rechtspraak ondernemingsrecht
RO 2010/60
noodzakelijke overleg en de gewenste samenwerking met de CCR, de CVR en de ondernemingsraad enerzijds en De Zeeuw anderzijds problematisch zal zijn en daardoor mogelijk schadelijk voor — de belangen van — Sherpa. 3.8 Tot slot kan er niet aan worden voorbijgegaan dat, zoals de CCR, de CVR en de ondernemingsraad onweersproken hebben gesteld, behoudens — naar aan te nemen valt — De Zeeuw en wellicht Jeukens, die in dit geding, naar het oordeel van de Ondernemingskamer op goede gronden, van het betrekken van een standpunt heeft afgezien, alle bij Sherpa betrokkenen het vertrouwen in de Raad van Toezicht in de huidige samenstelling hebben verloren en dat de Raad van Toezicht voor zijn functioneren geen draagvlak heeft weten te creëren. 3.9 Vastgesteld moet aldus worden dat van gezonde verhoudingen binnen Sherpa al geruime tijd geen sprake meer is en dat een herstel daarvan niet in het verschiet ligt. Het betoog van Sherpa van de strekking dat zulks anders zou liggen omdat intussen een nieuw bestuur is aangetreden dat kan besturen en dat de Raad van Toezicht daardoor weer op de voor hem rechtens voorgeschreven afstand is komen staan, geeft naar het oordeel van de Ondernemingskamer weinig tot geen blijk van inzicht in de ontstane — onwenselijke — situatie en biedt aldus geen enkel perspectief op herstel van gezonde verhoudingen. Nu een van de doeleinden van het enquêterecht juist is gelegen in herstel van gezonde verhoudingen, is een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken naar het oordeel van de Ondernemingskamer dan ook noodzakelijk. 3.10 Lettend op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de Ondernemingskamer het in verband met de toestand van Sherpa voorts noodzakelijk bij wijze van onmiddellijke voorziening Van Leijenhorst te schorsen als voorzitter van de Raad van Toezicht, een derde persoon als zodanig te benoemen en te bepalen dat deze ter zake van de besluitvorming door de Raad van Toezicht in alle gevallen een beslissende stem zal hebben. Voor het treffen van meer of andere voorzieningen acht de Ondernemingskamer — althans voorshands — onvoldoende termen aanwezig, waarbij zij aantekent dat de te benoemen voorzitter van de Raad van Toezicht het in het bijzonder tot zijn taak mag rekenen te bezien of de huidige samenstelling van het bestuur van Sherpa gehandhaafd dient te blijven dan wel of daarin wijzigingen dienen te worden aangebracht. 3.11 De Ondernemingskamer acht ten slotte termen aanwezig Sherpa als de in zoverre in het ongelijk te stellen partij, te veroordelen in de kosten van het geding, voor zover gevoerd tussen Sherpa enerzijds en de CCR, de CVR en de ondernemingsraad anderzijds, en deze kosten voor het overige te compenseren zoals hierna te vermelden. 4. De beslissing De Ondernemingskamer: beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de stichting Stichting Sherpa, gevesRO
tigd te Baarn, over de periode vanaf 1 september 2009 tot heden; benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon teneinde het onderzoek te verrichten; stelt het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vast op € 15.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen; bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste van Stichting Sherpa komen en dat zij ten genoege van de onderzoeker voor aanvang van diens werkzaamheden voor de betaling van deze kosten zekerheid dient te stellen; schorst bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, voor zover nodig in afwijking van haar statuten J. van Leijenhorst in zijn functie van voorzitter van de Raad van Toezicht van Stichting Sherpa; benoemt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, voor zover nodig in afwijking van haar statuten, mr. R.H.L. Cornelissen te Amsterdam tot voorzitter van de Raad van Toezicht van Stichting Sherpa; bepaalt dat mr. Cornelissen voornoemd ter zake van de besluitvorming door de Raad van Toezicht in alle gevallen een beslissende stem heeft; bepaalt dat het salaris en de kosten van mr. Cornelissen ten laste komen van Stichting Sherpa en dat zij voor aanvang van diens werkzaamheden voor betaling daarvan ten genoege van hem zekerheid dient te stellen; veroordeelt Stichting Sherpa in de kosten van het geding, voor zover gevoerd tussen haar enerzijds en verzoekers en belanghebbende onder 5. anderzijds, deze aan de zijde van verzoekers gezamenlijk enerzijds en van belanghebbende onder 5. anderzijds tot op heden telkens begroot op € 2.995; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de kosten van het geding tussen Stichting Sherpa en belanghebbenden onder 1. tot en met 4. aldus dat ieder van deze partijen haar eigen kosten draagt; wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
RO 2010/60 HOF AMSTERDAM (ONDERNEMINGSKAMER) 15 april 2010, nr. 200.048.463 OK (Mrs. A.C. Faber, P.F. Goes, P.C. Römer, prof. dr. M.A. van Hoepen RA, J.G. Bax) BW art. 2:345, 349a, 350 lid 2 ARO 2010, 64 Enquêteprocedure. Is er sprake van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen?
Afl. 9 - 2010
543
RO 2010/60
rechtspraak ondernemingsrecht
Frans Seerden is werkzaam bij Seerden Vastgoed op grond van een arbeidsovereenkomst en is sinds oktober 2004 statutair bestuurder van Seerden Industriële Verpakkingen (SIV). De aandelen in SIV worden gehouden door Seerden Vastgoed, waarvan Henk Seerden (de vader van Frans Seerden) indirect enig aandeelhouder en bestuurder is. Tussen Frans en Henk Seerden is verschil van inzicht ontstaan over de bedrijfsvoering in SIV. Hierop heeft Frans Seerden zich als werknemer van Seerden Vastgoed in augustus 2009 ziek gemeld, heeft Seerden Vastgoed bij SIV een interim bedrijfsleider aangesteld en is Henk Seerden weer fulltime in SIV gaan werken. In oktober 2009 heeft Seerden Vastgoed een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Frans Seerden ingediend. In november 2009 is een personeelsvertegenwoordiging (PVT) opgericht, met Frans Seerden als voorzitter. Direct daarna is tussen SIV en de PVT een overeenkomst gesloten op grond waarvan SIV aan de PVT de bevoegdheid tot het indienen van een enquêteverzoek heeft toegekend. Door de PVT wordt een enquêteverzoek ingediend en heeft Frans Seerden zich gevoegd als belanghebbende. Hof: De Ondernemingskamer stelt voorop dat de vraag of er voldoende gewichtige redenen zijn om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Seerden Vastgoed en Frans Seerden uit te spreken niet aan haar ter beoordeling staat. De beantwoording van deze vraag is voorbehouden aan de gewone rechter. Voorts heeft de PVT onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gang van zaken met betrekking tot het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Frans Seerden, op zichzelf gegronde redenen vormt voor twijfel aan een juist beleid van SIV c.s. Het moge zo zijn dat met het vertrek van Frans Seerden als bestuurder van SIV nuttige kennis voor de onderneming verloren gaat, maar dit is inherent aan het vertrek van een bestuurder en vormt op zichzelf geen gegronde reden om aan een juist beleid te twijfelen. Dat Frans Seerden beschikte over kennis zonder welke SIV stuurloos zou worden of meer in het algemeen niet zonder groot bezwaar kan functioneren is onvoldoende toegelicht, terwijl SIV en Frans Seerden de vrees voor stuurloosheid van de onderneming, gelet op de aanstelling van een interim bestuurder en de terugkeer van Henk Seerden in de bedrijfsleiding van SIV, waarmee voorlopig is voorzien in het bestuur en de dagelijkse leiding van de onderneming, anderszins evenmin voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Zie ook: • HR 16 april 2010, RvdW 2010/540 (beroep in cassatie tegen beschikking OK van 10 december 2008); • Hof Amsterdam (OK) 12 januari 2010, ARO 2010/24 en JOR 2010/61 (SAS/AHAM); • Hof Amsterdam (OK) 10 december 2008, RO 2009/19, JOR 2009/38 (SAS/AHAM); • Hof Amsterdam (OK) 5 oktober 2005, LJN AU5264 en JOR 2005/296 (Smit Transformatoren); • I. Zaal, ‘De OR en het enquêterecht; van SKON tot AHAM’, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2009 (8) 1, p. 38 e.v. 544
Wenk: Op grond van art. 2:346 sub c BW komt het enquêterecht toe aan degenen aan wie daartoe bij de statuten of bij overeenkomst met de rechtspersoon deze bevoegdheid is toegekend. De toekenning bij overeenkomst betreft een gewone vertegenwoordigingshandeling waartoe het bestuur van de rechtspersoon in ieder geval extern bevoegd is. Het komt de laatste tijd nogal eens voor dat een bestuur dat overhoop ligt met de algemene vergadering (of met een grootaandeelhouder) de enquêtebevoegdheid toekent aan de OR of de PVT. Dan rijst de vraag of bij de toekenning sprake is van een tegenstrijdig belang van het bestuur in de zin van art. 2:256 BW, zodat de algemene vergadering van de rechtspersoon vooraf moet worden geïnformeerd en de algemene vergadering mogelijk een aanwijsbesluit moet nemen in de zin van art. 2:256 lid 2 BW. De Ondernemingskamer wil in dit soort zaken niet van tegenstrijdig belang weten (zie de uitspraken genoemd onder ‘zie ook’). Bovendien heeft de A-G in de cassatieprocedure tegen beschikking van de OK van 10 december 2008 nogmaals benadrukt dat slechts de rechtspersoon (en dus niet een (groot)aandeelhouder) een beroep kan doen op de nietigheid van de overeenkomst als gevolg van het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid van de besmette bestuurder. Het toekennen van het enquêterecht aan een PVT kan een instrument zijn voor de bestuurder wiens positie binnen de rechtspersoon onder vuur ligt om de gronden van een voorgenomen ontslag door de algemene vergadering te laten toetsen door de OK. Dit leek het geval te zijn in de zaak die heeft geleid tot de beschikkingen van 10 december 2008 en 12 januari 2010 en lijkt ook in de onderhavige zaak het geval te zijn. De oprichting van de PVT, de toekenning van het enquêterecht en de daaropvolgende indiening van het enquêteverzoek leek er slechts op gericht te zijn om de ontbindingsprocedure die aanhangig was gemaakt door Seerden Vastgoed met betrekking tot het ontslag van Frans Seerden te vertragen resp. ongedaan te maken. In tegenstelling tot de beschikking van 10 december 2008 en 12 januari 2010 gaat het in de onderhavige zaak echter niet om een (voorgenomen) ontslag door de algemene vergadering. Het betreft hier de vraag of er voldoende gewichtige redenen zijn om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit is niet een vennootschapsrechtelijke vraag, maar een arbeidsrechtelijke vraag. In dat licht oordeelt de OK dat de vraag of er voldoende gewichtige redenen zijn om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Seerden Vastgoed en Frans Seerden uit te spreken niet aan haar ter beoordeling staat. De beantwoording van deze vraag is voorbehouden aan de gewone burgerlijke rechter. Het verzoek lijkt echter te suggereren dat er sprake is van een vennootschapsrechtelijk (ontslag)besluit dat dient te worden getoetst door
Afl. 9 - 2010
RO
rechtspraak ondernemingsrecht
RO 2010/60
de Ondernemingskamer. De PVT verzoekt immers schorsing/opheffing van het besluit van de algemene vergadering van Seerden Vastgoed tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dit leidt tot verwarring. Frans Seerden is immers geen statutair bestuurder, maar werknemer van Seerden Vastgoed. Uit de feiten volgt niet op grond waarvan een besluit door de algemene vergadering van Seerden Vastgoed vereist is voor de vraag of (het bestuur van) Seerden Vastgoed bevoegd is tot het indienen van een ontbindingsverzoek. Dit betreft immers een gewone vertegenwoordigingshandeling door het bestuur van Seerden Vastgoed. Wellicht dat op grond van de statuten of een (aandeelhouders)overeenkomst voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering van Seerden Vastgoed is vereist. Dit volgt echter niet uit de feiten. Hoewel de OK in de onderhavige beschikking niet de gronden voor ontbinding toetst, onderzoekt de OK wel of de gang van zaken met betrekking tot het ontbindingsverzoek kan leiden tot gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid. In het onderhavige geval was hier echter geen sprake van volgens de Ondernemingskamer. Gesteld dat de OK wel tot het oordeel was gekomen dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en het verzoek (schorsing/opheffing ontbindingsbesluit) zou hebben toegewezen, dan is de vraag wat hiervan het gevolg zou zijn geweest op de ontbindingsprocedure. Ervan uitgaande dat het bestuur van Seerden Vastgoed niet de voorafgaande goedkeuring voor een dergelijke rechtshandeling behoeft, lijkt toewijzing van het verzoek geen directe invloed te hebben op de ontbindingsprocedure. Dit betreft immers een vertegenwoordigingshandeling door (het bestuur van) Seerden Vastgoed. De Personeelsvertegenwoordiging van Seerden Industriële Verpakkingen B.V., te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verzoekster, adv. Mr. M.J. Spieringhs, tegen 1 Seerden Industriële Verpakkingen B.V. 2 Seerden Vastgoed B.V. 3 Henseer Olding B.V. alle te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, verweersters, adv. Mr. A.J. Beljaars-Vink, tegen Franciscus Hendrikus Seerden, e te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten, belanghebbende, adv. Mr. G.J.L.F.M Schakenraad. Hof: 1. Het verloop van het geding 1.1 Verzoekster zal hierna de PVT worden genoemd. Verweersters zullen respectievelijk SIV, Seerden Vastgoed en Henseer Holding en gezamenlijk SIV c.s. worden genoemd. De voormelde belanghebbende zal Frans Seerden worden genoemd. RO
1.2 De PVT heeft bij op 16 november 2009 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, zakelijk weergegeven 1) een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken bij SIV c.s. over de periode vanaf 15 november 2008; 2) bij wijze van onmiddellijke voorziening voor de duur van het geding a. het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van Seerden Vastgoed om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Frans Seerden te verzoeken op te heffen, althans te schorsen; b. een commissaris bij SIV en Seerden Vastgoed te benoemen met als opdracht om alle economisch niet voldoende verantwoord te achten uitgaven, daaronder begrepen alle betalingen die in relatie staan tot de aandeelhouders in de meest ruime zin, tot het minimum te beperken; c. een commissaris bij SIV en Seerden Vastgoed te benoemen met als opdracht al het door deze commissaris noodzakelijk geachte te doen om het evenwicht tussen het bestuur en de aandeelhouder te herstellen; d. de voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht; 3) SIV c.s. in de kosten van de procedure te veroordelen. 1.3 SIV c.s. hebben bij op 23 november 2009 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht de PVT niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de PVT, ‘c.q. diens advocaat persoonlijk’, in de kosten van het geding. 1.4 Bij eveneens op 23 november 2009 ter griffie ingekomen verweerschrift met producties heeft Frans Seerden zich geschaard achter het verzoek van de PVT. 1.5 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 26 november 2009. De advocaten hebben de standpunten van partijen nader toegelicht aan de hand van aan de Ondernemingskamer overgelegde pleitnotities. De PVT heeft op voorhand aan de Ondernemingskamer en de andere partijen toegezonden stukken overgelegd. 2. De vaststaande feiten 2.1 SIV houdt een onderneming in stand die zich toelegt op het ontwerpen en maken van industriële verpakkingen van hout en plaatmateriaal. De onderneming bestaat sinds 1933 en heeft thans ruim 20 werknemers in dienst. Sinds 1990 worden alle aandelen gehouden door Seerden Vastgoed. Enig bestuurder van SIV is Frans Seerden. 2.2 De aandelen in Seerden Vastgoed worden gehouden door Henseer Holding, van welke vennootschap H.W.P.M. Seerden (hierna: Henk Seerden), de vader van Frans Seerden, enig aandeelhouder is. Henk Seerden is enig bestuurder van zowel Seerden Vastgoed als Henseer Holding. Seerden Vastgoed kent
Afl. 9 - 2010
545
RO 2010/60
rechtspraak ondernemingsrecht
een raad van commissarissen, die bestaat uit C. Seerden-Bax, de echtgenoot van Henk Seerden, en J. van der Sluis. 2.3 Sinds 1 april 1998 is Frans Seerden in dienst van Seerden Vastgoed. Als werknemer van Seerden Vastgoed is hij op 1 oktober 2004 benoemd tot bestuurder van SIV, in welke functie hij Henk Seerden opvolgde. Henk Seerden bleef na die datum betrokken bij de dagelijkse gang van zaken in de onderneming van SIV. 2.4 Sinds 2002 is de omzet van SIV gedaald. In 2007 bedroeg de omzet bijna € 8 miljoen en in 2008 € 6,4 miljoen. 2.5 SIV en Seerden Vastgoed hebben een management- en/of beheerovereenkomst gesloten krachtens welke overeenkomst(en) SIV een vergoeding van € 150.000 per jaar aan Seerden Vastgoed is verschuldigd. 2.6 Henk Seerden heeft van SIV c.s. € 300.000 geleend. Tevens had hij op 31 december 2008 een schuld aan SIV c.s. in rekening-courant van € 463.000. 2.7 Frans Seerden heeft — met toestemming van het UWV — in zijn functie van bestuurder van SIV omstreeks april 2009 het hoofd bedrijfsbureau, het hoofd productie en een logistiek-medewerker wegens ‘bedrijfseconomische redenen’ ontslagen. In de loop van 2009 is het hoofd productie — tegen een lager salaris — wederom in dienst van SIV getreden. 2.8 Tussen Frans Seerden en Henk Seerden hebben zich verschillen van inzicht omtrent de bedrijfsvoering in SIV ontwikkeld, die er toe hebben geleid dat Frans Seerden zich als werknemer van Seerden Vastgoed in augustus 2009 met onmiddellijke ingang ziek heeft gemeld. Seerden Vastgoed heeft daarop bij SIV een interim bedrijfsleider aangesteld. Bovendien is Henk Seerden weer fulltime in SIV gaan werken. 2.9 Op 12 oktober 2009 heeft Seerden Vastgoed bij de Rechtbank te 's-Hertogenbosch een verzoekschrift ingediend, strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Frans Seerden. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 17 november 2009. 2.10 Op 11 november 2009 is op de huisadressen van de werknemers van SIV een brief bezorgd met een uitnodiging voor een bijeenkomst op diezelfde avond ten kantore van een notaris te Valkenswaard. De brief is geschreven door ‘een bezorgde collega’ en niet ondertekend. Blijkens de brief was de opzet van de bijeenkomst een vereniging ter behartiging van de personeelsbelangen van SIV op te richten. 2.11 Op de bijeenkomst, waar Frans Seerden aanwezig was, zijn vier personeelsleden verschenen. Zij hebben met algemene stemmen gestemd vóór instelling van de PVT en drie van hen tot leden van de PVT verkozen. Vervolgens heeft, tijdens de zelfde bijeenkomst, Frans Seerden overeenkomstig artikel 35 c lid 1 van de Wet op de ondernemingsraden een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 2:345 BW, de PVT, ingesteld. 2.12 Op 12 november 2009 hebben Frans Seerden als bestuurder van SIV en de PVT schriftelijk een 546
overeenkomst gesloten, waarin Frans Seerden aan de PVT het recht toekent om verzoeken in te dienen als bedoeld in artikel 2:345 BW respectievelijk 2:349a lid 2 BW. 2.13 Op 12 november 2009 heeft de PVT per brief aan ‘de directie van SIV en commissarissen’ het navolgende medegedeeld: ‘Op 11 november 2009 werd de Personeelsvertegenwoordiging opgericht. De PVT maakt zich ernstige zorgen over de dagelijkse gang van zaken in de onderneming en het in gang gezette toetrekken van de volledige bestuurlijke macht door de aandeelhouder en het conflict tussen de bestuurder en de aandeelhouder. Wij willen dat u per ommegaande het voornemen tot ontslag van de bestuurder opschort en daartoe de behandeling van het aanhangige ontbindingsverzoek tot nadere datum uitstelt om mediation nog een kans te geven. Tevens verzoeken wij de benoeming van een commissaris welke ook naar onze bezwaren zal kijken en het belang van de continuiteit van de onderneming en dus de werkgelegenheid zoveel mogelijk borgt. Onze advocaat is mevrouw Spieringhs. U kunt uw antwoord tot haar richten (…) voor vrijdag 13 november 2009 om 14.00 uur. Indien u niet dan wel niet positief antwoordt zien wij ons genoodzaakt een enqueteverzoek in te dienen bij de Ondernemingskamer.’ 3. De gronden van de beslissing 3.1 SIV c.s. hebben op verscheidene gronden betoogd dat de PVT niet in het verzoek kan worden ontvangen. De Ondernemingskamer ziet echter aanleiding eerst de stellingen van partijen betreffende de inhoud van het verzoek te bespreken. 3.2 De PVT stelt dat er gegronde redenen zijn om aan een juist beleid van SIV c.s. te twijfelen. Zij heeft ter toelichting naar voren gebracht dat Henk Seerden, in de hoedanigheid van middellijk aandeelhouder van SIV, en Frans Seerden, als bestuurder van SIV, het niet eens zijn over het door SIV te voeren beleid ten gevolge waarvan de verhouding tussen hen is ontwricht. Volgens de PVT is tevens sprake van ‘schending door Henk Seerden onderscheidenlijk SIV van de verplichtingen uit hoofde van artikel 2:8 BW’, in welk verband zij in het bijzonder wijzen op (i) het ontslag van Frans Seerden en (ii) het (financieel) beleid. 3.3 De PVT heeft aangevoerd dat het ontslag van Frans Seerden als werknemer van Seerden Vastgoed, meer in het bijzonder het daaruit voortvloeiende vertrek als bestuurder van SIV, onbegrijpelijk is, omdat niet valt in te zien in welk opzicht de bestuurder tekortschoot, en niet inzichtelijk is gemaakt op welke — andere — wijze SIV bestuurd zou moeten worden. Voorts zal het vertrek van Frans Seerden als bestuurder ‘leiden tot zeer nadelige gevolgen voor SIV en de met haar verbonden onderneming(en), nu dat ontslag een grote hoeveelheid kennis verloren doet gaan, zal resulteren in een stuurloze onderneming, mede omdat in het geheel
Afl. 9 - 2010
RO
rechtspraak ondernemingsrecht
RO 2010/60
niet duidelijk is op welke wijze zal worden voorzien in opvolging van voldoende kwaliteit, (…) mogelijk zal leiden tot vertrek van werknemers die essentieel zijn voor een goede gang van zaken in de onderneming van SIV, hetgeen de continuïteit van (de onderneming van) SIV ernstig in gevaar zal brengen, en in het algemeen zal leiden tot grote onrust onder de werknemers’. Voorts zal zijn vertrek schade toebrengen aan ‘alle vennootschappen binnen de SIV-Groep’, aldus nog steeds de PVT. 3.4 De Ondernemingskamer stelt voorop dat de vraag of er voldoende gewichtige redenen zijn om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Seerden Vastgoed en Frans Seerden uit te spreken niet aan haar ter beoordeling staat. De beantwoording van deze vraag is voorbehouden aan de gewone burgerlijke rechter. Het verwijt van de PVT dat — kort gezegd — het ontbindingsverzoek onbegrijpelijk is omdat SIV c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat Frans Seerden als bestuurder van SIV tekortschoot, behoeft dan ook geen verdere bespreking. 3.5 Naar het oordeel van de Ondernemingskamer heeft de PVT onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gang van zaken met betrekking tot het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Frans Seerden, op zichzelf gegronde redenen vormt voor twijfel aan een juist beleid van SIV c.s. Het moge zo zijn dat met het vertrek van Frans Seerden als bestuurder van SIV nuttige kennis voor de onderneming verloren gaat, maar dit is inherent aan het vertrek van een bestuurder en vormt op zich zelf geen — gegronde — reden om aan een juist beleid te twijfelen. Dat Frans Seerden beschikte over kennis zonder welke SIV stuurloos zou worden of — meer in het algemeen — niet zonder groot bezwaar kan functioneren is onvoldoende toegelicht, terwijl SIV en Frans Seerden de vrees voor stuurloosheid van de onderneming, gelet op de aanstelling van een interim bestuurder en de terugkeer van Henk Seerden in de bedrijfsleiding van SIV, waarmee voorlopig — is voorzien is het bestuur en de dagelijkse leiding van de onderneming, anderszins evenmin voldoende aannemelijk hebben gemaakt. 3.6 Noch in de processtukken, noch ter terechtzitting van de Ondernemingskamer, zijn feiten en omstandigheden aangevoerd of gebleken die de vrees wettigen dat werknemers die essentieel zijn voor een goede gang van zaken in de onderneming, de onderneming de rug toekeren. 3.7 Ook is onvoldoende concreet toegelicht dat onrust onder het personeel is ontstaan in die mate dat gegronde twijfel aan een juist beleid gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat een personeelsvertegenwoordiging een verzoek tot het instellen van een enquête bij de Ondernemingskamer indient is daarvoor onvoldoende. De Ondernemingskamer neemt daarbij mede in aanmerking dat de PVT is ingesteld door Frans Seerden toen zijn conflict met Henk Seerden al tot een uitbarsting was gekomen en dat slechts een betrekkelijk klein gedeelte van het personeel op de hierboven, 2.10, bedoelde uitno-
RO
diging is ingegaan en de leden van de PVT heeft verkozen. 3.8 De PVT en Frans Seerden hebben voorts betoogd dat sprake is van inmenging in het bestuur van SIV door Henk Seerden, die zich als aandeelhouder te zeer met de details van de bedrijfsvoering heeft bemoeid en het bestuur onvoldoende ruimte heeft gelaten zelfstandig zijn taak uit te oefenen, en dat zijn terugkeer in de bedrijfsleiding van SIV moet worden gekenschetst als ‘inmenging van regenten’, waarbij een ‘terugkeer naar de oude tijden’ dreigt. 3.9 De Ondernemingskamer merkt in dit verband op dat in het algemeen heeft te gelden dat het bestuur het beleid van de vennootschap bepaalt en dat aan de algemene vergadering van aandeelhouders de bevoegdheid toekomt om — indien dat beleid haar onwelgevallig is — bestuurders te ontslaan en andere bestuurders te benoemen, uiteraard zolang zij daarmee niet in strijd handelt met hetgeen de redelijkheid en billijkheid vorderen. Dat sprake is van met dit uitgangspunt strijdig gedrag van Henk Seerden, is, mede gelet op de hiervoor in 2.8 vermelde omstandigheden, onvoldoende door de PVT en Frans Seerden toegelicht. 3.10 De PVT heeft ten aanzien van het financieel beleid aangevoerd dat sprake is van een te hoge schuld in rekening-courant van Henk Seerden (hierboven, 2.6). Frans Seerden heeft hieraan toegevoegd dat daarnaast de hierboven in 2.6 bedoelde lening groot € 300.000 aan Henk Seerden verstrekt is. 3.11 Ter terechtzitting van de Ondernemingskamer hebben SIV c.s. in dit verband meegedeeld dat, ingevolge afspraken met de belastingdienst, Henk Seerden de evenvermelde lening van € 300.000 in 2009 geheel zal hebben afgelost, dat hij zijn schuld in rekening-courant heeft teruggebracht van circa € 463.000 (op 31 december 2008) tot ruim € 230.000 (op de zittingsdatum) en dat hij laatstgenoemde schuld in 2012 geheel zal hebben afgelost. De Ondernemingskamer heeft in hetgeen in deze zaak naar voren is gebracht geen aanleiding gevonden om aan deze mededelingen te twijfelen. In het licht van deze uiteenzetting door SIV c.s. is onvoldoende toegelicht dat de schulden uit de rekening-courant verhouding en de lening gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid opleveren. 3.12 Voorts hebben SIV c.s. aangevoerd dat Seerden Vastgoed loonkosten voor 6 personen betaalt ten belope van in totaal € 225.000 en dat SIV voor een deel van die loonkosten een beheersfee van € 150.000 aan Seerden Vastgoed voldoet. Mede gelet op de omstandigheid dat Frans Seerden in dienst is geweest bij Seerden Vastgoed en bestuurderswerkzaamheden heeft verricht voor SIV, is naar het oordeel van de Ondernemingskamer onvoldoende toegelicht dat sprake is van zodanig buitenproportionele vergoedingen dat aan een juist beleid getwijfeld dient te worden. 3.13 De PVT heeft terechtzitting nog naar voren gebracht dat Henk Seerden ten onrechte voor tienduizenden euro's aan privé uitgaven ten laste van het resultaat van SIV heeft gebracht. Ten eerste be-
Afl. 9 - 2010
547
RO 2010/61
rechtspraak ondernemingsrecht
treft het hier een nieuwe grond voor het verzoek die niet tijdig, in het verzoekschrift, is gesteld, en ten tweede heeft de PVT deze stelling niet nader geconcretiseerd en gespecificeerd, zodat deze stelling haar ook om die reden niet kan baten. 3.14 De stelling van de PVT en van Frans Seerden dat de verhouding tussen laatstgenoemde en Henk Seerden is ontwricht, kan evenmin leiden tot de conclusie dat gegronde redenen bestaan om aan een juist beleid te twijfelen. Van een zodanige weerslag op de gang van zaken van de onderneming, dat een onderzoek naar die gang van zaken geïndiceerd zou zijn is immers niet gebleken en voorzover deze ontwrichte verhouding, wat daar verder ook van zij, van invloed zou zijn (geweest) op die gang van zaken, lijkt in een oplossing voorzien doordat Frans Seerden niet meer voor SIV c.s. werkzaam is. 3.15 De PVT heeft nog gesteld dat het ontslag omstreeks april 2009 van de drie stafleden een ‘volstrekt onjuiste strategische beslissing’ was en dat daardoor Frans Seerden als statutair directeur overbelast is geraakt. Deze stelling heeft zij niet nader toegelicht, zodat deze stelling niet kan leiden tot het oordeel dat aan een juist beleid getwijfeld moet worden. 3.16 De PVT heeft ten slotte nog betoogd dat Henk Seerden werknemers heeft geïntimideerd en dat hij heeft getracht de oprichtingsbijeenkomst van de PVT te verhinderen. De PVT heeft de gang van zaken met betrekking tot haar oprichting(svergadering) ter terechtzitting uitvoerig aan de orde gesteld. SIV c.s. hebben een tegengestelde lezing van de gebeurtenissen gegeven. Wie het gelijk aan haar zijde heeft zal in deze procedure verder in het midden moeten blijven. Al met al heeft de PVT, mede in het licht van de stellingen van SIV c.s., onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich zodanige omstandigheden hebben voorgedaan dat dit gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid oplevert. 3.17 Hetgeen de PVT en Frans Seerden voor het overige naar voren hebben gebracht kan, reeds omdat nadere concretisering en specificatie ontbreekt, niet leiden tot toewijzing van het verzoek. 3.18 De slotsom is dat onvoldoende is gebleken van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen, zodat het verzoek niet kan worden toegewezen. Ook voor het treffen van onmiddellijke voorzieningen is derhalve geen plaats. Bij die stand van zaken zal de Ondernemingskamer de stellingen van partijen betreffende de ontvankelijkheid van de PVT onbesproken laten. 3.19 Het verzoek zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de PVT worden verwezen in de kosten van de procedure. Voor een veroordeling van de advocaat van de PVT persoonlijk in die kosten ziet de Ondernemingskamer geen termen. Frans Seerden heeft zich als belanghebbende achter het verzoek geschaard en dient de eigen proceskosten te dragen. 4. De beslissing De Ondernemingskamer: 548
wijst het verzoek af; verwijst de personeelsvertegenwoordiging van Seerden Industriële Verpakkingen B.V., gevestigd te Nuenen, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Seerden Industriële Verpakkingen B.V., Seerden Vastgoed B.V. en Henseer Holding B.V., alle gevestigd te Nuenen, begroot op € 2.995; bepaalt dat F.H. Seerden, wonende te Nuenen, de eigen kosten draagt; verklaart deze beschikking wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
RO 2010/61 HOF 'S-GRAVENHAGE (CIVIELE KAMER) 1 juni 2010, nr. 105.007.510/01 (Mrs. M.C.M. van Dijk, A.R. van de Veen, R.F. Groos) BW art. 2:291, 6:162 LJN BM6020 Bestuurdersaansprakelijkheid. Is er sprake van onzorgvuldig handelen van de bestuurder met als gevolg aansprakelijkheid ex art 6:162 BW? Echtgenoot van appellante heeft de stichting THB opgericht waarvan hij eerst alleen en daarna samen met appellante bestuurder is. Na enige tijd treedt echtgenoot af als bestuurder en treedt hij in dienst van de stichting. THB sluit vervolgens voor echtgenoot een ziekteverzuimverzekering bij Aegon af. Na het afsluiten van de verzekering meldt THB echtgenoot ziek. In totaal keert Aegon voor een bedrag van € 77.680,91 onder de verzekering uit. Bij strafrechtelijk vonnis wordt echtgenoot veroordeeld wegens oplichting (nl. het aannemen van de valse hoedanigheid van werknemer). In eerste aanleg van de civiele procedure vordert Aegon hoofdelijk veroordeling van appellante en echtgenoot tot betaling van een bedrag van € 115.565,76 wegens onrechtmatig handelen. De rechtbank wijst de vordering van Aegon toe. Hiertegen gaat appellante in beroep. De essentie van de grieven van appellante komt neer op bestrijding van rechtbank's oordeel dat appellante in de uitoefening van haar bestuurstaak onzorgvuldig jegens Aegon heeft gehandeld en derhalve op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is. Hof: het verwaarlozen door een bestuurder van zijn bestuurstaak kan onder omstandigheden onzorgvuldig zijn jegens een derde, hetgeen tot aansprakelijkheid jegens die derde kan leiden als hem van zijn gedragingen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Door het bestuur van de stichting volledig over te laten aan haar echtgenoot heeft appellante geaccepteerd dat zij niet op de hoogte was c.q. kon zijn van (eventuele) misstanden binnen de stichting. Het hof oordeelt dat appellante had moeten weten van de door haar echtgenoot gepleeg-
Afl. 9 - 2010
RO