13-8-2012
Inhoud 1 Inleiding
3
2 Geschiedenis van het archeologisch onderzoek in Nijmegen
5
3 Een kwart eeuw gemeentelijk beleid : de resultaten
7
3.1 Uitvoerend onderzoek
7
3.2 Achterstand in uitwerking
7
3.3 Basisrapportages
9
3.4 Depot
11
3.5 Wat heeft het opgeleverd ?
11
3.7 Het verleden verbeeld
14
4 Het Verdrag van Valletta en de nieuwe wetgeving
15
5 Het Nijmeegse archeologiebeleid
17
5.1 Implementatie nieuwe wetgeving in Nijmegen, 2007 tot heden
17
5.2 Nieuw beleid
17
5.3 De archeologische beleidskaart Nijmegen
17
5.3 Vrijstellingsgrenzen
18
5.4 Archeologievriendelijk bouwen
21
5.5 De Nijmeegse onderzoeksagenda: effectief en efficiënt
22
6 Het instrumentarium
23
6.1 Een facetbestemmingsplan
23
6.2 Een erfgoedverordening
24
7 Communicatie
25
8 Effecten van het nieuwe beleid
27
9 Financiering
29
9.1 Kosten tot nu toe
29
9.2 Wat kost archeologisch onderzoek voor de initiatiefnemer
29
9.3 Excessieve kosten
30
9.4 Financiële dekking
31
Bijlage 1: Archeologische beleidskaart
33
Bijlage 2: Archeologische Berichten Nijmegen
35
Bijlage 3: Aanzet tot een Nijmeegse onderzoeksagenda
39
Muurwerk van de bedekte weg van Fort Sterreschans aan de Sterreschansweg.
1 Inleiding Nederland heeft in 1992 het Verdrag van Valletta (in de wandelgangen ook het verdrag van Malta genoemd) van de Raad voor Europa ondertekend. Dit Europese verdrag regelt de omgang met ons archeologisch erfgoed. De uitgangspunten van het Verdrag van Valletta zijn op 1 september 2007 (Wamz) verankerd in de Nederlandse wetgeving. Hiermee is in ons land de basis gelegd voor een goede omgang met archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. In Nederland worden de meeste beslissingen over de ruimtelijke inrichting op gemeentelijk niveau genomen. Het is daarom dat de wetgever er voor heeft gekozen de verantwoordelijkheden voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten neer te leggen. In de herziene Monumentenwet 1988 is expliciet aangegeven dat de bescherming van archeologische waarden primair dient te geschieden door deze op te nemen in het bestemmingsplan (Mw 1988 art. 38a). In Nijmegen is dit in de afgelopen jaren reeds gebeurd in die bestemmingsplannen die zijn geactualiseerd, maar ook via partiële herzieningen van vigerende bestemmingsplannen. Omdat pas in 2013 alle Nijmeegse bestemmingplannen geactualiseerd zullen zijn en dus een groot deel van de vigerende plannen op dit moment geen adequaat regime biedt voor de omgang met de archeologische waarden, is besloten om een facetbestemmingsplan archeologie te maken. Hiermee wordt de omgang met de archeologische waarden voor het hele grondgebied van Nijmegen in één klap geregeld, wordt recht gedaan aan de rechtsgelijkheid voor alle inwoners en wordt eenduidigheid gecreëerd in de hele stad. Nu er in de afgelopen jaren zo veel is veranderd op het gebied van de archeologie, is het opportuun om het Nijmeegs beleid dat dateert uit 1996 te actualiseren. Daarnaast noopt het opstellen van een facetbestemmingsplan voor de archeologie ons ook tot een herformulering van het vigerende archeologiebeleid. In deze nota volstaan we met een ‘technische’ actualisatie, een aanpak die ons in staat stelt om in de tweede helft van 2012 het facetbestemmingsplan voor de archeologie gereed te hebben en ter visie te leggen. De Nota nieuw beleid Archeologie : – Geeft aan hoe wij de wetswijziging uit 2007 implementeren in het Nijmeegse beleid – Geeft aan hoe om te gaan met de archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen – Geeft een visie op de beleidstaken en -vrijheden en de keuzemogelijkheden. – Formuleert beleid op het punt van excessieve kosten – Beschrijft het bijbehorend instrumentarium, nl. de Archeologische Beleidskaart en de Erfgoedverordening – Zorgt ervoor dat de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling op Nijmeegs grondgebied weet waar hij – archeologisch gezien – aan toe is.
3
Opgraving van Brunsting aan de Steenstraat.
4
2 Geschiedenis van het archeologisch onderzoek in Nijmegen Het Nijmeegse bodemarchief wordt tot de rijkste van Nederland gerekend en is in sommige opzichten zelfs van internationaal belang. Als oudste stad van Nederland kent Nijmegen al sinds 1988, naast bescherming van het gebouwde erfgoed, ook de bescherming van haar archeologische waarden. Het archeologisch onderzoek in Nijmegen kent echter een veel langere traditie. In 1834 al voerden de archeologen C.J.C. Reuvens en F.C. Leemans van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden een opgraving uit nabij fort Krayenhoff, op de plek waar, zoals men toen al wist, de Romeinse stad Ulpia Noviomagus Batavorum had gelegen. Bij de aanleg van het fort in de periode 1824–1830 waren hier muurresten aangetroffen, die Reuvens en Leemans in 1834 nader wilden onderzoeken. Uit Reuvens’ notities blijkt dat hij de muren die hij blootlegde, interpreteerde als de resten van een badgebouw uit de Romeinse tijd. In de periode 1915–1921 liet J.H. Holwerda, toenmalig (onder)directeur van het Rijksmuseum van Oudheden, verschillende opgravingen uitvoeren op het Kops Plateau en op de Hunerberg in Nijmegen-Oost. In diezelfde tijd begon stadsarchivaris M.P.M. Daniëls, veelal in zijn vrije tijd, met archeologisch onderzoek. Het was Daniëls die tijdens de graafwerkzaamheden voor de aanleg van riolering de Gallo-Romeinse tempels op het Maasplein heeft ontdekt. In 1934 startte, onder leiding van H. Brunsting, de opgraving van het Romeinse grafveld in Nijmegen-West. Tussen 1946 en 1967 was hij als conservator van het Rijksmuseum van Oudheden verantwoordelijk voor diverse opgravingen, die onder auspiciën van de in 1947 opgerichte Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, in Nijmegen werden uitgevoerd. In de jaren vijftig slaagde hij er in om tussen de puinhopen van de gebombardeerde binnenstad ongeveer 500 begravingen uit de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen te documenteren. Zijn onderzoek in Nijmegen-Oost, op de Hunerberg, maakte toentertijd in binnen- en buitenland grote indruk. Zijn werk werd vanaf 1982 door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem onderzoek voortgezet. Gedurende vele jaren voerde de rijksdienst zowel in Nijmegen-Oost als in de binnenstad diverse opgravingen uit. In diezelfde periode startte ook de Katholieke Universiteit van Nijmegen tal van opgravingen, o.a. in het Waterkwartier in Nijmegen-West. In 1988 nam de gemeente Nijmegen haar eigen verantwoordelijkheid voor de zorg van het in de bodem aanwezige erfgoed. In dat jaar bepaalde de gemeenteraad met de beleidsnota In de grond van de zaak dat het bodemarchief zoveel mogelijk ongeschonden moest blijven en stelde dat, wanneer bodemingrepen onvermijdelijk waren, er eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd moest worden. Om deze beleidsuitgangspunten te kunnen verwezenlijken stelde de gemeenteraad het archeologische aandachtsgebied vast. Een groot deel van de stad, vanaf de Hunerberg in Nijmegen-Oost tot en met het voormalige stadsgebied van Ulpia Noviomagus in Nijmegen-West, werd Romeinse muur aan de Waalkade.
5
als zodanig aangewezen (1988, registratienr. 201). Het ging om een gebied waarvan was „aangetoond, dat zich daar sporen uit het verre verleden danwel archeologische monumenten bevinden ofwel ten aanzien waarvan het sterke vermoeden bestaat dat deze zaken daarin voorkomen.” Met andere woorden, niet alleen bekende archeologische waarden vormden een aanleiding, maar ook de verwachting dat archeologische sporen voorkomen, gaf onderbouwing aan de aanwijzing van het aandachtsgebied. Daarnaast was de raad van mening dat de aanwijzing niet betekende dat er niet ook op andere locaties buiten het aandachtsgebied vondsten van belang gedaan konden worden. Medio 1989 stelde Nijmegen een gemeentelijk archeoloog aan. In januari van het volgend jaar verleende de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur de gemeente Nijmegen een opgravingsbevoegdheid. Met deze vergunning werd het mogelijk dat de gemeentelijk archeoloog zelfstandig opgravingen kon uitvoeren. Aanvankelijk werd dit onderzoek met behulp van vrijwilligers van de Stichting Stadsarcheologie Nijmegen uitgevoerd, maar al snel bleek dat de inzet van vrijwilligers alleen niet meer voldoende was. In 1995 werd de beleidsnotitie Grondig aangepakt door de raad vastgesteld. Eén van de conclusies van deze notitie was dat het sinds 1988 vigerende gemeentelijk beleid een succes was. In zes jaar tijd had de sectie archeologie van de gemeente Nijmegen ruim 60 projecten uitgevoerd, variërend van incidentele waarnemingen tot langdurige en grootschalige opgravingen. Tegelijkertijd werd geconstateerd dat door de toename van het aantal bouwprojecten op archeologisch waardevolle terreinen de bestaande personele capaciteit (bestaande uit de gemeentelijke archeoloog en een assistent-archeoloog, bijgestaan door vrijwilligers) onvoldoende was om het onderzoek professioneel te blijven uitvoeren. Het drastisch teruglopen van de middelen uit het Stadsvernieuwingsfonds, waar veel archeologisch onderzoek (mede) uit werd betaald, versterkte dit nog. De vaststelling van de notitie door de raad zorgde voor meer financiële armslag en de aanstelling van een tweede archeoloog. In 1996 deed het College van B&W aan de raad het voorstel om de geïnventariseerde cultuurhistorische waarden in de Waalsprong in te brengen in de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het was nadrukkelijk de bedoeling dat in de nieuwe bestemmingsplannen een paragraaf gewijd aan de cultuurhistorische factor (waar archeologie bij inbegrepen werd) zou worden opgenomen. Vanaf dat moment konden bestemmingsplannen die werden opgesteld om de nieuwe ontwikkelingen in het Waalspronggebied mogelijk te maken, dus voorzien worden van een cultuurhistorische paragraaf, maar de vertaling ervan in eventuele voorschriften bleef achterwege. Wat betreft de geïnventariseerde archeologische vindplaatsen werd geconstateerd dat de totale omvang van de te beschermen vindplaatsen zo groot was dat inpassen ervan in de plannen slechts ten dele te realiseren zou zijn. Waar dit niet mogelijk was, zo stelde de raad in 1996, is het noodzakelijk dat de bedreigde archeologische waarden worden onderzocht. In het zelfde jaar nog werd de kaart die in 1988 was vastgesteld als onderdeel van de beleidsnota In de grond van de zaak geactualiseerd ; deze kaart heette vanaf dat moment de Archeologische Aandachtsgebiedenkaart. Deze ging als basis dienen om ook in de rest van Nijmegen archeologische paragrafen voor bestemmingsplannen op te stellen maar wederom bleef de vertaling ervan in concrete voorschriften achterwege. Met de wijziging van de Monumentenwet in 2007 ontstond de mogelijkheid om de archeologische waarden via de planregels goed te verankeren in het bestemmingsplan. Hiermee kunnen in de te verlenen omgevingsvergunningen archeologische voorwaarden worden opgenomen. Vooruitlopend hierop stelde B&W in 2005 het rapport Archeologische Monumentenzorg Gemeente Nijmegen en het bijbehorende plan van aanpak Op grond van het Verleden vast (registratienr. 05.0000912), waarin een actualisering van het Nijmeegse archeologiebeleid en een stapsgewijze implementatie van de noodzakelijke wijzigingen werd voorgesteld.
6
3 Een kwart eeuw gemeentelijk beleid : de resultaten 3.1 Uitvoerend onderzoek Sinds de minister in 1989 de gemeente Nijmegen een opgravingsvergunning verleende, heeft Bureau Archeologie (inmiddels Bureau Archeologie en Monumenten geheten) 360 onderzoeken uitgevoerd op het grondgebied van Nijmegen, Ubbergen, Wijchen, Overbetuwe en Lingewaard. Het gaat hierbij om zowel grote, langdurige opgravingen met een oppervlakte van meerdere hectares, als om kleinere onderzoekjes van een week tot enkele weken. Het merendeel van de onderzoeken (290) vond plaats in Nijmegen zelf. Daarnaast zijn in diezelfde periode nog eens ruim 600 waarnemingen verricht ; d.w.z. voornamelijk ééndaagse acties waarbij de werkzaamheden van derden worden gevolgd om te controleren of de archeologische waarden niet worden geschaad. Wanneer hierbij toch archeologische resten bloot worden gelegd, kunnen deze worden vastgelegd.
35
30
25
20
15
10
5
0
1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011
Het aantal archeologische opgravingen, uitgevoerd door bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen in de periode 1989–2011.
3.2 Achterstand in uitwerking De uitwerking van de onderzoeken blijft hier ver bij achter. Tot 2001 (zie hieronder 3.3.) was er geen wettelijke verplichting tot uitwerking van de in het veld verzamelde data. Tot die tijd werd er door de Nijmeegse gemeenteraad alleen budget beschikbaar gesteld voor het opgraven en niet voor het uitwerken. Het gevolg is dat tot op de dag van vandaag er nog vele kratten met vondsten, opgravingstekeningen, foto’s en dia’s in het depot staan te wachten op uitwerking en rapportage. Op deze plek wordt volstaan met een korte opsomming van de belangrijkste projecten die niet zijn uitgewerkt. In de Waalsprong gaat het om een cultusplaats uit de midden-bronstijd (1800–1100 voor Chr.), offerplekken uit de bronstijd (2000–800 voor Chr., Smitjesland), een grafveld uit de bronstijd (Smitjesland), drie grafvelden uit de
7
Bureau Archeologie en Monumenten Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek Katholieke Universiteit Nijmegen Brunsting Holwerda Leydekkers
Romeinse tijd – nederzetting – grafveld
Weve
bronstijd – offerplekken – grafveld Romeinse tijd – nederzeztting
midden-bronstijd – cultusplaats Rommeinse tijd – grafveld Romeinse tijd – stad Ulpia Noviomagus
ijzertijd – grafvelden middeleeuwen – stad
Romeinse tijd – grafveld stad
Romeinse tijd/ vroege middeleeuwen – grafveld
Romeinse tijd – grafveld
0
1000
2000
3000
Meters
Overzichtskaart van onuitgewerkt onderzoek in Nijmegen (verricht voor 2001).
8
ijzertijd (800–19 voor Chr., Laauwikstraat, Steltsestraat), twee landelijke nederzettingen uit de vroege- en midden-Romeinse tijd (10–280 na Chr., Van Boetzelaerstraat, Smitjesland) en verschillende grafvelden uit dezelfde tijd (Van Boetzelaerstraat). In Nijmegen-West zijn verschillende grootschalige opgravingen in de Romeinse stad (70–290 na Chr., Maasplein, Weurtseweg) en in het bijbehorende grafveld (Sperwerstraat, Krayenhofflaan) niet uitgewerkt. In het centrum van Nijmegen wachten vele honderden graven uit de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen (290–700 na Chr., Mariënburg, Burchtstraat, Ziekerstraat), evenals verschillende onderzoeken naar de middeleeuwse stad (1400–1800, Mariënburg, Burchtstraat, Kelfkensbos) op uitwerking. In Nijmegen-Oost zijn diverse opgravingen in de legerplaats van het Tiende Legioen (70–120 na Chr., Rooie Dorp, Huygensweg), het aanpalende kampdorp (Rooie Dorp) en de bijbehorende grafvelden (Kruisweg, Hengstdalseweg) niet uitgewerkt. De vondsten van deze opgravingen zijn opgeslagen in 30.000 kratten in het
Romeinse tijd – legerplaats Tiende Legioen – kampdorp
Op het Kops Plateau in Nijmegen- Oost hebben de Romeinen in 12–10 v.Chr. een legerkamp aangelegd. Het staat na het legioenskamp op de Hunerberg bekend als één van de vroegste militaire vestigingsplaatsen in Nederland. In de periode 1986–1995 heeft de (toenmalige) Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek ruim 7 hectare op het plateau opgegraven. Tot nu toe is slechts in een publieksboek aandacht geschonken aan de resultaten van dit op nationaal en internationaal niveau belangwekkende onderzoek. De uitwerking van het onderzoek kan bijdragen aan een meer gedetailleerde kijk op de bevolking van de Nijmeegse legerplaatsen, het begin van Nijmegen, hun directe invloed op de omgeving en op de ontwikkelingen langs het Nederlandse deel van de limes. In 2009 heeft de gemeente Nijmegen, samen met het Museum Het Valkhof, de Radbouduniversiteit en de Universiteit Leiden, in het kader van het Odysseeproject een aanvraag voor subsidie gedaan bij de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) om het onderzoek op het Kops Plateau te kunnen uitwerken. Het Odyssee-project is bedoeld om een aanzienlijk deel van de natinale achterstand in het publiceren van archeologisch onderzoek tussen 1900 en 2000 weg te werken. De subsidie voor de uitwerking van het onderzoek op het Kops Plateau vanuit dit project bedraagt € 500.000. De gemeente Nijmegen draagt € 125.000 bij in de vorm van uren. De Radbouduniversiteit draagt € 35.000 bij, de Universiteit van Leiden € 20.000. archeologische depot. Op de kaart op pagina 8 is te zien waar in de stad onderzoek is gedaan (door de gemeente zelf of door andere instanties) dat nog op uitwerking wacht. Het wegwerken van deze achterstand in de uitwerking kan en zal leiden tot het beantwoorden van diverse onderzoeksvragen (zie de aanzet tot de Nijmeegse onderzoeksagenda). Het voordeel daarvan is dat deze onderzoeksvragen dan beantwoord zijn en in toekomstig archeologisch onderzoek niet meegenomen hoeven te worden, hetgeen kan leiden tot verlichting van de onderzoekskosten voor verplicht archeologsich onderzoek (zie ook paragraaf 5.5). Op dit moment is er echter geen budget om de kosten die gemoeid zijn met deze uitwerking te dekken. Er kan alleen zeer mondjesmaat aandacht besteed worden aan de achterstand in de uitwerking, bijvoorbeeld door studenten in het kader van een afstudeerproject in te zetten. Wij kunnen dit probleem alleen structureel oplossen als de raad bereid is daar ook een structureel budget voor beschikbaar te stellen. Zie hoofdstuk 7.
3.3 Basisrapportages Omdat de wijziging van de Monumentenwet naar aanleiding van de ondertekening van het Verdrag van Malta op zich liet wachten, werd door de Tweede Kamer het Interimbeleid Archeologie vastgesteld. Volgens deze beleidsregels (geldend vanaf 25 8
20
7 6
15
5 4
10
3 2
5
1 0
2001– 2006 2005
2007
2008
2009
2010
2011
Het aantal verschenen basisrapporten over onderzoek in Nijmegen.
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Het aantal verschenen briefrapporten over onderzoek in Nijmegen.
9
In de periode dat de standaardrapportages nog niet verplicht waren, liet Bureau Archeologie en Monumenten van zich horen in de vorm van informatieve folders en publieksboeken. Vanaf 1992 is met enige regelmaat de folder Ulpia Noviomagus uitgegeven. Inmiddels zijn er 13 nummers over uiteenlopende onderwerpen verschenen (zie ook bijlage 2) Daarnaast zijn de publicaties uitgegeven : – In de schaduw van het noorderlicht : de Gallo-Romeinse tempel van Elst-Westeraam, Harry van Enckevort en Jan Thijssen – Graven op Mariënburg : archeologisch onderzoek in het centrum van Nijmegen, Harry van Enckevort en Jan Thijssen – Nijmegen, legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse Limes, Harry van Enckevort, JanKees Haalebos en Jan Thijssen – Graven met beleid, gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989–1995, Harry van Enckevort en Jan Thijssen. Verder hebben de Nijmeegse archeologen vele bijdragen en artikelen geschreven voor (inter-) nationale tijdschriften en publicaties. Een voorbeeld is de bijdrage aan de publicatie Nijmegen. De geschiedenis van de oudste stad van Nederland, deel 1. Naast de vele publicaties zijn er bijdragen geleverd aan diverse tentoonstellingen van het Museum het Valkhof, zijn er open dagen gehouden in het depot, rondleidingen gegeven op opgravingen en gastlessen en lezingen gegeven. Zie hiervoor hoofdstuk 7 : Communicatie. 25 oktober 2001) moest het archeologisch onderzoek volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) uitgevoerd worden, wat o.a. betekende dat vanaf dat moment binnen twee jaar na afsluiting van het veldwerk een basisrapportage moest worden overlegd. Dit betekende voor Nijmegen een enorme ommezwaai. Daar waar er aanvankelijk alleen tijd en geld was voor het veldwerk, moesten nu extra middelen worden gereserveerd voor de uitwerking en rapportage. Met een vertraging van enkele jaren zien we dan ook dat vanaf 2006 er een stortvloed aan basisrapportages en briefrapporten (rapportages van kleinschalige onderzoeken) loskomt. Er verschenen in de periode 2006–2011 25 rapporten en 58 briefrapporten over onderzoeken in Nijmegen (zie bijlage 2), 14 rapporten en 46 briefrapporten over onderzoeken in Wijchen, 4 rapporten en 5 briefrapporten over onderzoeken in Ubbergen, 2 rapporten over onderzoeken in Lingewaard en 1 rapport en 1 briefrapport over onderzoeken in Overbetuwe.
10
Een deel van het archeologisch depot aan de Nieuwe Dukenburgseweg.
3.4 Depot Sinds Nijmegen een opgravingsvergunning heeft, heeft zij ook een erkend depot (ca. 1000 m2 vloeroppervlak), waarin de archeologische vondsten en de velddocumentatie worden opgeslagen en bewaard volgens de normen die de wet stelt. Na ruim twintig jaar gemeentelijk archeologisch onderzoek worden er ca. 30.000 kratten met vondsten bewaard. Een groot gedeelte van de kratten stamt uit de tijd dat de verplichting tot uitwerken van de opgravingsgegevens nog niet bestond. De vondsten die hierin zitten, zijn niet of slechts zeer ten dele bestudeerd. Verder beschikken we over een ontelbare hoeveelheid foto’s, dia’s, dagrapporten en (veld)-tekeningen, die samen het (nog deels analoge) archief vormen van ruim twintig jaar onderzoek.
3.5 Wat heeft het opgeleverd ? Het archeologisch onderzoek heeft onomstotelijk vastgesteld dat Nijmegen de oudste stad van Nederland is. In 2005 was dat reden voor een feestje : Nijmegen vierde haar 2000-jarig bestaan als stad. Dit jubileum heeft de betrokkenheid van de Nijmegenaren bij de toekomst van het verleden van hun stad enorm vergroot. De vondst van de ‘Verloren Toren’ op Plein 1944 in 2011 heeft opnieuw laten zien hoe zeer de Nijmegenaren zich verbonden voelen met hun erfgoed. De verschillende tijdslagen van Nijmegen zijn het DNA van de stad en vormen de basis voor allerlei activiteiten, zoals het Romeinenfestival dat eens in de twee jaar wordt georganiseerd. Er is er in de afgelopen jaren zeer veel kenniswinst geboekt, die niet alleen voor een kleine groep professionals en geïnteresseerden van belang is maar een veel grotere reikwijdte heeft. Bij het veldwerk, de uitwerking en de rapportage werken we volgens de landelijk vastgestelde richtlijnen. In de uitwerking trachten we de vragen van de Nijmeegse onderzoeksagenda te beantwoorden. In sommige gevallen kan het archeologische onderzoek een bijzonder karakter (bijvoorbeeld vondst Merovingisch grafveld in Lent) hebben dat om een intensievere en dus duurdere uitwerking vraagt. In deze gevallen zoeken wij naar partners die een deel van de intensievere uitwerking op zich kunnen nemen (bijvoorbeeld universiteiten).
De vroegste landbouwers in Nijmegen-Noord Zo heeft het onderzoek van de afgelopen jaren aangetoond dat zich nabij de huidige Griftdijk, in de jonge steentijd, rond 3700 voor Chr., al boeren hebben gevestigd. Het gaat om de vroegste landbouwers die in de oostelijke Betuwe bekend zijn. Op de zandkop in het toen waterrijke gebied combineerden ze de risicovolle akkerbouw en veeteelt wijselijk met de traditionele jacht en visvangst.
De man van Lent met zijn bronzen sieraden.
11
Ulpia Noviomagus : resten van de vloerverwarming van het badhuis. De enkele tientallen gevonden graven met skeletten uit de periode 700–400 v.Chr. (ijzertijd) bieden een onverwachte blik op het uiterlijk van de bewoners uit die tijd, omdat sommigen nog hoofdsieraden droegen. De bekendste daarvan is de ‘Man van Lent’, met zijn bronzen oorringetje en vlechtringen.
Bataven In de Romeinse tijd was het gebied aan de noordzijde van de Waal bevolkt met inheemse bewoners (Bataven) die zich steeds meer met Romeinse spullen omgaven, maar in houten boerderijen bleven wonen. Hun woonplaatsen en graven zijn talrijk genoeg om te kunnen stellen dat Nijmegen-Noord toen dichtbevolkt was en pas in de loop van middeleeuwen weer op dezelfde schaal bewoond werd als in de eerste eeuwen na het begin van de jaartelling.
Oppidum Batavorum, oudste stad van Nederland Het archeologisch onderzoek ten zuiden van de Waal heeft aangetoond dat de stad Nijmegen veel ouder is dan eind jaren tachtig nog verondersteld werd. Men dacht toentertijd dat de Romeinse stad Ulpia Noviomagus pas in de 2e eeuw na Chr. was ontstaan. Opgravingen op Kelfkensbos en directe omgeving (o.a. Josephhof, Hertogstraat, Gerard Noodtstraat) hebben inmiddels aangetoond dat de nederzetting Oppidum Batavorum, de directe voorganger van Ulpia Noviomagus, al rond het begin van onze jaartelling bestond. Dat Oppidum Batavorum een stad was bewijst de vondst van een segment van een triomfzuil die in 17 na Chr. in het Oppidum was opgericht ter ere van keizer Tiberius. Dat Nijmegen als enige stad in Nederland kan aantonen dat zij al in de vroeg Romeinse tijd een stad was, heeft ervoor gezorgd dat wij in 2005 het 2000-jarig bestaan van de stad konden vieren.
Ulpia Noviomagus
12
Toen tijdens de opstand van de Bataven Oppidum Batavorum in 70 na Chr. werd verwoest, werd op een andere plek ca. 1000 meter naar het westen, een nieuwe stad gebouwd, Ulpia Noviomagus. Ulpia verwijst naar de familienaam van Keizer Traianus (hij heette voluit Marcus Ulpius Traianus), die de stad tussen 98 en 102 na Chr. stadrecht verleende. De belangrijkste inwoners van de stad genoten ook het Romeinse burgerrecht. Dit blijkt uit de vondst in 1995 van een bronzen tabella, een document dat in 102 na Chr. werd opgesteld, waarop vier Bataafse mannen als getuigen tekenden met de naam ‘M. Ulpius’. Hiermee is Nijmegen de enige stad in Nederland die twee
Twee verguld zilveren fibulae, grafgiften uit het Merovingisch grafveld in Laauwik. keer stadsrechten heeft ontvangen, omstreeks 100 na Chr. van keizer Traianus en in 1230 na Chr. van de Duitse Rooms-koning Hendrik VII.
De donkere middeleeuwen Over de eeuwen na het vertrek van de Romeinen uit onze streken is weinig bekend. Ze werden niet voor niets lange tijd ‘de donkere middeleeuwen’ genoemd. Toch heeft het onderzoek op Nijmeegs grondgebied de afgelopen tijd veel nieuwe informatie over de Merovingische periode opgeleverd. In 1999 werden tussen de Raadhuisstraat en de Burchtstraat enkele graven gevonden uit het eind van de vijfde en het begin van de zesde eeuw. De graven lagen aan de voet van een grafheuvel waarin een aanzienlijk persoon begraven moet zijn geweest. Ze bevatten opmerkelijke vondsten, zoals ijzeren bijlen en een grote ijzeren lanspunt. Eén van de doden was zelfs bedekt met goudbrokaat.
Een Merovingisch grafveld in Laauwik Ook Nijmegen-Noord was bewoond in de vroege middeleeuwen. Dat bleek onder meer al uit de vondst van een grafveld aan de Azaleastraat, waar de elite in de zevende en achtste eeuw zijn doden bijzette. Archeologisch onderzoek in 2006 aan het Lentseveld leverde een zeer bijzondere Merovingische vondst op : een beslagstuk, versierd met goud en de kostbare steensoort almandine. Dat dit geen losse vondst was, bleek toen in 2011 aan het Lentseveld een grafveld uit de periode 450–600 werd ontdekt, waar 50 inhumaties (lijkbegravingen) en 19 crematies konden worden blootgelegd. Hierbij is sprake van een opvallende variatie in graf- en begrafenisgebruiken, waarover de archeologen veel gegevens verzamelden. Eén van de graven is het graf van een volwassen man. Hij is begraven in een houten kist die in een grafkamer is geplaatst. De overledene heeft verschillende bijgiften meegekregen in zijn graf, waaronder een schild, een lang zwaard en een lans. Dat in het graf ook voedsel meegegeven was, blijkt uit de botjes van een varken en een vogel. Waar we in de graven van mannen zwaarden, schilden en lansen aantreffen, zijn vrouwen meestal begraven met kralensnoeren, kammen, spinklosjes en mantelspelden. Het graf van een volwassen vrouw illustreert dat. De overledene was in een houten grafkist begraven. Binnen deze kist bevond zich niet alleen het skelet van de vrouw, maar lagen ook bijgiften. Het meest opvallend was het rijk gekleurde halssnoer van glazen kralen. Bij haar rechterbovenarm lag een spinsteentje van aardewerk. Ook vonden de archeologen een fragment van een mesje in het graf. Nader onderzoek van de begravingen en de bijgiften moet nog plaatsvinden.
13
Vestingstad Nijmegen Nijmegen was een van de laatste steden in Nederland die toestemming kreeg om de deels nog uit de middeleeuwen daterende stadsverdediging te slopen. In 1874 ging de stad voortvarend aan de slag met het slechten van de wallen en stadspoorten. De sloop is op de gevoelige plaat vastgelegd door Korfmacher en Ivens. Het archeologisch onderzoek van de afgelopen tijd op allerlei plaatsen in het centrum heeft ons een schat aan informatie opgeleverd over het tracé van de oudere fasen van de stadsverdediging. Zo werd in de zomer van 2011 een toren en stuk stadsmuur uit de vroege 15e eeuw ontdekt die onderdeel moeten hebben uitgemaakt van een dubbele ommuring van de stad. Vele Nijmegenaren kwamen een kijkje nemen op Plein 1944 om de resten van de oude muur te kunnen zien.
3.7 Het verleden verbeeld In de afgelopen jaren is er in Nijmegen veel gebeurd op het gebied van visualisatie van het verleden. In Nijmegen-Oost bijvoorbeeld is een wandelroute met informatiepanelen en audiotour gerealiseerd, waarlangs op verschillende plekken het Romeins verleden zichtbaar en beleefbaar is gemaakt. Zo is in de Eikstraat een één-op-één reconstructie verrezen van de keizerszuil die ooit in de eerste eeuw na Chr. op deze plek door de Romeinen werd opgericht. Op drie plaatsen langs de wandelroute staan digitale tijdvensters die met filmpjes over het leven van 2000 jaar geleden de wandelaar in staat stellen een kort moment terug in de tijd te stappen. Tevens zijn ter hoogte van het appartementencomplex Ubbergseveldweg 117–119 de contouren van de poort naar het Romeinse legerkamp met lage muurtjes gevisualiseerd. In het centrum zijn de Loden Lady in de Burchtstraat en de godenpijler op het Kelfkensbos natuurlijk bekende visualisaties van de Romeinse periode. Ook het middeleeuwse verleden van Nijmegen is her en der zichtbaar gemaakt (Hertogplein, Gedeputeerdenplaats, Korenmarkt), terwijl in het Hunnerpark nog steeds een deel van de middeleeuwse stadsmuur te zien is. In 2013 / 2014 zal de ‘Verloren Toren’, tijdens archeologisch onderzoek op Plein 1944 gevonden, een plek krijgen in de fietsenkelder onder het opnieuw ingerichte plein. Nijmegen heeft ook in de komende jaren de ambitie haar verleden op allerlei manieren beleefbaar te maken. Hiervoor is de visie en het plan van aanpak Het Verleden Verbeeld geschreven. In de Erfgoednota zal deze ambitie verder uitgewerkt worden.
De ‘Verloren toren’ wordt ingepakt ter voorbereiding op transport naar de opslag. 14
4 Het Verdrag van Valletta en de nieuwe wetgeving Nederland heeft in 1992 het Verdrag van Valletta van de Raad voor Europa ondertekend. Aanleiding voor dit verdrag was de constatering dat het archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook en vooral door allerlei ruimtelijke ontwikkelingen. Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta is de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In artikel 1 van het verdrag staat : Archeologische waarden worden gezien als een onvervangbaar onderdeel van het Europese culturele erfgoed en moeten daarom worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek, dat wil zeggen een opgraving (artikel 5). Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen (artikel 6). Op 1 september 2007 zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) en het Besluit Archeologische Monumentenzorg (Bamz), waarmee de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten, namelijk de Ontgrondingenwet, de Woningwet, de Wet Milieubeheer en het Besluit Ruimtelijke Ordening, werden gewijzigd. De verantwoordelijkheid voor het bodemarchief is hiermee met name bij de gemeenten komen te liggen. De gemeenten hebben de taak gekregen uitvoering te geven aan de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologisch belang afwegen tegen de andere belangen. De belangrijkste verplichting als gevolg van de nieuwe wet is dat de gemeenteraad bij de vaststelling van bestemmingsplannen en beheersverordeningen dient aan te geven op welke wijze er rekening is of wordt gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Ook bij het voeren van vrijstellingsprocedures in het kader van bestemmingsplannen dient het archeologisch belang expliciet te worden meegewogen. Via de bestemmingsplannen kan de gemeenteraad voorschriften voor de omgang met archeologische waarden verbinden aan de aanvraag van een omgevingsvergunning of bij het afgeven van een ontheffing (resp. art. 39,40,41 Mw 1988). Tevens wordt van hen verwacht dat zij een archeologisch beleid met bijbehorende instrumenten ontwikkelen. Bij de invoering van de wet in 2007 heeft de minister van OCW de Tweede Kamer toegezegd de doelmatigheid en de effecten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) en het Besluit Archeologische Monumentenzorg (Bamz) na drie jaar te evalueren. Daartoe is in 2011 een onderzoek uitgevoerd. De evaluatie kijkt hoe archeologische monumentenzorg in de praktijk werkt. Aangezien de kern van de wet de betere bescherming van de archeologische waarden is, is in de eerste plaats onderzocht of door de invoering van het nieuwe stelsel de bescherming van de archeologische waarden verbeterd is en of dat op effectieve wijze is gebeurd. Daarbij is gekeken naar vier belangrijke themavelden : – de praktijk van de ruimtelijke ordening – de financiële kaders – de liberalisering van de archeologische bedrijfstak – het archeologisch kwaliteitssysteem en de kennisinfrastructuur. Daarnaast hebben opeenvolgende bewindspersonen verschillende toezeggingen gedaan aan beide Kamers. Deze toezeggingen zijn ook in de evaluatie betrokken. Daarom is ook onderzocht of gemeenten en provincies het archeologisch belang serieus oppakken in hun ruimtelijke ordening, of het uitgangspunt van gelijke concurrentieverhoudingen tussen overheidsorganisaties en particuliere ondernemingen in 15
voldoende mate wordt gerespecteerd en of de excessieve kostenregeling een zinvolle bijdrage levert aan het archeologiebeleid van provincies en gemeenten. Belangrijke conclusie van de landelijk uitgevoerde evaluatieonderzoek is dat de nieuwe wetgeving heeft geleid tot een betere bescherming van ons bodemarchief. Dit komt vooral omdat archeologie een verplicht onderdeel is geworden bij ruimtelijke afwegingen.
16
Funderingen, beerputten en kelders van huizen aan de voormalige Scheidemakersgas tijdens de opgraving aan de Scheidemakershof.
5 Het Nijmeegse archeologiebeleid 5.1 Implementatie nieuwe wetgeving in Nijmegen, 2007 tot heden De herziene Monumentenwet verlangt van gemeenten dat in bestemmingsplannen wordt aangegeven op welke wijze er rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Nijmegen heeft er aanvankelijk voor gekozen om op basis van het toen vigerend archeologisch beleid de archeologische waarden en verwachtingen in bestemmingsplannen te gaan opnemen. Wel is naar aanleiding van het bovengenoemd rapport Archeologische Monumentenzorg Gemeente Nijmegen en het bijbehorende plan van aanpak Op grond van het Verleden de bestaande archeologische aandachtsgebiedenkaart uit 1996 geactualiseerd en omgezet in een Archeologische Beleidskaart, waarop per terrein of zone de archeologische waarde of verwachting is aangegeven. Bij deze actualisatie zijn op basis van bureauonderzoek en recente onderzoeksgegevens de begrenzingen van de terreinen aangepast, zijn nieuwe locaties toegevoegd en oude afgevallen. Van alle locaties op de beleidskaart zijn beschrijvingen gemaakt via een vast stramien. In de afgelopen vijf jaar zijn veel bestemmingsplannen geactualiseerd op basis van het vigerend archeologische beleid. Tevens is een groot aantal partiële herzieningen en postzegelplannen van een archeologische paragraaf voorzien. Daarin is steeds voor het betreffende plangebied aangegeven wat de archeologische waarde of verwachting van het betreffende gebied was. Voor de vertaling naar de verbeelding en de planregels (dubbelbestemming) zijn aan de verschillende waarden ook archeologische maat regelen verbonden. Zo zijn gebieden waarvan we zeker weten dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, steeds aangegeven op de verbeelding en is in de regels opgenomen dat de archeologische waarden beschermd dienen te worden. Voor het gebied met waarde 1 (lage tot middelhoge archeologische verwachting) werd niets geregeld in bestemmingsplannen. Terreinen met waarde 4 zijn de archeologische rijksmonumenten. Zij zijn via de Monumentenwet 1988 beschermd.
5.2 Nieuw beleid Toch is in de afgelopen jaren steeds vaker de behoefte gevoeld om het gemeentelijke archeologiebeleid up-to-date te brengen met de nieuwste ontwikkelingen om zo de implicaties van de herziene Monumentenwet ook in het Nijmeegse beleid een duidelijke plaats te geven en tegelijkertijd de in de loop der jaren gegroeide situatie vast te leggen. In een startnotitie werden reeds de uitgangspunten en het kader voor het nieuwe archeologiebeleid uiteengezet en werd een voorlopige koers en richting voor het nieuwe beleid gepresenteerd, De beleidsruimte die Nijmegen kiest, wordt hieronder toegelicht. Hierbij zoeken we naar een goede balans tussen de wettelijke verplichtingen enerzijds en de beleidsvrijheid die we als gemeente hebben om vorm te geven aan de archeologische monumentenzorg op Nijmeegs grondgebied anderzijds, tussen onze verantwoordelijkheid voor ons rijke bodemarchief en de (soms hoge) kosten voor het archeologisch onderzoek. Het instrument om dit beleid vorm te geven is de archeologische beleidskaart.
5.3 De archeologische beleidskaart Nijmegen In 2006 is als beleidsinstrument de Archeologische Beleidskaart ontwikkeld op basis van de in 1996 vastgestelde aandachtsgebiedenkaart. De beleidskaart is in de afgelopen tijd, zoals hierboven beschreven, al gebruikt bij actualisaties van bestemmingsplannen. De beleidskaart kent 5 verschillende waarden, die met kleuren worden aangegeven. Aan de verschillende waarden is een archeologische maatregel gekoppeld. De beleidskaart legt de stand van kennis vast en vormt dus altijd een momentopname. Door nieuw onderzoek en uitwerking van oude onderzoeksgegevens zullen steeds nieuwe inzichten worden verkregen, wat ertoe kan leiden dat de begrenzing van de terreinen ruimer of beperkter wordt of zelfs terreinen van de kaart verdwijnen. Een
17
regelmatige bijstelling van de archeologische beleidskaart (minimaal eens per 2 jaar) is dan ook noodzakelijk.
Waarde 4 De rode terreinen (waarde 4 ; 1% van het Nijmeegse grondgebied) bevatten zulke belangrijke archeologische resten dat ze zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988. Behoud van deze resten staat voorop. Voor ontwikkelingen op deze terreinen dient bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een monumentenvergunning ex artikel 11 van de Monumentenwet te worden aangevraagd.
Waarde 3 Voor de terreinen, aangegeven met de bruine kleur (waarde 3 ; 20 % van het Nijmeegse grondgebied) staat het vast dat zich archeologische resten in de bodem bevinden en daarom dient in alle gevallen waarbij de grond wordt verstoord en behoud of inpassing van de archeologische waarden (behoud in situ) niet mogelijk is, archeologisch onderzoek plaats te vinden.
Waarde 2 De terreinen, aangegeven met de lichtbruine kleur (waarde 2 ; 16% van het Nijmeegse grondgebied), onderscheiden zich vanwege een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Het betreft ten zuiden van de Waal met name de vermoedelijke tracés van verschillende Romeinse wegen. Ten noorden van de Waal betreft vooral ook het terreinen waar, op grond van de directe nabijheid van een bekende archeologische vindplaats, een hoge archeologische verwachting geldt. Voor deze categorie gelden geen archeologische maatregelen bij ingrepen in de bodem met een oppervlak kleiner dan 100 m2. Hier sluiten wij aan bij de vrijstellingsgrens, die de Monumentenwet biedt.1
Waarde 1 In het gebied aangegeven met een witte kleur (waarde 1; 58% van het Nijmeegse grondgebied) is nog geen onderzoek gedaan en is het onbekend waar archeologische resten zich kunnen voordoen. De archeologische verwachting voor deze gebieden is laag tot middelhoog te noemen, maar dat betekent niet dat er geen relevante archeologische sporen, met name uit de prehistorie en Romeinse tijd, kunnen worden aangetroffen. Daarom kiezen wij ervoor dat bij bodemingrepen die een oppervlak van 2500 m2 of groter betreffen, er tenminste een archeologisch vooronderzoek moet worden uitgevoerd. In plangebieden met een dergelijke omvang of groter bestaat een gerede kans dat bij het uitvoeren van een inventariserend booronderzoek of een proefsleuvenonderzoek nog onbekende archeologische resten worden ontdekt en gewaardeerd.
Waarde 0 Op de groene terreinen gelden geen restricties (waarde 0,5% van het Nijmeegse grondgebied). Hier is de bodem door eerdere graafwerkzaamheden zodanig verstoord dat er geen archeologische waarden aangetroffen kunnen worden.
5.3 Vrijstellingsgrenzen Zoals boven beschreven hebben we bij actualisaties van bestemmingsplannen in de afgelopen jaren aan de verschillende archeologische waarden archeologische maatregelen gekoppeld. Het uitgangspunt was dat in gebieden of op terreinen die met de waarde 3 zijn gekwalificeerd, alle werkzaamheden in de bodem beneden 30
18
1. De wetgever heeft voor deze vrijstelling gekozen vanuit het oogpunt dat bij onderzoek in gebied met een hoge archeologische verwachting, maar kleiner dan 100 m2 de resultaten van het onderzoek in veel gevallen niet zullen opwegen tegen de kosten.
centimeter onder maaiveld voorafgegaan moesten worden door archeologisch onderzoek (indien behoud in situ niet mogelijk was gebleken). Voor de waarde 2 gebieden gold een vrijstelling van 3o m2 en 30 centimeter, m.a.w. ingrepen in de bodem die kleiner waren dan 3o m2 en niet dieper gingen dan 30 centimeter waren vrijgesteld van archeologische maatregelen. Nu we enkele jaren ervaring hebben opgedaan met deze vrijstellingsgrenzen stellen we voor in Nijmegen de volgende vrijstellingsgrenzen te hanteren. Met de inwerkingtreding van de WABO in 2010 kunnen op grond van het bestemmingsplan (bouw)werken van 5o m2 onder bepaalde voorwaarden vergunningvrij toegelaten worden (bij de aanleg van zwembaden gaat het zelfs over 75m2). Daar sluiten wij nu bij aan : er wordt nu gekozen voor een vrijstelling van archeologische maatregelen van 5o m2 in gebieden met de classificatie waarde 3. In gebieden die gekwalificeerd zijn met de waarde 2 sluiten we ons aan bij de wettelijke vrijstelling van 10o m2, met andere woorden, wanneer de ingrepen in de bodem waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, een oppervlakte betreffen dat kleiner is dan 10o m2, dan zullen er geen archeologische voorwaarden verbonden worden aan de verlening van de vergunning. In de afgelopen tijd is gebleken dat de beperking van de vrijstelling in de waarde 2 zone tot 30 m2 niet nodig is. In gebieden met waarde 1 geldt op grond van geomorfologische en geologische eigenschappen een lage tot middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. We verlangen in deze gebieden bij grote ingrepen in de bodem (>250o m2) een archeologisch vooronderzoek, omdat bij dergelijke grootschalige bodemingrepen de kans aanwezig is dat er archeologische sporen worden aangetroffen. Naast de vrijstellingen in vierkante meters geldt er ook nog een vrijstelling in diepte. In Nijmegen hebben we die gesteld op 0,3o m. Deze dertig centimeter is de gemiddelde dikte van de bouwvoor op het (voormalige) platteland, en is, in de jarenlange ervaring van de Nijmeegse archeologen, de gemiddelde diepte van de verstoorde bovengrond in de stad. In sommige gevallen kunnen de relevante sporen pas op een dieper niveau voorkomen, maar het komt ook voor dat de archeologische resten direct onder de klinkers te voorschijn komen. Enkele voorbeelden : Op de Hessenberg zijn er diverse begravingen aangetroffen op een diepte van 30 centimeter onder het huidige maaiveld rond de funderingsresten van een 15e-eeuwse kapel. Op de afbeelding hieronder is te zien hoezeer ook kleine ingrepen, zoals het leggen van pvc buizen, deze sporen kunnen vernietigen.
Begravingen op de Hessenberg.
19
Verstoorde archeologische sporen aan de Bosweg in Nijmegen-Oost. In Nijmegen Oost kunnen de archeologische sporen ook direct onder de bouwvoor voorkomen. De afbeelding hierboven laat een tuin zien aan de Bosweg waar dicht onder het gras al de zogenaamde C-horizont zichtbaar is. De C-horizont is de onverstoorde natuurlijke bodem, waarop de archeologische sporen zich het duidelijkst aftekenen. Deze sporen worden direct verstoord door werkzaamheden zoals hier afgebeeld. Een derde locatie waar de archeologische sporen relatief ondiep voorkomen, is het Kops Plateau. Hier zijn bij opgravingen de Romeinse weggreppels en resten van een Romeins wegdek direct onder de graszoden aangetroffen. Dit komt omdat het Kops Plateau in het begin van de 19de eeuw deels is afgegraven ten behoeve van de aanleg van vestingwerken in het oosten van Nijmegen. Het vierde voorbeeld komt van de Gruitberg. Duidelijk te zien is hoe dicht de sporen onder het huidige straatniveau liggen. De twee rechthoekige stenen constructies zijn kelders uit de 18de eeuw, de rechthoekige kuil linksonder is een Romeins graf uit de vierde eeuw na Chr. Een tweede graf bevindt zich in het midden van de foto.
20
Romeinse graven en kelders en putten uit de 18e eeuw op de Gruitberg.
De voorbeelden laten duidelijk zien dat in Nijmegen, met in de ondergrond een stuwwal en de daaraan gerelateerde spoelzandwaaier-hoogvlakte, het reliëf vroeger veel grilliger was dan tegenwoordig, met op korte afstand soms grote niveauverschillen. Het huidige maaiveld is op veel plaatsen geëgaliseerd en daardoor veel minder reliëfrijk dan voorheen, terwijl in de ondergrond die verschillen nog wel aanwezig zijn. Dat kan betekenen dat op sommige plaatsen de archeologie direct onder de stoep of de graszoden begint, en op andere plaatsen pas op één meter diepte of meer. Het is daarom gerechtvaardigd om in Nijmegen uit te gaan van een standaard vrijstellingsdiepte van 30 centimeter. Wanneer is aangetoond of kan worden aangetoond dat de archeologische sporen pas op een dieper niveau voorkomen, kunnen we voor die locatie of dat gebied een vrijstelling dieper dan de 30 centimeter vastleggen. Dit alles wordt nog eens samengevat in de volgende matrix. waarde
% van grondgebied Nijmegen
categorie
eisen archeologie
beleidsdoelstelling
Archeologische rijksmo numenten
1%
Waarde 4
Volgens Monumentenwet 1988 dient voor alle wijzigingen van het monument een vergunning te worden aangevraagd bij de minister
Behoud in situ
Terreinen van zeer grote archeologische waarde
20%
Waarde 3
Onderzoek verplicht voor bodem ingrepen > 50 m2 (of 75 m2 bij zwembad) en dieper dan 0,30 m. (tenzij is gebleken dat de arche ologische resten op een dieper niveau pas worden aangetroffen)
1. Behoud in situ. 2. Als behoud niet mogelijk is, vei ligstellen van de archeologische informatie dmv. opgraving of een archeologische begeleiding
Terreinen met een hoge archeologische verwachting
16%
Waarde 2
Onderzoek verplicht voor bo demingrepen > 100 m2 (=wettelijk vastgelegde vrijstellingsgrens) en dieper dan 0,30 m (tenzij is geble ken dat de archeologische resten op een dieper niveau pas worden aangetroffen)
1. Vooronderzoek om vast te stellen of archeologische resten worden bedreigd 2. Indien van toepassing veilig stellen van de archeologische informatie dmv. opgraving of een archeologische begeleiding
Zone met lage archeologische of onbekende verwachting
58%
Waarde 1 Via verordening onderzoek verplicht voor ingrepen > 2500 m2 en dieper dan 0,30 m (tenzij is gebleken dat de archeologische resten op een dieper niveau pas worden aangetroffen)
1. Vooronderzoek om vast te stellen of archeologische resten worden bedreigd 2. Indien van toepassing veilig stellen van de archeologische informatie dmv. opgraving of een archeologische begeleiding
Zone zonder waarde / verwachting
5%
Waarde 0
nvt
Geen
5.4 Archeologievriendelijk bouwen Om de archeologische waarden in de bodem te bewaren en toch een terrein te kunnen ontwikkelen, wordt er gezocht naar manieren om te bouwen en tegelijkertijd zo min mogelijk schade toe te brengen aan de archeologische overblijfselen. Men noemt dit ook wel ‘archeologievriendelijk bouwen’. Hieronder verstaat men bijvoorbeeld het aanbrengen van een ophoging en / of het toepassen van een ondiepe fundering. Ook het gebruik van geschroefde palen in plaats van geheide palen in het plangebied kan er toe leiden dat de verstoring van het archeologisch bodemarchief wordt geminimaliseerd. In Nijmegen-Noord is in het plangebied Sportpark Groot Oosterhout een deel opgehoogd met 1–1,5 meter grond en is een open verharding toegepast. Op deze manier kon de onderliggende vindplaats in de bodem worden behouden en zijn de kosten voor een archeologisch onderzoek uitgespaard. Een ander voorbeeld van archeologievriendelijk bouwen betreft een nieuwbouwlocatie aan de Broekstraat in Lindenholt. Het archeologisch vooronderzoek had uitgewezen dat de bodem hier vele sporen uit de ijzertijd bevatte. Na overleg heeft
21
de ontwikkelaar de bouwplannen zodanig aangepast dat er minder diep gefundeerd behoefde te worden. Hierdoor kon het merendeel van de nederzettingssporen in de bodem bewaard blijven. Er is in Nederland en in Nijmegen overigens nog relatief weinig ervaring opgedaan met de toepassing van dergelijke archeologiebesparende maatregelen en met de effecten die ze kunnen hebben op het bodemarchief op de langere termijn. Het is dan ook van belang om de vindplaatsen waar archeologiebesparende maatregelen zijn toegepast, te monitoren om informatie te verzamelen over de effecten van deze maatregelen op het bodemmilieu en daarmee op de te behouden vindplaatsen.
5.5 De Nijmeegse onderzoeksagenda: effectief en efficiënt De minister heeft aan gemeentes de rol toebedeeld de omgang met de archeologische waarden binnen hun grondgebied vorm te geven en daarbij – uiteraard binnen de grenzen van de wet - eigen keuzes te maken, want niet alle resten uit het verleden zijn van gelijk belang. Gemeenten kunnen er voor kiezen bepaalde zaken uitgebreider te onderzoeken dan andere, of juist omgekeerd. Diverse gemeenten (bijv. de gemeente Enschede, Den Haag, Leiden en Gorinchem) hebben inmiddels een gemeentelijke onderzoeksagenda opgesteld en geven sturing aan de uitvoering van het archeologisch onderzoek en de uitwerking ervan aan de hand van de daarin geformuleerde onderzoeksvragen. Op basis van de kennis die in de afgelopen jaren is vergaard maken de Nijmeegse archeologen bij elk onderzoek opnieuw keuzes over wat niet, minder of juist erg belangrijk is. Hiermee stellen zij prioriteiten in het onderzoek, kunnen zij effectief en efficient werken en maatwerk leveren, zowel ‘in het veld’ als bij de uitwerking van het archeologisch onderzoek. Bij de meeste onderzoeken die in Nijmegen worden uitgevoerd beperken we ons tot dat wat de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie van ons vraagt, eigenlijk het wettelijk minimum. Ook binnen dit wettelijke minimum beperken we ons bij de uitwerking tot die zaken die noodzakelijk zijn om goed onderbouwd ‘het verhaal’ te reconstrueren. Daarnaast zijn er voorbeelden te noemen van onderzoeken die meer verdienen dan een dergelijke aanpak (zie kader). Dat meerdere kan niet ten laste gebracht worden van de initiatiefnemer, maar daarvoor zoeken we aanvullende fondsen en/of partners die dit onderzoek op eigen kosten willen en kunnen uitvoeren. De aanzet tot een Nijmeegse onderzoeksagenda (als bijlage bijgevoegd) is de start om de keuzes die Nijmegen maakt ten aanzien van het onderzoek van haar bodemarchief vanuit de vraagstellingen aan te kunnen sturen en tevens transparant en operationeel te maken. De definitieve onderzoeksagenda zal eind 2012/begin 2013 aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
Specialistisch onderzoek van menselijk botmateriaal, zoals DNA- en isotopenonderzoek, kan antwoord geven op vragen over herkomst en familieverbanden. Het DNA-onderzoek van de 50 inhumaties (lijkbegravingen) en 19 crematies die in 2011 aan het Lentseveld in Nijmegen-Noord werden blootgelegd, kan de familierelaties binnen het grafveld blootleggen. Het isotopenonderzoek kan informatie bieden over de geboortestreek van de overledenen. Dergelijk onderzoek leert ons iets over de bevolkingssamenstelling in het vroege Nijmegen en is tevens van internationaal belang omdat het iets zegt over migratiestromen in Europa in die tijd. Echter, bij de uitwerking beperken wij ons tot een basisuitwerking volgens de wettelijke normen. Om het DNA- en isotopenonderzoek te kunnen uitvoeren zoeken wij partners die dit onderzoek willen uitvoeren en bekostigen (bijvoorbeeld universiteiten via promovendi). 22
6 Het instrumentarium Omdat op dit moment een deel van de vigerende bestemmingsplannen geen adequaat regime biedt voor de omgang met de archeologische waarden, zullen we een facetbestemmingsplan archeologie opstellen. Hiermee wordt de omgang met de archeologische waarden voor het hele grondgebied van Nijmegen in één klap geregeld, wordt recht gedaan aan de rechtsgelijkheid voor alle inwoners en wordt eenduidigheid gecreëerd in de hele stad. Naast het facetbestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd om archeologische gemeentelijke monumenten aan te wijzen. Hiervoor dient de erfgoedverordening aangepast te worden.
6.1 Een facetbestemmingsplan In het (facet) bestemmingsplan – ook wel paraplubestemmingsplan genoemd – wordt gedetailleerd vastgelegd wat de bestemming van de grond is. Het is juridisch bindend en daardoor een zeer geschikt instrument om archeologische waarden te beschermen. In het facetbestemmingsplan worden de archeologische waarden voorzien van een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming geldt boven de (hoofd)bestemmingen van de gronden. Met de inwerkingtreding van het facetbestemmingsplan voor de archeologie komen de regels voor de bescherming van archeologische waarden in vigerende bestemmingplannen te vervallen. De bestemmingsplannen waarin nog geen regels voor de bescherming van archeologische waarden zijn opgenomen, krijgen via de regels van het facetbestemmingsplan op dit punt een aanvulling op de geldende regels voor de betreffende gronden. Op deze manier wordt er een uniforme archeologische regeling in het leven geroepen die voor alle bestemmingplannen geldt, tenzij er in een bestemmingsplan een heel specifieke archeologische regeling is opgenomen. In dat geval blijft deze bijzondere regeling gelden. In de bijlagen bij de toelichting op het facet-bestemmingsplan, is aangegeven voor welke plannen de bijzondere regeling van kracht blijft. De gebieden met een archeologische waarde krijgen, zoals gezegd, de dubbelbestemming Waarde-archeologie. De archeologische waarde van het gebied wordt bovendien, conform de archeologische waardenkaart, aangeduid. In gebieden met waarde 2 geldt een archeologische (dubbel)bestemming met een ondergrens van 10o m2. Indien er ten behoeve van de andere op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt
Plankaart met de dubbelbestemming Waarde Archeologie-3.
23
opgericht van meer dan 10o m2 dan wel de bodem moet worden geroerd, dient er een rapport te worden overlegd waarin de aanwezigheid van archeologische waarden wordt vastgesteld en waarin wordt aangegeven hoe men met deze waarde om zal gaan. In gebieden met waarde 3 geldt de ondergrens van 5o m2 voor wat betreft de planologische bescherming. Bij bouw- en grondwerkzaamheden op deze terreinen is het uitgangspunt behoud in situ via planaanpassing of eventueel inpassing van archeologische resten. Indien er ten behoeve van de andere op de gronden geldende bestemming een bouwwerk wordt opgericht van meer dan 5o m2 dan wel de bodem moet worden geroerd, dient er een rapport te worden overlegd waarin de archeologische waarden worden beschreven en waarin wordt aangegeven hoe men met deze waarden om zal gaan.
6.2 Een erfgoedverordening De modernisering van het monumentenbeleid noopt tot een aanpassing van de gemeentelijke monumentenverordening. In overeenstemming met landelijk beleid zal ook de Nijmeegse verordening worden omgevormd tot een erfgoedverordening, waarin zowel de monumentenzorg als de zorg voor het archeologisch erfgoed wordt opgenomen. Via een erfgoedverordening kunnen nadere regels gesteld worden aan de uitvoering in het algemeen van archeologisch onderzoek in Nijmegen (dus niet alleen aan onderzoek op gemeentelijke monumenten) en het toezicht daarop. In de WABO is vastgelegd dat onder bepaalde omstandigheden bouwactiviteiten met een omvang van maximaal 5o m2 vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd. Dat kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat in waarde 3 gebieden belangrijke archeologische sporen ongezien kunnen verdwijnen. Om dat te voorkomen bestaat de mogelijkheid om gemeentelijke archeologische monumenten aan te wijzen. Een terrein kan dan als gemeentelijk archeologisch monument aangewezen worden wanneer de aard en omvang van de archeologische resten is vastgesteld en is bepaald dat deze resten op grond van zeldzaamheid, wetenschappelijke informatie en beleefbaarheid van belang zijn voor en / of kunnen bijdragen aan de bewoningsgeschiedenis van Nijmegen. Wanneer men op een dergelijk terrein wil bouwen of de grond om een andere reden wil roeren, dient hiervoor een vergunning aangevraagd te worden. Aan de verlening van de vergunning kan het College van Burgemeester en Wethouders voorwaarden verbinden ten aanzien van het behoud van de archeologische waarden, maar ook ten aanzien van het uit te voeren archeologisch onderzoek. Verder wordt in de verordening een regeling opgenomen voor de compensatie van kosten die in redelijkheid niet volledig toe te rekenen zijn aan de initiatiefnemer (excessieve kosten). In de verordening wordt aangegeven wie aanspraak kan maken op compensatie en wat de criteria zijn die hierbij worden gehanteerd. Zie ook hoofdstuk 7.
24
Houten waterput aangetroffen in Smitjesland in Lent
7 Communicatie De communicatie over het archeologisch onderzoek en de resultaten ervan is van groot belang. Door te informeren, door de betekenis van het archeologisch werk over te dragen, proberen wij draagvlak te verkrijgen voor ons beleid. Om het publiek te informeren brengen we publicaties uit, of dragen bij aan de totstandkoming van publicaties. We geven lezingen over ons werk en organiseren excursies naar opgravingen. Daarnaast organiseren wij evenementen zoals de Open Depotdag Archeologie en nemen deel aan publieksactiviteiten die door derden worden georganiseerd, bijvoorbeeld Het weekend van de archeologie. Daarnaast dragen wij met kennis bij aan diverse educatieve projecten en geven gastlessen aan scholen. Wij leveren bijdragen aan tentoonstellingen (o.a. in Museum Het Valkhof), maar richten ook zelf exposities in, bijvoorbeeld in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis. Onder de titel ‘Verre voorouders – Merovingers in Lent’ is in december 2011 kleine tentoonstelling ingericht in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis over de bijzondere vondst van een Merovingisch grafveld in Nijmegen-Noord. In het Lentseveld legden de archeologen van de gemeente Nijmegen in 2011 50 inhumatiegraven en 19 crematies of brandgraven uit de periode 475 en 600 n. Chr. bloot. Aan de overledenen waren allerlei grafgiften meegegeven. Er werden zwaarden, lanspunten en schildknoppen aangetroffen, maar ook kralensnoeren, spinklosjes, gordelkralen en benen kammen.
25
TERUG NAAR
FORT KNODSENBURG OPGRAV ING
Links de stenen fundering van het bruggenhoofd. Rechts daarvan de palen van een houten brug en het begin van de
De palen van de houten brug en de rand van de gracht die zich als een donkere baan rechts op de foto aftekent.
gracht. De gracht is in het vlak en in de wand van de opgravingsput te herkennen aan de donkere vulling.
Archeologisch onderzoek
Soldaat
Archeologen van de gemeente Nijmegen doen onderzoek in het gebied van de dijkteruglegging ten noorden van de Waal. Ze hebben zowel ten oosten als ten westen van de Prins Mauritssingel proefsleuven aangelegd om te kijken of er in het gebied archeologische resten in de bodem aanwezig zijn en of deze nog intact zijn. Ook op de plek waar ooit fort Knodsenburg lag, zijn opgravingen aan de gang.
Tot hun verrassing vonden de archeologen net buiten de gracht van de oudste fase van fort ook een soldaat. De man was begraven met een hand over zijn borst en de andere over zijn buik. Bij het verder schoonmaken en blootleggen van de skeletresten troffen de archeologen drie musketkogels aan : onder de rechterarm, in zijn borstkas en in zijn rug. Hij is door deze kogels gestorven. De kleren van de begraven soldaat zijn helemaal vergaan, afgezien van 16 tinnen knopen. Er zijn ook nog 5 bronzen ringen gevonden en een ijzeren mesje. Hij had geen wapens of een helm bij zich : die konden zijn makkers nog goed gebruiken. De knopen dateren uit het eind van de 16e eeuw, de tijd dat er veel om Knodsenburg werd gevochten.
In juni werden de houten palen van de ophaalbrug van de hoofdingang gevonden. De opgevulde gracht waarover de brug lag was nog goed in de zijwand van de opgravingsput te zien. Ook zijn de fundamenten van het bruggenhoofd vrijgelegd. Op een plattegrond uit ongeveer 1670 is een rondeelvormige toegang met een houten brug te zien, waarschijnlijk het deel dat weer tevoorschijn is gekomen.
Detailopname van de soldaat in zijn graf en links daarvan de aangetroffen knopen. In rood is de positie van twee van de drie kogels aangegeven, in geel een aantal van de knopen.
Geen uniform Als de soldaat inderdaad aan het eind van de 16e eeuw is gestorven, kan hij tot de Staatse of de Spaanse troepen hebben behoord. Aan de hand van de vondsten is dat echter niet vast te stellen, omdat soldaten in die tijd nog geen uniform droegen. Ze waren te herkennen aan de kleuren Behalve de sporen van het fort zelf vonden de archeologen ook wapentuig, zoals twee stukken van de loop van een kanon. Dit zijn restanten van ontplofte kanonnen.
van een lint of een pluim op hun helm of hoed. Spanjaarden droegen bijvoorbeeld vaak de kleur geel of rood. Verder was een klein rood kruis op de kleding een teken dat een soldaat in Spaanse dienst was. De soldaten van het Staatse leger gebruikten natuurlijk als herkenningsteken de kleur oranje.
Het archeologisch onderzoek vindt plaats vanwege de werkzaamheden voor het plan Ruimte voor de Waal Nijmegen, een onderdeel van het landelijke programma Ruimte voor de Rivier. De Lentse Waaldijk wordt teruggelegd en in de uiterwaarden wordt een nevengeul aangelegd. Hierdoor ontstaat er als het ware een eiland in de Waal. Eind 2015 moet het werk zijn afgerond.
26
Soldaat met arquebus, de voorloper van het musketgeweer. Jacob de Gheyn, begin 17e eeuw.
Poster uit de expositie ‘Terug naar Knodsenburg’ in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis.
8 Effecten van het nieuwe beleid Er zijn twee onderscheiden groepen, de ontwikkelaars van grote ruimtelijke projecten enerzijds en de particulier anderzijds, die te maken krijgen met de effecten van het nieuwe archeologische beleid. Voor de ontwikkelaars van grote ruimtelijke projecten verandert er in de praktijk niets. Ook nu al dragen zij de kosten van het archeologisch onderzoek, veelal via de grondexploitatie, geregeld in de anterieure overeenkomsten. Voor veel particulieren verandert er ook weinig tot niets. Zij wonen of hebben een bedrijf in een van de delen van Nijmegen, waarvoor een geactualiseerd bestemmingsplan vigerend is, waarin reeds rekening is gehouden met de archeologische waarden en verwachtingen. Degenen, die wonen of een bedrijf hebben in een gebied, waar het bestemmingsplan nog geactualiseerd dient te worden, zullen door het nieuwe beleid en door de vaststelling van het paraplubestemmingsplan versneld met de zorg voor het bodemarchief te maken krijgen.
De fundamenten van de Hertsteeg- of Hertogpoort aan het Hertogplein.
27
28
Zuiderveld Ressen : inhumatiegraven uit de ijzertijd.
9 Financiering Met de herziene Monumentenwet is het veroorzakerprincipe geïntroduceerd. Initiatiefnemers – en dat kunnen particuliere exploitanten zijn, de gemeente zelf of andere overheden – worden verplicht de kosten van het archeologische onderzoek voor hun rekening te nemen. De overweging hierbij is dat de initiatiefnemer wordt uitgedaagd om het erfgoed op een goede wijze te integreren in de voorgenomen ontwikkeling om zo het bodemarchief zo veel mogelijk intact te laten.
9.1 Kosten tot nu toe In de praktijk wordt de kosten voor het archeologisch onderzoek dat in Nijmegen wordt uitgevoerd, in veel gevallen gefinancierd vanuit de grondexploitatie en geregeld in de anterieure overeenkomsten. PM : hier komt nog een overzicht van kosten van verschillende onderzoeken in relatie tot de bouwsom
9.2 Wat kost archeologisch onderzoek voor de initiatiefnemer Wanneer het niet mogelijk is om archeologievriendelijk te bouwen en het bodemarchief intact te laten, zal de initiatiefnemer de kosten dienen te betalen van het archeologisch onderzoek. Voor een archeologisch onderzoek moet altijd een Programma van Eisen worden opgesteld. Kosten hiervan bedragen tussen de 1000 en 2000 euro, afhankelijk van de grootte van de ingreep en de complexiteit van de archeologie op de betreffende plek. Wanneer eerst een proefsleuvenonderzoek moet worden uitgevoerd om de omvang, gaafheid en inhoudelijke kwaliteit te bepalen bedragen de kosten van het veldwerk tussen de 20 en de 40 euro per m2, afhankelijk van de complexiteit van de archeologie op de betreffende plek (excl. opstartkosten). Wanneer dit in relatie tot het hele plangebied wordt berekend, hebben we het over gemiddeld 5 euro per m2. De kosten van de uitwerking van de gegevens die zijn verzameld tijdens het veldwerk en van een rapportage van de onderzoeksresultaten bedragen 50–75% van de veldwerkkosten. Wanneer uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat een opgraving moet volgen om de archeologische sporen te documenteren, dan bedragen de vervolgkosten voor een opgraving tussen de 30 en de 60 euro per m2 per aangelegd vlak. Bij opgravingen worden gemiddeld 2–4 vlakken per opgravingsput aangelegd ; in uitzonderlijke gevallen zijn er 8–10 vlakken nodig om de archeologische sporen goed te documenteren. De kosten van de uitwerking van de gegevens die zijn verzameld tijdens de opgraving en de rapportage van de onderzoeksresultaten bedragen 50–75% van de veldwerkkosten.
Overzicht van kosten Programma van Eisen
€ 1000–2000 per onderzoek
opstartkosten
€ 1500–2000 per onderzoek
Proefsleuvenonderzoek met dekkingsgraad va 5–10% van plangebied
€ 20–40 per m2 per aangelegd vlak, gerekend per proefsleuf, óf bij grote ontwikkelingen gemid deld € 5 per m2, gerekend in relatie tot het hele plangebied
In merendeel van gevallen wordt maar 1 vlak aangelegd. Soms is 2e (controle) vlak nodig
Opgraving van bedreigde vindplaats
€ 30–60 per m2 per aangelegd vlak
Afhankelijk van plek in de stad ligt het aantal vlakken dat aangelegd moet worden gemid deld op de 2–4 vlakken met uitschieters naar 8–10.
Uitwerking en rapportage
50–75% van veldwerkkosten
29
9.3 Excessieve kosten Het kan voorkomen dat de kosten van archeologisch onderzoek in redelijkheid niet volledig toe te rekenen zijn aan de initiatiefnemer. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer op een locatie het bodemarchief zo rijk is dat de kosten voor het onderzoek en uitwerking excessief te noemen zijn. De wet biedt de initiatiefnemer de mogelijkheid om, in geval van excessieve kosten, een verzoek tot schadevergoeding in te dienen bij de gemeente. Op basis van artikel 4.2 WABO is een bestuursorgaan gehouden om de kosten die ontstaan door het verbinden van voorwaarden aan een omgevingsvergunning voor bouw-, sloop- of aanlegactiviteiten aan de aanvrager te vergoeden, voor zover deze niet in redelijkheid aan hem konden worden toegerekend. Dat betekent dat de gemeente in die gevallen waarin het verplicht gestelde archeologische onderzoek tot zeer hoge kosten voor de aanvrager leidt die kosten voor een deel moet compenseren. Tot op heden is er geen verzoek bij de gemeente binnengekomen waarbij een vergunninghouder op basis van artikel 4.2. WABO een beroep heeft gedaan op een gemeentelijke bijdrage in excessieve kosten. Nu er met de vaststelling van de beleidsnota archeologie en het facetbetemmingsplan archeologie een verplichting gaat gelden die vooral particulieren meer raakt dan in het verleden bestaat de kans dat men wel een beroep gaat doen op dit wetsartikel. Of en in welke mate dat zal gebeuren is moeilijk te voorspellen. Wel kent Nijmegen een uitzonderlijk rijk bodemarchief, hetgeen betekent dat in veel gevallen voorafgaand aan bouwactiviteiten archeologisch onderzoek zal moeten worden verricht. Er bestaan geen landelijke richtlijnen die aangeven boven welk percentage van de projectkosten de kosten van het archeologisch onderzoek als excessief kunnen worden aangemerkt. In den lande worden daarvoor verschillende percentages gehanteerd, variërend van één tot tien procent. Omdat dat als een feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld, is het aanvaardbaar om het percentage voor Nijmegen op 10% van de bouwsom vast te stellen. Vooral voor kleinere bouwwerken van particulieren in Nijmegen kunnen de kosten voor archeologisch onderzoek al gauw meer dan 10% van de totale bouwkosten bedragen. Er zijn globaal twee scenario’s om hiermee om te gaan. Scenario 1. Geen nadere regeling vaststellen. In dit scenario stelt raad wel het beleid vast alsmede het factbestemmingsplan (dat zijn doorwerking krijgt in bouwvergunningen), maar stelt geen nadere regeling vast voor excessieve kosten. Als iemand in dit scenario een claim indient op basis van artikel 4.2. Wabo dat zal het College op ad hoc basis daarover een besluit moeten nemen. Als de indiener van dit verzoek vervolgens tegen het besluit van B&W in beroep gaat zal de bestuursrechter uiteindelijk een oordeel vellen over wat als excessief beschouwd mag worden. Dit kan nadelig maar ook voordelig uitpakken voor de gemeente. Een nadeel van deze aanpak is dat de onduidelijkheid over wat ecxessief is, kan leiden tot relatief veel kostbare juridische procedures. Scenario 2 Een Nijmeegse regeling voor excessieve kosten vaststellen. De gemeenteraad van Nijmegen treft via de erfgoedverordening een voorziening om in voorkomende gevallen de aanvrager van een omgevingsvergunning tegemoet te komen in excessieve kosten voor archeologisch onderzoek. Als de raad dit in een regeling vastlegt doet zij zelf een uitspraak over wat zij als excessieve kosten beschouwt en doet zij tevens een uitspraak over de mate van compensatie. Het voordeel is dat initiatiefnemers van tevoren weten waar ze financieel aan toe zijn en dat het aantal beroepsprocedures minder zal zijn dan in scenario 1. Een rechter zal bij beroepsprocedures uitgaan van deze regeling en een uitspraak zegt daarmee 30
gelijk iets over de regeling zelf. Als de regeling een of meermalen als redelijk wordt beoordeeld zal het aantal beroepsprocedures snel afnemen. De (sobere) regeling in scenario 2 geldt voor bouwprojecten waarvoor na 1 januari 2013 een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en verleend en luidt als volgt. Wanneer de kosten voor het verplicht gestelde archeologische onderzoek meer dan 10% van de bouwsom bedragen biedt de gemeente de aanvrager in beginsel voor het meerdere boven die 10% een nadeelcompensatie ter hoogte van maximaal 50% van de meerkosten met een limiet van € 25.000. De condities waaronder een compensatie wordt toegekend moeten nog nader worden uitgewerkt evenals de mogelijkheid om het gemeentelijke budget op jaarbasis te maximeren. In de praktijk betekent dit vooral een steun voor de particuliere initiatiefnemers met relatief kleine bouwprojecten waarbij de kosten van archeologisch onderzoek al gauw boven de 10% kunnen uitkomen. Ons College heeft een voorkeur voor scenario 2.
9.4 Financiële dekking Binnen de ISV1-middelen bestond er tot 2010 de mogelijkheid tot financiering van het archeologisch onderzoek bij particulieren met kleine bouwprojecten. Die middelen zijn na 2010 weggevallen bij de ISV2-regeling. Binnen het programma Ruimte en Cultuurhistorie is nu geen voorziening, noch is er financiële ruimte, om de kosten van nadeelcompensatie te dekken. We treffen in 2013 vooralsnog hiervoor geen specifieke voorziening, maar zullen in die gevallen waar wij wettelijk verplicht zijn nadeelcompensatie te bieden, dit via de bij financiële afwijkingen gebruikelijke route melden in de marap en volgens de vastgestelde uitgangspunten in eerste instantie binnen het programma dekking zoeken. Als de raad akkoord gaat met ons voorstel om een regeling voor excessieve kosten in te voeren zullen wij in het kader van de Perspectiefnota 2014 voorstellen doen voor een structurele dekking. Ook voor de uitwerking van oud onderzoek en communicatie geldt dat er in ISV1 nog middelen ter beschikking waren. In ISV2 zijn alleen middelen ter beschikking gesteld voor het programma ‘Verleden Verbeeld’ waaronder ook voorlichtings- en communicatie activiteiten. Vanaf 2015 is er geen budget meer beschikbaar.
Funderingen van bebouwing in Ulpia Noviomagus, aangetroffen tijdens onderzoek aan de Rijnstraat / Lekstraat.
31
Bij de bezuinigingen op het archeologisch bedrijf (dat vanaf 2014 geheel uit opdrachten gefinancier d moet worden) zijn er vanaf 2014 zowel voor oud onderzoek als voor communicatie geen algemene middelen meer beschikbaar. De activiteiten op het gebied van communicatie moeten dan uit de grondexploitatie of door externe opdrachtgevers betaald worden, maar of daar geld beschikbaar voor komt is afhankelijk van de initiatiefnemer. Oud onderzoek kan alleen maar uitgewerkt worden als er externe fondsen voor beschikbaar zijn. Wij verwachten hiervoor een structureel budget nodig te hebben van € 100.000,- per jaar. In het programma Ruimte en Cultuurhistorie is daar geen budgettaire ruimte voor. In 2013 zullen communicatie activiteiten voor archeologie alleen plaatsvinden als daar binnen projectbudgetten middelen beschikbaar zijn (zoals bijvoorbeeld bij het project Dijkteruglegging of het project Verleden Verbeeld). Voor oud onderzoek geldt hetzelfde. Wij zullen voorstellen voor een structureel budget betrekken bij de integrale afweging in het kader van de Perspectiefnota 2014.
32
Palen van de houten brug over de gracht van Fort Knodsenburg.
Bijlage 1 Archeologische beleidskaart De bijbehorende terreinbeschrijvingen zijn als separaat document beschikbaar.
Archeologische Beleidskaart Gemeente Nijmegen
N - 12
Versie 1.06
N - 13 N - 11
N - 14 N - 10
Legenda
N - 37
N - 09
N - 15
waarde 4
N - 21
N - 24
N - 16
waarde 3
N - 17
waarde 2
N - 18
N - 25
N - 39
N - 22 N - 23
N - 26 N - 08
waarde 1
N - 40
N - 04
waarde 0
N - 05
N - 27 N - 19
N - 06
N - 03
N - 20 N - 28
N - 07
N - 32
N - 30
N - 02 N - 33
N - 41 N - 36
N - 01 N - 34 Z - 33 N - 35
Z - 07
Z - 32 Z - 01 Z - 02 Z - 08
Z - 25
Z - 03
Z - 26
Z - 22
Z - 04
Z - 29 Z - 28
Z - 35
Z - 35
Z - 24
Z - 31
Z - 05 Z - 09
Z - 21
Z - 06
Z - 30 Z - 27
Z - 23
Z - 31
Z - 36
Z - 10
Z - 12
Z - 19 Z - 20
Z - 34
Z - 13 Z - 31
Z - 10
Z - 17 Z - 18
Z - 11
Z - 16
Z - 15
Z - 14
0
500
1000
1500
Meters
33
34
Kelders en beerputten van huizen aan de voormalige Oude Varkensmarkt die aan het licht kwamen tijdens de opgraving op Plein 1944.
Bijlage 2 Overzicht van de publicaties van Bureau Archeologie en Monumenten (stand mei 2012). De publicaties die betrekking hebben op projecten buiten de gemeentegrenzen zijn buiten beschouwing gelaten.
Archeologische Berichten Nijmegen
1
2 3 4
J.R.A.M. Thijssen, met medewerking van H.P. Boer, G.A. Keijzer & R.W. Reijnen, [1990] : Tussen stadsmuur en spoordijk. Archeologisch onderzoek aan de Stieltjesstraat / Kronenburgersingel, Gemeente Nijmegen, Nijmegen. H. van Enckevort & J.R.A.M. Thijssen, met bijdragen van J. van den Besselaar et al., 1996 [19992] : Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989–1995, Uniepers / Gemeente Nijmegen, Abcoude / Nijmegen, ISBN 9068251805. H. van Enckevort, J.K. Haalebos & J.R.A.M. Thijssen, 2000 : Nijmegen. Legerplaats en stad in het achter-land van de Romeinse limes, Uniepers / Gemeente Nijmegen, Abcoude / Nijmegen. H. van Enckevort & J.R.A.M. Thijssen, met bijdragen van C. Brok et al., 2000 : Graven op Mariënburg. Archeologisch onderzoek in het centrum van Nijmegen, Gemeente Nijmegen, Nijmegen, ISBN 9068252399.
Archeologische Berichten Nijmegen – basisrapportages
1
2 3 6 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
P.W. van den Broeke, 2002 : Vindplaatsen in Vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologische onderzoek in de Waalsprong 1996–2001. P.W. van den Broeke, 2002, met bijdragen van H. van Haaster et al. : Van Mesolithicum tot Romeinse tijd in Nijmegen-Ressen. Archeologisch onderzoek in een persleidingtracé door het monument Zuiderveld-west. P.W. van den Broeke, 2003, met bijdragen van E. Smits & J.T. Zeiler : Archeologische begeleiding in het tracé van de Betuweroute. Vindplaats 53 : Nijmegen / Ressen-Stationsweg. E.A.G. Ball & P.W.van den Broeke, 2007, met bijdragen van H. van Haaster et al. : Opgraving op ’t Klumke te Nijmegen-Oosterhout. Boeren uit het midden-neolithicum, de ijzertijd en de Merovingische periode op een zandrug in de oostelijke Betuwe. P.W. van den Broeke, 2008, met een bijdrage van E. Smits : Crematiegraven uit de vroege ijzertijd in Nijmegen-Lent. Archeologisch onderzoek aan de Steltsestraat. H. van Enckevort (red.), 2008 : Sleuven in het land. Inventariserend veldonderzoek op twee nederzettingsterreinen uit de ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen in Bergerden – gemeente Lingewaard. P.W. van den Broeke, 2008, met een bijdrage van J.T. Zeiler : Proefsleuven in het Lentseveld. De periferie van een vindplaats uit de late bronstijd te Nijmegen-Lent. E.N.A. Heirbaut & H. van Enckevort, 2009, met bijdragen van M. Driessen et al. : Verdedigingswerken van de Romeinse Legerplaatsen op de Hunerberg. Archeologisch onderzoek in Nijmegen-Oost. P.W. van den Broeke & J.A. den Braven, 2009, met bijdragen van J. Hendriks & C. van Pruissen : Archeologisch onderzoek op het Dorpsplein in Nijmegen-Lent. Nederzettingssporen uit de Romeinse tijd tot de volle middeleeuwen. K. Zee, 2009, met bijdragen van E. Heirbaut & R.W. Reijnen : Scherven in Ulpia Noviomagus. Archeologisch onderzoek op het Maasplein en in de Waterstraat (Nijmegen). H. van Enckevort & J.J.A.J. Wildenberg, 2009, met bijdragen van E.N.A. Heirbaut et al. : Archeologisch onderzoek op De Grote Kopse Hof in Nijmegen. P.W. van den Broeke, J.A. den Braven & E.A.G. Ball, 2010, met bijdragen van A.A.W.J. Daniël et al. : Midden-neolithicum tot en met vroeg-Romeinse tijd in het Zuiderveld. Onderzoek van nederzettingssporen en graven te Nijmegen-Ressen. H. van Enckevort & E.N.A. Heirbaut (red.), 2010 : Opkomst en ondergang van Oppidum Batavorum. Opgravingen op de St. Josephhof in Nijmegen 1. E.N.A. Heirbaut, 2010 : Privé-toiletten uit Oppidum Batavorum.Opgravingen op de St. Josephhof in Nijmegen 2. H. van Enckevort & E.N.A. Heirbaut (red.), 2010 : Terra sigillata uit Oppidum Batavorum. Opgravingen op de St. Josephhof in Nijmegen 3. F. de Roode, 2010 : Proefsleuvenonderzoek en waarnemingen in het plangebied stadsbrug en Park West.
35
20 P.W. van den Broeke, J.A. den Braven & A.A.W.J. Daniël, 2011, met bijdragen van H. van Haaster et al. : Romeinse resten in Nijmegen-Lent. Onderzoek van nederzettingssporen aan de Steltsestraat. 21 M. Polak & L. van Diepen, 2011, met bijdragen van F. Kemmers, R.A.J. Niemeijer & M.J.M. Zandstra : Archeologisch onderzoek in de Sterreschansweg te Nijmegen. 22 M. Hemminga, 2011, met bijdragen van J.A. den Braven et al. : Proefsleuven in de Landschapszone te Nijmegen-Noord (1). Projecten Nlz1, Nlz2 en Nlz5. 23 J. Hendriks, 2011, met bijdragen van W.J.A. Kuppens et al. : De Hertogpoort herontdekt. Archeologisch onderzoek naar een stadspoort (15e–19e eeuw) op het Hertogplein in Nijmegen. 24 P.W. van den Broeke J.A. den Braven & A.A.W.J. Daniël, 2011, met bijdragen van E. Altena et al. : Een ijzertijdgrafveld en een erf uit de Ottoonse tijd in het Lentseveld. Archeologisch onderzoek in Nijmegen-Lent. 25 E.N.A. Heirbaut (red.), 2011, met bijdragen van J. Hendriks et al. : De Sterreschans. Archeologisch onderzoek achter het internaat ‘De Sterreschans’ aan de Ubbergseveldweg 117–123 te Nijmegen. 26 T.D. Hamburg, C. van der Linde & M. Hemminga, 2011, met bijdragen van J.A. den Braven et al. : Proefsleuven in plangebied Groot Oosterhout te Nijmegen Noord (1). Projecten Ngo1–5. 27 H. van Enckevort, 2011, met bijdragen van R.W. Reijnen et al. : Romeinse graven en verbrand geld op de Nijmeegse Hunerberg. Archeologisch onderzoek aan de Hugo de Grootstraat. 28 C. Harmsen, 2012, met bijdragen van J.A. den Braven et al. : Nederzettingssporen en graven aan de Nijmeegse Marialaan. 29 J.A. den Braven & P.W. van den Broeke, 2012, met bijdragen van H. van Haaster et al. : Een hofstede op De Boel in Nijmegen-Noord. Archeologisch onderzoek naar de middeleeuwse en latere bewoning.
Archeologische Berichten Nijmegen – briefrapporten
1
5 7 8 9 12 15 16 20 25 26 29 30 33 35 40 36
H. van Enckevort, 2006 : Inventariserend veldonderzoek St. Agnetenweg gemeente Nijmegen. J.J.A.J. Wildenberg, 2007 : Waarnemingen in de rioolsleuf in de Graadt van Roggenstraat te Nijmegen. R.G.J.M Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2007 : Waarnemingen in de rioolsleuf in de Koninginnelaan te Nijmegen. J.J.A.J. Wildenberg (red.), 2007 : Stille getuigen. Een bescheiden archeologisch onderzoek bij de Belvédère te Nijmegen. P.W. van den Broeke, 2007 : Proefsleuf aan de Stationsstraat te Nijmegen-Oosterhout. J.J.A.J. Wildenberg, 2008 : Archeologische waarnemingen tijdens de werkzaamheden op het Aalbers-terrein aan de Hatertseweg te Nijmegen. J.J.A.J. Wildenberg, 2008, met een bijdrage van J.R.A.M. Thijssen : Een proefsleuvenonderzoek op het voormalige circusterrein aan de Malderburchtstraat, gemeente Nijmegen. W.J.A. Kuppens, F.E. Boot & R. de Boer, 2008 : Een proefsleuvenonderzoek op het CTN-terrein, gemeente Nijmegen. H. van Enckevort & A.C. Huss, 2008, met bijdragen van R.W. Reijnen & J.R.A.M. Thijssen : Archeologisch onderzoek op het terrein van Zwembad-Oost in Nijmegen. M.C. Diepeveen, 2008, met een bijdrage van R.W. Reijnen : Archeologisch onderzoek aan de Schependomlaan te Nijmegen. M.C. Diepeveen, 2008 : Archeologische waarnemingen aan de Waterstraat in Nijmegen. E.N.A. Heirbaut & A.A.W.J. Daniël, 2009 : Resultaten van het proefsleuvenonderzoek aan de Koekoekstraat in het grafveld van Ulpia Noviomagus. J.J.A.J. Wildenberg, 2009, met bijdragen van R.W. Reijnen & J.R.A.M. Thijssen : Kloosterafval onder de sportvelden. Een proefsleuvenonderzoek op het voormalige Rosa de Lima-terrein. R.G.J.M. Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2009 : Mag het een onsje meer zijn. Een bescheiden onderzoek in het beschermd archeologisch monument Hunnerpark te Nijmegen. J.J.A.J. Wildenberg, 2009 : Een archeologisch onderzoek aan de Oscar Carréstraat, Gemeente Nijmegen. E. Heunks & J.J.A.J. Wildenberg, 2009 : Een inventariserend veldonderzoek via boringen aan de Microweg 22 te Nijmegen.
52 R.G.J.M. Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2009, met bijdragen van H. van Enckevort & R.W. Reijnen : Molenzicht vanaf Fort Sterreschans. Archeologisch onderzoek aan de Sterreschansweg in Nijmegen. 53 J. Oosterbaan, 2009, met bijdragen van R.W. Reijnen & R.G.J.M. Hoek. : Archeologisch onderzoek in het Kerkegasje. 54 J.J.A.J. Wildenberg, 2009, met bijdragen van H. van Enckevort & R.W. Reijnen : Een archeologisch onderzoek in de Biezendwarsstraat. 55 A.A.W.J. Daniël, 2010 : Een proefsleuvenonderzoek aan de toekomstige Graaf Allardsingel te Nijmegen-Lent. 57 A.A.W.J. Daniël, 2010 : Een proefsleuvenonderzoek aan de Vrouwe Udasingel te Nijmegen-Lent. 58 M.C. Diepeveen & R.G.J.M. Hoek, 2010 : Archeologische waarnemingen in een leidingsleuf op het perceel Kerkstraat 85–95. 59 A.M. Magnée-Nentjes & J.J.A.J. Wildenberg, 2010 : Drie archeologische waarnemingen aan de voet van de Kwakkenberg in Nijmegen. 61 M.N Magnée-Nentjes & J.J.A.J. Wildenberg, 2010, met bijdragen van met een bijdrage van E.N.A. Heirbaut : Een Romeins graf en bermsloten aan de Berg en Dalseweg te Nijmegen. 63 J.J.A.J. Wildenberg, 2010 : Een archeologisch onderzoek aan de Ubbergseveldweg, gemeente Nijmegen. 67 R.G.J.M. Hoek, W.J.A. Kuppens, F. de Roode & J.J.A.J. Wildenberg, 2010 : Tussen Molentoren en Molenpoort. Een archeologische begeleiding in de In de Betouwstraat te Nijmegen. 68 C. Harmsen, 2010, met een bijdrage van R.W. Reijnen : Romeinse graven aan de Nijmeegse Marialaan. 72 A.A.W.J. Daniël, 2010 : Proefsleuvenonderzoek naar een vindplaats in het Zuiderveld te Nijmegen-Ressen. 74 J. Oosterbaan, 2010, met bijdragen van J.A. den Braven & R.W. Reijnen : Archeologisch onderzoek aan de Kwakkenbergweg. 76 A.A.W.J. Daniël, 2010 : Proefsleuvenonderzoek aan de Teersdijk te Nijmegen-Dukenburg. 77 R.G.J.M. Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2010 : Archeologisch onderzoek aan de Holleweg 7 te Nijmegen : een waarneming en een opgraving. 79 R.G.J.M. Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2010 : Fort De Verbrande Molen in Nijmegen. Een archeologisch proefsleuvenonderzoek. 80 J. Oosterbaan, 2010, met bijdragen van E. Heunks & R.W. Reijnen : Archeologisch onderzoek aan de Ploegstraat. 81 C. Harmsen, 2010, met bijdragen van P.W. van den Broeke & R.W. Reijnen : Nederzettingssporen uit de ijzertijd en Romeinse tijd. Archeologisch onderzoek aan de Wolfskuilseweg in Nijmegen. 83 A.A.W.J. Daniël, 2010, met een bijdrage van E. Smits : Romeinse graven aan de Berg en Dalseweg 333 te Nijmegen. 84 P.W. van den Broeke & A.M. Magnée-Nentjes, 2010 : Een proefsleuf in het talud van het Keizer Augustusplein te Nijmegen-Ressen. 85 A.M. Magnée-Nentjes, 2010 : Archeologisch onderzoek aan de Winkelsteegseweg te Nijmegen. 86 A.A.W.J. Daniël & M.C. Diepeveen, 2010 : Een proefsleuvenonderzoek en archeologische waarneming aan de Ubbergseveldweg 162 te Nijmegen. 87 F. de Roode, 2010, met een bijdrage van A.M. Magnée-Nentjes : Voorlopige resultaten van het archeologisch onderzoek aan de Pijkestraat en de Hessenberg te Nijmegen. 88 M.C. Diepeveen, 2010 : Archeologische begeleiding op het terrein van de GGZ aan de Nijmeegsebaan-Panovenlaan, gemeente Nijmegen. 89 J. Oosterbaan, 2011, met bijdragen van P.W. van den Broeke et al. : Opgravingen in de Broekstraat. Laat-prehistorische nederzettingssporen in Lindenholt. 91 A.M. Magnée-Nentjes, 2011 : Archeologisch bureauonderzoek plaatsing geluidsscherm Nijmegen-Lent. 92 C. Harmsen, 2011 : Archeologisch bureauonderzoek in verband met de ontwikkeling van de Handelskade aan de Waal in Nijmegen. 93 J. Oosterbaan, 2011, met bijdragen van R.W. Reijnen & J.R.A.M. Thijssen : Archeo logisch onderzoek in de Derde Walstraat. 37
94 M. Hemminga, 2011, met bijdragen van J.A. den Braven et al. : Proefsleuven in de Landschapszone te Nijmegen-Noord (2)Project Nlz4. 96 R.G.J.M. Hoek & J.J.A.J. Wildenberg, 2011 : Een inventariserend archeologisch veldonderzoek aan de Broekstraat. 97 A.M. Magnée-Nentjes & C. Harmsen, 2011 : Archeologisch onderzoek in de Corduwenerstraat in Nijmegen-Oost. 99 A.A.W.J. Daniël, 2011 : Proefsleuven in de Landschapszone te Nijmegen-Noord (3). Project Nlz3. 100 K. Zee, 2011 : Archeologisch onderzoek aan de Ubbergseveldweg in Nijmegen-Oost. Proefsleuven achter het Schippersinternaat. 101 M.C. Diepeveen, 2011 : Een archeologisch proefsleuvenonderzoek op het terrein van het Montessori College aan de Kwakkenbergweg. 103 J.A. den Braven, 2011 : Archeologisch onderzoek bij de Lange Baan / Valkhofheuvel te Nijmegen : een waardestellende proefsleuf (IVO-P). 104 F. de Roode, 2011 : Een archeologische begeleiding op de driesprong Voerweg-Waalkade en het Hunnerpark. 105 J. Oosterbaan, 2011 : Archeologisch onderzoek aan de Groesbeekseweg. 106 C. van der Linde & J. van der Leije, 2011, met bijdragen van J.A. den Braven et al. : Proefsleuven in het plangebied Laauwik te Nijmegen-Noord (2). Project Nla5. 107 E. Norde & C. Schamp, 2011, met een bijdrage van E. Verhelst : Proefsleuven in de Landschapszone te Nijmegen-Noord (4). Project Nlz6 / vpl. 21. 108 K. Zee, 2011 : Archeologisch bureauonderzoek in verband met de ontwikkeling van het voormalig stationspostkantoor, Stationsplein Nijmegen. 109 D. Köther & J.A. den Braven, 2011, met een bijdrage van P.W. van den Broeke : Een archeologisch proefsleuvenonderzoek aan de Lentse Lus te Nijmegen-Lent. 110 K. Zee, A.C. Huss & S. Veldman, 2011, met bijdragen van J.A. den Braven & R.W. Reijnen : Archeologisch onderzoek in de Hugo de Grootstraat te Nijmegen. 111 A.A.W.J. Daniël, 2012, met een bijdrage van E. Smits : Twee crematiegraven in het wegcunet van de Castiliëstraat te Nijmegen-Lent. 113 A.A.W.J. Daniël, 2012, met een bijdrage van K. Zee : Een proefsleuvenonderzoek aan de Griftdijk Noord te Nijmegen-Noord (project Npw1). 114 B.C. Tunker, 2012 : Archeologisch onderzoek aan de Winkelsteegseweg te Nijmegen. 115 J.A. den Braven, 2012, met een bijdrage van W.J.A. Kuppens : Archeologisch proefsleuvenonderzoek (IVO-P) op de Lange Baan / Valkhofheuvel te Nijmegen : beoogde uitbreidingslocatie van museum De Stratemakerstoren. 118 A.A.W.J. Daniël, 2012 : Een archeologisch onderzoek aan de Pastoor van Laakstraat te Nijmegen-Lent. 121 J. Habraken, 2012 : Archeologisch onderzoek in Wintersoord.
Ulpia Noviomagus
1 2 3
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 38
[J. Thijssen], maart 1992 : zonder titel. [J. Thijssen], juni 1992 : Bronsjes uit Ulpia [J. Thijssen], april 1993 : Stad van Traianus. Archeologisch onderzoek in NijmegenWest 1990–1992. C. Vermeeren, september 1995 : Exotische offers in Ulpia. H. van Enckevort & J.R.A.M. Thijssen, februari 1996 : Romeinse begravingen in Nijmegen-Oost. A. Haarhuis, 1996 : Archeologisch karteringsonderzoek in het ‘Land van de Bataven’. P. van den Broeke, 1999 : Een uitzonderlijk grafveld uit de IJzertijd in Nijmegen-Lent. H. van Enckevort & P. van den Broeke 2002 : Graven door de tijd. P. van den Broeke, 2004 : Rituelen in de Waalsprong. H. van Enckevort & J. Thijssen, 2004 : Sporen van een Romeinse legerplaats onder het Rooie Dorp. M.-J. Dongelmans, 2005 : Graven en zwarte gaten dichten. Jan Thijssen en de fascinerende Nijmeegse bodem. P. van den Broeke, 2006 : Een Bataafse nederzetting als voorganger van het nieuwe Oosterhout. De straatnamen van De Elten verklaard. H. van Enckevort, 2008 : Begraven sieraden en verbrand geld op de Nijmeegse Hunerberg, Nijmegen.
Bijlage 3 Aanzet tot een Nijmeegse onderzoeksagenda In 2006 is de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie(NOaA) opgesteld. De NOaA is opgezet om op nationaal niveau de samenhang te bevorderen in de doelen en de prioriteiten van het archeologische onderzoek. ‘Nationaal’ betekent in dit verband nadrukkelijk niet dat de NOaA alleen betrekking heeft op archeologische waarden die van nationale (of internationale) waarde zijn. De NOaA is bedoeld als onderzoeksagenda voor het gehele Nederlandse grondgebied (incl. de Nederlandse wateren), voor alle archeologische verschijningsvormen en het gehele verleden, van de eerste menselijke occupatie van Nederland, zo’n 250.000 à 350.000 jaar geleden, tot omstreeks 1950 na Chr. Naast de NOaA werken gemeenten en provincies ook aan gemeentelijke, regionale en provinciale onderzoeksagenda’s om te komen tot meer samenhang in onderzoeksdoelen en -prioriteiten op lokaal en provinciaal niveau. Deze agenda’s zijn complementair aan de NOaA en dragen bij aan de lokale of regionale inkleuring ervan. Naar analogie van de nationale onderzoeksagenda stellen wij de Nijmeegse agenda op. De Nijmeegse onderzoeksagenda zal een overzicht van de huidige stand van kennis geven. Daarnaast worden onderzoeksthema’s benoemd die in de komende tijd de leidraad zullen vormen voor het archeologisch onderzoek in de stad. Tevens worden er onderzoeksvragen geformuleerd die het archeologisch onderzoek in de komende tijd kan proberen te beantwoorden om nieuwe, betekenisvolle kennis te genereren. De onderzoeksagenda is bedoeld als document voor zowel de onderzoeker als de Nijmeegse burger. Hij moet richtinggevend zijn, en niet beperkend / onderwerpend. Het moet een dynamisch en groeiend document zijn en bedoeld voor zowel intern (richting geven en basis voor PvE’s) als extern gebruik (strategisch document) in de komende vijf jaar. De onderzoeksagenda is niet alleen bedoeld om richting te geven aan lopende en toekomstige projecten, maar kan ook dienen bij een eventuele inhaalslag om de achterstanden in het oude onderzoek van voor 2003 weg te werken. Onderstaande is bedoeld als eerste aanzet en moet nog verder uitgewerkt en aangevuld worden.
Prehistorie 1. Onderzoek naar woonplaatsen, grafvelden en cultusplaatsen in relatie tot het landschap. De Waalsprong biedt hier het meeste perspectief, omdat grote onbebouwde arealen onderzocht kunnen worden, voorafgaand aan de inrichting. Nu al is duidelijk dat natte plaatsen de voorkeur hadden als offerplaats, onder meer van bronzen voorwerpen. Wat de woonplaatsen betreft, kan nagegaan worden of men in dit laaggelegen gebied hetzelfde nederzettingsspatroon van zwervende erven wilde of kon volgen als we van de hogere gronden kennen. 2. Aandacht voor het bijzondere karakter van het grafritueel in de Waalsprong in een vroege fase van de ijzertijd (ca. 700–350 voor Chr.). Terwijl crematie toen in heel Noordwest-Europa de norm was, zijn hier enkele tientallen skeletten tussen de crematiegraven gevonden, meer dan in de rest van Nederland. De vraag of het hier immigranten betreft, zou met isotopenonderzoek beantwoord kunnen worden. 3. Nader onderzoek naar de sociale status en identiteit van de bewoners van hoogNijmegen omstreeks de 5e eeuw voor Chr. (midden-ijzertijd). De crematiegraven uit die tijd in het Rijk van Nijmegen worden veelal gekenmerkt door bijgiften van krijgsuitrusting, een voor Nederland zeldzame situatie. Ook de enige uit Nederland bekende strijdwagen is hier gevonden. Gelijktijdige graven uit de Waalsprong hebben in geen enkel geval krijgshaftige bijgiften. Nog onduidelijk is welke aandeel de krijgshaftige
39
mannen in hoog-Nijmegen op de toenmalige bevolking hadden. Betreft het hier een elite of een meerderheid van de (mannelijke) bevolking ? C14-dateringen van crematiegraven zonder bijgiften zijn een voorwaarde voor de beantwoording van deze vraag.
Romeinse Tijd 1. Een onderzoeksvraag heeft te maken met momenten (perioden) waarbij de uitleg van Romeins Nijmegen verandert. Door de toestand voor en na de veranderingen te vergelijken wordt het mogelijk inzicht te krijgen in de oorzaken die tot die veranderingen hebben geleid. Op het moment dat zich in Nijmegen veranderingen voordoen vinden er ook veranderingen plaats op het omringende Bataafse platteland en daarbuiten. Deze veranderingen zijn in Nijmegen heel goed te bestuderen en leveren daardoor veel informatie op over de Romeinse tijd in Nederland. Kort samengevat gaat het om acht momenten : – de komst van de Romeinen omstreeks 19 voor Chr. – de vorming van de limes rond 40 na Chr. – de Bataafse opstand in 69 / 70 – de stadsrechtverlening aan Ulpia Noviomagus omstreeks 100 – een periode van rampspoed (invallen van de Chauken, de opstand van Maternus en de troonstrijd tussen Clodius Albinus en Septimius Severus) tussen 170–197 waarbij Nijmegen door brand wordt verwoest – de verplaatsing van het bewoningscentrum van Nijmegen-West naar het Valkhof onder druk van Frankische invasies aan het einde van de 3e eeuw – de verstening van het Valkhof en veranderingen in het begrafenisritueel rond het midden van de 4e eeuw – het verdwijnen van de Romeinse invloed en de opkomst van de Merovingische koningen in het midden van de 5e eeuw. De volgende vragen kunnen worden gesteld : – Wat verandert er precies en welke gevolgen heeft het voor de stad, het platteland, de samenstelling van de bevolking, het leger ? – Hoe zijn die veranderingen traceerbaar en eventueel herkenbaar in bijvoorbeeld de materiële cultuur ? – In bredere zin : zijn er wellicht verbanden te leggen tussen specifieke ontwikkelingen in Ulpia Noviomagus en het omringende rivierengebied, Bij veldwerk specifieke aandacht voor bovenste vondstlaag (Dark Earth). 2. Parallelle ontwikkeling van Lent en Nijmegen in de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. 3. Onderzoek naar ‘Identiteit’ door te kijken naar grafvelden, bijvoorbeeld aan de hand van het grafritueel (soldaten, burgers, etc.). Hierbij is ook aandacht voor continuïteit van de laat Romeinse tijd naar de vroege middeleeuwen heel belangrijk. Isotopenonderzoek van het tandglazuur in de grafvelden in Nijmegen-Centrum, NijmegenOost en Lent (2×) biedt, in combinatie met de bijgiften, door het grote aantal graven (meer dan 2000) een in Noordwest-Europa unieke kans om de veranderingen in de bevolkingssamenstelling en de herkomst van de Nijmegenaren in de periode 300–700 te bestuderen. 4. De relaties stad-platteland ; stad in Nijmegen-West versus landelijke nederzettingen in Nijmegen-Oosterhout en -Hatert. 5. Relatie gelijktijdige en elkaar opvolgende stedelijke kernen door de tijd heen, Oppidum Batavorum, Ulpia Noviomagus, canabae legionis, versterkte nederzetting Valkhof, palts Valkhof.
40
Middeleeuwen en nieuwe tijd 1.Versterkingen van de stad en versterkingen in de regio Een van de belangrijkste vragen bij het thema de stad Nijmegen als bestuurlijk en militair centrum is de ontwikkeling van versterkingen, specifiek de ontwikkeling en fasering van de stadsommuringen door de eeuwen heen. Het beeld hierover is gefragmenteerd en er is geen sprake van synthetiserend onderzoek. Zo is het nog steeds is niet duidelijk of Nijmegen in de volle middeleeuwen (de 10e–12e eeuw) al enige vorm van verdediging kende, alhoewel dat wel aannemelijk wordt geacht. Ook op het platteland zijn tal van versterkingen zoals walburgen, kastelen, versterkte huizen en andere defensieve linies zoals forten aanwezig. 2.Versterkte plaats De ontwikkeling van het laat-Romeins castellum naar palts en latere Valkhofburcht is een belangrijke onderzoeksvraag. Op het Valkhof werd op gezag van Karel de Grote (768–814) in 777 een palts gebouwd, die als periodieke regeringszetel diende. Deze palts diende later als versterkte plaats en zetel van de burggraaf en zijn familie. Hoe de Karolingische palts er vóór 1155 (de bouw van de burcht) er uit heeft gezien is een groot vraagteken omdat hier betrekkelijk weinig onderzoek naar is gedaan. Het onderzoek naar en rondom het laat-Romeinse castellum in relatie tot de ontwikkeling van de vroeg-middeleeuwse nederzetting en latere stad Nijmegen is eveneens een belangrijke onderzoeksvraag. Een belangrijke vraag is tot hoe lang de castellummuren nog overeind hebben gestaan. 3.Ruimtelijke ontwikkeling en vroege bewoningskernen Vanaf de twintigste eeuw zijn verschillende modellen geformuleerd van de ruimtelijke ontwikkeling van de middeleeuws Nijmegen. Belangrijke discussiepunten zijn : de rol van het laat-Romeinse castellum op het Valkhof en de koninklijke palts die Karel de Grote op deze plek liet bouwen ; hoe zag Merovingisch en Karolingisch Nijmegen er uit ? de betekenis van de laat-Romeinse muur aan de oostelijke Waalkade ; de betekenis van de laat-Romeinse castellum-grachten. De locatie van de pre-stedelijke nederzettingskern(en), hun karakter en de wijze waarop zij ruimtelijk zijn ontwikkeld tot de latere stad. Wat is de precieze locatie en het karakter van de pre-stedelijke nederzettingskern(en), hun karakter en de wijze waarop zij ruimtelijk zijn ontwikkeld tot de latere stad ? Waar ligt de vroegste kern en wat is de aard hiervan, is een latere systematische planning zichtbaar ? Zijn er meer vroege nederzettingskernen ? 4. Religie (de stad als religieus centrum) De religieuze centrumfunctie van de stad is nauw verbonden met de kerkelijke organisatie en de geloofsbeleving – in de eerste plaats omdat steden een centrale plaats innamen in de kerkelijke organisatie. Wat is de bouwgeschiedenis van kerken en van gebouwen van kerkelijke instellingen ? Wat is er archeologisch bekend over de vroege parochie van Nijmegen ? Hoe zag de bouw van de eerste Sint-Steven er uit ? Wat is er archeologisch en bouwhistorisch bekend van het vroegste plattegrond van de ‘nieuwe’ 13e-eeuwse Sint-Stefanuskerk op de Hundisburg ? 5. Grafritueel in de regio van Nijmegen / rivierengebied. Het aantal (vrijwel) volledig onderzochte vroeg-middeleeuwse grafvelden in het rivierengebied is zeer beperkt. Over het grafritueel in de Merovingische en Karolingische tijd is nog niet veel bekend. Wat zijn in de regio de ontwikkelingen in de grafcultuur in de periode na de Romeinse tijd tot en met de vroege kerstening ? Is er sprake van continu gebruik van de grafvelden of komen er breuken voor ? Wat is de ruimtelijke relatie tussen de vroeg-middeleeuwse grafvelden en de bijbehorende nederzettingen, 41
infrastructuur (wegen, voordes) en oudere grafvelden (grafheuvels) of opvallende locaties in het toenmalige landschap ? 6. Woningbouw / huizenbouw in de stad Nijmegen Welke vormen van behuizing kende men in de stad Nijmegen door de tijd heen en wat betekent de gelijktijdige variatie in termen van sociale en economische verschillen ? Wat is er archeologisch bekend over het voorkomen van houten huizen (houtbouw) in – welke delen van – Nijmegen ? Wanneer start het versteningsproces en waar ? Hoe verliep de ontwikkeling van natuurstenen huizen (of combinatie van hout / natuursteen) naar baksteen ? 7. De stad Nijmegen als economisch centrum Hoe ziet de infrastructuur voor de handel er in Nijmegen uit ? Welke invloed heeft de Waal en welke invloed hebben landwegen gehad op de economische ontwikkeling van Nijmegen ? Wat is het archeologisch beeld van de kades en havenwerken van ? Had de stad voornamelijk een functie als markt en overslagplaats, of werden er ook in de stad zelf producten geproduceerd en verwerkt om vervolgens verhandeld te worden ? Is er sprake van specialisatie in de productie of verwerking van bepaalde goederen ? Zijn ambachten geconcentreerd in bepaalde stadswijken en wat is daarvoor de verklaring ? 8. Tweede Wereldoorlog De aandacht voor deze relatief jonge periode neemt landelijk toe, maar in Nijmegen staat het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog al langer op de agenda. Bij archeologisch onderzoek in de Waalsprong worden geregeld relicten teruggevonden van bijvoorbeeld aanvals- en verdedigingslinies.
Diachrone thema’s – Het landschap door de eeuwen heen – Veranderingen in Nijmegen onder invloed van geweld ; Bataafse Opstand (69 / 70), stadsbrand in de late 3e eeuw, Franse tijd, WO2 – Identiteit : aan de hand van grafvelden (DNA en isotopen) en materiaalstudies – Vergelijking ten noorden en ten zuiden van de Waal.
42