Calvinistisch Nederland, p. 202-203. 13 Ibidem, p. 13. 12
P.C. van Wieren 10 6127843
calvinisme nooit invloedrijk genoeg is geweest om de hele samenleving en cultuur te domineren. 14 Een andere betekenis van calvinisme wordt tegenwoordig nog vaak gebruikt als men het heeft over een star, rechtlijnig, behoudend en sober karakter. Dat zou tot uiting komen in de veroordeling van allerlei kunst en cultuur. Daardoor zou het geloof een rem op de cultuur geweest zijn en er een spanning bestaan tussen de kerk en de cultuur. Dit imago van het strenge en behoudende calvinisme komt echter niet overeen met de praktijk van de zeventiende eeuw. 15 De gereformeerde kerk in de Republiek had geen principiële afwijzing van de cultuur. Ze probeerde wel de zonde en de verleiding te verbannen uit de cultuur, maar dat gebeurde slechts incidenteel. Tegenover de meeste cultuuruitingen stond het calvinisme niet negatief. Dat kwam ook doordat de kerk afhankelijk was van de magistraat en de kerkenraden veelal uit dezelfde kringen als de regenten voortkwam. Een echte spanning tussen de bloeiende cultuur en het geloof bestond er dan ook niet. 16 De zeventiende eeuwse Republiek der Verenigde Nederlanden was dus niet zo calvinistisch als men later is gaan beweren. Er was een samenspel van vele geloven die in relatieve vrijheid naast elkaar konden bestaan. De gereformeerde kerk was de publieke kerk omdat zij werd bevoordeeld door de machthebbers. Zij is echter nooit dominant geworden en heeft nooit het alleenrecht gehad. De publieke kerk was op de leer van Calvijn gebaseerd maar dat maakte de Republiek nog niet calvinistisch. Dat de gereformeerde kerk de cultuur in Amsterdam nooit heeft kunnen begrenzen, en dat ook niet wilde, blijkt als we de collecties van Nicolaes Tulp en Andries de Graeff vergelijken. 14
Ibidem, p. 208. G.J. Schutte, ‘De publieke kerk en de cultuur: theocratie van calvinistische stempel?’ in: De Zeventiende Eeuw. Nr. 1 jrgn 8 (1992), p. 38. 16 Schutte, ‘De publieke kerk en de cultuur’, p. 35-38. 15
P.C. van Wieren 11 6127843
Nicolaes Tulp en Andries de Graeff. Twee levens vergeleken.
Nicolaes Tulp en zijn familie. Nicolaes Tulp werd op 9 oktober 1593 als Claes Pietersz. geboren in Amsterdam en zou daar zijn hele leven blijven wonen. 17 De naam Tulp verkreeg Claes naar aanleiding van een uithangbord aan zijn huis met daarop een tulp. Daarnaast gebruikte hij het ook in diverse kunstuitingen om zich mee te identificeren. Zijn vader Pieter Dirksz. was een lakenkoopman en zijn moeder was Grietje Dirks Poelenburgh, dochter van een deftige burgerfamilie. De familie was rijk genoeg om Nicolaes te laten studeren. Hij raakte wellicht beïnvloed door zijn oom, Wouter Moerselaer die een licentiaat bezat in de medicijnen toen hij in 1611 naar Leiden vertrok om daar na drie jaar als doctor in de medicijnen af te studeren. 18 Na zijn promoveren vestigde hij zich in Amsterdam. Daar trouwde hij in 1617 met Eva van der Voech. Dit volgens Dudok van Heel tegen de zin van zijn ouders die haar te min voor hem vonden maar Nicolaes was door haar schoonheid bekoren. 19 Samen kregen zij vijf kinderen: Pieter, Egbert, Catharina, Dirck en Claes. In 1628 overleed Eva en in 1630 trouwde Nicolaes met Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn, dochter uit een aanzienlijk regentengeslacht. Met haar kreeg Tulp nog vier kinderen: Eva (Ester Elisabeth), Anna Catharina, Margriet (Margaretha) en Symon. 20 Naast zijn bezigheden als arts was Tulp ook actief in het Amsterdamse stadsbestuur waar hij diverse functies zou vervullen. Tulp bezat een aanzienlijke rijkdom. Bij de belasting voor de tweehonderdste penning in 1630 werd hij aangeslagen voor een bedrag van 40.000 gulden. 21 In 1674 was zijn vermogen flink gegroeid en werd hij aangeslagen voor 280.000 gulden. Nicolaes Tulp bezat
17
Johan E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam, 1578-1795 (Haarlem 1903-1905), p. 348. Rogge noemt in zijn studie over Tulp; H.C. Rogge, “Nicolaas Tulp” in: De Gids Jrgn 44 (Amsterdam 1880), p. 79; 11 oktober als geboortedatum. 18 I.H. van Eeghen, ‘Petronella Moerselaer en Dr. Nicolaas Tulp’ in: Maandblad Amstelodamum Jrgn 63 (Juli/Augustus 1976), p. 74-75. 19 J.F.L. de Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw. (Zutphen 1931), p. 52. Ook Dudok van Heel noemt dit: S.A.C. Dudok van Heel, ‘Dr. Nicolaes Tulp alias Claes Pieterszn. Deftigheid tussen eenvoud en grandeur’ in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 49. Hun enige bronvermelding is “de kroniek van een tijdgenoot”. 20 Biografische gegevens ontleend uit: Elias, Vroedschap, p. 348-351. 21 J.G. Frederiks & P.J. Frederiks, Kohier van den tweehonderdsten penning voor Amsterdam en onderhoorigen plaatsen over 1631, uitgegeven vanwege het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam (Amsterdam 1890), p. 3.
P.C. van Wieren 12 6127843
dan ook genoeg geld om op financieel vlak onafhankelijk te zijn. 22 Over het vermogen van Tulp bestaat nog een anekdote van tijdgenoot Aernout van Overbeke. Volgens hem werd Tulp toen hij burgemeester was, vermoedelijk was dat 1671, aangeslagen voor een bedrag van 120.000 gulden terwijl iedereen wist dat hij goed was voor wel 500.000 gulden. 23 Hoewel de duidelijke spottende en humoristische toon in de anekdote al aangeeft dat we de precieze informatie niet al te serieus moeten nemen zal Tulp’s vermogen zeer groot zijn geweest. Op 12 september 1674 stierf Tulp op tachtig jarige leeftijd, toen hij als afgevaardigde van de Gecommitteerde Raad in Den Haag verbleef. Hij bleef tot zijn dood actief in het stadsbestuur van Amsterdam maar zal dankzij het schilderij dat Rembrandt maakte van één van de openbare anatomische lessen die Tulp gaf altijd Dr. Nicolaes Tulp de ontleedkundige blijven.
In de zeventiende eeuw waren familiebanden zeer belangrijk en ook Tulp streefde
ernaar zijn positie via familiebanden te verbeteren. Hij wist via verschillende huwelijken zichzelf en zijn kinderen aan allerlei invloedrijke personen te koppelen. Hij trouwde zoals gezegd zelf in de familie De Vlaming van Oudtshoorn, een rijke regentenfamilie. Tulp’s sociale status zou toen hij in 1630 met Margaretha trouwde al flink zijn gestegen aangezien zij van een oud regentengeslacht afstamde. Dochter Catharina (1622‐1664) huwde met Dr. Arent Tholincx (1607‐1679), net als Tulp een vooraanstaand medicus en actief in het Amsterdamse stadsbestuur. Na het huwelijk kwamen zij in het buurhuis naast Tulp te wonen, waar Tholincx uiteindelijk de praktijk van Tulp zou voortzetten. 24 Dochter Margaretha (1634‐1709) trouwde in 1655 met Jan Six (1618‐1700), die meerdere malen burgemeester, vermogend en zeer actief binnen de Amsterdamse culturele elite was. Dochter Ester Elisabeth trouwde met Mr. Jan van den Bempden en dochter Anna Catharina trouwde met Mr. Nicolaas Witsen, beiden lid van het Amsterdamse stadsbestuur. Via deze huwelijken bleef de familie Tulp verzekerd van een plek tussen die elite. Daarnaast had Nicolaes ook nog een zoon die actief werd binnen het Amsterdamse stadsbestuur. Dirck (1624‐1682) was op 16 april 1650 getrouwd met Anna Burgh (1624‐1672), van wie hij een groot vermogen en onder andere een buitenhuis (Tulpenburgh aan de Amstel) erfde. Vanaf
22
Kees Zandvliet, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw (Amsterdam 2006), p. 288-289. Tulp bezet hier de 168e plaats. 23 Aernout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Een zeventiende-eeuwse verzameling moppen en anekdotes (ed. Rudolf Dekker & Herman Roodenburg), (Amsterdam 1991), p.12-13. 24 Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 87. Dit huis was ook eigendom van Tulp.
P.C. van Wieren 13 6127843
1654 diende Dirck ook in het Amsterdamse stadsbestuur, hij was onder andere bewindhebber bij de Oost‐Indische compagnie en twee maal schepen. Na 1673, toen hij nog assurantiemeester was vervulde Dirck geen politieke functie meer. Daarnaast was Dirck actief in de schutterij waar hij was opgeklommen tot luitenant‐kolonel. Ook die verliet hij in 1673, zodat het vermoeden reist dat Valckenier en Willem III hier invloed op hadden. In 1681 keerde Dirck echter terug in de schutterij waar hij de hoogste rang van kolonel bereikte. Dirck was geïnteresseerd in het militaire. Hij was ritmeester van een compagnie vrijwillige ruiters en in 1674 werd hij door de Engelse Koning Karel II tot Ridder verheven. Ook in diverse portretten werd hij duidelijk geportretteerd als een welgestelde heer, onder andere door Paulus Potter door wie hij zich als een legeraanvoerder op een steigerend paard liet afbeelden (afb.1). 25 Tulp wist tijdens zijn leven een grote rijkdom te verwerven en zijn kinderen huwden binnen de elite. Nicolaes Tulp als medicus. Nicolaes Tulp’s belangrijkste functie was die van arts. Zo was hij opgeleid en dat was, in ieder geval tot 1652, zijn voornaamste bezigheid. Hij studeerde in Leiden en daar ontwikkelde hij waarschijnlijk zijn interesse in de ontleedkunde. Hij volgde daar immers onderwijs van Petrus Pauw, de stichter van het Leidse anatomisch theater en één van de grootste ontleedkundigen van die tijd die ook ontledingen gebruikte in het onderwijs. Bij hem promoveerde Tulp op de dissertatie De Cholera Humida. 26 Na zijn promotie op 30 september 1614 vestigde Tulp zich in Amsterdam en aldaar opende hij een praktijk. Deze was eerst aan de Herengracht maar zou daar niet lang blijven. Na zijn trouwen in 1617 vertrok hij naar de Prinsengracht en in 1621 betrok hij zijn nieuwgebouwde huis aan de Keizersgracht 210. 27 Daar ontving hij vele patiënten met allerlei problemen zoals blijkt uit de enige publicatie die Tulp op zijn naam heeft staan, de Observationes Medicae uit 1641 (afb.2). Hierin bundelde Tulp zijn inzichten, observaties en kennis van de geneeskunde die hij had opgedaan gedurende de praktijk als arts en ontleedkundige. Tulp schreef dit werk voor zijn zoon Pieter die net als zijn vader was gepromoveerd in de medicijnen en gaf het daarnaast ook uit.
25
Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 87-94. I.C.E. Wesdorp, ‘Dr. Nicolaes Tulp als medicus’ in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 1721. 27 Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’ , p. 51-52. 26
P.C. van Wieren 14 6127843
Pieter heeft echter niet lang kunnen profiteren van de adviezen van zijn vader want hij stierf al twee maanden nadat het verscheen. De Observationes Medicae waren in het Latijn geschreven en waren populair, herdrukken verschenen in 1652, 1672, 1685, 1716 en 1739. 28 Daarnaast verschenen nog enkele vertalingen in het Nederlands. Tulp was hier zeer ontevreden over en maakte ook zelf een vertaling. 29 Deze heeft echter tot 1991 onuitgegeven in de kast van de familie Six gestaan tot er een facsimile‐uitgave verscheen. In het boekwerk behandelde Tulp allerlei ziektegevallen en melde daarbij de symptomen en hoe de patiënt behandeld diende te worden. Daarnaast besprak hij ook bijzondere zaken die hij had gezien, zoals de orang‐oetan van stadhouder Frederik Hendrik die Tulp ontleedde en een heel zwaar vijfjarig kind dat op de kermis tentoon werd gesteld. Uit de Observationes komt naar voren dat Tulp vond dat de arts streng doch rechtvaardig moest zijn en zijn patiënten met respect diende te behandelen: “Laat de benauwden zien de genegenheid van uw hart en gij zult niet tevergeefs arbeiden” 30 Het werk betekende echter geen breuk met de traditie, Tulp bouwde voort op de leer van Galenus en Hippocrates. 31 Desondanks was het een invloedrijk werk dat Vondel dan ook tot de volgende dichtregels verleidde: “Wie zich wil by tyts beraeden, Bezige Aemstels Hippokraet, Die zich noch gebruicken laet, In zyne onverwelckbre bladen.” 32 Er is helaas niks bekend van de oplages die het werk haalde maar het feit dat het vaak en tot in de achttiende eeuw werd herdrukt, betekend dat het in elk geval nog lange tijd een zekere invloed uitoefende. Over de praktijk van Tulp is weinig bekend. Hij was in elk geval in het bezit van een paard en koets zodat hij snel op ziekenbezoek kon gaan. Deze werden volgens de 28
T. Beijer, ‘Het manuscript van Nicolaes Tulp’ in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 121123. 29 Beijer, ‘Het manuscript van Nicolaes Tulp’, p. 121-123. 30 Nicolaes Tulp, Nicolaes Tulps inzichten over de geneeskunst in vier boeken met koperen platen (ed. C.G.L. Apeldoorn & T. Beijer), (Amsterdam 1991). 31 T. Beijer, ‘Enkele opmerkelijke ziektegeschiedenissen uit Tulps Genees-insighten’ in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 133. 32 J.F.M. Sterck e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Deel VII (1656-1660) (Amsterdam 1927-1940), p. 696.
P.C. van Wieren 15 6127843
overlevering gestald onder het huis aan de Keizersgracht. 33 Volgens Rogge waren vele voorname kooplieden, predikanten en regenten patiënt van Tulp. Ook Vondel en Rembrandt zouden hiertoe behoren. 34 Rogge noemt echter geen bronnen, zodat we deze uitspraak wellicht aan zijn romantische negentiende eeuwse fantasie moeten toeschrijven. Uit de Observationes Medicae leren we echter wel een aantal patiënten kennen. Zo behandelde Tulp onder andere het dochtertje van Nicolaes Eliasz. Pickenoy aan een ‘vermijterde rib’. Ook Lugitta, de eerste vrouw van Govert Flinck werd door Tulp behandeld. Daarnaast was er nog een grote schilder ‘naulix iemand gelijk’ die door Tulp werd behandeld. De schilder was ervan overtuigd dat zijn botten als rubber waren en bleef de gehele winter in bed. Uiteindelijk wist Tulp hem ervan te overtuigen dat hij genezen was door gebruik te maken van het zogenaamde placebo‐effect. 35 Deze behandeling moet in elk geval voor 1641 hebben plaatsgevonden aangezien de Observationes toen werden uitgegeven, de precieze datum is echter onbekend. Ook over de identiteit van deze vermaarde schilder is verder niets bekend maar zowel Rembrandt als Frans Hals zijn genoemd als mogelijkheden. Duidelijk wordt dat in elk geval enkele vooraanstaande schilders de praktijk van Tulp bezochten. In 1635 woedde de pest heftig in Amsterdam. De aanpak van die pest verliep volgens Tulp chaotisch en elke apotheek maakte de medicijnen naar willekeur klaar. Daarop besloot een groep artsen onder leiding van Tulp een wetboek, de Pharmacopoea Amstelredamensis, samen te stellen waarin een aantal regels werden opgesteld waaraan de medische beroepsgroepen zich dienden te houden. Zo werd er een lijst opgesteld met de producten die de apothekers in voorraad dienden te houden en werden er instructies opgesteld voor het maken van de medicijnen. Ook werd geregeld dat er toezicht kwam, het Collegium Medicum Amstelaedamense. De Amsterdamse Pharmacopoea bleek zo goed te werken dat
33
Hans Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam. Soo in ’t civiel als crimineel en militaire (1653-1672). Eerste deel, (ed. G.W. Kernkamp), (’s Gravenhage 1897), p. 490. Bontemantel zegt hierover: “Was van groote studie en bequam de meeste practijc, soodat vernootsaeckt was in een koets te rijden, getrocken door een paert, hebbende onder sijn huys op de Kysersgraeft, Westsijde, bij de Westerkerk, in de kelder plaets daertoe geprepareert.” Mij lijkt het onmogelijk hier een paard te stallen. Wellicht ging het alleen om het stallen van de koets, en werd het paard in een stal ondergebracht. Zie afb. 14. 34 Rogge, Nicolaas Tulp, p. 84. 35 Beijer, ‘enkele opmerkelijke ziektegeschiedenissen’, p. 134-136.
P.C. van Wieren 16 6127843
hij door verschillende steden werd overgenomen. 36 Ook hieruit blijkt dat Tulp één van de voorlopers en leiders was van de geneeskundigen in Amsterdam. In 1628 werd Nicolaes Tulp benoemd tot praelector in de ontleedkunde aan de Illustere School in Amsterdam. Daardoor mocht hij de honoraire titel van ‘professor anatomiae’ voeren. De leer van Galenus uit de tweede eeuw na Christus gold bij de ontledingen als leidraad. Vesalius was in 1537 één van de eerste die zelf het dissectiemes ter hand nam. Daardoor kwam hij tot andere inzichten dan Galenus, hoewel die nog steeds als richtinggevend werd beschouwd. Voordat Vesalius begon te ontleden werd het ontleden altijd door een assistent gedaan op aanwijzing van de prealector. Dit omdat het ontleden als zondig werd veroordeeld omdat lichaam en ziel immers één waren. Vanaf 1555 kreeg het gilde in Amsterdam de toestemming om ook zelf te gaan ontleden. Dit werd tenminste één keer per jaar officieel gedaan op het lichaam van een veroordeelde misdadiger. 37 Tussen 1631 en 1650 gaf Tulp negen openbare lessen waarvan er twee werden vereeuwigd door schilderijen die in de gildekamer kwamen te hangen. Die openbare lessen waren vaak druk bezocht en een publiek evenement. Daarnaast gaf Tulp twee keer per week les aan leerlingen. 38 Tulp zou uiteindelijk in 1652 na bijna veertig jaar actief te zijn geweest als arts en anatomicus afscheid nemen van het gilde. Hij was nog graag doorgegaan maar zijn vele bezigheden als regent en zijn hoge leeftijd, hij was al bijna zestig, zorgden ervoor dat hij het te druk had om nog met zijn praktijk bezig te zijn. Nicolaes Tulp was een arts die zowel oude als nieuwe methoden gebruikte. Zo was hij van mening dat de kennis van een arts verkregen en getest moest worden via praktijkervaring en onderzoek. Hij wist bijvoorbeeld als eerste de werking van de ileocoecale klep te bewijzen. 39 Hoewel hij gebruik maakte van nieuwe theorieën stond Tulp nog duidelijk in de traditie. Hij geloofde in de eeuwenoude leer van Hipocrates dat een ziekte optrad wanneer de natuurlijke balans van de vier lichaamssappen, zwarte en gele gal, bloed en slijm, uit evenwicht waren. Ook schreef hij bij zijn recepten zaken als hazenurine, terpentijn 36
H.A. Bosman-Jelgersma, ‘Nicolaes Tulp en de farmacie’, in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 194-198. 37 J.N. Keeman, ‘Nicolaes Tulp en het Amsterdamse Chirurgijnsgilde’, in: S.A.C. Dudok van Heel, T. Beijer & C.G.L. Apeldoorn (red.), Nicolaes Tulp: Leven en Werk van een Amsterdams geneesheer en magistraat (Amsterdam 1991), p. 163-165. 38 Annet Mooij, Doctors of Amsterdam. Patient Care, Medical Training and Research (1650-2000) (Amsterdam 2002), p. 76-88. 39 Keeman, ‘Tulp en het Chirurgijnsgilde’, p. 168. Deze klep in de dikke darm was al wel in theorie ontdekt, maar Tulp wist via de anatomie de werking uit te leggen.
P.C. van Wieren 17 6127843
en kwikzilver voor, grondstoffen die toen wel vaker werden gebruikt. 40 Ondanks deze in onze ogen merkwaardige receptuur was Tulp als arts geliefd en geroemd. Hij nam het initiatief tot de Amsterdamse Pharmacopoea, stond als praelector in hoog aanzien en gaf een invloedrijke studie uit. Hij behoorde tot de top van de Amsterdamse medische wereld en had daardoor veel aanzien. Nicolaes Tulp als regent. Naast zijn al eerder activiteiten binnen de medische beroepsgroepen was Tulp ook actief binnen het Amsterdamse stadsbestuur. Al in 1622 werd hij benoemd als schepen van de stad Amsterdam. Hierdoor nam hij ook zitting in de vroedschap waar hij tot aan zijn dood in 1674 onderdeel van zou uitmaken. In die jaren heeft hij Amsterdam zien groeien, de Republiek werd zelfstandig en stadhouders kwamen en gingen. Er werden verschillende oorlogen gevoerd en het nieuwe stadhuis werd gebouwd. Tulp zat meer dan vijftig jaar in de Vroedschap en dat maakte hem tot één van de mensen die het langst aan de macht waren in het Amsterdam van de zeventiende eeuw. Hij bekleedde zeer veel verschillende functies, was vier keer burgemeester en werd twee keer naar Den Haag gestuurd als gecommitteerde raad. 41 Toen Tulp in 1622 in de Vroedschap werd opgenomen was dat waarschijnlijk omdat hij behoorde tot de contraremonstrantse factie in het Amsterdamse stadsbestuur, die was ontstaan na de wetsverzetting onder prins Maurits. 42 Ze hadden daardoor de overhand gekregen in het stadsbestuur. Er waren desondanks in de stad zelf meer remonstranten dan contraremonstranten. De laatste probeerden dan ook hun macht te vergroten door meer gelijkgestemden in de Vroedschap te benoemen. Tulp was één van hen. De overheersing van de contraremonstranten was echter van korte duur want vanaf 1627 kregen de remonstranten weer de overhand. Tulp schaarde zich toen onder de ‘waggelmussen’ en nam een positie in het midden in. Later in zijn loopbaan zou hij zich echter weer onder de precieze contraremonstrantse regenten scharen. 43 Pas in 1654 werd Tulp burgemeester en toen kreeg hij ook steeds meer vooraanstaande posten toebedeeld. Daarvoor had hij ook 40
Wesdorp, ‘Tulp als medicus’, p. 9-39. Elias, Vroedschap, p. 348. 42 Volgens Dudok van Heel (p. 54) werd Tulp gekozen omdat hij zich onder de contraremonstranten schaarde, en ging hij pas in 1627 over tot de ‘waggelmussen’. Rogge bepleit (p. 102-103) dat Tulp eerst gematigd was en later steeds onverdraagzamer werd. Mij lijkt de visie van Dudok van Heel hier juist. 43 Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 51-55. 41
P.C. van Wieren 18 6127843
veel ambten maar dat waren vooral minder belangrijke commissariaten als die van Huwelijksche en Kleine zaken. Volgens zijn collega‐regent Hans Bontemantel had dat vooral te maken met het feit dat Tulp te veel contraremonstrants was. 44 Dat blijkt ook uit een voorval in 1642. Hoewel Tulp toen nog nooit burgemeester was geweest zat hij in 1642 wel voor de zesde maal als rechter in de schepenbank. In 1642 was hij tot presiderend schepen gekozen. Hij liet toen een man voorkomen die door de Waalse Gemeente in de ban was gedaan wegens het verkondigen van ketterse ideeën. De schepenbank besloot onder leiding van Tulp om de man levenslang op te sluiten, ondanks het gebruik als schepenbank niet in te grijpen in kerkelijke tucht. Toen er echter nieuwe verkiezingen aankwamen vreesden enkele leden van de schepenbank dat ze te zwaar hadden geoordeeld en dat ze daardoor wellicht niet zouden worden herkozen. Daarop besloten ze tegen de zin van Tulp om de man weer vrij te laten. Veel remonstrantse regenten vonden dat Tulp te hard had geoordeeld en die werd dan ook beschadigd door deze kwestie. Hij zou niet meer worden herkozen en ook moest hij het in 1643 zonder ambt stellen. 45 Tien jaar na deze kwestie waren de gemoederen weer wat gesust en vanaf 1652 besloot Tulp zich volledig te richten op zijn politieke carrière en zijn loopbaan als arts te beëindigen. Vooral in de latere jaren had hij door zijn anciënniteit en ervaring veel aanzien. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de gebeurtenissen in het Rampjaar 1672 toen de Republiek werd aangevallen door Frankrijk, Engeland en de bisschoppen van Münster en Keulen. Er ontstond toen veel onrust en de roep om Willem III tot stadhouder te benoemen was groot. In Amsterdam was de grootste stadhouderlijke medestander Gilles Valckenier. Deze had veel aanvaringen met andere regenten. Toen Willem III aan de macht kwam zorgden zij er dan ook voor dat veel regenten werden afgezet. Tulp was in de raad geen medestander van Valckenier en Willem III, en had in 1654 de Acte van Seclusie mede ondertekend. In die Acte van Seclusie werd vastgelegd dat Willem III nooit als stadhouder zou worden aangesteld. Desondanks mocht Tulp bij de wetsverzetting in 1672 gewoon aanblijven, waarschijnlijk omdat hij door zijn anciënniteit genoeg aanzien had. Het volgende jaar werd hij echter wel als gecommitteerde raad naar Den Haag gestuurd, zodat hij in Amsterdam enige invloed verloor. 46
44
Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, p. 490-492: “Was een godtlievend heer, doch wat te veel predicants gesint in de vervolginghe der Remonstrante van den jaere 1625-1628, dat veroorsaeckte soo haest niet, als wel bequaem was, Burgemeester is geworden.” 45 Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 67-68. 46 Ibidem, p. 79.
P.C. van Wieren 19 6127843
Zoals hierboven al even aangehaald was Nicolaes Tulp een contraremonstrant. De
leden van deze religie stonden bekend als de ‘preciezen’. Deze stroming binnen het Gereformeerde geloof was gericht op een precieze lezing van de Bijbel. De leden dienden alle zonde te mijden en strikt volgens de Bijbel te leven. In de literatuur wordt Tulp voortdurend als strenggelovend voorgesteld. 47 Dit is met name gebaseerd op zijn acties in het stadsbestuur. Zo zijn er veel voorbeelden te noemen waarin Tulp pleit voor terughoudender gedrag. In 1655 verscheen er dankzij hem een keur waarin bepaald werd dat bruiloftsfeesten voortaan veel soberder dienden te zijn, met bijvoorbeeld een maximum aan gasten, een eindtijd en een maximale hoeveelheid eten en drinken. Dit omdat deze feesten steeds uitbundiger werden en de rijke Amsterdamse burgers met elkaar wedijverden om de grootste en duurste bruiloften. 48 Ook pleitte hij voor een gematigde levenshouding ten opzichte van drank en tabak. En in zijn eerste jaar als burgemeester, in 1654, zorgde onder andere Tulp ervoor dat Vondel’s Lucifer werd verboden en dat er een campagne kwam tegen de, in de ogen van onder andere Tulp, onchristelijke toneelspelers in de schouwburg. 49 Dit omdat de predikanten bezwaar hadden gemaakt tegen de wijze waarop Vondel engelen en god had verbeeld in een toneelstuk. 50 Deze werd gedurende korte periode ook gesloten maar kon het jaar erop haar deuren weer openen. Volgens Tulp werden daar onchristelijke en katholieke stukken opgevoerd en was de schouwburg slecht voor de christelijke moraal in de stad. Tulp pleitte voor eensgezindheid onder de gereformeerden en was van mening dat streng moest worden opgetreden tegen de verschillende andere religieuze stromingen. In 1659 vroeg de Luthersche Gemeente bijvoorbeeld om een tweede kerkgebouw in gebruik te nemen om de vele gelovigen te kunnen herbergen. De raad stemde hier mee in, met uitzondering van Tulp die “met exempelen uyt het Nieuwe Testament daertegen ging en concludeerde het niet toegestaen behoorde te warden” 51
47
Bijvoorbeeld: “Tulp was streng gereformeerd en in zaken van godsdienst het tegendeel van verdraagzaam.” Uit: De Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 53. Of “Het lijdt geen twijfel of hij behoorde tot de streng gereformeerden…” uit: Rogge, Nicolaas Tulp, p. 104. 48 De Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 54. 49 Simon Schama, Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw (z.p. 2006), p. 128-129. 50 Sterck, J.F.M. e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Deel V (1645-1656) (Amsterdam 1931), p. 34-37. 51 Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, p. 516. Onduidelijk is welke voorbeelden Tulp hier gebruikte.
P.C. van Wieren 20 6127843
Er zijn dus meerdere voorbeelden waarin Tulp streed tegen al te uitbundige feesten en de strijd aanging met andere geloven. In het Amsterdam van de zeventiende eeuw was het echter onmogelijk om andere religies te negeren en Tulp had dan ook veel contacten met bijvoorbeeld katholieken. 52 Ook was Tulp niet altijd even standvastig en wars van feesten. Zo was hij in de eerste jaren van zijn regentschap bereid om zich minder streng op te stellen om zijn macht in het stadhuis te vergroten. 53 Toen Tulp in 1672 zijn vijftigjarig jubileum als lid van de Vroedschap vierde, organiseerde hij een groot feest. Alle leden van de Vroedschap waren uitgenodigd en zij vroegen zich af of Tulp zich aan zijn eigen keur op matiging van feesten uit 1655 zou houden. Het feest was echter net zo uitgebreid als dat gebruikelijk was onder de elite. Er was een aparte ‘loots’ in de tuin gezet en versierd, er waren meerdere gangen, de drank vloeide rijkelijk en er stonden zelfs schaaltjes met tabak en pijpen. 54 Tulp streed in de Raad tegen overvloedige feesten en waarschuwde in zijn geschriften tegen tabak en overmatig drankgebruik, terwijl hij dit tijdens zijn eigen feest allemaal wel toestond. Ook in de opvoeding en de huwelijken van zijn kinderen blijkt weinig van de strenggelovige en onbuigzame calvinist. Zijn zoon Dirck hield zich voornamelijk bezig met het zich aanmeten van een aristocratisch aanzien, onder andere door zijn verheffing in de adelstand en zijn ruiterportret door Potter, en liet weinig zien van een religieus bewustzijn. 55 Dochter Margaretha trouwde met Jan Six, die als mecenas enorme sommen geld besteedde aan kunst en cultuur. Deze beide kinderen leidden dan ook niet het beheerste sobere leven dat vaak wordt geassocieerd met dat van strenggelovige calvinisten. Hoewel dit natuurlijk niks zegt over Nicolaes Tulp zelf blijkt wel dat hij minder streng en conservatief was als het ging om het bevestigen of verstevigen van de eigen positie binnen de elite. Nicolaes Tulp en de religie. Hoewel Tulp een vooraanstaande Amsterdammer was met vele bestuurlijke functies was hij bijna niet actief binnen de gereformeerde kerk. Hij komt immers amper voor op de lijsten van ouderlingen, diakenen of kerkmeester der gereformeerde kerk. Dit was niet ongebruikelijk binnen het stadsbestuur, ook andere regenten komen amper voor terwijl ze hun kinderen wel lieten dopen en ook hun echtgenotes vaak wel in de lidmatenlijsten 52
Rogge, ‘Nicolaas Tulp’, p. 86-87. Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 54. 54 Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, tweede deel, p. 63-68. 55 Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 87-94. 53
P.C. van Wieren 21 6127843
voorkomen, maar toch opmerkelijk omdat Tulp zich liet voorstaan op zijn godsdienstige karakter. 56 Ondanks zijn afwezigheid in een kerkbestuur is het toch mogelijk om Tulp aan een bepaalde kerk te koppelen. Nicolaes trouwde in 1617 met Eva van der Voech, de plechtigheid vond plaats in de Nieuwe Kerk. 57 Van de vijf kinderen die zij samen kregen werden er drie in de Nieuwe Kerk en twee in de Oude Kerk gedoopt. Eva werd bij haar overlijden in 1628 in de Nieuwe Kerk begraven. 58 Ook het tweede huwelijk in 1630 met Margaretha de Vlaming van Outshoorn vond plaats in de Nieuwe Kerk. 59 De drie kinderen uit dit huwelijk werden daar ook allemaal gedoopt. 60 En uiteindelijk zou Nicolaes Tulp op 18 september 1674 ook in de Nieuwe Kerk worden begraven. 61 Het blijkt dus dat nagenoeg alle officiële religieuze gebeurtenissen in het leven van Tulp dan ook plaatsvonden in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Deze Nieuwe Kerk, gelegen aan de Dam vlakbij het oude en nieuwe stadhuis, was na de alteratie overgegaan naar het gereformeerde geloof en was door haar ligging naast het centrum van de macht sterk verbonden met de Amsterdamse elite. Het lijkt er dan ook op dat Tulp met zijn kerkbezoek geen opvallende andere keus maakt dan de meeste andere stadsbestuurders. Andries de Graeff en zijn familie. Nicolaes Tulp wist zich tijdens zijn leven omhoog te werken tot één van de belangrijkste medici in de stad en wist tot de hoogste regionen van het stadsbestuur door te dringen. Hij was de eerste van zijn familie die dit voor elkaar kreeg, en wist voor zichzelf en zijn gezin een belangrijke positie te verkrijgen. Andries de Graeff had een hele andere achtergrond. Hij werd geboren in één van de belangrijkste Amsterdamse families en kon buigen op een familiegeschiedenis vol met invloedrijke regenten. Andries de Graeff werd op 19 februari 1611 geboren als zoon van Jacob Dircksz. de Graeff en Aeltge Boelens. Hij groeide op in een rijke en voorname Amsterdamse familie, opa Diederik Jansz. Graeff was ook al burgemeester. Andries’ vader Jacob Dircksz. legde de basis voor het familiefortuin en was zeer rijk, in 1630 werd hij aangeslagen voor het bedrag van 270.000 gulden. 62 Daarnaast had 56
Ibidem, p. 70. Rogge, “Nicolaas Tulp”, p. 83. 58 J.G. Kam, “De kinderen van Dr. Nicolaes Tulp” in: Amstelodamum jrgn. 54 (1967), p. 78. 59 Rogge, “Nicolaas Tulp”, p. 111. 60 Kam, “De kinderen van Dr. Nicolaes Tulp”, p. 79. 61 Rogge, “Nicolaas Tulp”, p. 121. 62 Frederiks & Frederiks, Kohier van de tweehonderdsten penning, p. 3. 57
P.C. van Wieren 22 6127843
de familie diverse buitenplaatsen, waaronder ‘Vredenhof’ nabij Den Haag. In 1598 werd hij voor het eerst schepen, in 1603 kwam hij in de vroedschap en in 1612 werd hij voor de eerste keer burgemeester, een post die hij in totaal vijf keer bekleedde. 63 Jacob Dircksz. was zijn gehele leven bezig met het versterken van de positie van de familie. Al in 1610 kocht hij de heerlijkheid Zuid‐Polsbroek, nabij het huidige Lopik, en kon zich daardoor Heer van Polsbroek noemen. 64 Ook via huwelijken wist Jacob de positie van de familie te verstevigen. Hij wist zich met name aan de familie Bicker te liëren, twee van zijn dochters en ook zoon Andries trouwden met een lid van die familie. In het stadsbestuur vormden deze families een sterke factie. 65 Jacob studeerde oude talen in Leiden en ondernam met Justus Lipsius een grand tour. Daarnaast bleef hij zijn hele leven geïnteresseerd in theologie, geschiedenis en natuurkunde. Hij had een destilleerderij achter zijn huis en samen met Dr. Pieter Jansz. Hooft een soort laboratorium waar zij verschillende proeven uitvoerden. 66 Jacob stond gedurende de troebelen tijdens het Bestand aan de gematigde kant, waardoor hij in 1618 door Prins Maurits wordt verwijderd uit de vroedschap. Jacob was als politicus geen felle partijman en hij had volgens Molhuysen en Blok een broertje dood aan de theologische geschillen. Zo zou hij in 1613 Episcopius hebben aangevallen omdat die tijdens een kerkdienst in protest ging tegen de predikant Heydanus. Dit niet om het protest, maar vooral omdat Episcopius in het openbaar de strijd aanging. 67 In deze omgeving groeide Andries op, eerst in de ‘Keysershoed’ aan de Lange Niezel aan de oude zijde, maar omstreeks 1617 verhuisde de familie De Graeff naar de Herengracht 216. 68 Het gezin telde zes kinderen, drie jongens en drie meisjes, waarvan Andries de één na jongste was. Zijn oudste broer Cornelis werd na het overlijden van vader Jacob in 1638 de nieuwe ‘Pater Familias’. Hij was op 15 oktober 1599 geboren en studeerde Oude en Oosterse talen. Na een kort huwelijk in 1633 met Geertruyd Overlander, een burgemeestersdochter die na negen weken huwelijk overleed, trouwde hij in 1635 met Catharina Hooft, die ook veel connecties in het regentenpatriciaat had. Na het overlijden van zijn vader erfde Cornelis zijn titel als Heer van Polsbroek en nam hij zijn plaats in de 63
A.J. van der Aa, Briografisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7 (Haarlem 1862), p. 346-347. Paul Spies e.a., Het Grachtenboek. Vier eeuwen Amsterdamse grachten in beeld gebracht: gevels, interieurs en het leven aan de Gracht (Den Haag 1993), p. 85. 65 Burke, Venetië en Amsterdam, p. 34-35. 66 P.C. Molhuysen en P.J. Blok (red), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2 (Leiden 1912), p. 498-500. 67 Molhuysen en Blok, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, p. 499. 68 Spies, Grachtenboek, p. 137. 64
P.C. van Wieren 23 6127843
vroedschap over. In 1640 werd hij in de raad van schepenen opgenomen en in 1643 werd hij voor de eerste keer burgemeester. In de eerste jaren was hij nog sterk gelieerd aan de fractie van Andries Bicker, zijn neef, die op dat moment de machtigste positie in het stadsbestuur innam. Toen Willem II er in 1650 voor zorgde dat zowel Andries als Cornelis Bicker uit het stadsbestuur werden gezet nam Cornelis de Graeff de positie van de zogenaamde ‘magnificat’, de belangrijkste en invloedrijkste regent, over. 69 In twintig jaar tijd was hij vijftien keer burgemeester, van 1650 tot 1664 was hij alleen in 1657, 1660 en 1664 geen burgemeester. Zijn broer Andries vervulde deze positie toen echter zodat de macht binnen de factie bleef. In de Republiek telde vooral het belang van de handel, zeker in Amsterdam. In nauwe samenwerking met Johan de Witt, die getrouwd was met Cornelis’ nichtje, zorgde hij ervoor dat de rangen gesloten bleven. Hij had zowel goede banden met de statenpartij van De Witt als met de Oranjepartij, zo zat hij in de commissie van opvoeding van de jonge Prins Willem III. Het beleid van Cornelis de Graeff was vrijzinnig, tolerant en gericht op samenwerking en was populair onder de bevolking. 70 Na zijn dood op 4 mei 1664 ontstond er een strijd om het magnificat, dat Cornelis achterliet. Andries de Graeff als regent. Anders dan zijn broer Cornelis die Talen studeerde verwierf Andries in 1634 het licentiaat in het canonieke en het civiele recht aan de hogeschool in Poitiers. Hierdoor mocht hij de titel Mr. aan zijn naam toevoegen. 71 Toch lijkt hij zich op intellectueel vlak niet onderscheidden te hebben van de andere regenten. Hij heeft geen publicaties op zijn naam staan. Ook zijn er zover bekend geen contacten geweest met vooraanstaande geleerden. Over zijn activiteiten in de eerste jaren na zijn studie is weinig bekend. Wellicht dat hij een grand tour ondernam, iets dat heel gebruikelijk was onder de elite in de Republiek. Dit was een grote reis door de belangrijke Europese landen waarin men ervaring en contacten opdeed. In 1646 treed hij weer in het voetlicht. Dan trouwt hij met zijn nicht Elisabeth Bicker van Swieten, een dochter van Cornelis Bicker. Via dat huwelijk werd Andries ook verbonden aan de ‘Bickerse Ligue’. In dat jaar komt hij dan ook in het stadsbestuur als schepen. In 1650 verlaat Andries de
69
Gerben Graddesz. Hellinga, Leiders van de Gouden Eeuw (Zutphen 2009), p.109. Hellinga, Leiders, p. 112-113. 71 Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 59. 70
P.C. van Wieren 24 6127843
Amsterdamse politiek en wordt als gedeputeerde in de Generaliteitsrekenkamer benoemd. Hij verhuist dan ook naar Den Haag. Daar weet hij de lucratieve functie van Rekenmeester der Grafelijke domeinen van Holland en West‐Friesland te bemachtigen, ten faveure van de net afgetreden raadspensionaris Jacob Cats. In Den Haag gaat Andries op de buitenplaats ‘Vredenhof’ wonen, die al sinds zijn grootvader in de familie was. Daar worden de drie kinderen van Elisabeth en Andries geboren die de volwassen leeftijd zouden bereiken. Cornelis zag op 19 maart 1650 het levenslicht. Hij trouwde met Agneta Deutz, dochter van de rijke koopman en bankier Jean Deutz. Tragisch genoeg stierf Cornelis ongeveer anderhalve maand voordat ook Andries zijn laatste adem uitblaast. Alida werd op 7 maart 1651 geboren. Zij trouwde met de Utrechtse edelman Diederik van Velthuyzen die onder andere President van de Staten van Utrecht was. Het derde kind van het gezin De Graeff was Arnoldina die op 7 December 1652 werd geboren. Ook zij trouwde met een edelman: Transisulanus Adolphus van Voorst. Hij had vele functies waaronder die van Hofmeester van Willem III. 72 Aan het feit dat de kinderen met zulke voorname personen konden huwen toont aan dat de status van Andries de Graeff zeer groot was. Ook wisten Andries en zijn zoon Cornelis de Graeff in 1677 een adellijke status te verkrijgen. Zij werden door keizer Leopold I tot Ridder van het Heilige Roomse Rijk benoemd. Zij wisten hem ervan te overtuigen dat ze afstamden van het oude geslacht Von Graben uit Tirol. Waarschijnlijk was hier flink voor betaald en had een creatief genealogisch onderzoek van Amsterdamse genealogen plaatsgevonden. 73 Erg lang zou het gezin echter niet bij elkaar blijven want op 5 juli 1656 komt Elisabeth te overlijden. Het jaar daarna besluit Andries vrijwillig af te treden als rekenmeester. Hij keert terug naar Amsterdam en wordt in 1657 voor de eerste keer tot burgemeester gekozen.
Andries gaat zich dan actief bezighouden met het regentschap en bekleed veel
verschillende functies. Zo werd hij in 1660, toen hij voor de tweede keer burgemeester werd, ook gekozen tot ambachtsheer van de eilanden Urk en Emmeloord. Deze twee eilandjes in de Zuiderzee dienden als een veilige haven maar werden zo slecht onderhouden dat ze aan het afbrokkelen waren. Amsterdam besloot de eilanden te kopen en Andries de
72 73
Elias, De Vroedschap van Amsterdam, p. 520-521. Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 63.
P.C. van Wieren 25 6127843
Graeff kreeg de eer om de eilanden te besturen. 74 In 1664 komt zijn broer Cornelis te overlijden en is Andries de aangewezen persoon om de leiding van de factie over te nemen. Er waren echter meer kapers op de kust voor het magnificat, waarvan Gillis Valckenier de belangrijkste was. 75 Deze ambitieuze regent werd in 1665 voor de eerste keer burgemeester en zou nog jarenlang een belangrijke factor in de vroedschap blijven. In 1666 werd Andries opnieuw gekozen als burgemeester. Dit na een strijd met Hendrik Hooft. Hierbij ging het vooral om de vraag wie van de zittende burgemeesters in functie kon blijven. Wanneer Hooft gekozen zou worden dan zou Spiegel mogen blijven zitten, en bij De Graeff kon Valckenier in functie blijven. Dit toont aan dat hoewel De Graeff en Valckenier beiden het magnificat wouden bemachtigen, men nog steeds tot dezelfde factie behoorde en elkaar dus ook aan posities hielp. Aangezien Tulp ook burgemeester zou worden vreesde Hans Bontemantel voor een overwicht van de ‘vromen’ en daarom kozen hij en het stadsbestuur voor De Graeff. 76 Samen met Johan de Witt en Caspar Fagel wisten de Amsterdamse burgemeesters, waaronder De Graeff en Valckenier, onder Engelse druk het Eeuwig Edict afgekondigd te krijgen waardoor Willem III, in theorie, voor altijd uitgesloten werd van de functie van stadhouder. De verhouding tussen de beide burgemeesters zou echter spoedig verslechteren. Valckenier zou zich al snel een hartstochtelijk voorstander van Willem III tonen. Ook in 1667 was Andries nog burgemeester, evenals in 1670 en 1671. In 1671 had Valckenier inmiddels zoveel vijanden gemaakt onder het stadsbestuur dat hij niet meer werd herkozen. Het leek Andries eindelijk gelukt het magnificat in handen te hebben. Helaas zorgde het Rampjaar, 1672, ervoor dat er een einde kwam aan het regentschap van Andries.
In april 1672 kwam de Republiek in oorlog met Engeland, Frankrijk en de bisschoppen
van Münster en Keulen. Vooral in het begin verliep de oorlog dramatisch voor de Republiek en overal braken onlusten uit onder het volk. De roep om de Oranjes werd, zoals immer bij oorlogen, sterker en de Amsterdamse regenten kwamen in een lastig parket. Inmiddels had men in Dordrecht, de eerste stad van Holland en daardoor een invloedrijke stad, 77 besloten de Prins tot stadhouder te benoemen, hierbij gedwongen door de bevolking die de regenten 74
Jan Wagenaar, Amsterdam, in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterije, gilden en regeeringe. Eerste stuk (Amsterdam 1760), p. 600. 75 Hellinga, Leiders, p. 113. 76 Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, p. LXXXII-LXXXIII. 77 Dordrecht kreeg in 1220 als eerste stad in Holland stadsrechten. Daardoor had zij veel aanzien en mocht zij vaak de raadspensionaris leveren, zoals bijvoorbeeld Johan de Witt en Jacob Cats die beide uit Dordrecht kwamen. Ook had zij in de Staten van Holland het recht om als eerste te stemmen waardoor andere steden haar vaak volgden.
P.C. van Wieren 26 6127843
dreigden met geweld. De andere Hollandse steden volgden dit besluit en ook in Amsterdam werd op 1 juli Willem III tot stadhouder benoemd. Andries de Graeff zou deze boodschap persoonlijk naar de Staten van Holland in Den Haag brengen. Volgens Wagenaar, die geen bronnen noemt, was ‘eenig slecht graauw’ inmiddels ook op de hoogte van de ontwikkelingen in Dordrecht, maar niet van die in Amsterdam zelf. Zij hoorden van het aanstaande vertrek van Andries en dachten dat hij de stad zou verraden en zichzelf aan de Fransen zou verkopen. Bij het Nieuwe‐zyds Heeren‐Loogement op de Haarlemmerdijk, vanwaar de postkoets met Andries zou vertrekken ontstond oproer. Gelukkig voor De Graeff hielden een aantal schutters op dat moment de wacht en wisten hem in het stadhuis in veiligheid te brengen. Echter niet voordat zijn pruik bijna werd afgepakt, hij een muts naar zich toegegooid kreeg en iemand een schutter aan zijn hand verwonde terwijl hij Andries met een degen probeerde te steken. Geholpen door burgemeesters Cornelis de Vlaming van Oudtshoorn en Henrik Hoofd en begeleid door de schutters vertrok Andries later die dag alsnog nadat aan het volk was uitgelegd wat de echte bedoelingen waren. 78 Dit voorval toont aan hoezeer de positie van De Graeff was verslechterd. Er heerste groot wantrouwen tegen de factie van De Graeff en met de moord op de gebroeders De Witt werd ook de positie van Andries onhoudbaar. Hij probeerde zich volgens Balbian Verster nog te onderwerpen aan Valckenier, om zo toch aan te kunnen blijven, maar die wilde van niks weten en schold hem de huid vol en beschuldigde hem van wanbeheer en verspilling van de stedelijke financiën. 79 Ondertussen had Willem III het recht weten te verkrijgen om het stadsbestuur te hervormen en onder invloed van Valckenier werd hij op 10 september 1672 samen met zestien andere regenten uit het stadsbestuur verwijderd. 80 Hiermee kwam definitief een einde aan de politieke carrière van Andries de Graeff.
De vete tussen Valckenier en De Graeff was echter nog niet helemaal voorbij. In 1674
werden de Amsterdammers aangeslagen voor de belastingen. Eerst kreeg Andries een aanslag op het vermogen van 292.000 gulden maar na tussenkomst van burgemeester Valckenier werd dit verhoogd naar het bedrag van 700.000 gulden. Dit terwijl zijn eigen familie aantoonbaar voor veel te lage bedragen werden aangeslagen. 81 Om de belastingdruk
78
Wagenaar, Amsterdam, p. 629-630. Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 62. Ook Balbian Verster noemt zijn bronnen niet, zodat het onduidelijk is waar dit verhaal vandaan komt. 80 Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 61-62. 81 Zandvliet, De 250 rijksten, p. 77. 79
P.C. van Wieren 27 6127843
in Amsterdam te ontlopen verhuisde Andries in 1676 naar Utrecht. Na tussenkomst van de Staten van Holland die een nieuw plakkaat uitvaardigden, zou Andries alsnog aan zijn belastingplicht voldoen. Uiteindelijk zal hij op 30 november 1678 in Utrecht sterven, en in de Oude Kerk in Amsterdam begraven worden. Andries de Graeff en de religie. Over het geloof van Andries de Graeff is eigenlijk maar heel weinig bekend. Desondanks zijn er door sommige auteurs wel uitspraken gedaan over de religieuze ideeën van De Graeff. Jan de Balbian Verster noemt De Graeff de leider van de gematigde partij. 82 Pieter Vis gaat nog verder en noemt hem een ‘ruimdenkende, libertijnse politicus’. 83 Als we kijken naar de bewijsvoering rondom deze beweringen is die vaak nogal zwak. Ik zal eerst een overzicht geven van de gegevens die we over het geloof van Andries de Graeff hebben. De overgrootvader van Andries was Dirck Jansz. Graeff. Hij behoorde al in 1564 tot de eerste gereformeerden in de stad en was ook tijdelijk een banneling. Na de alteratie in 1578 keerde hij terug naar Amsterdam en werd meteen burgemeester. 84 We kunnen wel stellen dat de zestiende eeuwse generatie De Graeff dan ook gereformeerd waren. Vader Jacob werd in 1618 door Prins Maurits uit het stadsbestuur verwijderd en hij zal waarschijnlijk een remonstrant zijn geweest, in elk geval geen contraremonstrant. Dit hield in dat hij niet puur de raad van de strenge dominees volgde, maar ook keek naar de belangen voor de stad, en zichzelf. Broer Cornelis stond bekent als een vrijzinnige regent die aan zijn sterfbed aanvankelijk de bijstand van een dominee weigerde. Later liet hij die wel toe, om de goede schijn op te houden. 85 Onduidelijk is waar dit verhaal vandaan komt, maar waarschijnlijk is het in omloop gebracht door een tegenstander van Cornelis om hem in diskrediet te brengen. Het lijkt er op dat de familie De Graeff na een aanvankelijke snelle overgang naar de gereformeerde kerk steeds vrijer omging met het geloof. Wat hier echter vooral aan bijgedragen heeft was een vorm van machtspolitiek. Het Amsterdamse stadsbestuur werd, net als in veel Hollandse steden, gedomineerd door politieke facties. Dit waren groepen regenten die samen probeerden de macht te verdelen. Dit deed men onder andere door 82
Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 60. Pieter C. Vis, Andries de Graeff (1611-1678). ’t Gezagh is heerlyk: doch vol bekommeringen (Werkstuk Cursus De Amsterdamse Culturele elite, Rhenen 2009), p. 3. Via: http://www.triomfdervrede.nl/images/andries_de_graeff_20100113.pdf 84 J.F.L. de Balbian Verster, ‘De bocht van de Heerengracht’ in: Jaarboek van het genootschap Amstelodamum jrgn. 27 (1930), p. 233. 85 Hellinga, Leiders, p. 112-113. Hellinga noemt dit zonder bronvermelding. 83
P.C. van Wieren 28 6127843
elkaar belangrijke posities te vergeven. 86 De factie rondom Cornelis en Andries de Graeff stond bekend om hun vrijzinnige karakter, waarbij men meer naar economische, sociale en culturele belangen keek en de invloed van de predikanten beperkt hield. Zij stonden dan ook vaak tegenover de streng gereformeerde calvinistische factie. De facties werden echter vaak minder gedreven door ideële motieven en vooral door het eigenbelang. Het was dus in het belang van de factie, en daarom van Andries, om een tegenstelling te creëren met de predikantsgezinde factie. Dat de politiek die zij voerden vaak omschreven werd als vrijzinnig wil dan ook niet zeggen dat de leden van die factie ook zelf zo vrijzinnig waren. De bewering van Balbian Verster dat De Graeff de leider was van de gematigde factie hoeft ons dan ook niks te vertellen van zijn eigen ideeën en gezindheid.
De vermeende libertijnse opvattingen van Andries zijn ook enigszins overdreven. Het
libertinisme was een levensfilosofie die stond voor een absolute vrijheid. Men trok zich niks aan van kerkelijke en maatschappelijke wetten wat ontaarde in een bewust normloos gedrag. Dit kunnen we niet zeggen van Andries die zich voegde naar de normen en wetten van de maatschappij. Andries zocht wellicht in zijn leven naar individuele vrijheid, maar de absolute vrijheid van de libertijnen was niet op hem van toepassing. Het is dan ook een onjuiste typering voor Andries de Graeff.
We hebben enige gegevens over de kerkgang van de familie. Deze zeggen echter niks
over de frequentie en de ware religieuze gevoelens. Toch geven ze enige aanwijzingen over de kerkelijke gezindheid. De familie De Graeff bezat sinds 1648 grafkapel in de Oude Kerk waar ook Andries begraven werd. 87 Andries’ zoon Jacob, die op 7 januari 1655 alweer kwam te sterven, werd op 9 februari 1649 gedoopt in de Oude Kerk. Zoon Cornelis werd op 20 maart 1650 in de Nieuwe Kerk gedoopt. 88 De andere kinderen zullen waarschijnlijk in Den Haag gedoopt zijn. Zowel Andries, als zijn vrouw en kinderen werden begraven in de familiekapel in de Oude Kerk. Het lijkt erop dat de Oude Kerk de vroegere familiekerk van de familie De Graeff was, ook vanwege het opgroeien in de buurt van de jonge Andries en Cornelis. Wellicht dat De Graeff later vaker de Nieuwe Kerk ging bezoeken aangezien hij daar in de buurt kwam te wonen. Helaas weten we daar niks over.
86
Roorda, Partij en Factie. B.M. Bijtelaar, ‘De doopkapel van de Oude Kerk’ in: Jaarboek Amstelodamum jrgn. 69 (1977), p. 17. 88 Doopregisters (1564-1811), Stadsarchief Amsterdam. 87
P.C. van Wieren 29 6127843
De familie De Graeff bezocht in elk geval tijdens officiële gelegenheden de gereformeerde kerk. Dat ze naar de kerk gingen, wat gewoon bij het regentschap hoorde, zegt echter niet zoveel over hun religieuze opvattingen. Er zijn geen concrete aanwijzingen te vinden die aangeven dat Andries de Graeff zich liet leiden door de Bijbel en door de predikanten. Er zijn echter ook geen concrete aanwijzingen te vinden dat hij dat niet deed. De factie waar Andries lid van was stond echter bekend als de gematigden. Andries presenteerde zich dan ook zeker als een religieus iemand, die echter wel keek naar de belangen van Amsterdam. Dat hij zich zo presenteerde zegt echter weinig over zijn ware religieuze ideeën. Daarover valt weinig te zeggen aangezien de gegevens daarvoor ontbreken. Resumé. Andries de Graeff en Nicolaes Tulp waren twee regenten met een verschillende achtergrond. De familie van Andries de Graeff kende een lange traditie waarin zij deel uitmaakten van het Amsterdamse regentenpatriciaat. Hij studeerde rechten, de gangbare studie voor regentenzonen, en het lijkt erop dat alles vanaf zijn vroege jeugd gericht was op zijn carrière in het stadhuis. Het besturen was dan ook zijn voornaamste bezigheid. Nicolaes Tulp daarentegen was de eerste van zijn familie die zitting nam in het stadsbestuur. Dit was tot 1652 echter een nevenactiviteit. Hij was namelijk in de eerste plaats arts en ontleedkundige. Hij maakte dan ook eerst carrière in de medische wereld. In 1622 kwam Tulp in de vroedschap. Hij zal toen al een goede naam hebben opgebouwd in de Amsterdamse medische wereld aangezien dat toch een vereiste was om in het stadsbestuur te komen. Toch profileerde hij zich vooral als medicus en intellectueel en was hij vooral bekend van zijn praktijk, zijn activiteiten in het gilde en zijn Observationes Medicae. Toen hij al bijna zestig was gaf hij zijn activiteiten als arts op en werd het besturen zijn voornaamste bezigheid. Toen pas werd hij voor het eerst burgemeester. Andries de Graeff was dan ook een echte regent die het besturen met de paplepel ingegoten kreeg. Nicolaes Tulp daarentegen was een medicus die zich langzamerhand steeds meer ging bezighouden met het regeren.
Tulp’s eerste vrouw Eva van der Voech behoorde niet tot een vooraanstaande
familie. Toen Tulp in 1630 echter trouwde met Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn kreeg hij wel een voorname schoonfamilie. Toen was de status van Nicolaes immers ook
P.C. van Wieren 30 6127843
gestegen aangezien hij tot de regentenkringen behoorde en inmiddels praelector was. Zijn kinderen trouwden allemaal met welgestelde en invloedrijke families die tot het Amsterdamse patriciaat behoorden. Andries de Graeff trouwde met zijn nicht Elisabeth Bicker van Swieten, waarbij machtspolitieke motieven zeker een rol gespeeld zullen hebben. Hierdoor werd immers de macht van de factie versterkt. Zoon Cornelis trouwde met een dochter van de invloedrijke bankier Jean Deutz. De twee dochters van Andries, Alida en Arnoldina trouwden met invloedrijke edelen. Zowel Nicolaes Tulp als Andries de Graeff gebruikten huwelijken om hun eigen positie te verstevigen. Hun kinderen trouwden met telgen uit welgestelde en invloedrijke geslachten waarbij de dochters van Andries de Graeff beide trouwden heren van adellijke afkomst. Op het gebied van het geloof blijft veel onduidelijk. Over de ware gevoelens van een zeventiende eeuwse regent hebben we weinig gegevens en moeten we speculeren. De informatie die we hebben allemaal betrekking op politieke besluitvorming. Daarin presenteerde en identificeerde Nicolaes Tulp zich duidelijk meer met het geloof dan Andries de Graeff. Hij protesteerde tegen al te overdadige feesten en tegen het gebruik van mythologie en de schouwburg. Ook nam hij een vijandige houding aan tegen andere geloven. Toch zijn dit maar een paar incidenten tijdens een meer dan vijftig jaar durende loopbaan in het stadsbestuur. Zijn het incidenten of waren er meer voorvallen waarbij Tulp religieuze motieven liet meespelen bij zijn regeren? Daarnaast kan dit ook te maken hebben met machtspolitieke motieven in plaats van ideële motieven. Tulp behoorde immers tot de factie die haar steun zocht in het gereformeerde geloof. De Graeff behoorde tot de factie die zich concentreerde rond zijn familie. Daarin waren religieuze motieven minder belangrijk dan in de factie waartoe Tulp behoorde. Andries de Graeff bezocht in elk geval de gereformeerde publieke kerk maar de frequentie van die bezoeken is onbekend. Er zijn verder weinig gegevens over zijn religieuze opvattingen. Het ontbreken van informatie hoeft echter niet te zeggen dat de religieuze opvattingen er ook niet waren. Duidelijk is wel dat Tulp meer liet blijken van religieus bewustzijn. De grote tegenstellingen in de opvattingen van de twee burgemeesters blijken echter wel mee te vallen met de informatie die we tot onze beschikking hebben.
P.C. van Wieren 31 6127843
Nicolaes Tulp en Andries de Graeff. Twee kunstcollecties vergeleken. Kunst en burgers. Andries de Graeff en Nicolaes Tulp waren tweemaal samen burgemeester, in 1666 en 1671. Hierboven heb ik zowel de sociale, politieke en religieuze posities van hen besproken. In het Amsterdam van de zeventiende eeuw was daarnaast ook de culturele positie belangrijk. De regenten gaven opdrachten voor gedichten, gebouwen, schilderijen, beelden en spendeerden enorme bedragen aan kunst. Deze eeuw was dan ook de bloeiperiode voor de Nederlandse kunstwereld. Vrijwel iedere woning in Holland had wel enige werken in bezit en de schattingen van de schilderijenproductie tijdens de zeventiende eeuw lopen dan ook uiteen van vijf tot tien miljoen stuks. 89 De rijke burgers begonnen met het aanleggen van collecties. Kunst was een statussymbool en het verzamelen een geliefde bezigheid. Men liet zich portretteren, huizen werden gedecoreerd en kunstenaars werden begunstigd. Ook Nicolaes Tulp en Andries de Graeff hadden een kunstcollectie. Het reconstrueren hiervan is lastig en incompleet. Vaak werd de moeite niet genomen om precies te registreren wat men bezat of was de beschrijving zeer summier. Daarnaast zijn er vaak problemen met de identificatie en zijn werken nog niet gevonden. Hetgeen we nu weten is dan waarschijnlijk ook maar een fractie van het werkelijke bezit. Dat beide burgemeesters kunst bezaten is zeker. De aard en samenstelling van hun kunstbezit is echter onduidelijk. Was er sprake van een echte verzameling of was het vooral bedoeld als decoratie? Hoeveel invloed hadden Tulp en De Graeff op de uiteindelijke werken? Was de collectie een statussymbool, werd het getoond aan collega’s, buren of vrienden of was het vooral voor privégebruik? Dat zijn vragen waarop het antwoord helaas niet gegeven kan worden. Interessant is echter wel om 89
Ad van der Woude, ‘De schilderijenproductie in Holland tijdens de Republiek. Een poging tot kwantificatie.’ in: Anton Schuurman, Jan de Vries & Ad van der Woude (red), Aards geluk. De Nederlanders & hun spullen van 1550 tot 1850 (Amsterdam 1997), p. 223-258.
P.C. van Wieren 32 6127843
te zien wat de beide Amsterdammers die allebei aan de nieuwe grachtengordel woonden in hun huis hadden hangen en welk verhaal dat ons verteld. We zagen al dat Tulp en De Graeff zich in het stadsbestuur verschillend presenteerden. Maar welk beeld leveren hun kunstcollecties en hun activiteiten binnen de culturele elite van Amsterdam? Welke verschillen en overeenkomsten zijn er en zegt dit wat over hun leven, positie of geloof? Nicolaes Tulp als kunstliefhebber. Hoewel Nicolaes Tulp verschillende malen optrad tegen het onchristelijke toneel en tegen het overvloedige gebruik van de heidense mythologie in de kunst was hij ook een liefhebber. Hij bezat een uitgebreide bibliotheek en was de opdrachtgever van veel verschillende kunstwerken. Ook via zijn correspondentie zien we duidelijk dat Tulp contacten had in belangrijke culturele kringen. Zo is er nog correspondentie van hem met Caspar Barlaeus waarin Tulp Barleaus feliciteert met het behalen van zijn doctoraat. 90 Daarnaast is er in de familie van Tulp een duidelijke waardering voor en relatie met Rembrandt aan te wijzen. Niet alleen was hij één van de eerste opdrachtgevers van Rembrandt in Amsterdam, met de Anatomische Les, ook schoonzonen Jan Six en Arent Tholincx lieten zich door Rembrandt portretteren. Door zijn werk als vooraanstaand arts en professor anatomiae en vooral door zijn omvangrijke studie Observationes Medicae wist hij zich een plek tussen de intelligentsia in Amsterdam te verwerven. Helaas is het testament van Nicolaes Tulp nog niet gevonden. Hierdoor kunnen we weinig zeggen over zijn exacte bezit. Het testament van schoonzoon Jan Six en dochter Margaretha Tulp geeft echter wel een aanwijzing van het aantal portretten dat van Tulp zijn overgeleverd. Zo zien we onder andere een borstbeeld, een gepolijst beeldje, een portret, nog een klein portret, een portret op halve levensgrootte, een portret ten voeten uit, een landschap waarin hij staat en vijf verschillende penningen met de afbeelding van Tulp. 91 Dit toont aan dat ook Tulp zich vaak liet afbeelden en daar op religieuze gronden ook geen problemen in zag. Dit correspondeert niet echt met het beeld van de strenge Calvinist die sober leeft en wars is van overmatige bestedingen. Er zijn nog een aantal werken en zaken overgeleverd die waarschijnlijk ooit in het bezit van Tulp of (mede) door hem betaald waren. 90
Brief van Nicolaas Tulp geschreven aan Caspar Barlaeus 4-11-1634, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Brieven en stukken nr. 13, inv. Nr. 68 B 24. 91 Minuutacten, nr. 4845, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter standplaats Amsterdam, nr. 196 Samuel Wijmer, 9 oktober 1709.
P.C. van Wieren 33 6127843
Allereerst is er de vermeende relatie tussen Nicolaes Tulp en Paulus Potter.
Houbraken maakte rond 1720 melding van die relatie: “De Heer Borgermeester Tulp, die dikwils in den Haag zynde kennis aan onzen Paulus Potter gekregen had, wiens loflyk gedrag en konst hem zonderling behaagde, ziende dat hy niet naar waarde van de zelve beloont wierd, lokte hem tot Amsterdam om voor hem te schilderen, met toezegging van zyn gunst: gelyk hy zig dan ook op den eersten van Bloeymaand 1652 t’Amsterdam met ‘er woon begaf, en schilderde verscheyden, zoo groote als kleine konstukjes, voor gemelden Borgermeester Tulp, zoo dat die in zyn tyd wel ’t meest van zyn konst bezat. 92 Er is nog een aanwijzing van de relatie tussen de schilder en de Burgemeester. Potter schilderde in 1653 namelijk een groot ruiterportret van Dirck Tulp (afb.1). Over de werken die Tulp van Potter bezat kunnen we verder alleen maar gissen, iets dat ik niet wil doen. Burke verwijst naar de relatie tussen de twee heren en ziet daarin een bewijs dat de landschapsschilderkunst bij uitstek een Calvinistische aangelegenheid was en dat deze dankzij het Calvinisme kon bloeien. 93 Over de relatie tussen deze twee is veel discussie gevoerd. Volgens De Klijn was het landschap bij uitstek geschikt voor de protestantse ideeën. Hier was de volle glorie van de creatie van God te zien en daarbij ging het vooral om het weergeven van een atmosfeer die rust, ruimte, natuur uitstraalde. Dit beeld zorgde ervoor dat men steeds meer met een religieuze blik naar landschappen ging kijken. Men zag overal Calvinistische ideeën en begon allerlei allegorieën te zien. 94 Falkenburg nuanceert dit beeld en beargumenteerd dat de relatie tussen het landschap en de Calvinistische leer in veel gevallen niet opgaat. Zo worden voorstellingen vaak op een bepaalde manier gelezen terwijl er vaak ook een totaal andere boodschap in is te lezen. Daarnaast is gebleken dat de landschappen in geen geval exclusief waren voor de gereformeerden. Er waren ook katholieke landschapsschilders en veel katholieken hadden landschappen in het bezit. Er is dan ook vaak totaal geen relatie tussen de landschapsschilderkunst en het Calvinisme. 95 Dat Tulp slechts van Calvinistische kunst hield; een bewering die doorklinkt bij Burke lijkt mij dan 92
Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, deel 2 (Amsterdam 1718-1721), p. 129. 93 Burke, Venetië en Amsterdam, p. 121. 94 Reindert L. Falkenburg, ‘Calvinism and the Emergence of a Dutch Seventeenth-Century Landscape Art – A Critical Evaluation’ in: Paul Corbey Finney (red.), Seeing beyond the Word. Visual Arts and the Calvinist Tradition (Cambridge 1999), p. 345-351. 95 Falkenburg, ‘Calvinism’, p. 351-364.
P.C. van Wieren 34 6127843
ook onjuist. Hij bezat nog veel meer uiteenlopende werken die niet gekoppeld kunnen worden aan religieuze ideeën. In zijn hoedanigheid als ontleedkundige heeft Tulp zich twee keer laten afbeelden. De bekendste van deze werken is het schitterende groepsportret dat Rembrandt van een anatomische les maakte (afb.3). Tulp toont hierin de ontlede onderarm van een lijk aan een groepje van zeer geïnteresseerde toehoorders. Het beeld dat ontstaat, is die van een intellectueel die zijn kennis deelt met zijn collegae. Tulp behoorde tot de elite van het chirurgijngilde en liet zich ook in die hoedanigheid afbeelden. Hoewel het schilderij de indruk wekt dat we deelgenoot zijn van een echte gebeurtenis is inmiddels duidelijk dat het geen realistisch beeld geeft van een anatomische les. 96 Ondanks het feit dat Tulp één van de acht betalende geportretteerden was heeft hij waarschijnlijk wel veel initiatief genomen hebben bij de totstandkoming van het schilderij. 97 Het portret is gemaakt ter ere van de tweede ontleedkundige les van de praelector Dr. Nicolaes Tulp. Het was bedoeld om de muren van de gildekamer in de Waag te sieren en als triomfstuk van het gilde. 98 In het stuk is wellicht een religieuze boodschap aan te duiden. Anatomische lessen gingen vaak gepaard met een moralistische verhandeling van de sterfelijkheid, het ontzielde lichaam zou daarnaar verwijzen. Bovendien was het lichaam dat van een misdadiger en kon men zo aansporen tot een goed leven. Ook kon men de wonderen van Gods schepping laten zien door te tonen hoe ingenieus het menselijk lichaam in elkaar zit. Juist de arm zou daar naar verwijzen. 99 Desondanks heeft de arm vooral een medische betekenis. Ze is bedoeld om Tulp direct te koppelen aan de legendarische ontleedkundige Vesalius, die de hand als het instrument van de ontleedkundige zag, en zich bovendien ook met een ontlede arm liet afbeelden in zijn standaardwerk ‘De humani corporis’. Op die manier toont Tulp zich als de Amsterdamse Vesalius. 100 Het groepsportret is een verbeelding van de belangrijke positie die Tulp had binnen het gilde. Iedereen kijkt en luistert naar hem. Aangezien de anatomische lessen ook een groot publiek trokken zullen vele Amsterdammers een intelligente man aan het werk hebben gezien waar mensen graag naar luisterden. 96
A. Querido, “De Anatomie van de Anatomische Les” in: Oud-Holland 82 (1967), p. 128-136. I.H. van Eeghen, “Rembrandt en de mensenvilders” in: Amstelodamum jrgn. 56 (1969), p. 5. 98 Van Eeghen, “Rembrandt en de mensenvilders”, p. 1-11. 99 Norbert Middelkoop e.a., Rembrandt onder het mes. De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp ontleed (Amsterdam/Den Haag 1998), p. 23. 100 William S. Hekscher, Rembrandt’s anatomy of Dr. Nicolaas Tulp. An iconological study (Washington 1958), p. 65-76. 97
P.C. van Wieren 35 6127843
Van beduidend mindere kwaliteit is het werk dat Coevershoff enkele jaren later maakte (afb. 4). Ook hier zien we een anatomische les. Dit keer snijdt Tulp de borstkas open. Om hem heen staan vier andere personen, een schout en drie proefmeesters of overlieden van het gilde. Vermoedelijk was het werk eerst een stuk breder en stonden er nog meer personen op geportretteerd. Het werk is waarschijnlijk geschilderd ter gelegenheid van de eerste openbare anatomische sectie in het nieuwe ‘Theatrum Anatomicum’ in de kleine Vleeshal in de Nes. 101 Het is een statische wat onbeholpen compositie maar ook hier zien we Tulp geportretteerd als een vooraanstaand arts en ontleedkundige.
Naast deze groepsportretten voor het gilde zijn er ook een aantal zelfstandige
portretten van Tulp, zoals dit portret van Pickenoy (afb. 5). Dit is het klassieke portret dat men zou verwachten bij iemand die een strenggelovige reputatie heeft. Het toont Nicolaes Tulp in een zwart kostuum aan een soort balustrade. Hij wijst naar een brandende kaars die aan het opbranden is en dus geen eeuwig leven heeft, net als de mens. Een verwijzing naar de vergankelijkheid en naar het feit dat het leven maar tijdelijk is. Op de balustrade staat een bord met daarop een doodshoofd; ook een verwijzing naar het tijdelijke van het hier en nu; en de tekst: “alias inserviendo consumor”, wat zoveel betekend als “in dienst van anderen word ik verbruikt”. Tulp toont zich als een gelovig man die bewust is van zijn sterfelijkheid. Door de tekst op het schilderij laat hij zien dat hij dienstbaar is voor anderen. Het schilderij hing wellicht in zijn praktijk om te laten zien dat hij als arts zeer dienstig was en alles voor zijn patiënten deed. Daarnaast toonde hij zo dat hij een godvruchtig man was. Dit schilderij is ook nog in prent gebracht door Cornelis van Dalen. Dit ondersteunt in zekere zin mijn veronderstellingen aangezien zo heel Amsterdam kon zien wat een betrouwbaar arts Tulp was. Er zijn nog meer portretten van Tulp bewaard. Zoals deze drie portretten in drie verschillende stadia van zijn leven. Het eerste portret van Cornelis van der Voort toont Tulp rond de dertig jaar oud (afb. 6). Hij draagt een molensteenkraag en laat zich zelfverzekerd portretteren. In 1622 was Tulp tot het stadsbestuur toegetreden en zijn praktijk als arts liep goed. Het portret is gedateerd rond 1623 en was dus rond zijn toetreding tot het patriciaat gemaakt. Het volgende portret dat zo’n twintig jaar later werd gemaakt is veel losser van
101
J. Schouten, “Een onbekende Anatomische Les van Dr. Nicolaas Tulp door Christiaen Coevershoff” in: L.D. Couprie e.a., Opstellen voor H. de Waal (Amsterdam 1970), p. 174-184.
P.C. van Wieren 36 6127843
karakter (afb. 7). 102 Door de losse stijl van Frans Hals krijgt Tulp iets zwierigs en hij lijkt een zeer aimabele persoonlijkheid. Hij is hier een gevestigd arts, ontleedkundige en regent. Op het laatste portret van Juriaan Ovens wordt Tulp bijna tegenovergesteld geportretteerd (afb. 8). We zien hier geen losse en vrije man, maar een wijze, rustige, in zichzelf gekeerde en ervaren regent. Hij is hier zo’n 65 jaar oud en draagt een tabbaard. Zo’n tabbaard werd in de kunst geassocieerd met macht, traditie en geleerdheid en was de traditionele kledij voor gerespecteerde oude mannen. 103 Linksboven is op het schilderij het familiewapen te zien met daarin de Tulp. Deze drie portretten zijn overduidelijk gemaakt voor de privésfeer en tonen hem in drie verschillende levensfasen. Het zijn geen idealiserende, zelfverheffende portretten, maar ook geen religieuze. Het groepsportret van de familie Tulp laat Nicolaes als hoofd van zijn gezin zien (afb.9). Afgebeeld zijn Nicolaes, zijn vrouw Margaretha en de kinderen Eva, Catharina, Margriet, Dirck en Claes. 104 De kinderen staan er netjes bij en Margaretha heeft een tulp in haar hand. Het is een duidelijk een rijke en eerbare familie die in nette kleding poseren. Het portret is een duidelijk voorbeeld van het burgerlijke, familiaire portret dat Kuyper als typisch Calvinistisch zag. 105 Naast dit familieportret is er nog een portret met daarop een aantal kinderen van Nicolaes Tulp (afb. 10). Het is een voorstelling van een bosrijke omgeving waarin twee jongens een soort golf spelen, een meisje een blaadje plukt en oma toekijkt. Op de achtergrond is er nog een stukje landhuis te zien, en ook is een koets met paard afgebeeld. Op de koets is het wapen van de familie Tulp afgebeeld en in de bomen hangt het wapen van de familie Poelenburgh, de familie van de moeder van Nicolaes. Afgebeeld zijn Pieter, Egbert en Catharina samen met grootmoeder Gerritje Dircxdr. Poelenburch. 106 Door de kleurrijke kleding, de koets en de landelijke omgeving heeft het schilderij een ontspannen uitstraling. Ook wordt duidelijk dat het een belangrijke familie is met geld. De twee tekeningen van Johan Thopas zijn zeer interessant (afb. 11). We zien Nicolaes Tulp en zijn vrouw Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn zittend voor een raam 102
De RKD noemt de man op het portret mogelijk Dr. Nicolaes Tulp. De familie Six, waar dit portret hangt noemt het echter zonder voorbehoud toe het portret van Dr. Nicolaes Tulp. 103 Marieke te Winkel, ‘’Eene der deftigsten dragten’ The Iconography of the Tabbaard and the Sense of Tradition in Dutch Seventeenth-century Portraiture’, in: Reindert Falkenburg, Jan de Jong, Herman Roodenburg & Frits Scholten (red), Beeld en zelfbeeld in de Nederlandse kunst, 1550-1750 (Zwolle 1995), p. 145-167. 104 Kam, “De kinderen van Dr. Nicolaes Tulp”, p. 79-80. 105 Kuyper, Calvinisme en de kunst (Londen 1932). 106 Kam, “De kinderen van Tulp”, p. 77-78.
P.C. van Wieren 37 6127843
dat uitkijk bied op het nieuwe Stadhuis en de Nieuwe Kerk. Linksboven hangt het familiewapen en in het tafelkleed is het persoonlijke teken van Nicolaes verwerkt, drie A’s in een cirkel. 107 Nicolaes draagt een tabbaard afgezet met bont. Deze werden vooral door oude mannen in de winter gedragen en waren zeer kostbaar. 108 Margaretha draagt een zwarte kleding. Deze kleur droegen vrouwen van stand met name bij officiële gelegenheden en waren van dure stoffen en dan ook zeer kostbaar. 109 De tekeningen zijn waarschijnlijk gemaakt rond Tulp’s eerste burgemeesterschap en de inwijding van het nieuwe Stadhuis. De tekeningen zijn fictioneel, ze woonden immers aan de Keizersgracht, maar geven de illusie dat het paar thuis zit. Tulp was als regent in diverse functies betrokken bij de bouw en de decoratie van het stadhuis. Wellicht dat de doorkijk op zijn portret daar dan ook naar verwijst. Margaretha was geboren in het huis ‘de Gulden Bril’ op de Dam, maar was afgebroken om plaats te maken voor het nieuwe stadhuis. In die zin zou deze achtergrond verwijzen naar haar geboortehuis. 110 Zowel de politiek, via het Stadhuis, als de religie, via de Nieuwe Kerk, zijn vertegenwoordigd. Tulp laat zien dat hij een belangrijke regent is die de touwtjes in de stad in handen heeft. Hij toont zich als een lid van de politieke elite.
In 1654 was Nicolaes Tulp voor de eerste keer burgemeester van Amsterdam
geworden. Hij was vanaf toen een belangrijke regent en wilde dat weten ook. Artus Quellinus maakte toen een groot borstbeeld van 78 centimeter hoog waarop Tulp ons aankijkt als een leider (afb. 12). Hij is hier geen bescheiden arts die strenggelovig is maar een regent die zichzelf in de traditie van keizers en koningen plaatst. 111 In het marmer onder het beeld liet hij echter wel een waarschuwing aanbrengen: ‘Dei fruitio summum bonum’ of ‘Gods genieting is het beste deel’. Tulp wordt hier duidelijk afgebeeld als een leider in de Romeinse traditie. Er is weinig ruimte voor een bescheiden en gematigde dienaar van het volk. De tekst onderop geeft weliswaar blijk van een godlievend karakter maar doet niets af aan het feit dat het een weinig bescheiden beeld geeft van een lid van de elite. Van het beeld werden ook enige afgietsels gemaakt en op de zolder van Jan Six bevond zich in 1709 de gietvorm, terwijl het originele beeld zich ook in het huis bevond. Bas Dudok van Heel ziet 107
Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 64-65. Te Winkel, ‘’Eene der deftigsten dragten’’, p. 148-149. 109 Irene Groeneweg, ‘Regenten in het zwart: vroom en deftig?’ in: Reindert Falkenburg, Jan de Jong, Herman Roodenburg & Frits Scholten (red), Beeld en zelfbeeld in de Nederlandse kunst, 1550-1750 (Zwolle 1995), p. 226-231. 110 Ibidem, p. 66-67. 111 Zandvliet, De 250 rijksten, p. 289. 108
P.C. van Wieren 38 6127843
hierin een aanwijzing om te stellen dat niet Tulp, maar Six de opdrachtgever geweest moet zijn. 112 Dit lijkt mij een zwakke redenering omdat Six via Margaretha veel van Tulp erfde en het beeld en de gietvorm dan ook geërfd kunnen zijn. Daarnaast zijn er ook bustes van andere burgemeesters als Nicolaes Witsen en Andries de Graeff, het lijkt dan ook een vaker gebruikte wijze van afbeelden te zijn geweest. In de tijd dat de buste gemaakt werd, was Quellinus ook bezig met verschillende decoraties voor het Amsterdamse stadhuis. Nicolaes Tulp was in diverse functies betrokken bij de bouw en het decoratieprogramma van dat nieuwe stadhuis en de twee zullen daar dan ook met elkaar in contact zijn gekomen. 113 Het is dan ook zeer aannemelijk dat het in opdracht van Tulp zelf vervaardigd is en dat hij achter de wijze van afbeelden stond.
Toen Tulp in 1652 afscheid nam van het Amsterdamse chirurgijngilde schonk hij zijn
gildebroeders bij wijze van afscheid een beker (afb. 13). Dit was een grote gouden beker in de vorm van een tulp, gemaakt door Johannes Lutma. Op de hals kruipt een kleine salamander omhoog. Ook dit stuk doet ons niet denken aan een sober levende man. Het lijkt er meer op dat Tulp met een mooie dure beker afscheid wou nemen van het gilde, dat hem op die manier niet snel zou vergeten en zou zien wat een rijk en nobel man Tulp toch was, net zoals de gildestukken lieten zien.
Tulp woonde zijn hele leven aan de Nieuwe zijde van Amsterdam en het grootste
gedeelte daarvan op de Keizersgracht 210 (afb. 14). Zijn woning stond op een goede locatie, aan een van de nieuwe grachten, vlakbij de Westerkerk. 114 Het was een statig maar bescheiden huis in vergelijking met de stadspaleizen van bijvoorbeeld Andries de Graeff of de familie Trip. Het huis werd in 1647 getaxeerd op 400 gulden. 115 Aan het pand hing een uithangbord met een Tulp, waar de achternaam van Nicolaes vandaan kwam. Dit uithangbord liet hij echter na de Tulpenmanie rond 1634 verwijderen. Met zo’n symbool van overdaad wilde hij liever niet geassocieerd worden. Toch bleef de achternaam. In plaats van de Tulp liet Nicolaes de tekst ‘Wandelt met Godt’ boven de deur aanbrengen. 116 Het pand ernaast, nr. 208, was ook in bezit van Tulp. Hierin woonden zijn dochter Catherina en zijn schoonzoon Dr. Arent Tholinx. Deze had ‘Soeckt het eeuwig leven’ laten aanbrengen.
112
Dudok van Heel, ‘Tulp alias Claes Pieterszn.’, p. 106-107. Ibidem, p. 67. 114 Spies, Het Grachtenboek, p. 178-179. 115 Rogge, Nicolaas Tulp, p. 84. 116 Spies, Het Grachtenboek, p. 178-179. 113
P.C. van Wieren 39 6127843
Aernout van Overbeke noteerde hierover een anekdote in zijn Anecdota sive historiae jocosae: ‘De Heren Nicolaes Tulp en Aernout Tolings, schoonvader en schoonsoon, beyde doctooren der medicijnen en aldernaeste buyren, zijn schoone troosters voor de krancken’, seyd’er één. R. ‘Waerom?’ R. ‘De droes (=duivel) mogt hoopen van onder de handen van die menschen op te koomen; den eenen schrijft boven sijn deur “Wandelt met Godt”, d’ander soeckt het eeuwige leven!’ 117 In deze woning was ook de praktijk van Tulp gevestigd en ontving hij patiënten. Het was een plek vlakbij het Stadhuis. Tulp leefde hier tussen de elite die naarmate de zeventiende eeuw vorderde steeds meer op de grachten neerstreken.
Uit het voorgaande blijkt dat Tulp zich meerdere malen liet afbeelden en daarnaast
investeerde in kunst. Dit strookt niet met het later toegekende sobere imago van Tulp. Bas Dudok van Heel verklaart dit door de figuur van Jan Six. Volgens hem was Six de drijvende kracht achter de vele werken en zorgde hij voor veel opdrachten. Er bestaan enkele gedichten van de katholieke dichters Joost van den Vondel en Jan Vos op afbeeldingen van Tulp. Aangezien Tulp in 1654 zorgde voor het verbod van een toneelstuk van Vondel in de schouwburg waar Vos de leiding had, lijkt het onwaarschijnlijk dat Tulp enkele jaren later opdracht tot de gedichten geeft. Doordat Six wel een goede relatie met beide dichters had is het mogelijk dat hij de opdrachtgever was. De aanwijzingen hiervoor bij de andere kunstobjecten zijn echter minder overtuigend. Als voornaamste argument voert Dudok van Heel het testament van Six uit 1709 aan. Hierin bevond zich onder andere de gietvorm van het beeld van Quellinus en ‘2 portefolies, waerin eenige printen van D’Heeren Burgermeester Nicolaes Tulp’. 118 In 1683 werd er ook een inventaris van de boedel van Jan Six en Margaretha Tulp opgemaakt. In deze inventaris wordt echter nog met geen woord gerept van bovenstaande objecten. 119 Vermoedelijk zijn deze objecten dan ook na de dood van Tulp in het bezit van Six gekomen. Volgens Dudok van Heel was Six de opdrachtgever van onder andere het portret van Ovens en de buste van Quellinus omdat hij in 1709 de gietvorm en enkele etsplaten bezat. Het feit dat hij deze in 1709 bezat wil allerminst zeggen dat hij de 117
Overbeke, Anecdota, p. 34. Minuutacten, nr. 4845, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter standplaats Amsterdam, nr. 196 Samuel Wijmer, 9 oktober 1709. 119 Minuutacten, nr. 4819, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter standplaats Amsterdam, nr. 196 Samuel Wijmer, 5 februari 1683. 118
P.C. van Wieren 40 6127843
opdrachtgever was. Aangezien hij meerdere objecten van Tulp erfde is het zeer goed mogelijk dat deze daar ook toe behoorden. Daarnaast zijn er meerdere afbeeldingen, onder andere het portret van Frans Hals en ook de buste van Quellinus, van Tulp bekend die zijn gemaakt in de periode voordat Six en Margaretha trouwden. Deze argumentatie houdt mijns inziens dan ook geen stand en Tulp kan dan ook nog steeds als de opdrachtgever beschouwd worden. Het beeld dat is ontstaan van Nicolaes Tulp is er één van een zelfbewuste regent en arts die er geen moeite mee had zichzelf te laten afbeelden. De meeste afbeeldingen laten dan ook die regent zien. Soms is er een verwijzing te vinden naar het geloof, zoals bij het schilderij van Pickenoy, maar die relatie is er niet altijd en was ook niet ongebruikelijk. Ik heb geen aanwijzingen kunnen vinden dat Tulp kunst bezat met een mythologische lading. Doordat hij als regent optrad tegen het overmatige gebruik van mythologie in de schouwburg lijkt het erop dat hij daar zeker bezwaar tegen had. We zien in zijn relatie met Paulus Potter wel een bepaalde waardering voor de natuur. Het verwijzen naar bepaalde symbolen of ideeën in een schilderij verwijst echter niet noodzakelijk naar een godvruchtige levensstijl. De werken die Tulp bezat doet eerder denken aan de regent en vooraanstaande Amsterdammer die hij was dan aan een strenggelovige calvinist. Andries de Graeff als kunstliefhebber. In hedendaagse bronnen en literatuur is er veel gespeculeerd over de kunstverzameling van Andries de Graeff. Peter Burke zegt over die verzameling: “…een minderheid waarvan we het mecenaat heel goed kennen – Andries de Graeff bijvoorbeeld…” 120 Ook Kees Zandvliet betitelde De Graeff als een kunstliefhebber: “Andries de Graeff behoorde zeker tot de kunstliefhebbers van zijn tijd” 121 We bezitten geen boedelbeschrijving van Andries de Graeff. Daarnaast zijn er werken verloren gegaan en zijn er twijfels over toeschrijvingen. Uiteindelijk zouden veel van de bezittingen van Andries de Graeff in het bezit van zijn dochter Alida komen. Na haar sterven 120 121
Burke, Venetië en Amsterdam, p. 24. Zandvliet, De 250 rijksten, p. 78.
P.C. van Wieren 41 6127843
werd op 31 juli 1733 een boedelinventaris opgemaakt. 122 Daarin vinden we enige informatie over werken die waarschijnlijk in het bezit zijn geweest van Andries de Graeff. Hier moet echter heel voorzichtig mee worden omgesprongen aangezien Alida zelf ook werken gekocht zal hebben. Als voorbeelden uit de verzameling van De Graeff noemt Burke onder andere schilderijen van Ceres, Flora, Juno, Venus en een naakte liggende Diana. 123 Hij noemt echter geen bron, maar het lijkt erop dat hij de boedelinventaris van Alida heeft bestudeerd. Daarin vinden wij onder andere: “Een stuk vaste schilderij voor de schoorsteen, verbeeldende een liggende Naekte Diana” 124 Ook de andere schilderijen met mythologische thema’s komen in dezelfde inventaris voor. Dit is echter geen bewijs dat ze ooit aan Andries toebehoorden. In dezelfde inventaris vinden we verder onder meer nog: “Een schoorsteen stuk van de Familie van de heer Burgermeester Andries de Graeff op doek door Juriaan Ovens” Hiervan is het een stuk aannemelijker dat het tot Andries behoorde. Er wordt immers direct verwezen naar Andries de Graeff. Daarnaast trouwde Alida pas in 1678, hetzelfde jaar dat Ovens stierf. Volgens de database van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie was Ovens echter vanaf 1675 niet meer werkzaam in de Republiek. 125 Dit alles maakt het aannemelijk dat Andries dit stuk zelf bestelde. Helaas is het tot op heden niet geïdentificeerd. Hetzelfde testament maakt ook nog melding van een schoorsteenstuk van Rembrandt. Hierbij is het onduidelijk om welk werk het ging, en of dat werk nog bestaat. Deze inventaris geeft dus een beeld van de werken die in het bezit van Andries de Graeff kunnen zijn geweest. Hierbij dient echter altijd aanvullend bewijs te zijn. We hebben wel bewijzen dat Andries De Graeff actief was als begunstiger van de dichtkunst en van de schouwburg. Joost van den Vondel schreef verschillende gedichten op hem en zijn familie. Zo werd het treurspel ‘Koning David in Ballingschap’ aan Andries de 122
Het archief der familie de Graeff, toegansnummer 76, Stadsarchief Amsterdam. Inventaris nummer 608, Portefeuille IV. 123 Burke, Venetië en Amsterdam, p. 121. 124 Archief De Graeff, Inventaris 608, Portefeuille IV. 125 www.rkd.nl, database RKDartists.
P.C. van Wieren 42 6127843
Graeff opgedragen. 126 Dit betekende doorgaans dat De Graeff Vondel betaalde voor deze opdracht en hem dus steunde in het maken van het treurspel. 127 Dit stuk werd op 28 april 1661 in de Amsterdamse Schouwburg opgevoerd. Vijf dagen hierna werd in Engeland Koning Karel Stuart II gekroond. Het is dan ook betoogd dat Vondel in zijn ‘Koning David’ bewust een relatie legt met de Engelse situatie. 128 Terwijl het orangistische volk blij was met de inhuldiging van Karel II, een oom van Willem III, waren de regenten verheugd over de mogelijkheden om de ‘Navigation Act’ weer terug te draaien. Hierdoor zou de handel een stevige impuls kunnen krijgen. Daarnaast gaf Andries de Graeff nog meerdere opdrachten voor gelegenheidsgedichten aan Vondel. Ook kreeg Vondel in 1658 van hem de opdracht om diverse familieleden en stamvaders van De Graeff te bezingen. Daarin werd op onder andere zijn vrouw en kinderen, zijn buitenhuis en schilderijen gedicht. Er is een gedicht op de afbeeldingen van Andries de Graeff en Elizabeth Bickers van Swieten. 129 Waarschijnlijk waren dit portretpendanten van de echtelieden die nu verloren zijn gegaan. Ook de dichter en bestuurder van de schouwburg Jan Vos schreef gedichten voor Andries de Graeff. Het stuk ‘Beschrijving der vertooningen bij ’t spel van de belegering en ’t ontzet van Leiden’ werd aan hem opgedragen. 130 Daarnaast schreef hij ook enkele gelegenheidsgedichten voor Andries de Graeff die zowel dichters als de schouwburg ondersteunde. 131 Hieruit wordt duidelijk dat De Graeff interesse had voor de literatuur en daarin ook investeerde.
Jan Vos heeft een gedicht gemaakt op een schilderij dat in het huis van Andries de
Graeff moest hangen. 132 Het gaat om een schilderij van Minerva, de godin van zowel de kunsten als de oorlog. Uit het gedicht blijkt niet door wie het schilderij gemaakt is wat de identificatie onmogelijk maakt. Volker Manuth suggereert dat dit schilderij Minerva in haar studeerkamer is van Rembrandt. 133 Andere auteurs lijkt dit echter uitgesloten. 134 Hoewel het 126
Sterck, J.F.M. e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Deel IX (1660-1663) (Amsterdam 1936), p. 23-101. 127 René van Stipriaan, Het volle leven. Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (circa 15501800) (Amsterdam 2002), p. 108-109. 128 Helmer Helmers, Dees verwarrende tijden, Koning David en koning Karel hersteld (2007), p. 7. Via www.neerlandistiek.nl 129 Sterck, J.F.M. e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. Deel VIII (1656-1660) (Amsterdam 1935), p. 673-687. 130 J.A. Worp, Jan Vos (Groningen 1879), p. 14-15. 131 Burke, Venetië en Amsterdam, p. 122-123. 132 Jan Vos, Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam 1662), p. 561. 133 Volker Manuth en Marieke de Winkel, Rembrandt’s Minerva in her Study of 1635: The Splendor and Wisdom of a Goddess (New York 2002), p. 15. 134 S.A.C. Dudok van Heel, ‘Het maecenaat De Graeff en Rembrandt II’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn 56 (December 1969), p. 251.
P.C. van Wieren 43 6127843
werk van Rembrandt toch een mogelijkheid is, is het ook niet meer dat en zijn er geen overtuigende directe bewijzen voor.
Naast een gedicht op de Minerva heeft Jan Vos nog een gedicht geschreven op een
afbeelding van Andries de Graeff. 135 Het ging hierbij om een portret door Jan Lievens. Dit portret is tot op heden nog niet teruggevonden. Het zou ook om een tekening kunnen gaan die tegenwoordig in het bezit van het Teylersmuseum is. 136 Wel bezat De Graeff een aantal schilderijen van Lievens dus het is ook goed mogelijk dat hij naast de tekening nog een geschilderd portret bezat. 137
Dat De Graeff werken van Rembrandt bezat weten we al van de boedelbeschrijving
van dochter Alida zoals hierboven aangehaald. Ook bezat hij een portret gemaakt door Rembrandt in 1639. Hierover ontstond een ruzie tussen de opdrachtgever en de schilder. De Graeff wou niet betalen, maar moest dit uiteindelijk na tussenkomst van arbiters toch doen. Het ging hierbij om een bedrag van 500 gulden wat doet vermoeden dat het een groot portret moet zijn geweest. Deze ruzie zorgde ervoor dat Rembrandt daarna nooit meer een opdracht kreeg van de leden van de factie rondom de familie De Graeff. 138 Over de precieze identificatie van het portret bestaat onenigheid. Bas Dudok van Heel heeft mijns inziens op overtuigende wijze betoogd dat het betreffende portret de staande man is die in Kassel hangt (afb. 15). Hij weet het werk via archivarische documenten te herleiden tot Andries de Graeff. Daarnaast komt het portret overeen met de leeftijd. 139 Het Rembrandt Research Project verwijst deze identificatie echter van de hand. Volgens hen is er geen fysieke gelijkenis en kan het daardoor Andries de Graeff niet zijn. 140 Zij vergelijken het portret daarbij echter met afbeeldingen die meer dan twintig jaar later zijn gemaakt. Ook door het ontbreken van verdere argumentatie voor hun stelling wordt het portret dan ook nog vaak als Portret van Andries de Graeff voorgesteld. 141 Het portret is in de barokke stijl van de
135
Vos, Alle de gedichten, p. 147-148. Gregor J.M. Weber, ‘Dus leeft de dappre Graaf. Zu einem bildnis Andries de Graeffs von Jan Lievens (16071674)’ in: Oud-Holland. Nr. 1 jrgn 99 (1985), p. 46. 137 S.A.C. Dudok van Heel, ‘Het maecenaat De Graeff en Rembrandt’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn 56 (Augustus/September 1969), p. 155. 138 Gary Schwartz, Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen (Alphen aan de Rijn 1987), p. 223-224. 139 Dudok van Heel, ‘Het maecenaat De Graeff en Rembrandt’, p. 152-155. 140 J. Bruyn, B. Haak, S.H. Levie, P.J.J. van Thiel & E. van de Wetering, A corpus of Rembrandt paintings. Volume III (Dordrecht/Boston/London 1989), p. 297-304. 141 Bijvoorbeeld: Zandvliet, 250 rijksten, p. 78-79 en Rudi Ekkart & Quentin Buvelot, Hollanders in Beeld. Portretten uit de Gouden Eeuw (Zwolle 2007), p. 198. 136
P.C. van Wieren 44 6127843
Antwerpse schilder Anthonie van Dijck geschilderd. 142 De persoon is afgebeeld als een elegante en zwierige jongeman. Hij draagt een modieus zwart pak van Franse snit met een modieuze kraag en zwarte hoed. 143 Of dit nou het bewuste portret is of niet, ik denk van wel, in ieder geval is het duidelijk dat De Graeff in 1639 een groot en duur portret door Rembrandt liet schilderen die op dat moment zeer veel portretten maakte en dus een populaire schilder was.
Govert Flinck stond volgens Houbraken bij Andries de Graeff in de gunst. Deze
bezocht hem ook dikwijls thuis. 144 Govert Flinck maakte dan ook het hiernaast afgebeelde portret van Andries de Graeff (afb. 16). Het is een borststuk waarop Andries in een ongedwongen pose, ons rustig aankijkt. Hij staat hier niet afgebeeld als een voorname Amsterdamse regent die van één van de machtigste families afstamt. Hij is hier zo’n 46 jaar en al kalend. Weber plaatste vraagtekens bij de identificatie. Hij was van mening dat de persoon niet leek op het beeld, en dan met name de neus, dat Quellinus van De Graeff maakte en dat ik hierna zal bespreken. 145 Het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie twijfelt echter niet en noemt het Portret van Andries de Graeff. 146 Door de vele contacten tussen Flinck en De Graeff is het zeer aannemelijk dat de eerste een portret van de tweede maakte, en deze voldoet dan goed aangezien toch veel trekken overeenkomen.
Over het portret door Gerard ter Borch II is veel minder onenigheid (afb. 17). Het
heeft als opschrift van Andries de Graeff / out LXIII Jaer / M.D.C.LXXIIII, welke van latere datum is. Hier zien we niet de rustige huisman De Graeff, maar duidelijk een man van statuur. Hij heeft een pruik op en kijkt ons zelfverzekerd en met een beetje dedain aan. Op de tafel ligt een boek of een map met rood‐witte linten. Het is heel goed mogelijk dat daarin de familiestamboom stond waarmee hij zijn ridderschap probeerde te verkrijgen. Op het moment van schilderen is Andries al verwijderd uit de vroedschap en vertrokken uit Amsterdam.
Naast deze geschilderde portretten liet Andries de Graeff in 1661 ook nog een
borstbeeld maken door Artus Quellinus welke in dezelfde stijl als het borstbeeld van Tulp is 142
S.A.C. Dudok van Heel, ‘Toen hingen er burgers als vorsten aan de muur’, in: Norbert Middelkoop, Kopstukken. Amsterdammers geportretteerd 1600-1800 (Bussum 2002), p. 54. 143 Ekkart & Buvelot, Hollanders in Beeld, p. 198. 144 Houbraken, De Groote Schouburgh, p. 22. 145 Weber, ‘Dus leeft de dappre Graaf’, p. 44-56. 146 RKD, afbeeldingsnummer IB00062671.
P.C. van Wieren 45 6127843
(afb. 18). Hij is hier heel bewust afgebeeld als een Amsterdamse bestuurder die in de traditie van de Romeinse consuls staat. Hij heeft een mantel om terwijl hij de slip met zijn hand vasthoud. Daarnaast is de hele opzet van het beeld geïnspireerd op de klassieke Romeinse traditie. Ook de Latijnse inscriptie onderaan doet daar aan denken. 147 In het portret zijn voor het eerst in de Republiek een aantal Italiaanse uitvindingen gebruikt zoals de manier waarop de toga de sokkel verbergt. 148 De Graeff draagt onder de mantel een modieus jasje en een platte kraag. Ook heeft hij een weelderige pruik op en draagt hij een kalotje. De buste was bedoeld voor in de privésfeer maar via prenten en gedichten konden veel mensen toch kennisnemen van het werk. Het is een uiting van de zelfverzekerdheid die de factie De Graeff op dat moment kenmerkte.
Naast deze portretten is er nog een ander werk dat van De Graeff is geweest, het
Interieur van de St. Bavokerk Haarlem van Pieter Saenredam (afb. 19). Hoewel het niet in opdracht van Andries was gemaakt, heeft hij het toch in zijn bezit gehad. Aanvankelijk, in 1648, had Willem II het schilderij willen hebben maar om één of andere reden is dat niet doorgegaan. In 1660 duikt het weer op wanneer de Amsterdamse burgemeesters het toevoegden aan de Dutch Gift, een selectie van kunstwerken die aan Karel II werd geschonken om goodwill te kweken bij de nieuwe vorst. Het schilderij werd toen van Andries de Graeff gekocht. 149 Het is een kerkinterieur waarin de imposante Sint‐Bavokerk uit Haarlem goed naar voren komt. Het is een gedetailleerde perspectivistische constructie van het interieur en de architectuur.
Andries de Graeff kocht in 1665 een erf op de Herengracht. In 1668 slaagde hij erin
het daarnaast gelegen erf ook te verkrijgen tegen een lage prijs en voordat het in de openbare verkoop ging. 150 Hierop, nu Herengracht 446, liet hij een monumentaal dubbelhuis bouwen, met een breed voorhuis, met een kelder waar peper en andere handelswaar kon worden opgeslagen (afb. 20). Aan de achterzijde, uikomend op de Keizersgracht, stond een stal en pakhuis die hij ook bezat. Het huis was gereed in 1672. Hij vertrok in 1674 naar Utrecht om onder de enorme belastingaanslag te ontkomen zodat hij er maar twee jaar 147
Frits Scholten, ‘The Sculpted Portrait in the Dutch Republic. 1600-1700’ in: Valerie Herremans (red), Heads on shoulders. Portrait busts in the Low Countries. 1600-1800 (Antwerpen 2008), p. 42-51. 148 Valerie Herremans, Heads on shoulders. Portrait busts in the Low Countries. 1600-1800 (Antwerpen 2008), p. 154. 149 Gary Schwartz & Marten Jan Bok, Pieter Saenredam: De schilder in zijn tijd (Maarssen/’s Gravenhage 1989), p. 128-129. 150 Balbian Verster, ‘De bocht van de Heerengracht’, p. 230-233.
P.C. van Wieren 46 6127843
gewoond heeft. Na zijn dood bleef het huis in familiebezit. Er werd aan de gevel echter nogal wat veranderd zodat deze niet meer overeenkomt met het oorspronkelijk ontwerp. 151 Het huis stond in de zogenaamde ‘Gouden Bocht’, het meest prestigieuze gedeelte van Amsterdam. Ook door de omvang was het een statusverhogend en niet bepaald ingetogen huis. In de woning bevond zich onder andere een plafond met daarop zestien gekleurde en gebeeldhouwde wapens, die heel de familie van het echtpaar De Graeff behandelden. 152 In het huis bevond zich tevens een uit drie delen bestaande plafondschildering gemaakt door Gerard de Lairesse uit 1672 (afb. 21). Hoewel de titel triomf der vrede doet vermoeden dat het om een allegorie op de vrede gaat, is de werkelijke inhoud gericht op de triomf van Amsterdam. Deze titel kreeg zij pas in 1903 toen het geveild werd onder de naam Le Triomphe de la Paix. In het midden is de vrijheid afgebeeld die wordt verdedigd door een leeuw die volgens Jeptha Dullaart de stad Amsterdam voorstelt. Aan de rechterzijde staat de Republiek verbeeld die de ondeugden verjaagd. Op het linkerdoek vertrapt de eendracht haar vijanden. Op het linkerdoek staat de IJ afgebeeld als een zeegod, en op het rechterdoek de Amstel als riviergod. In het midden staat Mercurius, als god van de handel. De boodschap is dan ook dat Amsterdam de vrijheid beschermt tegen aanvallen van jaloerse vijanden. Dankzij haar bloeit de handel en de welvaart. 153 In deze thematiek fungeert Amsterdam, en daarmee de regenten en Andries de Graeff, als beschermer tegen aanvallen van de vijanden, wat kan slaan op Frankrijk maar ook zeker op Willem III.
Naast dit huis in Amsterdam bezat De Graeff ook nog enkele buitens zoals een
hofstede nabij de Venusberg en de hofstede Valkenburg. Ook bezat de familie een buitenplaats bij Voorschoten, genaamd Vredenhof. 154 Uit de boedelinventaris van Alida uit 1733 blijkt dat op Vredenhof een ‘Adam en Eva’ van Jacob Jordaens hing. Het is nu niet meer te traceren om welk werk het ging maar samen met het borstbeeld van Quellinus toont het aan dat De Graeff een liefhebber was van het grootsere, barokke werk van de Antwerpse kunstenaars. 155 De familie De Graeff bezat naast deze buitens ook nog het buiten in Soestdijk, het tegenwoordige paleis. Daarvan is het schilderij van Thomas de Keyser, die de figuren schilderde, en Jacob van Ruisdael, die verantwoordelijk was voor het landschap (afb.
151
H. de la Fontaine Verwey, Vier eeuwen Herengracht (Amsterdam 1976), p. 551-553. Spies, Het Grachtenboek, p. 153. 153 Uitleg volgens Jeptha Dullaart op website over de restauratie van het werk: www.triomfdervrede.nl 154 De Balbian Verster, Burgemeesters van Amsterdam, p. 60-62. 155 Burke, Venetië en Amsterdam, p. 125. 152
P.C. van Wieren 47 6127843
22). Het is een gezicht op Soestdijk, terwijl Cornelis en zus Christina in een koets zitten die getrokken worden door vier rijkgetuigde paarden. Linksachter de koets zien we Andries met zwagers Pieter Trip en Willem Schrijver. Achter de koets op de paarden zien we de broers Pieter en Jacob de Graeff. Deze Amsterdamse burgers lieten zich als vrijheren portretteren voor hun buiten. 156
Er was nog een andere manier waarop De Graeff zich liet gelden op cultureel gebied.
Hoewel het Amsterdamse stadhuis al in 1655 werd ingewijd duurde het nog enkele jaren voordat deze ook klaar was. Andries de Graeff hield zich daarbij bezig met de onderwerpen voor de schilderijen. 157 Het ging daarbij vooral om werken van Govert Flinck en Jacob Jordaens. 158 Hoewel veel gegevens ontbreken en er ook nog veel vraagtekens bestaan kunnen we wel stellen dat Andries de Graeff grote sommen geld uitgaf aan verschillende kunstenaars. Hij liet zich vaak portretteren en bezat een schitterend pand aan de Herengracht. Naast portretten bezat hij in ieder geval nog een allegorisch plafondstuk en een kerkinterieur en ondersteunde hij dichters. Er zijn echter geen bewijzen dat Andries een collectie mythologische werken bezat of daar een liefhebber van was. Op basis van de bekende gegevens blijkt dan ook niets van opvallende verschillen tussen het kunstbezit van Andries de Graeff en Nicolaes Tulp.
156
Zandvliet, De 250 rijksten, p. 93-94. Marijke Spies, ‘Kunsten en wetenschappen op de troon. Culturele hoofdstad 1578-1713’ in: Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650 (Amsterdam 2004), p. 348. 158 I.H. van Eeghen, ‘Wat veroverde Rembrandt met zijn Claudius Civilis?’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn 56 (Augustus/September 1969), p. 145. 157
P.C. van Wieren 48 6127843
Conclusie.
In deze scriptie heb ik getracht een beeld te schetsen van de levens van twee Amsterdamse burgemeesters uit de zeventiende eeuw. Daarbij heb ik gekeken naar hun afkomst en familie, hun werkzaamheden in het Amsterdamse stadsbestuur, en in het geval van Tulp zijn bezigheden als medicus, naar hun geloof en hun kunstbezit. Daarbij heb ik bewust gekozen voor twee leden uit de Amsterdamse elite. De laatste eeuw is er onder invloed van stromingen als het socialisme en het feminisme steeds meer aandacht gekomen voor het leven van de gewone man of vrouw, voor de massa. Zij maakten immers het overgrote deel uit van de bevolking. De invloed van de kleine groep regenten was echter enorm. Zij zaten in het centrum van de macht, hadden veel status en bezaten grote rijkdom. Zij waren daarnaast de grootste consumenten van de cultuur en hadden alle mogelijkheden om uitgebreide collecties aan te leggen. Daarnaast is hetgeen wat wij nu nog aan kunstwerken, gebouwen en bronnen hebben voor het grootste gedeelte afkomstig van die elite. De elite is dus veel beter te bestuderen. Ondanks het feit dat de zeventiende eeuw de eeuw was van “hout en staal, pik en teer, verf en inkt, durf en vroomheid, geest en fantazie” 159 waren de mensen uit de toplaag degenen die de ‘Gouden Eeuw’ beroemd hebben gemaakt. Uit de vergelijking tussen Nicolaes Tulp en Andries de Graeff blijkt al dat het beeld dat Peter Burke opwerpt van de twee Amsterdamse burgemeesters niet strookt met de gegevens die zijn overgeleverd. Burke stond nog in de negentiende eeuwse traditie toen hij de collecties ging vergelijken op hun calvinistische boodschap. Door het werk van onder andere G.J. Schutte is inmiddels duidelijk geworden dat Nederland niet zo calvinistisch was als lang is verondersteld. De Republiek was een pluriformiteit van geloven waarbij de kerk afhankelijk was van de overheid waarbij het economisch belang immer voorop werd gesteld. In de publieke kerk was daarnaast veel meer ruimte voor cultuur dan het sobere en behoudende imago doet vermoeden. Ook over de betekenis van verschillende schilderijen bestaat nog veel onenigheid. Verschillende generaties zien verschillende dingen in kunst en 159
Huizinga, Nederland’s beschaving, p. 175-176.
P.C. van Wieren 49 6127843
het is voor ons vaak gissen wat de zeventiende eeuwse regent in de werken zag en welke betekenis de kunstenaar eraan gaf. De regenten in de Republiek hadden diverse belangen. Hoewel men probeerde naar eer en geweten te handelen en het algemene belang in ogenschouw te houden speelde het eigenbelang altijd een rol. Vaak was de sociale status en de rijkdom afhankelijk van de macht in het stadsbestuur en dus trachtte men altijd de positie te consolideren en te verstevigen. Daardoor ontstond dan ook een echt regentenpatriciaat met families die jarenlang in het centrum van de macht mee konden doen. Daarbij speelden ideële motieven als het geloof en het belang van de massa vaak een ondergeschikte rol. Dat blijkt ook uit het feit dat de regentenklasse in de loop van de zeventiende eeuw steeds meer gesloten werd en de macht van vader op zoon werd doorgegeven. Daarbij ging men zich ook steeds meer exclusief toeleggen op het regentenbestaan en werden andere activiteiten afgestoten. Het imago van Nicolaes Tulp is met name gebaseerd op het werk van H.C. Rogge uit 1880. Probleem hierbij is dat hij in een andere wetenschappelijke traditie stond en hij vrijelijk fantaseerde en aanvulde. Hierbij is zorgvuldig het imago van strenggelovige calvinist bewaart. Ook Bas Dudok van Heel hield dit imago in 1998 in stand. Die lijkt echter meer gebaseerd te zijn op losse opmerkingen, incidenten en aannames en minder op concrete feiten. Zeker waren er een aantal gebeurtenissen waarbij Tulp zich als gelovige moralist liet gelden. Gelet op zijn lange carrière kunnen dat echter ook incidenten geweest zijn. Daarnaast waren er ook situaties waaruit die gelovige moraal niet bleek. De soep wordt vaak niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend en dat lijkt in dit geval net zo te zijn. Tulp was ongetwijfeld een gelovig man, maar om het imago van een strenge calvinist, met alle negatieve conotaties, op hem te plakken ontbreken teveel gegevens en wordt er teveel gespeculeerd. Bij Andries de Graeff gebeurde hetzelfde. Ook hier moeten we het doen met beperkte informatie en ook hij heeft een imago opgeplakt gekregen. Dat lijkt onder andere gebaseerd op zijn vader Jacob en broer Cornelis. De weinige gegevens over zijn leven hebben daarnaast met name betrekking op zijn politieke carrière wat weinig zegt over zijn religieuze ideeën en gevoelens. Andries ging in elk geval af en toe naar de kerk en liet zijn kinderen gewoon dopen. Hij lijkt wel vrijer met zijn geloof omgesprongen te zijn maar een
P.C. van Wieren 50 6127843
libertijn was hij niet. Wat hij wel precies dacht weten we helaas niet meer, en daarover kunnen we dan ook alleen speculeren. Bij een vergelijking van de kunstcollecties van Andries de Graeff en Nicolaes Tulp hebben we te maken met een incompleet beeld. Waarschijnlijk heb ik hier maar een fractie van het daadwerkelijke bezit behandeld. De relatie tussen Paulus Potter en Nicolaes Tulp lijkt is gebaseerd op een latere achttiende eeuwse bron die bovendien erg summier is. Daardoor blijft de daadwerkelijke relatie onbekend. En ook de mythologische verzameling van Andries de Graeff is gebaseerd op een achttiende eeuwse bron waarvan bovendien onduidelijk is of de werken daadwerkelijk in het bezit zijn geweest van Andries of dat ze aangeschaft zijn door dochter Alida. De werken die we met voldoende zekerheid aan de twee burgemeesters kunnen toeschrijven bevatten opmerkelijke overeenkomsten. Beide werden geportretteerd door Ovens, Rembrandt en Quellinus waarbij met name de borstbeelden opvallende overeenkomsten vertonen. Hoewel de verzamelingen ook zeker verschillende werken bevatten is van een scherpe tegenstelling geen sprake. Beide lieten ze zich meerdere keren portretteren en lieten ze duidelijk blijken rijke regenten te zijn. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat op basis van de gegevens die we tot onze beschikking hebben de veronderstelde scherpe verschillen tussen de levens en kunstcollecties van Andries de Graeff en Nicolaes Tulp mee lijken te vallen. Beide waren ze Amsterdamse regenten die probeerden hun macht, status en rijkdom te vergroten. Door verkeerde aannames, eigen aanvullingen en hardnekkige imago’s is er een scherp tegenstelling ontstaan tussen de twee burgemeesters die vaak samengewerkt zullen hebben in het Amsterdamse stadsbestuur. Hierbij hoop ik dat verschil genuanceerd te hebben.
P.C. van Wieren 51 6127843
Literatuurlijst. Primaire Literatuur: Brief van Nicolaas Tulp geschreven aan Caspar Barlaeus 4‐11‐1634, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Brieven en stukken nr. 13, inv. Nr. 68 B 24. Brief van Nicolaas Tulp geschreven aan Constantijn Huygens 11‐12‐1645, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, Brieven en verzen aan Constantijn Huygens nr. 33, inv. Nr. KA 42A. Doopregisters (1564‐1811), Stadsarchief Amsterdam. Het archief der familie de Graeff, toegangsnummer 76, Stadsarchief Amsterdam. Inventaris nummer 608, Portefeuille IV. Minuutacten, nr. 4819, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter standplaats Amsterdam, nr. 196 Samuel Wijmer, 4 februari 1683. Minuutacten, nr. 4845, Stadsarchief Amsterdam, Archief van de Notarissen ter standplaats Amsterdam, nr. 196 Samuel Wijmer, 9 oktober 1709. Secundaire Literatuur: Aa, A.J. van der, Biografisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7 (Haarlem 1862). Balbian Verster, J.F.L. de, Burgemeesters van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw (Zutphen 1931). Balbian Verster, J.F.L. de, ‘De bocht van de Heerengracht’ in: Jaarboek van het genootschap Amstelodamum jrgn. 27 (1930). Bijtelaar, B.M., ‘De doopkapel van de Oude Kerk’ in: Jaarboek Amstelodamum jrgn. 69 (1977). Bontemantel, Hans, De regeeringe van Amsterdam, soo in ’t civiel als crimineel en militaire (1653‐1672) (ed. G.W. Kernkamp) (Den Haag 1897).
P.C. van Wieren 52 6127843
Bruyn, J. e.a., A corpus of Rembrandt paintings. Volume III (Dordrecht/Boston/ London 1989). Burke, Peter, Venetië en Amsterdam. Een onderzoek naar elites in de zeventiende eeuw. (Amsterdam 1991). Corby Finney, Paul ed., Seeing beyond the Word. Visual Arts and the Calvinist Tradition (Michigan 1999). Dudok van Heel, S.A.C., ‘Het maecenaat De Graeff en Rembrandt’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn. 56 (Augustus/September 1969). Dudok van Heel, S.A.C., ‘Het maecenaat De Graeff en Rembrandt II’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn. 56 (December 1969). Dudok van Heel, S.A.C. e.a., Nicolaes Tulp. The life and work of an Amsterdam physician and magistrate in the 17th century (Amsterdam 1998). Dudok van Heel, S.A.C., ‘Toen hingen er burgers als vorsten aan de muur’, in: Norbert Middelkoop, Kopstukken. Amsterdammers geportretteerd 1600‐1800 (Bussum 2002). Eeghen, I.H. van, ‘Rembrandt en de mensenvilders’ in: Amstelodamum jrgn. 56 (1969). Eeghen, I.H. van, ‘Wat veroverde Rembrandt met zijn Claudius Civilis?’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn. 56 (Augustus/September 1969). Eeghen, I.H. van, ‘Petronella Moerselaer en Dr. Nicolaas Tulp’ in: Maandblad Amstelodamum jrgn. 63 (Juli/Augustus 1976). Ekkart, Rudi & Quentin Buvelot, Hollanders in Beeld. Portretten uit de Gouden Eeuw (Zwolle 2007). Elias, Johan E., De Vroedschap van Amsterdam, 1578‐1795 (Haarlem 1903‐1905). Fontaine Verwey, H. de la, Vier eeuwen Herengracht (Amsterdam 1976). Frederiks, J.G. & P.J. Frederiks, Kohier van den tweehonderdsten penning voor Amsterdam en onderhoorigen plaatsen over 1631, uitgegeven vanwege het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam (Amsterdam 1890). Frijhoff, Willem & Maarten Prak (red)., Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578‐1650 (Amsterdam 2004).
P.C. van Wieren 53 6127843
Groeneweg, Irene, ‘Regenten in het zwart: vroom en deftig?’ in: Reindert Falkenburg, Jan de Jong, Herman Roodenburg & Frits Scholten (red), Beeld en zelfbeeld in de Nederlandse kunst, 1550‐1750 (Zwolle 1995). Hekscher, William S., Rembrandt’s anatomy of Dr. Nicolaas Tulp. An iconological study (Washington 1958). Hellinga, Gerben Graddesz., Leiders van de Gouden Eeuw (Zutphen 2009). Houbraken, Arnold, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, deel 2 (Amsterdam 1718‐1721). Huizinga, J., Nederland’s beschaving in de zeventiende eeuw. Een schets (Haarlem 1941). Kam, J.G., ‘De kinderen van Dr. Nicolaes Tulp’ in: Amstelodamum jrgn. 54 (1967). Kuyper, Abraham, Calvinisme en de kunst. (Amsterdam 1888). Manuth, Volker & Marieke de Winkel, Rembrandt’s Minerva in het Study of 1635: The Splendor and Wisdom of a Goddess (New York 2002). Middelkoop, Norbert e.a., Rembrandt onder het mes. De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp ontleed (Amsterdam/Den Haag 1998). Molhuysen, P.C. & P.J. Blok (red), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 2 (Leiden 1912). Mooij, Annet, Doctors of Amsterdam. Patient Care, Medical Training and Research (1650‐2000) (Amsterdam 2002). Overbeke, Aernout van, Anecdota sive historiae jocosae. Een zeventiende‐eeuwse verzameling moppen en anekdotes (ed. Rudolf Dekker & Herman Roodenburg) (Amsterdam 1991). Querido, A., ‘De Anatomie van de Anatomische les’ in: Oud‐Holland 82 (1967). Rogge, H.C., ‘Nicolaas Tulp’ in: De Gids Jrgn. 44 (Amsterdam 1880). Roorda, D.J., Partij en Factie (Groningen 1978). Schama, Simon, Overvloed en onbehagen. De Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw (z.p. 2006). Valerie Herremans (red), Heads on shoulders. Portrait busts in the Low Countries. 1600‐1800 (Antwerpen 2008).
P.C. van Wieren 54 6127843
Schouten, J., ‘Een onbekende Anatomische Les van Dr. Nicolaas Tulp door Christiaen Coevershoff’ in: L.D. Couprie e.a., Opstellen voor H. de Waal (Amsterdam 1970). Schupbach, W., The Paradox of Rembrandt’s Anatomy of Dr. Tulp (Londen 1982). Schutte, G.J., ‘De publieke kerk en de cultuur: theocratie van calvinistische stempel?’ in: De Zeventiende Eeuw. Nr. 1 jrgn. 8 (1992). Schutte, G.J., Het Calvinistisch Nederland. Mythe en werkelijkheid (Hilversum 2001). Schwartz, Rembrandt, zijn leven, zijn schilderijen (Alphen aan de Rijn 1987). Selderhuis, Herman J. (red), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen 2006) Spies, Paul e.a., Het Grachtenboek. Vier eeuwen Amsterdamse grachten in beeld gebracht: gevels, interieurs en het leven aan de Gracht (Den Haag 1993). Sterck, J.F.M. e.a., De werken van Vondel, volledige en geïllustreerde tekstuitgave in tien deelen. (Amsterdam 1927‐1940). Stipriaan, René van, Het volle leven. Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (circa 1550‐1800) (Amsterdam 2002). Tulp, Nicolaes, Nicolaes Tulps inzichten over de geneeskunst in vier boeken met koperen platen (ed. C.G.L. Apeldoorn & T. Beijer) (Amsterdam 1991). Vos, Jan, Alle de gedichten van den Poëet Jan Vos (Amsterdam 1662). Wagenaar, Jan, Amsterdam, in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterije, gilden en regeeringe. Eerste stuk (Amsterdam 1760). Weber, Gregor J.M., ‘Dus leeft de dappre Graaf. Zu einem bildnis Andries de Graeffs von Jan Lievens (1607‐1674)’ in: Oud‐Holland. Nr. 1 jrgn. 99 (1985). Winkel, Marieke de, ‘’Eene der deftigsten dragten’ The Iconography of the Tabbaard and the Sense of Tradition in Dutch Seventeenth century Portraiture’, in: Reindert Falkenburg, Jan de Jong, Herman Roodenburg & Frits Scholten (red), Beeld en zelfbeeld in de Nederlandse kunst, 1550‐1750 (Zwolle 1995). Worp, J.A., Jan Vos (Groningen 1879). Woude, Ad van der, ‘De schilderijenproductie in Holland tijdens de Republiek. Een poging tot kwantificatie.’ in: Anton Schuurman, Jan de Vries & Ad van der Woude (red), Aards geluk. De Nederlanders & hun spullen van 1550 tot 1850 (Amsterdam 1997).
P.C. van Wieren 55 6127843
Zandvliet, Kees, De 250 rijksten van de Gouden Eeuw (Amsterdam 2006). Digitale bronnen: Database Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie. Via: www.rkd.nl Helmers, Helmer, Dees verwarrende tijden, Koning David en koning Karel hersteld (2007). Via: www.neerlandistiek.nl Vis, Pieter C., Andries de Graeff (1611‐1678). ’t Gezagh is heerlyk; doch vol bekommeringen (Werkstuk Cursus De Amsterdamse Culturele elite, Rhenen 2009). Via: http://www.triomfdervrede.nl/images/andries_de_graeff_20100113.pdf www.anno.nl www.triomfdervrede.nl
P.C. van Wieren 56 6127843
Gebruikte afbeeldingen.
Afb.1: Ruiterportret van Dirk Tulp (1653) Paulus Potter (1625‐1654) Olieverf op doek (310x274 cm) Particuliere collectie Six, Amsterdam
Afb.2: Titelpagina van de Observationes Medicae van Dr. Nicolaes Tulp.
P.C. van Wieren 57 6127843
Afb.3: De anatomische les van dr. Nicolaes Tulp (1632) Rembrandt Harmensz van Rijn (1606‐1669) Olieverf op doek (169.5 x 216.5 cm) Mauritshuis Den Haag
Afb.4: Anatomische les van Dr Nicolaes Tulp (1640) Christiaan Coevershoff (1595/96‐1659) Olieverf op paneel (122 x 161 cm) Museum Het Catharina Gasthuis, Gouda
Afb.5: Portret van Nicolaes Tulp (1633‐1634) Nicolaes Eliasz. Genaamd Pickenoy (1588‐1654/56) Olieverf op paneel (39 x 30 cm) Particuliere collectie Six, Amsterdam
P.C. van Wieren 58 6127843
Afb.6: Portret van Dr Nicolaes Tulp Afb.7: Portret van een man, mogelijk Afb.8: Portret van Dr Nicolaes Tulp (1658) (ca. 1623) Dr Nicolaes Tulp (1644) Jurgen Ovens (1623‐1678) Cornelis van der Voort (ca. 1576‐1624) Frans Hals (1581/85‐1666) Olieverf op doek (126 x 99 cm) Olieverf op doek (70 x 55 cm) Particuliere collectie Six, Amsterdam Olieverf op paneel (46 x36 cm) Particuliere collectie Six, Amsterdam Particuliere collectie Six, Amsterdam
Afb.9: Familieportret Tulp (1635) Toegeschreven aan Nicolaes Eliasz genaamd Pickenoy (1588‐1654/56) Olieverf op doek (137 x 207 cm) Particuliere collectie Six, Amsterdam
Afb.10: Portret van Gerritgen Dircksdr. Poelenburch (1550‐1630) en haar kleinkinderen: Pieter (1618‐1645), Egbert (1619‐voor 1643) en Catharina (1622‐1664) Tulp (ca. 1626) Mogelijk Nicolaes Eliasz genaamd Pickenoy (1588‐1654/56) Olieverf (afmetingen onbekend) Particuliere collectie Six, Amsterdam
P.C. van Wieren 59 6127843
Afb.12: Dr Nicolaes Tulp (1654‐1656) Artus Quellinus (1609‐1668) Marmeren beeld (78 cm hoog) Particuliere collectie Six, Amsterdam
Afb. 11: Dr Nicolaes Tulp en Margaretha de Vlaming van Oudtshoorn (omstreeks 1655) Johan Thopas (1620/40‐1690/1710) Pen en potlood (afmetingen onbekend) Particuliere collectie Six, Amsterdam
P.C. van Wieren 60 6127843
Afb.13: Tulpbeker (1652) Johannes Lutma (ca. 1584‐ 1669) Goud (afmetingen onbekend) Particuliere collectie Six, Amsterdam
Afb.14: Amsterdam, Keizersgracht nr. 210.
Afb.15: Andries de Graeff (?) (1639) Rembrandt Harmensz. van Rijn (1606‐1696) Olieverf op doek (199 x 124 cm) Staatliches Museen, Kassel
P.C. van Wieren 61 6127843
Afb.16: Andries de Graeff (ca. 1657) Govert Flinck (1615‐1660) Olieverf op doek (45 x 67 cm) Particuliere collectie
Afb.17: Andries de Graeff (ca 1673) Gerard ter Borch II (1617‐1681) Olieverf op doek (41 x 30 cm) Particuliere collectie
Afb.18: Andries de Graeff (1661) Artus Quellinus (1609‐1668) Marmeren beeld (76 cm hoog) Rijksmuseum, Amsterdam
P.C. van Wieren 62 6127843
Afb.19: Interieur van de St. Bavokerk Haarlem (1648) Pieter Jansz. Saenredam (1579‐1665) Olieverf op doek (175 x 144 cm) National Gallery of Scotland, Edinburgh
Afb.20: Amsterdam, Herengracht 446.
P.C. van Wieren 63 6127843
Afb.21: Triomf der Vrede (1672) Gerard de Lairesse (1641‐1711) Olieverf op doek (linkerdeel: 446 x 185; middendeel: 446 x 232; rechterdeel: 446 x 202 cm Vredespaleis, Den Haag Afb.22: Cornelis de Graeff komt met zijn vrouw en zonen aan bij zijn buitenhuis Soestdijk (ca. 1660) Jacob Isaacksz. van Ruisdael (1628/29‐1682) & Thomas de Keyser (1596‐1667) Olieverf op doek (177 x 171 cm) National Gallery of Ireland, Dublin