Inhoudsopgave 1. Nieuwe Breuklijnen!.................................................................................................................4 Kloof tussen veranderende realiteit en bestaande structuren!...............................................4 Confrontatie !..........................................................................................................................5 Geiser-maatschappij!..............................................................................................................5 Banden tussen mensen!.........................................................................................................6 Vertrouwen, door co-creatie!...................................................................................................7 2. Verschuivingen!........................................................................................................................9 Vertrouwen in de ander 2.1 Van confrontatie naar verantwoordelijkheid!.....................................................................9 Vertrouwen in eigen kunnen 2.2 Van meer vrije tijd naar lang en kwaliteitsvol werken!.....................................................11 Van minder werk naar minder tijdsdruk!................................................................12 Van 9/5 burn-out naar 24/7 voldoening!................................................................14 Van loon voor gepresteerde tijd naar loon voor geproduceerde kwaliteit!............16 Van loon als kost naar loon als investering!..........................................................17 2.3 Van opslaan van kennis naar valoriseren van talent!......................................................17 2.4 Van comfort naar zelfrealisatie!.......................................................................................19 Van grote werkgever naar kleine werknemer!.......................................................19 Van overheid als rem naar overheid als versneller!..............................................19 Vertrouwen in de Wereld 2.5 Van bonusgroei naar kwaliteitsvolle groei!......................................................................20 Van energiereuzen naar ‘power by the people’!...................................................20 Van geld als doel naar geld als middel!................................................................22 3. Mensen zijn de motor van de groei!.....................................................................................23
2
Nieuwe breuklijnen ‘The future ain’t what it used to be’ The Doors ‘We staan niet voor een storm, maar voor een klimaatsverandering’ voorspelde voormalig eerste minister Leo Tindemans eind jaren zeventig. Hij kon toen niet vermoeden dat het tempo van verandering vandaag nog veel hoger zou liggen. Een halve eeuw geleden klonken begrippen als globalisering, digitalisering, verstedelijking, vergrijzing en biogenetica eerder abstract. Vandaag hertekenen de concrete gevolgen van deze revoluties de dagdagelijkse leefwereld van alle Vlamingen. Sommige van deze veranderingen brachten nooit geziene vooruitgang, niet in het minst op medisch vlak. Maar deze schokken liggen ook aan de basis van diepe crisissen, zoals de kredietcrisis of de opwarming van de aarde. Nieuwe maatschappelijke breuklijnen geven een nieuwe vorm aan het socio-economisch landschap van Vlaanderen.
Kloof tussen veranderende realiteit en bestaande structuren De bestaande overheidsstructuren blijken steeds vaker al te rigide om zich aan te passen aan de snel veranderende omstandigheden. De kredietcrisis was hiervan de exponent. De financiële wereld globaliseerde, terwijl het toezicht nationaal bleef. Het gebrek aan effectieve controle ontspoorde in excessen waarbij uiteindelijk enkel verliezers overbleven. Maar ook een blind geloof in de vrije markt volstaat niet als antwoord op de uitdagingen. De loutere optelsom van vrije individuele keuzes leidt niet automatisch tot optimale keuzes in het algemeen belang. Decennia lang hielden we geen rekening met de kost voor het klimaat van het individuele consumptiegedrag. Eerdere crisissen werden met succes bestreden door als individuen de krachten te bundelen. Waar vele mensen samenwerken, staan ze sterk. Maar ook de maatschappelijk geïnspireerde organisaties die hieruit ontstonden, hebben het vandaag steeds moeilijker om vrijwilligers op de been te brengen en het sociaal overleg komt steeds moeizamer tot resultaten. Uit angst voor de onbeheersbaarheid van de crisis gaan steeds meer stemmen op om terug te plooien op zichzelf, op de eigen gemeenschap. Maar de eurocrisis toonde net aan dat ons lot nog nooit zo sterk verbonden was met dat van anderen. Als de eurolanden op zichzelf waren teruggeplooid, dan zou dit geleid hebben tot een implosie van de eurozone en een collectieve verarming van zuid én noord. Deze en andere bestaande structuren en remedies - op welk beleidsniveau ook - verliezen hun grip op de werkelijkheid. Ze bieden de burgers niet meer dezelfde houvast en bescherming. Ondanks de uitgebreide gezondheidszorg, regent het burn-outs. Ondanks massale investeringen in loopbaanbegeleiding, blijven steeds meer vacatures open staan (zelfs in tijden van stijgende werkloosheid!). Ondanks de investeringen in kinderbijstand en onderwijs, stijgt de kinderarmoede. Ondanks de hoge belastingdruk, volstaan pensioenuitkeringen steeds minder als garantie voor de oude dag, ... Het mag niet verbazen dat het vertrouwen in heel wat
3
instellingen vandaag op rood staat. Er gaapt een kloof tussen de snel veranderende realiteit en heel wat bestaande structuren. Het Rijnlandmodel – dat uitermate succesvol was tijdens de vorige eeuw - staat onder druk. Het zou niet wijs zijn het kind met het badwater weg te gooien, maar dit model moet ingrijpend hervormd worden en systematisch mee evolueren met veranderende omstandigheden. Het is evenwel een fictie te geloven dat we met één grote hervorming der instellingen de kloof met de snel veranderende realiteit voor lange tijd kunnen dichten. Tegen dat zulke revolutionaire hervorming ooit volledig uitgevoerd zou zijn, lopen we opnieuw achter. De wijze waarop we inspelen op verandering is dus aan verandering toe. We mogen ons niet blind staren op de structuren. Een samenleving laat zich niet reduceren tot enkel wat schuiven met uitkeringen en belastingen. Meer dan ooit moeten we ook focussen op het versterken van het menselijk kapitaal. Mensen passen zich immers veel makkelijker aan aan verandering dan structuren.
Confrontatie Niet alleen de bestaande structuren kunnen het tempo aan verandering steeds moeilijker volgen. Ook de burgers zelf kunnen nog amper volgen. Vaak zijn we al tevreden als we de trein der verandering niet missen. We hebben het gevoel dat we niet meer zelf in de cockpit van ons leven zitten, maar dat we meegezogen worden in een maalstroom aan veranderingen. Het absorberen van al die nieuwe schokken vraagt het uiterste van velen. Verandering voelt al te vaak aan als een confrontatie, in plaats van vooruitgang. Het gebrek aan controle over de richting waarin de samenleving evolueert, ligt aan de basis van een groeiend defaitisme. Sommige economen vrezen dat ons land zal afglijden tot het ‘Griekenland aan de Noordzee’. Bepaalde vakbonden waarschuwen voor een ‘sociaal bloedbad’. Enkele ondernemers zeggen luidop dat ze ‘hun kinderen aanraden om naar het buitenland te trekken’. Ecologisten gillen dat ‘de grenzen van de groei bereikt zijn’. En sommige politici bestempelden het eigen land in de buitenlandse media als de ‘zieke man van Europa’. Dergelijke paniekreacties voeden het sentiment dat ‘deze generatie de eerste naoorlogse generatie zal zijn die het minder goed zal hebben dan die voor haar’. We moeten ons er ons evenwel voor hoeden dat dit defaitisme niet uitgroeit tot een self fulfilling prophecy. De kredietcrisis toonde haarscherp aan hoe alleen al het verlies van het vertrouwen de hele financieel-economische motor wereldwijd kan stilleggen.
Geiser-maatschappij Nieuwe breuklijnen maken ook nieuwe energie vrij. Onder de oppervlakte is er heel wat in beweging. Soms breekt deze energie als een geiser uit, in allerlei vormen. De bekendste uitbarsting van nieuw engagement was de Indignados-beweging. Onder het motto Wij Zijn Kwaad! formuleerden ze een messcherpe analyse van de mistoestanden in een globaliserende economie. Maar naast een oorverdovende aanklacht weerklonk een even oorverdovende stilte als het over oplossingen ging. De Indignados-beweging zakte even snel
4
weer ineen als ze gekomen was. Zonder enig tastbaar spoor na te laten. De aandacht die aan deze beweging werd besteed, was omgekeerd evenredig aan haar realisaties. Het was ‘une révolution introuvable.’ Heel wat andere nieuwe bewegingen in binnen- en buitenland volgen eenzelfde geiser-patroon. Vanuit het niets ontstaat een massabeweging, die weer even snel van het toneel verdwijnt. Zo haalde bijvoorbeeld in Italië de clown Beppe Grillo met zijn ‘beweging’ in één klap een kwart van de stemmen. Hij weigerde nochtans elke uitnodiging voor debatten in de traditionele media, en werkte louter via de sociale media en toespraken op stadspleinen. Maar ondanks de vele verkozenen neemt hij nu geen enkel initiatief om de verandering te realiseren waar zijn kiezers op rekenen. Deze en andere opstoten van nieuwe energie doen al te vaak denken aan Facebook-fuiven: in geen tijd komt een massa in beweging, maar ‘the morning after’ moeten de stadsdiensten het plein schoonvegen ... Er zijn ook constructieve voorbeelden van nieuwe energie. In ons land werd vorig jaar het burgerinitiatief ‘G1000’ gelanceerd. 1000 burgers uit alle lagen van de bevolking pleegden overleg op zoek naar vernieuwende oplossingen voor prangende maatschappelijke problemen. En in aanloop naar de lokale verkiezingen werd de website de ‘Vragende Partij’ geïntroduceerd. Dankzij dit online platform kregen burgers de kans hun ideeën te uiten, en niet enkel kun stem. Burgers participeerden massaal, lanceerden nieuwe oplossingen en zochten hiervoor steun bij hun medeburgers. Maar ook bij deze initiatieven bleef de sprong van idee naar tastbaar resultaat al te vaak uit. Hoe vermijden we dat deze uitbarstingen van constructief engagement blijven steken in steekvlam-activisme? Hoe kunnen we deze nieuwe energie wél doen renderen voor de samenleving? IJsland is het land bij uitstek van de geisers. De IJslanders slaagden er in om de kracht van geiseruitbarstingen om te zetten in bruikbare energie voor de industrie en de huishoudens. Ondertussen wordt de hoofdstad Reijkjavik volledig van stroom voorzien opgewekt uit geisers. Net zoals IJsland op het vlak van energie doet, moeten we op economisch en maatschappelijk vlak op zoek naar modellen die uitbarstingen van nieuw ondernemerschap, maatschappelijk engagement en creativiteit helpen omzetten in constructieve actie. Zo buigen we de confrontatie met verandering om in nieuw vertrouwen.
Banden tussen mensen In de naoorlogse periode had het land nood aan investeringen vanwege de overheid. Structuren zoals de sociale zekerheid en overheidsbedrijven voor openbaar vervoer, post en telecom kwamen toen tot volle ontwikkeling. Het luidde een periode in van nooit geziene vooruitgang. Mettertijd ontwikkelden heel wat van deze instellingen een eigen interne dynamiek, vaak los van de burgers die ze geacht werden te dienen. Eind jaren tachtig kwam een tegenbeweging op gang. Instellingen moesten weer rond de burger draaien, in plaats van andersom. Vandaag is het tijd voor een volgende stap. We moeten niet enkel de dienstverlening door de instellingen aan de burger verbeteren, maar vooral de banden tussen burgers onderling 5
versterken. We moeten niet enkel werken aan het vertrouwen in de instituties, maar ook aan het vertrouwen tussen mensen. Niet enkel de kwaliteit van de dienstverlening telt, maar ook de kwaliteit van het menselijk kapitaal. We kunnen de confrontatie met een snel veranderende samenleving immers niet meer aan door énkel te schuilen achter de staat. Niet door énkel te geloven in de vrijheid van het individu. Niet énkel dankzij de kracht van de groep. En al zeker niet door terug te plooien op onszelf. We mogen ons niet langer laten verlammen door een vals dilemma tussen groep of individu. We moeten volop investeren in het versterken van de banden tussen mensen. De confrontatie met nieuwe verbanden vereist een nieuwe aanpak. De eurocrisis confronteerde ons met een nieuw economisch verband: het lot van de eurolanden is onlosmakelijk met elkaar verbonden. Meer nog, wie had ooit gedacht dat een G20-top zou gedomineerd worden door de vraag ‘hoe het met Griekenland is’? De beste wijze om met dit nieuwe economische verband om te gaan, is niet door de banden door te knippen, maar wel door ze te versterken. Een nieuw Europees economisch beleid moet lidstaten tijdig voor hun verantwoordelijkheid stellen, om zo het draagvlak voor de Europese solidariteit te garanderen. Ook onze band met arbeid is fundamenteel aan het veranderen. Ondernemingen zijn onderhevig aan snelle verandering, waardoor er nood is aan meer flexibele arbeidskrachten. De online werkplek opent daartoe nieuwe opportuniteiten. Tegelijkertijd biedt thuiswerken ook nieuwe kansen op meer ‘quality time’ met het gezin en vrienden. Om dit reservoir aan economische en maatschappelijke winsten aan te boren, moeten we het arbeidsrecht fundamenteel durven hervormen. De opwarming van de aarde en de nucleaire ramp in Fukushima hebben ook onze band met energie fundamenteel hertekend. Energiebevoorrading is al te lang de speeltuin geweest van energiereuzen. Mensen moeten de controle herwinnen over de productie van energie voor hun woning, mobiliteit, wijk en het klimaat.
Vertrouwen, door co-creatie “Co-creatie is een vorm van samenwerking waarbij alle deelnemers invloed hebben op het proces. Kenmerken zijn dialoog, enthousiasme, daadkracht en focus op resultaat. Voorwaarden voor succes zijn gelijkwaardigheid van de deelnemers, wederkerigheid, openheid en vertrouwen. Co-creatie is goed bruikbaar voor het oplossen van complexe vraagstukken en het realiseren van veranderingen.”
Wikipedia. In eigen land is het beste voorbeeld van co-creatie de jaarlijkse geldinzamelingsactie Music for Life. Binnen dit gedeeld kader organiseren duizenden Vlamingen samen met familie en vrienden talloze eigen kleine projecten. Zo zamelen ze miljoenen euro’s in voor een goed doel. Spontaan ontstaat zo een nieuw verantwoordelijkheidsgevoel dat het eigen belang weet te overstijgen. Ook in de bedrijfswereld wordt dit co-creatie model met succes toegepast door o.a. Wikipedia, Google, Lego, ...
6
Co-creatie willen we ook in andere domeinen introduceren. In de financiële sector moeten we niet enkel de banken hervormen, maar ook de rechtstreekse band tussen investeerder en project versterken, bijvoorbeeld via crowdfunding. In de energiesector moeten we niet enkel het toezicht op energiereuzen aanscherpen, maar ook de rechtstreekse uitwisseling van energie tussen burgers faciliteren, door middel van een smart grid. En de publieke sector moet minder focussen op het overnemen van taken van de burger, en zich meer richten op het aanreiken van instrumenten die de burger zelf weerbaar maken. Want mensen passen zich makkelijker aan aan veranderende omstandigheden dan structuren. Bestaande structuren binnen het onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, politie, ... vormen nog steeds een baken van vertrouwen bij het aangaan van de cruciale uitdagingen waar we in het leven mee geconfronteerd worden zoals opleiding, ziekte, veiligheid, ... Maar burgers aanvaarden niet langer zomaar hun autoriteit. Dankzij een hoger opleidingsniveau, zijn burgers kritischer geworden. En de informatie en transparantie die het internet biedt, heeft deze zelfstandige opinievorming verder aangescherpt. Pas als de burger opnieuw nauwer betrokken wordt bij de werking van een organisatie, zal ook het verantwoordelijkheidsgevoel en vertrouwen terugkeren. Als mensen opnieuw vat krijgen op de kwaliteit van hun werkplek en leefomgeving, zullen ze bereid zijn er verantwoordelijkheid voor te dragen. Vlamingen willen nog altijd engagement opnemen, maar dan voor projecten die ze zelf mee vorm geven. Het engagement is misschien korter qua duur, maar daarom niet minder loyaal! Meer dan ooit is er vraag naar gemeenschapsvorming, maar dan bottom up en niet top-down. Er is nog steeds veel maatschappelijk engagement aanwezig, maar het groepeert zich eerder rond thema’s en netwerken dan rond instellingen. Dit model hoeft geen bedreiging te vormen voor bestaande structuren. Wel biedt het een ‘window of opportunity’ om een nieuw reservoir aan engagement, ondernemerschap en creativiteit aan te boren! De introductie van telewerken kan de economie én de levenskwaliteit versterken, op voorwaarde dat we de band tussen werk en productiviteit herstellen. Een sterkere eurozone kan een krachtig wapen zijn tegen de uitwassen van de globalisering, op voorwaarde dat we de band tussen verantwoordelijkheid en solidariteit voor de lidstaten versterken. Nieuwe energiebronnen kunnen de weg effenen naar een betere zorg voor het klimaat, op voorwaarde dat we een band mogelijk maken tussen particulieren als producent van energie, en niet enkel als consument. Het spaargeld kunnen we opnieuw mobiliseren voor de creatie van welvaart voor de burgers, op voorwaarde dat we de band tussen investeerder en ondernemer directer maken. Zo kunnen we confrontatie ombuigen in vertrouwen. Dit willen we waar maken door 5 verschuivingen in het beleid. Deze keerpunten willen we niet realiseren in één grote revolutie. Onhaalbare beloftes zijn niet de snelste weg naar vertrouwen, maar naar ongeloofwaardigheid. We stippelen een pad uit dat loopt tot 2020. Ook al is de weg nog lang, de marsrichting is duidelijk!
7
2. Verschuivingen Vertrouwen in de ander 2.1 Van confrontatie naar verantwoordelijkheid Een van de grote paradoxen van deze tijd is dat we ons nog nooit zo ver van elkaar verwijderd voelden, terwijl ons lot nog nooit zo sterk met elkaar verbonden was. Wanneer de samenwerking tussen mensen die nog niet met elkaar vertrouwd zijn wat minder loopt, is confrontatie nooit veraf. De verleiding is dan groot om de schuld bij de ander te zoeken. Zo is de eurocrisis de schuld van de ‘potverterende Grieken’. De overheidsschuld is de schuld van de ‘luie Franstaligen’. De fiscale wurggreep is de schuld van de ‘vegeterende werkloze’. De werkloosheid is te wijten aan ‘zwartwerkende Polen’. Het gebrek aan solidariteit is de schuld van ‘frauderende ondernemers’, ... Uit angst voor de confrontatie met het onbekende willen sommigen terugplooien op de eigen vertrouwde omgeving. Daardoor voelt niemand zich nog verantwoordelijk voor het collectief belang. De exponent hiervan is NIMBY (Not-In-My-Backyard) waardoor heel wat nuttige publieke projecten wegzinken in een moeras aan procedures aangespannen door lokale actiegroepen. En vanuit de luie zetel versturen heldhaftigen een stroom aan hate-mails ... eNIMBY. Confrontatie is soms nodig om de dingen in beweging te brengen. Maar uitbarstingen van onvrede moeten een constructieve opvolging krijgen. Er is nood aan een structuur om protest om te zetten in overleg, hervormingen en vertrouwen. Daarvoor moeten we op zoek naar wat mensen bindt, niet naar wat hen scheidt. En vertrouwen tussen mensen ontstaat waar ze samen werken aan dezelfde waarden. Wie kansen krijgt, heeft de verantwoordelijkheid om die op te nemen. Wie kan werken, moet werken. Wie een opleiding aangeboden krijgt, kan deze niet zomaar weigeren. En wie sterk staat, is solidair met wie nood heeft aan zorg. CD&V staat voor meer verantwoordelijkheid in ruil voor een gegarandeerde solidariteit. We geven niemand op. We knippen de banden niet door telkens iets niet helemaal strookt met het eigen belang. Neen, wij willen sterkere banden tussen mensen smeden, gebaseerd op verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit hoeft helemaal geen wollig verhaal te zijn. Het vertaalt zich naar concrete situaties, zoals in de aanpak van de eurocrisis. Door de nauwe economische en financiële verwevenheid tussen landen binnen de eurozone is het (wan)beleid van een klein en veraf gelegen land als Griekenland niet langer een ‘ver-van – ons-bedshow’. Elke opstoot van de crisis in Griekenland, Spanje of Italië ontketent bijna ogenblikkelijk betalingsproblemen voor Vlaamse ondernemingen of jobverlies voor onze gezinnen. Deze onderlinge verbondenheid kunnen we niet terugdraaien. De globalisering van de wereldeconomie is een onomkeerbaar feit. We hebben ook veel te verliezen bij een afbouw van
8
de ééngemaakte Europese markt. Vlaanderen is één van de meest open economieën ter wereld. Onze welvaart is onlosmakelijk verbonden met onze ligging in het hart van de meest welvarende vrijhandelszone ter wereld. Deze troef uit handen geven zou een historische vergissing zijn! Terugplooien op de eigen regio betekent onvermijdelijk ook terugvallen op minder welvaart. Op het hoogtepunt van de eurocrisis pleitten alle Vlaams-nationalistische partijen voor een opdeling van de Eurozone in een noordelijke en zuidelijke zone. Het is zonneklaar dat het ‘centennationalisme’ onverenigbaar is met de gedachte van Europese eenheid. Een opdeling van de eurozone zou zonder enige twijfel leiden tot een drastische verarming van zuid én noord. CD&V daarentegen blijft de éénheid van de Eurozone verdedigen, ook wanneer de wind tegen zit. Niet het terugplooien op de eigen gemeenschap, maar wel een sterker Europa is ons enige wapen tegen de uitwassen van de globalisering! De geschiedenis staat immers bol van voorbeelden hoe naties zich wisten te herpakken, als ze daartoe genoeg steun én tijd kregen. Zo was begin deze eeuw de ‘zieke man van Europa’ niet Griekenland, maar wel Duitsland. Vandaag is datzelfde Duitsland de ‘economische motor’ voor heel Europa! Stel u voor dat we toen dezelfde houding zouden hebben aangenomen ten aanzien van Duitsland als sommigen vandaag innemen ten aanzien van Griekenland? Vertrouwen in de veerkracht van anderen is dus geen mistige slogan, maar wel een economische noodzaak. Wel moet binnen het Europese kader de versterkte onderlinge verbondenheid - er werd haast 1 triljoen euro gemobiliseerd uit solidariteit met de getroffen landen! - aangevuld worden met een versterkte onderlinge verantwoordelijkheid. Het budgettair toezicht dient vooral gericht te zijn op het naleven van het lange termijn structurele evenwicht, en mag niet vervallen in ‘cijferfetisjisme’ met betrekking tot het jaarlijks nominaal tekort. Dit geeft lidstaten voldoende ademruimte om een economische krimp op te vangen, zonder van het pad van schuldafbouw af te wijken. Er moet ook een einde komen aan de economische ‘aanbevelingen’ vanuit een of andere Brusselse ivoren toren. In de toekomst sluit Europa best een afdwingbaar contract af met elke lidstaat afzonderlijk over de noodzakelijke structurele hervormingen. Dit voorkomt ook dat lidstaten de Europese aanbevelingen nog naast zich neer leggen. Zo responsabiliseren we lidstaten voor een gezond begrotingsbeleid en voor de modernisering van de economie. Een versterkt Europees economisch beleid is ook een voorafgaande (!) voorwaarde voor een gedeeltelijk collectief beheer van de overheidsschuld. Eurobonds vormen op lange termijn de enige adequate bescherming tegen wurgrentes opgelegd door de financiële markten. De Europese lidstaten zien elkaar al te zeer als concurrenten, en niet als partners voor groei. Door de introductie van de euro is het niet langer mogelijk concurrentieschokken op te vangen via een devaluatie van de nationale munt (en zo de crisis af te wentelen op het buitenland). Daardoor is de concurrentie op andere vlakken toegenomen, o.a. op het vlak van lonen, belastingen en arbeidsbescherming. Concurrentie is noodzakelijk, maar mag niet afglijden tot een ‘race to the bottom’. Daarom moet Europa de vennootschapsbelasting en de belasting op 9
roerende inkomsten harmoniseren. En sociale minima invoeren op het vlak van lonen en pensioenen. We hebben nood aan meer Europa, waarin lidstaten niet uit elkaar, maar wel naar elkaar toe groeien qua begroting, arbeidsmarkt en financiële architectuur. De vraag hierbij is niet of we opschuiven richting een ‘Verenigde Staten van Europa’ of een Europese ‘Superstaat’. Het echte Europese debat gaat niet over het Europa van de instellingen, maar wel over het Europa van rechten en plichten. De kracht van verantwoordelijkheid en solidariteit, passen we ook toe op andere terreinen dan tussen Europese lidstaten. Tussen werkenden en niet-werkenden bouwen we aan een sterke sociale zekerheid, door de band te versterken tussen bijdrages en rechten. Tussen arm en rijk werken we aan meer rechtvaardigheid, door een gelijke strijd tegen fiscale en sociale fraude. Tussen generaties ontstaat echte solidariteit, door allen langer te laten werken. Tussen Vlamingen en Franstaligen werken we aan responsabilisering, door transparantere transfers. Tussen Vlamingen en allochtonen werken we aan wederzijds begrip, door in te zetten op werk en inburgering. En tussen sociale partners moet de strijd voor het behoud van sommige verworven rechten en gunsten plaats maken voor een gezamenlijke visie op langer werken en kwaliteitsvol leven. Dankzij een nieuw evenwicht tussen verantwoordelijkheid en solidariteit, tussen rechten en plichten vermijden we dat nieuwe banden tussen mensen leiden tot een harde confrontatie, maar versterken we het onderlinge vertrouwen.
Vertrouwen in eigen kunnen 2.2 Van meer vrije tijd naar lang en kwaliteitsvol werken De voorbije halve eeuw verdubbelde de gemiddelde welvaart van de Vlamingen. Dankzij een hoger gemiddeld inkomen konden we het ons permitteren om wat minder hard te werken, en dus te kiezen voor meer vrije tijd. Dit uitte zich onder meer in de wens om op steeds jongere leeftijd uit de arbeidsmarkt te stappen. We deden dit vanuit de overtuiging dat meer vrije tijd noodzakelijk leidt tot meer levenskwaliteit. De dalende arbeidstijd compenseerden we (deels) door meer te produceren in minder tijd, o.a. door technologische ontwikkelingen. Dankzij deze productiviteitsstijging bleef arbeid betaalbaar, ook al steeg de (para)fiscale last. De laatste tien jaar stellen we evenwel vast dat de productiviteit maar met mondjesmaat toeneemt. Tegelijkertijd verlaten de babyboomers massaal de arbeidsmarkt, stijgt de levensverwachting en lopen de kosten voor pensioenen en gezondheidszorg pijlsnel op. De druk om alles te blijven bolwerken, rust op een slinkende groep werkenden. Steeds minder schouders dragen steeds meer lasten. Het gevolg is dat het burn-outs regent. Waardoor de druk
10
op de resterende actieven nog groter wordt ... Deze spiraal aan werkdruk moeten we doorbreken!1 Kiezen voor nog meer vrije tijd is een doodlopend straatje, want dat kan enkel door nog meer te werken in nog minder tijd. Dat leidt enkel tot meer prestatiedruk. De werkdruk kunnen we enkel verlichten door het werk uit te smeren over meer mensen, en over een langere periode van het leven. Om meer mensen aan de slag te krijgen, investeren we fors in activering en begeleiding naar knelpuntberoepen. Recent stellen we evenwel een onrustwekkende paradox vast. Ondanks al deze inspanningen stijgt het aantal openstaande vacatures, zelfs in tijden van toenemende werkloosheid! Blijkbaar verliezen de bestaande structuren een deel van hun grip op de werking van de arbeidsmarkt. En om de werkdruk uit te smeren over een langere periode van het leven, is er geen andere optie dan langer te werken, ook mits wat zachte dwang. Maar we mogen niet in de val trappen mensen langer te doen werken onder dezelfde druk. Dat leidt niet tot langere loopbanen, wel tot nog meer ziektebriefjes. Naarmate we er in slagen om meer mensen langer te laten werken, ontstaat er ook ruimte om de (para)fiscale druk te verlichten. Meer schouders maken de last voor iedereen lichter. Het doel mag niet langer zijn: meer vrije tijd. Het nieuwe doel is: lang en kwaliteitsvol werken. Om dit te realiseren moeten we arbeid terug laten aansluiten bij zijn oorspronkelijke rol: de creatie van economische meerwaarde, persoonlijke ontplooiing en het smeden van sociale banden. Daartoe moeten we het arbeidsrecht fundamenteel durven hertekenen. In dit nieuwe arbeidsmodel wordt werk opnieuw ‘werkbaarder’, waardoor mensen in staat zijn langer aan de slag te blijven. En het biedt kansen op een hogere productiviteit, wat de economie duurzaam ondersteunt. Ook krijgen mensen meer zeggenschap over hun loopbaan en persoonlijk leven. Zo creëren we tegelijkertijd meer werk, meer welvaart en meer levenskwaliteit. Van minder werk naar minder tijdsdruk Nu persen we onze loopbaan samen in zo weinig mogelijk jaren. En binnen die actieve leeftijdscategorie concentreren we het werk dan nog eens op een slinkende groep. Wie werkt, moet zoveel mogelijk presteren in zo kort mogelijke tijd. En wie niet actief is, wordt door tal van regels ontmoedigd om terug aan de slag te gaan. Zo ontstaat een scherpe en kunstmatige opdeling tussen werkenden en niet-werkenden. De oorzaak ligt in een aantal arbeidsmarktinstituties die dateren uit de jaren tachtig. Om de jeugdwerkloosheid tegen te gaan, maakten ouderen op de werkvloer plaats voor jongeren. Systemen als brugpensioen, langdurige werkloosheid of vervroegde pensionering zagen toen 1
Tijdsdruk ontstaat niet enkel tijdens de werktijd, maar ook tijdens de ‘vrije’ tijd. Ook in de vrije tijd ligt het tempo steeds hoger. Dat is evenwel een vraag die de politiek overstijgt.
11
het levenslicht. Om de uitgetredenen een inkomen te garanderen, nam de last op arbeid toe, en dus ook de werkdruk. Dit systeem was uitgedacht voor een arbeidsmarkt die dankzij de naoorlogse babyboom gekenmerkt werd door een overvloed aan arbeidskrachten. Nu de babyboomers op pensioen gaan, worden we geconfronteerd met de omgekeerde situatie: schaarste aan arbeidskrachten. De verhouding actieven - inactieven in Vlaanderen behoort nu al tot de laagste van Europa! In een diensteneconomie is het niet eenvoudig de lage activiteitsgraad op te vangen door de productiviteit op te drijven. Vlamingen zijn al wereldkampioen als meest productieve werknemers! We moeten de komende jaren niet rekenen op een snelle verhoging van de productiviteit. Want de groepen waar de werkgelegenheid vandaag het laagst is - zoals laaggeschoolden, ouderen en allochtonen - zijn immers vaker actief in functies waar productiviteitswinsten het moeilijkst te realiseren zijn. Er bestaat dus geen volwaardig alternatief voor langer werken! De pensioenhervorming van 2010 - waardoor de effectieve pensioenleeftijd met 2 jaar werd verlengd - was slechts een eerste stap in de goede richting. Iedereen die kan werken, moet ertoe aangezet worden om langer aan de slag te blijven of terug aan slag te gaan. Dit betekent concreet dat we werklozen sneller activeren, het vervroegd pensioen restrictiever maken en het brugpensioen doen uitdoven. Ook moeten we de periodes inperken waarin we niet werken, maar toch pensioenrechten opbouwen. Vandaag tellen deze ‘gelijkgestelde periodes’ mee voor maar liefst een derde van de pensioenrechten! De band tussen werk en pensioen moet opnieuw sterker worden. Daarenboven mogen we de wettelijke pensioenleeftijd niet langer koppelen aan de mythische leeftijd van 65 jaar, maar wel aan de duur van de loopbaan en de stijgende levensverwachting. In Noorwegen ligt de pensioenleeftijd al op 70 jaar! We leven immers niet alleen langer, maar ook in steeds betere gezondheid. De voorbije eeuw voegden we dankzij de gezondheidszorg vele jaren toe aan het leven. De volgende eeuw moeten we ook meer leven toevoegen aan de jaren! Zo kunnen we langer werken, zonder in te boeten aan levenskwaliteit. In het hele pensioendebat wordt het menselijk aspect compleet onderbelicht. Wie al onder druk staat, langer doen werken, leidt niet tot meer werk, maar tot meer burn-outs. De loopbaan moet een leefbaarder verloop krijgen. Hoe beter de arbeidsomstandigheden, hoe langer we het volhouden. Om dit te realiseren, koppelen we de loopbaanduur niet enkel aan de levensverwachting maar ook aan de werkbaarheid. Dit biedt een unieke kans om het schijnbaar onverzoenbare - langer werken en meer levenskwaliteit - toch te verzoenen. Dankzij deze koppeling resulteren investeringen in de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden in werkkrachten die langer en gemotiveerder aan de slag blijven. Dit biedt ook een nieuwe dynamiek aan het sociaal overleg. Al te vaak resulteerde het overleg in een wafelijzerbeleid, waarbij elke verhoging van uitkeringen netjes in evenwicht moest zijn met een verlaging van lasten. En de factuur werd richting overheid gestuurd. Nu de economische groei als smeerolie is weggevallen, beperkt men zich tot de verdediging van
12
bepaalde verworven rechten en gunsten. Dit leidt tot confrontatie binnen ondernemingen, en niet tot een meer performante werkplek. In een nieuw model staan werknemers en werkgevers niet langer lijnrecht tegenover elkaar, maar streven eenzelfde doel na: langer werken met behoud van de werk- en levenskwaliteit. Zo verschuiven we de gezamenlijke missie van het sociaal overleg van meer werk in minder tijd, naar lang en kwaliteitsvol werk. België moet de ambitie hebben wereldkampioen te worden in lang werken en gezond leven! Als sluitstuk van de pensioenhervorming moet België een eigen ‘notioneel’ pensioenstelsel2 uitwerken, zoals Zweden begin jaren negentig invoerde. Dit stelsel introduceert een fictieve (‘notionele’) pensioenspaarrekening, die aangroeit naarmate we langer werken en meer bijdragen. Elke Zweed kan op elk ogenblik op deze pensioenrekening aflezen hoe veel pensioenrechten hij al heeft ‘opgespaard’, en de impact berekenen van een eventuele carrièrewending. Zo kunnen ze bewuster hun leven indelen en tijdig rustpauzes inlassen, om later wat meer gas te geven. ‘Reculer, pour mieux sauter’. Sinds de invoering van het notioneel pensioenstelsel blijven de Zweden gemiddeld twee jaar langer aan de slag. Pas op het ogenblik van pensionering wordt dit fictieve spaartegoed omgezet in een echt jaarlijks pensioen. Van 9/5 burn-out naar 24/7 voldoening We moeten niet enkel focussen op de kwaliteit van de werkomstandigheden (input), maar ook op de kwaliteit van het geleverde werk (output). In de klassieke industriële bedrijfsorganisatie geldt: binnenkomen op een bepaald uur, hard werken, geen tijd verliezen en stipt terug buiten. Ok, het is een karikatuur. Maar al te vaak zien we werknemers als een kost, die bovendien andere kosten genereert, zoals verwarming en huur. Dus liever geen praatje aan de koffiemachine. Deze werkwijze leidt tot een scherpe tegenstelling tussen gewerkte tijd en vrije tijd. Dit model is in strijd met de economische realiteit en persoonlijke ervaring. In een diensteneconomie is telewerken voor heel wat functies mainstream geworden. We werken steeds meer op verschillende plekken en tijdstippen. De grens tussen privé- en professioneel leven verschuift van dag tot dag. De vrijheid om werk zelf te plannen is daarenboven één van de grootste determinanten voor werktevredenheid. Flexibilisering hoeft dus niet noodzakelijk te leiden tot sociale afbraak, wel integendeel. Ondanks de bestaande arbeidsorganisatie met beschermingsregels op allerlei vlakken (zondags-, nachtarbeid, spreiding van de arbeidstijd, ...) regent het nu burn-outs! De rigiditeit van een strikt werkkader en de onmogelijkheid om op concrete tijdsnoden in te spelen, zijn bij uitstek oorzaak van stress. Door werk te organiseren rond doelstellingen in plaats van aanwezigheid creëren we meer zeggenschap over onze tijdsindeling. We kiezen zelf wanneer we werken, zorgen voor de kinderen, een praatje maken met collega’s of even uitblazen.
2
Het systeem blijft ingebed in het klassieke drie pijler systeem: repartitie aangevuld met collectieve en individuele kapitalisatie.
13
Hiertoe moeten we het arbeidsrecht fundamenteel durven herzien. De klassieke indeling werknemer - zelfstandige is immers nog steeds gebaseerd op het begrip ‘gezag, leiding en toezicht’. Welnu, net dit fundamentele verschil is aan het verdampen. Hoe kan je nog aantonen dat er sprake is van toezicht op de werkvloer als we steeds meer autonoom bepalen wanneer en waar we werken? De scheidslijn tussen een consultant op zelfstandige basis en een werknemer die tele-werkt wordt wel erg dun. Het pad naar een gelijkschakeling van rechten en plichten binnen beide statuten moeten we verder zetten. Een andere klassieke indeling van het arbeidsrecht, namelijk arbeiders - bedienden is ook al ingehaald door de realiteit. Fysieke arbeid is vaak erg creatief. Denk maar aan complexe machinebouw. En geestelijke arbeid kan soms repetitief zijn, zoals in call-centra. En heel wat functies zijn soms creatief en soms repetitief. Niet onterecht werd het onderscheid ongrondwettelijk verklaard. Nadat de reeds opgebouwde rechten uit het verleden worden vastgeklikt, biedt dit voor de verdere toekomst een unieke kans om de opzegregeling te hervormen. Opzegvergoedingen zijn nu al te vaak een soort van ‘oprot-premie’. Dit moeten we omvormen tot een ‘rugzakje’ aan rechten op begeleiding en vorming die de overstap naar een volgende job zo schokvrij mogelijk doen verlopen. De activering van de opzegregeling kan ook leiden tot een nieuwe dynamiek in het overleg tussen werknemers en werkgevers. De focus ligt dan niet meer op het maximaliseren van rechten, maar wel mensen langer kwaliteitsvol werk bieden. Niet alleen het onderscheid arbeiders-bedienden vervaagt. Ook in de publieke sector is nog moeilijk te rechtvaardigen waarom de ene wel geniet van een vaste benoeming en de andere dan weer niet, ook al vervullen ze dezelfde functie. Ook het verschil in statuut tussen openbare en private sector wordt best afgebouwd door geen nieuwe statutaire benoemingen toe te kennen. Binnen dit nieuwe éénheidsstatuut wordt ruimte voorzien voor een specifieke contractuele invulling voor repetitief en creatief werk. Dit opent de deur voor een flexibelere arbeidsrelatie gericht op creativiteit. En we verliezen niet uit het oog dat een omvangrijk deel van de arbeidsmarkt zal blijven bestaan uit repetitief werk. Het klassieke model van vaste werkuren en uurlonen biedt voor repetitief werk nog steeds de beste garantie op bedrijfsperformantie en levenskwaliteit, en moet dus mogelijk blijven. Er moet ook ruimte komen voor co-sourcing. Dit is het uitwisselen van competenties en talenten, ongeacht de onderneming waar je voor werkt. Denk bijvoorbeeld aan een brandweerman die zijn expertise ter beschikking stelt aan een verzekeringsmaatschappij voor het bepalen van brandschade. Online netwerksites ontwikkelen al volop platformen waar mensen hun expertise ter beschikking stellen aan geïnteresseerde partners. Een gigantisch reservoir aan creativiteit, economische meerwaarde en talent dat vandaag onbenut blijft, komt zo vrij! Naast de tanende zekerheid die een vast en extern bepaald werkkader biedt, ontstaat een nieuwe arbeidscontext waar zelfstandigheid leidt tot meer arbeidsvoldoening. Om dat doel te
14
bereiken, moeten we nog een andere hoeksteen van het bestaande arbeidsrecht durven herzien: de dominantie van de factor tijd in de loonvorming. Van loon voor gepresteerde tijd naar loon voor geproduceerde kwaliteit Tijd speelt een bepalende rol in ons verloningssysteem. Ten eerste, wordt het loon bepaald op basis van de gepresteerde arbeidsduur. Ten tweede, stijgt het loon automatisch met de leeftijd3. Beide fenomenen vormden een performante verloningsbasis in een geautomatiseerde, industriële arbeidsorganisatie. In een creatieve diensteneconomie ligt het enigszins anders. Het aantal uren besteed in de fabriekshal of achter een bureau zegt weinig over de output. De focus op verloning per gewerkt uur verzwakt de intrinsieke werkmotivatie. Of een werknemer nu met toewijding werkt of niet, creatief met zijn werk bezig is of niet, het loon verandert er nauwelijks door. En de koppeling van het loon aan de leeftijd - die in België veel sterker is dan in andere landen! - verzwakt de positie van oudere werknemers op de arbeidsmarkt. Een oudere werknemer is bij ons niet zelden dubbel zo duur als een jongere, terwijl zijn productiviteit dat niet steeds verantwoordt. Dat doet de prestatiedruk op de oudere werknemer toenemen. Indien de doelstellingen niet gehaald wordt, stijgt de druk op de werkgever om net hen te laten gaan. Opzegtermijnen van ettelijke jaren en de berekening van het pensioen op basis van het inkomen tijdens de laatste jaren van de loopbaan, remmen werknemers af om spontaan een andere job te zoeken. Daardoor krijgen oudere werknemers ook geen kans om nieuwe ervaringen op te doen. Voeg daarbij bepaalde uittredingsmechanismen op kosten van de overheid, en je hebt een cocktail die oudere werknemers uit de arbeidsmarkt stoot. En eenmaal ze de arbeidsmarkt verlaten, keren slechts weinigen terug. We moeten daarom afstappen van de automatische band tussen loon en anciënniteit. Ook de band tussen loon en arbeid moet minder bepaald worden door het aantal gepresteerde uren, en meer door de kwaliteit van het werk. Er bestaat reeds heel wat prestatiegebonden verloning. Denk maar aan bonussen of aandelenopties. De kredietcrisis heeft evenwel de beperkingen hiervan blootgelegd. Prestatiegebonden verloning wordt best niet enkel gekoppeld aan korte termijn kwantitatieve doelstellingen. We moeten systemen ontwikkelen die verloning meer baseren op lange termijn kwalitatieve resultaten. Steeds meer ondernemingen laten nu reeds het prestatiegebonden deel van het loon afhangen van o.a. de kwaliteit van het geleverde werk, de samenwerking met collega’s en de bijdrage aan de lange termijn doelstellingen en waarden van de onderneming. Dit vergt ook een mentaliteitswijziging. We moeten het klassieke ideaal loslaten van de levenslange carrière bij eenzelfde organisatie waar we elk jaar een trapje hoger op de ladder klimmen. Een loopbaan bestaat nu al uit verschillende jobs bij verschillende werkgevers met een verschillende inhoud.
3
Eigenlijk betreft het hier de anciënniteit, maar in de praktijk valt dit veelal samen.
15
Ook het inkomen zal hierdoor niet langer trapsgewijs stijgen, maar wel fluctueren doorheen de loopbaan. Is het überhaupt wel wenselijk dat het inkomen pas aan het einde van de loopbaan zijn piek bereikt? Voor ondernemingen wordt de loonkost best niet verbonden met de leeftijd, wel met de productiviteit. En voor de mensen zelf valt het inkomen best samen met de kosten voor levensonderhoud. Nu piekt het inkomen van de de meeste gezinnen op het moment dat ze er het minst nood aan hebben! Op latere leeftijd valt de maandelijkse hypotheekaflossing weg, zijn de kinderen het huis uit en er is een spaarpotje. Jonge gezinnen daarentegen hebben geen spaargeld, wel (historisch hoge) hypotheekschulden en de kinderen zijn nog ten laste. Een inkomensverloop dat vroeger in de loopbaan piekt, verlaagt de (financiële) druk op jongeren aanzienlijk, zonder dat ouderen aan levenskwaliteit hoeven in te boeten. Zo versterken we de solidaire band tussen jong en oud! We moeten afstappen van de fictie dat de loopbaan een sprint is van je 20e tot je 55e. We lopen een marathon tot ons 70e! Van loon als kost naar loon als investering Door de schaarste aan arbeidskrachten ontstaat een ‘war for talent’. Om de beste arbeidskrachten aan te trekken, staan ondernemingen onder druk om de (bruto)lonen te verhogen. Er kondigt zich een salarisoorlog aan om het juiste personeel. Dit komt bovenop de reeds opgebouwde loonkosthandicap waar Vlaamse ondernemingen mee kampen! Om de arbeidsmarkt af te koelen moeten we de pool aan beschikbare arbeidskrachten vergroten. Vooreerst is de omschakeling van de ene job naar de andere nog ondermaats. De omzetting van opzegvergoedingen in een ‘vormingsrugzakje’ kan voor een boost zorgen. Verder moet iedereen ook langer werken. Maar dat zal niet volstaan. Ook de activering van werklozen moeten we versnellen. Zelfs dat zal niet volstaan. Vlaanderen is bij de slechtste leerlingen van de Europese klas wat betreft de werkzaamheid onder jongeren van allochtone origine! Om deze arbeidsval weg te werken, moeten de investeringen in taalopleiding, inburgering en werkervaring steil omhoog. Hoe meer mensen aan de slag, hoe meer ze bijdragen. Zo verbreden we de belastbare basis, en kunnen we stapsgewijs de gemiddelde (para)fiscale druk op alle werkenden doen dalen. Meer schouders maken de last voor iedereen lichter. Dat is de meest duurzame wijze van lastenverlaging. Het creëert ook meer draagvlak voor dat andere principe, namelijk ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. Bij de sanering van de begroting moet de nadruk duidelijk liggen op het onder controle houden van de uitgaven, die zeker niet sneller mogen stijgen dan de welvaart. En door de koppeling van databanken via nieuwe ICT toepassingen (‘data mining’) staan we voor een nieuw tijdperk van fiscale en sociale transparantie en dus een rechtvaardiger verdeling van de lasten. Als iedereen op een rechtvaardigere wijze bijdraagt tot de algemene middelen, kunnen we de sprong maken van loon als kost naar loon als investering. 2.3 Van opslaan van kennis naar valoriseren van talent Decennia lang hebben we door een al te nauw rietje naar innovatie gekeken, namelijk als het opslaan van kennis. Door het internet raakt deze benadering steeds meer voorbijgestreefd.
16
Kennis wordt vrij toegankelijk voor iedereen. Wist u dat lessen van Amerikaanse professoren online door honderdduizenden studenten wereldwijd gevolgd worden? Toekomstgerichte innovatie schuilt niet enkel ergens diep verborgen in wetenschappelijke boeken, maar ook in het valoriseren van het talent. Onderwijs en opleiding mogen niet enkel focussen op kennisoverdracht, maar ook op competenties. De grootste innovatie-, productiviteit- en tijdswinst die we nog kunnen realiseren, schuilt in het sneller detecteren en beter valoriseren van talent! Historisch beschouwd hebben de westerse democratieën hun economische en sociale dynamiek op drie fundamentele waarden gebaseerd: autonomie, innovatie en verantwoordelijkheid4. Door het verwerven van autonomie leren jongeren richting geven aan hun leven. Door de geest van vernieuwing zijn we in staat tradities te overstijgen, open te staan voor verandering en daar creatief op in te spelen. En verantwoordelijkheid heeft betrekking op het feit dat het individu instaat voor zijn eigen daden, en de gevolgen ervan draagt zonder zich te verbergen achter de rug van een autoriteit, een reglement of een fataliteit. Het is het fundament voor innovatie en waardecreatie. Deze drie waarden komen evenwel onder druk. Autonomie valt al te vaak ten prooi aan individualisme. Innovatie vereist het nemen van risico, wat door onze maatschappij niet meer naar waarde wordt geschat. En verantwoordelijkheidszin wordt afgeblokt door structuren, regels en beschermingsmechanismen. Nochtans heeft onze samenleving nood aan deze drie kernwaarden om uit de crisis te raken. Deze waarden pikken we op in familiekring, op de werkplek en op school. Het onderwijs speelt een cruciale rol bij de ontwikkeling van waarden en attitudes. Deze drie waarden zijn reeds terug te vinden in de eindtermen van de Vlaamse Gemeenschap. Maar we moeten verder durven kijken. Al te vaak beseffen studenten pas na hun opleiding dat hun talenten en passies elders liggen. De maatschappelijke kost hiervan is enorm. De investering in vele jaren opleiding wordt economisch amper gevaloriseerd. En de jongere zelf boet aan levenskwaliteit in door actief te zijn in een opleiding en job die geen voldoening biedt. Om deze maatschappelijke kost terug te dringen, mogen we de opleiding niet langer exclusief concentreren voor het begin van de professionele loopbaan, maar ze gelijkmatig doseren over heel de carrière. Hoe sneller jongeren in contact komen met de werkplek, hoe sneller ze ondervinden waar hun echte talenten en passies liggen. Daarom houden we bachelor opleidingen best kort. Bedrijfsstages tijdens de opleiding mogen ook niet langer de uitzondering zijn, wel een verplichting. Zo detecteren we sneller het talent van mensen, en valoriseren we ten volle hun economisch en menselijk potentieel. Niet enkel het onderwijs, maar ook de studenten zelf kunnen bijdragen om alle aanwezige talent te doen renderen. Een interessant experiment is ‘Teach for All’. Dit overheidsprogramma wil de 4
Naar een indeling uit ‘We Need AIR’, Economische Kring KBS
17
kwaliteit van onderwijs voor kansarme jongeren verbeteren. Teach for All biedt jonge afgestudeerden - met uitstekende resultaten, maar die initieel niet van plan waren les te geven gedurende enkele maanden een intensieve leraarsopleiding. Daarna staan ze twee jaar voor de klas in scholen met een hoge concentratie aan jongeren uit sociaal-cultureel achtergestelde milieus. Nadien zijn ze vrij hun loopbaan voort te zetten of in het onderwijs te blijven. In de VS en het VK kennen deze programma’s een enorm succes. En een onverwacht hoog aantal van hen besluit in het onderwijs te blijven. De resultaten van de PISA-onderzoeken hebben aangetoond dat bijna nergens in de ontwikkelde wereld de onderwijsprestaties zo sterk beïnvloed worden door de socio-economische achtergrond als bij ons ... 2.4 Van comfort naar zelfrealisatie Dankzij het uitstekend onderwijs is goed opgeleid talent massaal aanwezig in Vlaanderen. Heel wat van dit reservoir aan ondernemerschap ligt in Vlaanderen nog te wachten om te worden aangeboord. Daartoe moeten we de focus op hoe veel euro’s we pompen in innovatieve ondernemingen verleggen naar hoe we meer innoverende ondernemers kunnen creëren. We kampen niet alleen met een onderbenutting van subsidies voor ondernemingen, maar ook met een onderbenutting van het ondernemerschap van burgers. Van grote werknemer naar kleine werkgever Ook hier stellen we een merkwaardige paradox vast. Na Japan is Vlaanderen wereldkampioen qua gebrek aan ondernemers die een eigen bedrijf opstarten. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat Vlamingen niet ondernemend zijn! Want we zijn ook haast wereldkampioen in ‘corporate entrepreneurship’: werknemers die ondernemend zijn binnen een bestaand bedrijf. Vlamingen zijn dus niet minder of meer ondernemend dan elders of vroeger. Het ondernemerschap uit zich gewoon anders. We creëren veel nieuwe activiteiten, maar niet voor onszelf. Wel voor een ander, vaak een buitenlands bedrijf. Dat reservoir aan ‘corporate’ ondernemerschap moeten we vrij maken voor de creatie van eigen ondernemingen! Zo kan de economische meerwaarde van ons talent maximaal terugvloeien naar de eigen economie, in plaats van naar het buitenland. Dat is een duurzamer lokale verankering van eigen ondernemingen dan een gesofisticeerd subsidiebeleid. Er is ook een maatschappelijke meerwaarde. De eigen creatie van nieuwe projecten biedt meer voldoening dan het goed beheer van wat al bestaat. Al te weinig mensen wagen de sprong van werknemer naar een onzekere toekomst als zelfstandig ondernemer. De comfortzone - ‘gouden kooi’ - die een kaderfunctie biedt met bedrijfswagen, laptop en pensioenrechten is al te aantrekkelijk om in te wisselen voor het risicovolle avontuur van het ondernemersleven. Laten we niet vergeten dat vandaag haast één op drie ondernemers met de armoedegrens flirt! Om het tij te keren, moeten we een ecosysteem opbouwen waarin mensen wél bereid zijn een doordacht risico te nemen. Om mensen te motiveren de comfortzone te verlaten, moeten we de schotten wegnemen die de overstap van het ene statuut naar het andere verhinderen: van ambtenaar of werknemer naar zelfstandige, en weer terug. Dit kan door de bestaande statuten naar elkaar toe te doen groeien
18
tot een éénheidsstatuut, zonder de loonkost te verhogen of de rekening bij de overheid te leggen. Van overheid als rem naar overheid als versneller Het ideaalbeeld van de ondernemer die eindelijk bevrijd van enige overheidsinmenging geheel op eigen kracht uit het niets een succesvolle bedrijf uit de grond stampt, is een fabel. Ondernemers kunnen enkel slagen als ze in het juiste ecosysteem kansen en hulp krijgen om te groeien. In elke provincie zou daarom minstens één starters-incubator moeten komen. Deze incubators bieden kantoorruimte aan, waar starters elkaar kunnen motiveren en inspireren. In hetzelfde gebouw is een aanwezigheid voorzien van experts op het vlak van personeelsbeleid, fiscaliteit, communicatie, financieel management en overleg met overheden. Enkel met de hulp van ervaren experts kunnen we de complexiteit van de samenleving aan. Om de rechtszekerheid op fiscaal vlak te verhogen, bestaat reeds langer de mogelijkheid tot het aanvragen van een fiscale ‘ruling’. Waarom voeren we geen ‘sociale ruling’ in op arbeidsrechtelijk vlak? Als zelfs de sociale secretariaten nog amper in staat zijn om de complexiteit van de regelgeving te bevatten. Een al te harde confrontatie met de fiscale of sociale controleur is voor veel startende ondernemers vandaag nog de genadeslag. Incubators kunnen starters omringen met de vereiste kennis, kapitaal en ervaring om door de moeilijke start-up fase heen te bijten en door te groeien.
Vertrouwen in de Wereld 2.5 Van bonusgroei naar kwaliteitsvolle groei De wereld verandert zo snel en ingrijpend dat we steeds meer het gevoel krijgen dat anderen in onze plaats beslissen hoe onze leefwereld er uit zal zien. Zo confronteerde de kredietcrisis de gewone spaarder met de intransparantie van processen waarmee financiële instellingen bepalen waarin hun geld wordt belegd. En de pogingen om de klimatologische voetafdruk hier te verkleinen, worden teniet gedaan door het onverantwoord ontginnen van natuurlijke grondstoffen elders ter wereld. Niet alleen de kleine mens voelt zich vaak machteloos, ook grote multinationals zijn de speelbal van volatiele financiële markten of geautomatiseerde beurshandel in milliseconden. Als we opnieuw op een duurzame en kwaliteitsvolle wijze willen groeien als economie en samenleving, dan moeten we opnieuw zelf de verantwoordelijkheid kunnen en durven opnemen voor onze leefwereld. En er dienen zich enkele historische kansen aan om dit waar te maken. Duurzame groei moet veel meer zijn dan wat flower power. Het is ook veel breder dan enkel klimaat. Echte duurzaamheid creëren we door mensen opnieuw de kans te geven zelf verantwoordelijkheid op te nemen voor de eigen leefwereld. Het is de wereld - in al haar aspecten - beter willen doorgeven aan onze kinderen dan we ze zelf gekregen hebben van onze ouders. Een kwaliteitsvol beleid schuift dus zo min mogelijk lasten door naar de volgende generatie. Geen milieulast, maar ook geen financiële, budgettaire, fiscale of economische last. Er is niet enkel nood aan meer duurzaamheid op het vlak van klimaat, maar ook op het vlak van
19
overheidsschuld, financiën, werk, energie, consumptie en persoonlijke relaties. Kwaliteitsvolle groei is veel meer dan het reduceren van CO2! Deze visie geven we heel concreet vorm, bijvoorbeeld in de energie- en financiële sector. Van energiereuzen naar ‘power by the people’ De vrijmaking van de energiemarkt bracht niet enkel concurrentie op het vlak van prijs en kwaliteit. Het bracht ook een concentratie van energiebronnen in handen van een beperkt aantal energiereuzen. Die mondiale concerns ontsnappen al te makkelijk aan nationale wetgeving. Het gevolg is een vaak schaamteloze uitputting van natuurlijke grondstoffen, risicovolle ontginning van nieuwe voorraden (diepwaterboringen, schaliegas), stijging van de prijzen, onbeheersbare CO2-uitstoot, regionale conflicten en nucleaire rampen (Fukushima). De inflatie aan DOEB- en andere klimaattesten is vaak omgekeerd evenredig met hun impact. Als de overheid onvoldoende greep heeft op energieconcerns, dan moeten we zelf terug greep krijgen op onze energieproductie. Door de opkomst van hernieuwbare energie dienen zich nieuwe kansen aan. Het is tijd voor een Belgische en Vlaamse ‘Energiewende’. Zolang we niet afkicken van centraal geproduceerde energiebronnen zoals olie, gas en nucleaire energie, zal het nooit lukken. We moeten de ambitie hebben om van elk huis een kleine energiecentrale te maken, aangedreven door zon, wind, biomassa en warmtekracht. Maar waar lokaal geproduceerde energie een oplossing biedt voor vele particulieren, volstaat dit vaak niet om industriële activiteiten op een rendabele wijze van energie te voorzien. Daarom pleiten we voor een duidelijke scheiding van een industrieel (backbone) en particulier net. Beide netten hanteren een gescheiden vergoedingssysteem. Zo ontstaat een meer transparante band tussen particulieren, die de eigen geproduceerde energie onderling verhandelen. Delen wordt zo het nieuwe ‘hebben’5 . In Duitsland heeft de sluiting van de kerncentrales niet geleid tot een stijging van de energieprijs. Maar het staat vast dat hernieuwbare energie op de korte termijn niet goedkoop zal zijn. Wel moeten we vermijden dat een eventuele prijsschok - via de automatische indexering zou leiden tot een ontsporing van de loonkost. Daarom mogen we de indexering van de lonen niet langer koppelen aan de reële inflatie, wel aan een vast inflatiecijfer, meer bepaald 2% jaarlijks (de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank). Zo worden bedrijven niet geconfronteerd met onverwachte stijgingen van de loonkost, en blijft de koopkracht van de burger op de lange termijn gevrijwaard. Daarenboven nemen mensen het heft ook wat betreft prijsvorming terug wat meer in eigen handen. Toen begin 2012 in volle economische crisis de energieprijzen onveranderd hoog bleven, wisselde de Vlaamse consument plots massaal van leverancier. Deze nieuwe
5
Steeds vaker verhuren burgers ook hun auto of appartement rechtstreeks aan andere burgers, en niet langer via een professionele tussenpersoon. Websites die deze nieuwe vormen van delen mogelijk maken zijn een groeiend succes. Deelnemers laten via deze sites ook hun ervaringen na, waardoor een informele, digitale vorm van vertrouwen groeit in deze ‘sharing economy’.
20
concurrentieslag deed de prijs voor elektriciteit en gas met meer dan 10% dalen! De burger heroverde zo wat controle over zijn energiefactuur. We moeten ons wel hoeden voor een overdreven focus op de prijs voor de consument. Zoniet, trappen we in de val van het zogenaamde ‘rebound-effect’. Uit onderzoek blijkt dat we de neiging hebben om prijsdalingen en efficiëntiewinsten teniet te doen door ons verbruik te verhogen. Het dalende verbruik per kilometer van wagens heeft als gevolg gehad dat we meer kilometers zijn beginnen rijden, waardoor we niet minder, maar meer energie verbruiken! We moeten financieringstechnieken ontwikkelen waarbij efficiëntiewinsten niet verbruikt, maar geïnvesteerd worden in nieuwe infrastructuur voor hernieuwbare energie6. De dominantie van energiereuzen buigen we zo om in ‘power by the people’. Van klant worden we partner in energieproductie. Onze band met energie wordt schoner, transparanter, verantwoordelijker en meer solidair. Van geld als doel naar geld als middel De komende decennia zal - in het bijzonder door de vergrijzing - de nood aan middelen voor publieke projecten zoals rusthuizen, service-flats en gezondheidscentra exponentieel toenemen. Ook investeringen in scholen en culturele verenigingen staan steeds hoger op de maatschappelijke agenda. Maar wie zal dit financieren? De overheid? Het komende decennium zullen alle overheden geconfronteerd blijven met budgettaire krapte. Daarenboven kijkt Europa strenger toe op allerhande ‘debudgetteringstechnieken’, die de toekomst van de volgende generaties dreigen te belasten. Financiële instellingen? Na de kredietcrisis werden de banken op dieet gezet (Basel III). Hierdoor worden investeringskredieten met een looptijd van meer dan 10 jaar schaarser. Projectontwikkelaars? De bouw van nieuwe service-flats wordt nu al soms gefinancierd door bijvoorbeeld de obligatiehouders het recht te gunnen later een flat zelf te betrekken. Maar wat met mensen die niet over dit kapitaal beschikken? Of wat als de ontwikkelaar failliet gaat, en zo het spaarpotje voor de oude dag in rook opgaat? Dit toont aan dat er nog steeds nood is aan initiatief vanuit het middenveld. Bij de uitbouw van publieke projecten met een hoge maatschappelijke meerwaarde leidt de concurrentie tussen organisaties zonder louter winstoogmerk tot de meest optimale dienstverlening voor de hele samenleving. En wat met de spaarder? De Belgen beschikken - gemiddeld - over het grootste financieel vermogen van alle Europeanen. Dat kapitaal staat nu vooral op spaarboekjes, aan een historisch lage rente (lager dan de inflatie). Er is dus wel degelijk kapitaal beschikbaar om nieuwe noden te financieren. Maar het zijn in hoofdzaak de financiële instellingen die bepalen waar deze middelen naar toe vloeien. De kredietcrisis toonde aan dat de race om het hoogste rendement dit spaargeld al te vaak kanaliseerde richting weinig transparante vehikels en ver afgelegen locaties, waaronder bijvoorbeeld dorpen ergens in Texas. De band tussen de
6
Europese richtlijnen bepalen reeds dat energiewinsten bij openbare gebouwen geherinvesteerd moeten worden in bijkomende klimaatvriendelijke infrastructuur, net om dit rebound-effect tegen te gaan.
21
financiële architectuur en de economische realiteit verwaterde. Er is nood aan een herstel van de rechtstreekse band tussen initiatiefnemer en investeerder. Om dit mogelijk te maken, moeten we een financieel kader ontwerpen dat niet enkel focust op het kwantitatief aspect (rendement), maar ook op het kwalitatieve: welk project vinden we 'de moeite waard'? Het tarief van de roerende voorheffing wordt nu bepaald op basis van het type beleggingsinstrument (aandeel, BEVAK, ...). Kunnen we niet ook de ‘kwaliteit’ of de maatschappelijke meerwaarde van het project in rekening nemen? Dit vereist wel een nauwe samenwerking tussen de federale overheid (fiscaliteit) en de deelstaten (investeringsprojecten). De opkomst van crowdfunding – waar ondernemers via een website geld ophalen bij family, friends, fans and fools – kan helpen bij de selectie van ‘waardevolle’ projecten. Dankzij crowdfunding nemen mensen de rating van hun beleggingen opnieuw in eigen handen (bottom up), en nemen ze wat macht terug van de ratingagentschappen (top down). Het spreekt voor zich dat niet alle projecten die we een warm hart toedragen ook economisch succesvol zijn. Daarom wordt de inleg per investeerder best geplafonneerd, zodat een eventueel falen niet leidt tot sociale drama’s voor de investeerders. Goede testcases voor crowdfunding zijn startende ondernemingen, buurtwerking en culturele organisaties. In een volgende fase kan ook gedacht worden aan grotere investeringen op het vlak van duurzame energie of mobiliteit, die dan niet meer worden opgelegd van bovenaf, maar gedreven worden vanuit een gemeenschap. Nog andere financiers dan de banken kunnen op het toneel verschijnen. Grote ondernemingen die rechtstreeks investeren in KMO’s. En pensioenfondsen en verzekeraars kunnen ook grote infrastructuurprojecten ondersteunen op het vlak van lange termijn financiering, zoals ziekenhuizen en rusthuizen. Op die manier spreken we alle financiële spelers aan rond projecten waar zij zelf een nauwe band mee hebben. Deze ontwikkelingen houden een radicaal hertekende rol in voor banken, waarbij het vertrouwen dankzij een nauwere band met de investeerder centraal staat. Ooit antwoordde een Vlaamse bankier op de vraag waarom zijn bank zo weinig slechte kredieten in portefeuille had dat hij ‘niet aan het buitenland leende’. Deze uitspraak was niet kentekenend voor het lokale karakter van de betreffende bank, wel voor de verbondenheid met mensen en hun bedrijven. Een internationale bank heeft er dan ook alle baat bij ‘the world's largest local banker’ te worden.
3. Mensen zijn de motor van groei Sinds de kredietcrisis gaan steeds meer stemmen op om niet langer nog economische groei na te streven. Kunnen we niet even gelukkig zijn met wat minder welvaart? In die val mogen we nooit trappen!! Zonder economische groei drogen de sociale voorzieningen op. De economie moet met minstens met 1,5% BBP groeien per jaar, enkel en alleen al om de vergrijzing en de demografische groei op te vangen. En daar blijft het niet bij. Wie het economische leiderschap opgeeft, geeft op termijn ook het politiek leiderschap uit handen.
22
En dus ook het samenlevingsmodel dat daar aan gekoppeld is. Opkomende landen zoals China hebben een heel andere opvatting over vrijheid, mensenrechten, sociale gelijkheid en klimaat dan Europa. Hun economische kracht stelt hen evenwel in staat om op het internationale forum hun wil ook door te drukken op heel andere domeinen. Herinnert u zich de klimaattop van Kopenhagen in 2009, waar China een onderminister afvaardigde om met de Amerikaanse president Obama te onderhandelen over de wereldwijde klimaatdoelstellingen ... terwijl de Europese leiders in de kamer ernaast wachtten op het resultaat? Anderen stellen dan weer dat we op de limieten stoten van wat de planeet kan dragen. Volgens hen zijn er gewoon niet genoeg vissen in de zee of bomen in het woud om onze consumptiehonger te stillen. Ook dat is al te kort door te bocht. In een creatieve economie staat er nog steeds geen grens op de groei, zonder een aanslag te plegen op de planeet. Onder andere in de communicatietechnologie is het groeipotentieel schier grenzeloos. Voor wat meer bits & bytes hoef je immers geen boom om te hakken. Nog anderen beweren dat we botsen op de limieten van wat menselijk leefbaar is. Is het stijgend aantal burn-outs geen krachtig signaal dat de economie een onhoudbare rat race aan het worden is? De eisen worden steeds hoger: flexibel werken, opleidingen volgen, vlot van job veranderen, ... Staan economie en geluk met getrokken messen tegenover elkaar? Of is er toch een uitweg uit het verscheurende dilemma tussen meer welvaart of meer welzijn? Er dient zich een window of opportunity aan om het streven naar welvaart én welzijn te verzoenen. Het afgelopen decennium maakte een nieuwe economische visie opgang. De basisidee is dat mensen de motor zijn van groei. Deze theorie is gebaseerd op de ontwikkeling van menselijk kapitaal. Deze economisten stellen dat de sleutel tot het bevorderen van regionale groei niet enkel ligt in de reductie van de productiekost voor ondernemingen, maar evenzeer in de nabijheid van goed opgeleide, gemotiveerde en gezonde werkkrachten. Als voorbeeld verwijst men naar de ontwikkeling van steden. Als we enkel met de traditionele kostenverbonden - economische krachten rekening houden, zouden steden uit elkaar spatten. Een stad is immers niets meer dan een bundeling van de productiefactoren kapitaal, mensen en grond. En grond is altijd goedkoper buiten de stad. Toch betalen bedrijven graag heel wat meer om in de stadscentra aanwezig te zijn. Waarom? Omdat daar hun belangrijkste economische grondstof het meest overvloedig beschikbaar is, namelijk geschikte arbeidskrachten. De groei van steden is de exponent van het stijgende belang van menselijk kapitaal als motor van economische groei. Het mag dan ook niet verbazen dat investeringen in menselijk kapitaal - in het bijzonder hoger onderwijs - ondertussen een betere graadmeter zijn voor latere economische groei dan investeringen in fysische infrastructuur zoals kanalen en snelwegen! Vroeger trokken werknemers naar streken waar bedrijven gevestigd waren. Vandaag vestigen bedrijven zich waar de meest geschikte en gemotiveerde arbeidskrachten te vinden zijn. En deze mensen trekken naar steden en regio’s waar de levenskwaliteit voor henzelf en hun familie het hoogst is. Dankzij het groeiend belang van menselijk kapitaal ontstaat een historische kans om het streven naar economische groei en levenskwaliteit met elkaar te verzoenen.
23
Om het menselijk kapitaal tot volle ontwikkeling te doen komen, willen we het beschikbare reservoir aan ondernemerschap, engagement en creativiteit beter aanboren en maximaal doen renderen. Om al deze energie vrij te maken verschuiven we de doelstellingen van het beleid: 1.Van meer vrije tijd naar lang kwaliteitsvol werken; 2.Van het opslaan van kennis naar het valoriseren van talent; 3.Van arbeidscomfort naar zelfrealisatie; 4.Van blinde groei naar kwaliteitsvolle groei; 5.Van confrontatie naar verantwoordelijkheid. Kortom, we mogen ons niet beperken tot het verhogen van de kwaliteit van instellingen, maar we moeten ook volop investeren in de kwaliteit van het menselijk kapitaal!
Peter Van Rompuy Vlaams parlementslid - CD&V
24
Uitleiding: Christendemocratie 2.0 De christendemocratie heeft een sterk eigen verhaal. CD&V moet daarom steeds vertrekken vanuit de eigen kracht. De verantwoordelijkheid voor het dagelijks bestuur hoeft geen handicap te zijn, maar versterkt net de nood aan een duidelijke lange termijn visie. Dit manifest wil de christendemocratische waarden vertalen naar een concreet toekomstgericht beleid voor Vlaanderen. Het is een vrije, persoonlijke bijdrage van enkele christendemocraten aan het CD&V Congres ‘Innesto’ in het najaar van 2013. De waarden van CD&V moeten steeds dezelfde blijven, het beleid waarlangs het vorm krijgt niet. In een steeds sneller veranderende samenleving is de toepassing van het ideeëngoed van elke partij regelmatig toe aan een update. Het is tijd voor een ‘christendemocratie 2.0’. Dit manifest wil niet vervallen in al te doorzichtige partijpolitiek of nogmaals onderstrepen hoe groot de ‘uitdagingen’ wel zijn. Er zijn al Dr. Doom’s genoeg. Neen, deze tekst wil een constructief verhaal brengen. We focussen op de socio-economische toekomst van Vlaanderen. Hoe kunnen we opnieuw kwaliteitsvolle groei creëren? Hoe kunnen we de welvaart én de levenskwaliteit voor alle Vlamingen versterken? Hoe vinden we een beter evenwicht tussen verantwoordelijkheid en solidariteit? Om deze doelen te realiseren, pleiten we voor 5 verschuivingen in het beleid. Daarbij gaan we niet op zoek naar wat mensen scheidt, wel naar wat hen bindt. Dit manifest wil mee de inhoudelijke fundamenten van CD&V versterken en vernieuwen. Of zoals dichter Herman de Coninck schreef:
!
Was ook de politiek maar zo;
!
dit in de realiteit aankomen als in een
!
ouwe fermette en zeggen:
!
dit is een dragende muur, die laten we staan,
!
die en die muren moeten weg,
!
daar komen grote ruimtes.
!
(De Gedichten, 1998)
25