Nummer 4 7 maart 2002
14e jaargang
Inhoud I.A.B.-mededelingen Twee nieuwe IAB-publicaties voor leden en stagiairs In de loop van deze maand krijgen alle leden en stagiairs van het Instituut kosteloos een geactualiseerd exemplaar van het geannoteerd ‘Wetboek Vennootschapsrecht’ toegestuurd. Bovendien besliste de Raad van het Instituut recent om hen – ook kosteloos – een exemplaar van de ‘Codex Fiscaal Recht’ te bezorgen.
Toelatingsexamen 2002 : verdubbeling aantal inschrijvingen Het aantal kandidaten dat zich heeft ingeschreven voor het toelatingsexamen tot de stage van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, sessie 2002, is meer dan verdubbeld in vergelijking met vorige examensessies. De examensessie 2002 geeft de kandidaten voor het eerst de keuze tussen het toelatingsexamen van belastingconsulent en het toelatingsexamen van accountant. Bovendien krijgen zij vrijstellingen voor bepaalde materies van het examen, afhankelijk van het diploma dat ze behaalden in hun vooropleiding.
Ondernemingsrecht Kleine en middelgrote ondernemingen : krediet weldra duurder ? De goede, oude Cook-ratio heeft duidelijk haar beste tijd gehad. Het zijn de kleinere klanten, en met name de KMO’s, die daarvoor het gelag dreigen te betalen. Met in het vooruitzicht een mogelijke stijging van de kostprijs van het krediet in België.
Aanpassingen sociale balans : nieuwe juridische grondslag In IAB-Info nr. 12/2001 werd reeds een overzicht gegeven van de wijzigingen die het Koninklijk Besluit van 2 april 2001 aanbrengt aan de verplichtingen betreffende de sociale balans. In dit artikel werd er tevens op gewezen dat de vooropgestelde wijzigingen op dat ogenblik nog geen correcte juridische grondslag hadden. Het Koninklijk Besluit van 24 oktober 2001 brengt hierin verandering en voert bovendien een nieuwigheid in.
E-society Het Burgerlijk Wetboek en het bewijsrecht in het tijdperk van de ICT’s Dat onze maatschappij hoe langer hoe meer de vorm aanneemt van een informatiemaatschappij, is een haast niet te stuiten fenomeen. Deze informatiemaatschappij doet ons de wereld waarin we leven en die door de informatie- en communicatietechnologieën (ICT’s) haast één groot dorp wordt, anders bekijken. Uiteraard gaat dit met nogal wat problemen gepaard. We denken daarbij onder meer aan de invloed ervan op de klassieke opvattingen van het geschrift, van de handtekening en van de geldigheid van de contracten.
I.A.B.-mededelingen Twee nieuwe IAB-publicaties voor leden en stagiairs Ph. VAN EECKHOUTE In de loop van deze maand krijgen alle leden en stagiairs van het Instituut kosteloos een exemplaar van het geannoteerd ‘Wetboek Vennootschapsrecht’ toegestuurd. Het gaat om een volledig geactualiseerde versie van het boek dat, in samenwerking met Uitgeverij die Keure, eind 2000 voor de eerste keer aan alle IABleden werd bezorgd. Bovendien besliste de Raad van het Instituut recent om, in samenwerking met dezelfde uitgeverij, alle leden en stagiairs ook kosteloos een exemplaar van de ‘Codex Fiscaal Recht’ toe te sturen. Het gaat andermaal om een lijvig werk, waarin de beroepsbeoefenaar de wetgeving terugvindt met betrekking tot inkomstenbelastingen, BTW, registratie-hypotheek- en griffierechten, successierechten, de fiscale procedure, en andere. Als alles volgens planning verloopt, zal de verzending plaats vinden in mei 2002. Beide werken samen vormen dé basiswetgeving voor de dagelijkse praktijk van accountant en belastingconsulent, met name het vennootschapsrecht, het fiscaal recht en het boekhoud- en jaarrekeningrecht.
Toelatingsexamen 2002 : verdubbeling aantal inschrijvingen Ph. VAN EECKHOUTE Het aantal kandidaten dat zich heeft ingeschreven voor het toelatingsexamen tot de stage van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, sessie 2002, is meer dan verdubbeld in vergelijking met vorige examensessies. Het Instituut noteerde 1.330 inschrijvingen voor het examen, waarvan 812 kandidaataccountants en 518 kandidaat-belastingconsulenten. De examensessie 2002 geeft de kandidaten voor het eerst de keuze tussen het toelatingsexamen van belastingconsulent en het toelatingsexamen van accountant. Bovendien krijgen zij vrijstellingen voor bepaalde materies van het examen, afhankelijk van het diploma dat ze behaalden in hun vooropleiding (graduaat, universitair, ...). Door de hoge kwaliteitseisen die de wet en het bedrijfsleven terecht stellen aan de dienstverlening van accountants en belastingconsulenten, zijn kandidaten voor deze beroepen bij wet verplicht om, alvorens in het beroep te kunnen stappen, een theoretisch toelatingsexamen af te leggen, nadien een stage van drie jaar te doorlopen en tot slot een praktisch examen aan het eind van de stage af te leggen. Dit alles wordt georganiseerd door het Instituut. Op 2 en 16 maart 2002 organiseert het Instituut het jaarlijks toelatingsexamen tot de stage. De verdubbeling van het aantal kandidaten is onder meer een gevolg van het feit dat de titel van belastingconsulent recent (1999) bij wet werd erkend, in combinatie met de recente wijzigingen die de concrete examenmodaliteiten als gevolg hiervan ondergingen. De betrokken wijzigingen, met name de keuze die de kandidaten kunnen maken tussen het examen van belastingconsulent en dat van accountant, evenals de vrijstellingen die het Instituut op basis van het diploma geeft, werden doorgevoerd na advies van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen en onder auspiciën van de voogdijministers DAEMS en PICQUE. Dit in afwachting van een Koninklijk Besluit dat binnenkort over deze materie wordt verwacht.
Ondernemingsrecht Kleine en middelgrote ondernemingen : krediet weldra duurder ? De goede, oude Cook-ratio heeft duidelijk haar beste tijd gehad. Het zijn de kleinere klanten, en met name de KMO’s, die daarvoor het gelag dreigen te betalen. Met als gevolg een mogelijke stijging van de kostprijs van het krediet in België. De bankiers die regelmatig in Bazel bijeenkomen in het kader van het Bazel-Comité hebben misschien slecht nieuws voor de KMO’s én voor de politici – die eigenlijk werden verondersteld zich achter hen te scharen, – met op kop Gerhard Schröder die nu reeds te kennen heeft gegeven dat «de conclusies van het Comité voor Duitsland onaanvaardbaar zijn». Waarom dan wel ? Omdat uit die lijvige bundel van 600 pagina’s zou blijken dat het de bedoeling zou zijn van dit Comité van ‘wijzen’ om de goede, oude Cook-ratio naar de geschiedenisboeken te verwijzen. Ter herinnering : deze ratio legde aan alle banken ter wereld de verplichting op een eenvoudige prudentiële regel na te leven, namelijk : de regel die bepaalt dat de banken, telkens zij 100 EUR lenen, moeten bewijzen dat zij 8 EUR aan eigen middelen bezitten. Met andere woorden : minimaal 8 % van de risicogewogen activa moeten door kapitaal gedekt zijn. Eeuwenlange ervaring toont aan dat, behoudens hoogst uitzonderlijke rampen, dit niveau aan eigen middelen volstaat om ongevallen te dekken, zoals klanten die panikeren of kredietnemers die niet terugbetalen, aldus Benoît Granger, deskundige bij de Europese Commissie. Maar die Cook-ratio had een groot nadeel. Zij plaatste een gevestigde waarde en reus zoals TotalFinaElf immers op dezelfde voet als een startende onderneming met een hoger risicoprofiel. Vandaar de idee om de ratio te wijzigen door in meer eigen middelen te voorzien ter dekking van de leningen die als gevaarlijker worden beschouwd. In plaats van slechts één vaste ratio (het fameuze «one size fits all») te hanteren, zou men gebruik maken van heterogene ratio’s die de werkelijke, door de banken genomen risico’s beter zouden weerspiegelen. Of, om het met de woorden van Benoît Granger te zeggen : indien bank A tegen gemiddeld 5 % leningen toestaat, zal dat voor haar beste klanten eerder tegen 4 % zijn, en voor haar minder goede klanten of de klanten met het hoogste risico zal zij een tarief van 8 % of 10 % hanteren. A priori is dit wel een goed idee, maar toch houdt het nogal wat gevaren in. Het eerste gevaar bestaat erin dat enkel de ondernemingen die bij de ratingbureaus een goede «kredietwaardigheidsbeoordeling» krijgen, over een lening tegen een verminderd tarief zullen kunnen beschikken. Maar om een dergelijke «kredietwaardigheidsbeoordeling» te kunnen voorleggen, dient men die ratingbureaus te betalen, en daarvoor hebben heel wat KMO’s geen geld. Het gevolg daarvan is dat zij voor hun leningen een hoger tarief zullen moeten betalen. Bovendien vrezen bepaalde financiers dat het nieuwe project van het Bazel-Comité meer problemen zal doen rijzen dan dat het oplost. En aangezien geld lenen tijdens een recessieperiode veel riskanter is dan geld lenen in een periode van hoogconjunctuur, zullen de banken, als we de nieuwe regels juist interpreteren, over meer eigen middelen moeten beschikken om hun leningen te dekken. En dus zullen ze hogere interesten moeten aanrekenen waardoor ondernemingen ertoe ontmoedigd worden leningen aan te gaan, wat dan weer een negatief gevolg heeft op de economische cyclus. Dit zijn maar enkele van de mogelijke gevaren die zich tegen de horizon aftekenen, en die overigens ook voor België gelden vermits de beslissingen die in Bazel genomen worden, ook op de banken van ons land van toepassing zullen zijn. Afwachten of de anti-Bazel lobbyisten hun slag vooralsnog zullen thuishalen. Zij worden in hun argumenten wel gesteund door het bankroet van Enron (7de Amerikaanse onderneming) en van Kmart (6de Amerikaanse onderneming) waaruit blijkt dat ook de grote ondernemingen niet immuun zijn tegen faillissementen. ‘Too big to fail’ is duidelijk niet meer van deze tijd.
Aanpassingen sociale balans : nieuwe juridische grondslag R.VAN BOVEN In IAB-Info nr. 12/2001 werd reeds een overzicht gegeven van de wijzigingen die het Koninklijk Besluit van 2 april 2001 aanbrengt aan de verplichtingen betreffende de sociale balans. In dit artikel werd er tevens op gewezen dat de vooropgestelde wijzigingen op dat ogenblik nog geen correcte juridische grondslag hadden. Het Koninklijk Besluit van 24 oktober 20011 brengt hierin verandering en voert bovendien een nieuwigheid in.
Probleem
Het probleem dat zich stelde met het oude K.B.2 was dat de erin vooropgestelde wijzigingen aan het schema van de sociale balans verwezen naar het K.B. van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, daar waar de bepalingen met betrekking tot de sociale balans op dat ogenblik waren opgenomen in het K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen dat tegelijkertijd het K.B. van 8 oktober 1976 ophief. De vooropgestelde wijzigingen werden bijgevolg aangebracht aan een K.B. (K.B. 8 oktober 1976) dat op dat ogenblik geen juridische gelding meer had. Strikt genomen konden dan ook geen rechtsgevolgen worden verbonden aan de wijzigingen bepaald in het K.B. van 2 april 20013. Aan dit euvel heeft de wetgever verholpen met het K.B. van 24 oktober 2001 tot aanpassing van de lijst van de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid opgenomen in de sociale balans. Zonder de op te nemen tewerkstellingsmaatregelen te wijzigen, schrijft laatstgenoemd K.B. deze nieuwe verplichtingen in in de artikelen 91.B.III (volledig schema) en 94.B.III (verkort schema) van het uitvoeringsbesluit van 30 januari 2001.
Nieuwigheid Het K.B. van 24 oktober 2001 voegt bovendien een vijfde staat toe aan het schema van de sociale balans, namelijk «een staat met inlichtingen over de activiteiten van vorming, begeleiding of mentorschap door de werknemers gegeven in toepassing van de Wet van 5 september 2001 tot de verbetering van de werkgelegenheidsgraad van de werknemers». De Wet waarnaar hierin wordt verwezen voorziet in een aantal maatregelen die erop gericht zijn de tewerkstellingsgraad van «oudere werknemers» op te trekken. Zo wordt ondermeer voorzien in de mogelijkheid voor werknemers van minstens 50 jaar oud die hun arbeidsprestaties met de helft verminderd hebben en recht hebben op onderbrekingsuitkeringen, om in te staan voor de vorming, begeleiding of mentorschap van de nieuwe werknemers. Deze vormingsactiviteiten moeten niet noodzakelijk worden uitgevoerd bij de werkgever waar de oudere werknemer nog deeltijds werkt, maar mogen ook geschieden bij een andere werkgever in de sector, of in een opleidingscentrum. Hoewel het deze nieuwe regeling nog ontbreekt aan uitvoeringsbesluit en datum van inwerkingtreding ( bij K.B. vast te leggen), heeft de wetgever met het K.B. van 24 oktober 2001 reeds geanticipeerd op de invoering van deze tewerkstellingsmaatregel. Zo zullen de werkgevers die het voornemen koesteren «anciens» in te schakelen in het vormingsproces van nieuwe arbeidskrachten verplicht zijn een staat in te vullen waarin de volgende gegevens zijn opgenomen : – het geslacht van en het aantal werknemers die deze activiteiten uitoefenen; – het aantal uren dat deze laatste besteedt aan deze activiteiten en – het aantal werknemers dat deze activiteiten volgt.
Inwerkingtreding Ook hier brengt het K.B. van 24 oktober 2001 weinig zoden aan de dijk. Net zoals bij het K.B. van 2 april 2001 zullen de nieuwe maatregelen van toepassing zijn «vanaf het begin van het boekjaar dat ingaat na 31 december 2001». Eindnoten 1
K.B. van 24 oktober 2001 tot aanpassing van de lijst van de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid opgenomen in de sociale balans, B.S. 28 november 2001. 2 K.B. van 2 april 2001 tot aanpassing van de lijst van de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid opgenomen in de sociale balans, B.S. 25 april 2001. 3 K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen; Voor een overzicht van deze nieuwe verplichtingen, zie IAB-Info 12/2001.
E-Society Het Burgerlijk Wetboek en het bewijsrecht in het tijdperk van de ICT’s Ph. WACQUIER Dat onze maatschappij hoe langer hoe meer de vorm aanneemt van een informatiemaatschappij, is een haast niet te stuiten fenomeen1. Deze informatiemaatschappij doet ons de wereld waarin we leven en die door de informatie- en communicatietechnologieën (ICT’s) haast één groot dorp wordt, anders bekijken. Uiteraard gaat dit met nogal wat problemen gepaard. We denken daarbij onder meer aan de invloed ervan op de klassieke opvattingen van het geschrift, van de handtekening en van de geldigheid van de contracten. In die zin gaat de praktijk het recht vooraf, een recht dat zo goed en kwaad als het kan, probeert haar vereisten af te stemmen op de contouren van de ontwikkeling van de nieuwe ICT’s. «Dat ondernemingen contracten via elektronische weg afsluiten, is niet echt een nieuw fenomeen. Deze manier van zaken doen is immers reeds enkele jaren aan de gang. Toch bleef dit vrij beperkt tot bepaalde groepen en sectoren. Maar door de sterke opgang en veralgemening van internet worden «onlinecontracten», waaraan geen papier en geen (handgeschreven) handtekeningen meer te pas komen, nu ook door Jan Modaal afgesloten. Nu dit een echt massafenomeen geworden is, kon het recht niet langer aan de zijlijn blijven staan.2» Net nu onze parlementairen zich buigen over de omzetting naar Belgisch recht van de Europese Richtlijn van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel in de interne markt, beter bekend onder de naam «Richtlijn inzake elektronische handel», is het goed er even aan te herinneren dat ons vertrouwd Burgerlijk Wetboek reeds een aanpassing heeft ondergaan aan het elektronische tijdperk, en dit met name sinds de wet van 20 oktober 2000 (B.S. 22 december 2000) tot invoering van het gebruik van telecommunicatiemiddelen en van de elektronische handtekening in de gerechtelijke en buitengerechtelijke procedure. Zoals het opschrift ervan reeds laat vermoeden, heeft deze wet tot doel de justitie open te stellen voor de nieuwe manier van communiceren (telefax, internet, ) in het kader van de procedure. Aanvankelijk voorzag de tekst er in aan het Burgerlijk Wetboek een artikel 2281 toe te voegen, als volgt luidend : «Wanneer een kennisgeving schriftelijk dient te gebeuren om door de kennisgever te kunnen worden aangevoerd, wordt ook een kennisgeving per telegram, telex, telefax, elektronische post of enig ander telecommunicatiemiddel dat resulteert in een schriftelijk stuk aan de zijde van de geadresseerde, als een schriftelijke kennisgeving beschouwd. Hetzelfde geldt wanneer de kennisgeving slechts daarom niet in een schriftelijk stuk resulteert aan de zijde van de geadresseerde omdat deze een andere wijze van ontvangst hanteert. De kennisgeving gaat in bij ontvangst ervan in de vormen genoemd in het eerste lid. Ontbreekt een handtekening in de zin van artikel 1322, dan kan de geadresseerde de kennisgever zonder onnodig uitstel verzoeken om een origineel ondertekend exemplaar na te zenden. Doet hij dit niet zonder onnodig uitstel, of gaat de kennisgever zonder onnodig uitstel op dit verzoek in, dan kan de geadresseerde het ontbreken van een handtekening niet aanvoeren.» De aanvankelijke tekst voorzag er in enkele artikelen toe te voegen aan het Gerechtelijk Wetboek en de nieuwe manieren van communiceren toe te laten in de betrekkingen tussen de burger, de rechtzoekenden en justitie. In feite komt het er op neer de particulieren, de rechtzoekenden en justitie in de mogelijkheid te stellen moderne communicatiemiddelen te gebruiken in het kader van de procedures en contractuele verplichtingen die vragen dat een kennisgeving wordt gedaan aan één van de partijen en een anders gedefinieerd formalisme niet vereisen.
Na de parlementaire besprekingen is evenwel de noodzaak gebleken een belangrijk luik van ons recht aan te passen, met name het luik dat het bewijs beheerst, en in de nieuwe communicatiewijzen te voorzien. In die zin werd na afloop van de parlementaire werkzaamheden aan het artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek dat de waarde van de onderhandse akte tussen partijen als volgt bepaalt : «Een onderhandse akte die erkend is door degenen tegen wie men zich daarop beroept, of die wettelijk voor erkend wordt gehouden, heeft tussen de ondertekenaars van de akte en tussen hun erfgenamen en rechtverkrijgenden dezelfde bewijskracht als een authentieke akte»; een tweede lid toegevoegd dat als volgt luidt : «Kan, voor de toepassing van dit artikel, voldoen aan de vereiste van een handtekening, een geheel van elektronische gegevens dat aan een bepaalde persoon kan worden toegerekend en het behoud van de integriteit van de inhoud van de akte aantoont.» Door het goedkeuren van deze tekst zette België een eerste en bescheiden stap naar de omzetting in ons recht van artikel 5 § 2 van Richtlijn 1999/93/EG waarin het volgende gestipuleerd wordt : «De lidstaten zorgen ervoor dat een elektronische handtekening geen rechtsgeldigheid wordt ontzegd en dat zij niet als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures kan worden geweigerd louter op grond van het feit dat de handtekening in elektronische vorm is gesteld, of niet is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat, of niet is gebaseerd op een door een geaccrediteerd certificatiedienstverlener afgegeven certificaat, of zij niet met een veilig middel is aangemaakt». In feite gaat het om een algemene clausule van niet-discriminatie ten opzichte van de elektronische handtekeningen. Deze bepalingen werden verder aangevuld door de goedkeuring, op 9 juli 2001, van de wet houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten (B.S. 29 september 2001). Deze wet voert de certificatiedienstverleners in en definieert de elektronische handtekening, de geavanceerde elektronische handtekening en de certificatiewijzen3. Deze teksten zullen weldra worden aangevuld door de omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn inzake elektronische handel die momenteel door het parlement bestudeerd wordt. Toch leidt de wijziging van artikel 1322 niet tot een wijziging van de regels met betrekking tot de verwerving door een document van een vaste datum ten opzichte van derden, noch van de verplichtingen betreffende de wederzijds bindende contracten waarin artikel 1325 voorziet, noch van de bijzondere wetten die de handgeschreven redactie van bepaalde vermeldingen opleggen (bv. : «Goed voor de som van ...»). Er zijn immers gevallen waarbij het geschrift niet uitsluitend ad probationem (om een bewijs te leveren) gebruikt wordt, maar wel ad validatem of ad solemnitatem (geschrift of formaliteit om rechtsgeldigheid te verlenen aan een verbintenis : wet inzake het consumptiekrediet, huwelijk, ... ). De aanpassing van het bewijsregime, zoals voorzien in artikel 1322, zal dus niet volledig zijn vóór de omzetting van de richtlijn inzake elektronische handel die de formalisering zal definiëren, opgelegd voor de redactie en de afsluiting van on-linecontracten. Deze formalisering verloopt, naargelang het soort verbintenis, via minder of meer zware vereisten met betrekking tot de elektronische handtekening, als instrument dat niet alleen de onveranderbaarheid, de leesbaarheid en de stabiliteit van de in een document vervatte informatie waarborgt, maar ook de toeschrijfbaarheid van die verbintenis aan een bepaalde persoon. Zonder in details te treden, maakt het gebruik van een geavanceerde elektronische handtekening het in de huidige staat van kennis mogelijk het document en de inhoud ervan te certificeren, zodanig dat de geplaatste elektronische handtekening van een persoon een onwijzigbaar document creëert. Aldus zal elke latere wijziging het document ongeldig en niet aan de ondertekenaar tegenwerpbaar maken.In de papieren omgeving is de inhoud materieel onscheidbaar van de drager. Door het plaatsen van de handgeschreven handtekening op het document wordt dit document onaantastbaar en niet-verwerpbaar, terwijl in een numerieke omgeving de codering aangebracht door de geavanceerde numerieke handtekening aan het gehele document dezelfde functie verzekert. Het is dan niet langer de drager die de authenticiteit verleent, maar wel de inhoud zelf zoals die door de numerieke sleutel gecodeerd kan worden4. Zonder al te veel in de technische details te treden, dient men te weten dat de algoritmen die gebruikt worden voor de geavanceerde handtekeningen altijd complexer worden en dat, om het hoofd te bieden aan de sterke opgang van de computerpiraterij, bepaalde onderzoekers reeds de mogelijkheid bestuderen van
elektronische kwantumhandtekeningen, gebaseerd op de reactie-eigenschappen van lichtbestanddelen, met name van de onooglijk kleine fotons5. Wat nu opnieuw de wijziging van artikel 1322 van het Burgerlijk Wetboek betreft, dient men te weten dat de invoering van deze nieuwe bepaling niet leidt tot een wijziging van onze gebruikelijke regels inzake bewijsrecht, maar wel de mogelijkheid opent een erkende bewijswaarde te verlenen aan bepaalde documenten die elektronisch opgesteld zouden zijn. Anderzijds zijn de regels van het Burgerlijk Wetboek inzake bewijs tussen professionele handelslui ruim aanvullend, en de jurisdicties die dergelijke conflicten tussen professionals behandelen, zijn veel soepeler met betrekking tot het leveren van het bewijs. Maar in het kader van de burgerlijke geschillen beschikt de rechter, net zoals in een papieren omgeving, voortaan over de mogelijkheid te oordelen of een elektronisch bewijsstuk al dan niet een elektronische handtekening draagt en of, in de bewijsprocedure, hij bijgevolg dit bewijsstuk aanvaardt als een onderhandse akte of als een eenvoudig geschrift6. In de nabije toekomst zullen we ons zeer waarschijnlijk opnieuw moeten buigen over het onderwerp van het bewijs en over het formalisme dat vereist is in het kader van on-lineverrichtingen. Wordt vervolgd Noten
1
2 3
4 5
6
Voor de redactie van dit artikel werd een dankbare inspiratie gevonden in de bijdrage van Didier GOBERT en Etienne MONTERO, «L’ouverture de la preuve littérale aux écrits sous forme électronique», in JT nr. 6000, 17 februari 2001, p. 114 tot 128. Op. cit. : p. 128. Zie dienaangaande het artikel van Roger LASSAUX, «Technologies de l’Information et de la Communication», verschenen in Accountancy & Tax, nr. 4/2001, p. 42-43. Didier GOBERT en Etienne MONTERO, op. cit., p. 124. LE MONDE, 11 januari 2002, Sylvie LASSERRE : «Les propriétés des photons promettent des communications inviolables», p. 22. Verslag van de Commissie voor de Justitie van 30 juni 2000 betreffende het wetsvoorstel tot introductie van nieuwe telecommunicatiemiddelen in de gerechtelijke en de buitengerechtelijke procedure.
(501/NB I.A.B.)
© 2002 Alle rechten voorbehouden. Noch deze publicatie, noch gedeelten ervan mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrieval systeem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze dan ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De auteurs, de redactie en de uitgever streven naar betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie waarvoor ze echter niet aansprakelijk kunnen worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : J. De Leenheer, I.A.B., Livornostraat 41, 1050 Brussel (tel. (02) 543 74 90, e-mail :
[email protected]) I.A.B.-publicatie, in samenwerking met Ced.Samsom, Kouterveld 14, 1831 Diegem