Bijlage 3 Archeologisch onderzoek
Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase
Achter de Dreef, Made Gemeente Drimmelen B&G rapport 815
Colofon Projectnummer Auteur Redactie Versie Status
16930809/36859 drs. J. de Kramer MSc drs. P. Kloosterman 1.3 definitief
Autorisatie T. Nales
Senior Prospector
16-10-2009
Gemeente Drimmelen
23-02-2010
Goedkeuring P. Bauer
Opdrachtgever
Pals Beheer bv Contactpersoon: dhr. T. Pals Brieltjenspolder 38 4921 PJ Made
© Becker & Van de Graaf bv Noordwijk, juni 2010 ISSN 1879-3711 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
SAMENVATTING: In opdracht van Pals Beheer bv uit Made heeft archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf bv in september 2009 een archeologisch bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van boringen uitgevoerd in het plangebied ‘Achter de Dreef’ in Made, gemeente Drimmelen, provincie Noord-Brabant. De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van woonhuizen in dit plangebied. Bij de nieuwbouw zal de bodem door graafwerkzaamheden worden verstoord tot een nog onbekende diepte. Daarom is van een verstoringsdiepte van maximaal 2,0 m beneden het maaiveld uitgegaan. Hierbij bestaat de kans dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord dan wel vernietigd zullen worden. Het archeologisch onderzoek bestond uit een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, door middel van boringen. De doelstelling van het bureauonderzoek was het verkrijgen van informatie uit bestaande bronnen over de bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Met deze informatie is een specifieke archeologische verwachting opgesteld. Het doel van het veldonderzoek was het controleren en zo nodig aanvullen van de opgestelde verwachting en om inzicht te krijgen in de genese van de afzettingen in de ondergrond van het plangebied. Tijdens het veldonderzoek is met zes boringen de opbouw van de ondergrond onderzocht en is gekeken of er archeologische indicatoren in de boringen aanwezig waren. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat er in het plangebied archeologische sporen en vondsten kunnen voorkomen vanaf het Paleolithicum. Twee niveaus zijn onderscheiden vanaf waarvan archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Het diepste niveau ligt op circa 0,0 tot +0,5 m NAP en betreft de top van vroegpleistocene afzettingen waarin eventuele archeologische resten aanwezig zijn uit het Vroeg en Midden Paleolithicum. Het hoogste niveau ligt op circa +0,8 à +1,5 m NAP en hierin kunnen archeologische waarden voorkomen vanaf het Laat Paleolithicum. Dit niveau ligt onder een plaggendek dat vanaf de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd is gevormd. Het maaiveld ligt in het centrale en westelijke deel op circa +1,8 m NAP, in het door e ontgravingen in het midden van de 20 eeuw verlaagde oostelijke deel op circa +1,4 à +1,5 m NAP en in het opgehoogde zuidelijke deel bij de bebouwing aan de Dreef op circa +2,4 m NAP. In het oostelijke deel (perceel S4151) zullen door ontgravingen de eventuele archeologische waarden van het hoogste niveau zijn verstoord, maar kunnen de eventueel aanwezige dieper reikende resten van dit niveau nog bewaard zijn gebleven. De voorgenomen graafwerkzaamheden kunnen archeologische waarden in het plangebied bedreigen als die dieper reiken dan circa 130 cm in het hooggelegen zuidelijke deel bij de bebouwing aan de Dreef en circa 50 cm -mv in de rest van het plangebied. Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Geadviseerd wordt om door middel proefsleuven het gebied verder te onderzoeken.
INHOUDSOPGAVE:
ADMINISTRATIEVE GEGEVENS VAN HET PLANGEBIED ................................................................ 4 1. INLEIDING .......................................................................................................................................... 5 1.1. AANLEIDING .................................................................................................................................... 5 1.2. DOEL- EN VRAAGSTELLING VAN HET ONDERZOEK .............................................................................. 5 1.3. LIGGING VAN HET PLANGEBIED ......................................................................................................... 6 2. BUREAUONDERZOEK ...................................................................................................................... 7 2.1. W ERKWIJZE .................................................................................................................................... 7 2.2. GEOLOGIE, GEOMORFOLOGIE EN BODEM .......................................................................................... 7 2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap ........................................................................................ 7 2.2.2. Geomorfologie ....................................................................................................................... 8 2.2.3. Bodem .................................................................................................................................... 9 2.3. BEKENDE ARCHEOLOGISCHE WAARDEN ............................................................................................ 9 2.4. HISTORISCH LANDGEBRUIK ............................................................................................................ 10 2.5. CONCLUSIE BUREAUONDERZOEK EN VERWACHTINGMODEL.............................................................. 10 3. VELDONDERZOEK .......................................................................................................................... 12 3.1. ONDERZOEKSHYPOTHESE EN ONDERZOEKSOPZET.......................................................................... 12 3.2. W ERKWIJZE .................................................................................................................................. 12 3.3. RESULTATEN ................................................................................................................................ 12 3.3.1. Lithologie en geologie .......................................................................................................... 12 3.3.2. Bodemopbouw ..................................................................................................................... 13 3.3.3. Archeologische indicatoren .................................................................................................. 13 3.4. INTERPRETATIE ............................................................................................................................. 13 4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ............................................................................................ 15 4.1. BEANTWOORDING VRAAGSTELLING ................................................................................................ 15 4.2. AANBEVELINGEN ........................................................................................................................... 16 4.3. BETROUWBAARHEID ...................................................................................................................... 16 LITERATUUR EN KAARTEN............................................................................................................... 17 LIJST VAN AFKORTINGEN EN BEGRIPPEN .................................................................................... 18 BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Topografische kaart Archis-informatie Boorlocatiekaart Boorbeschrijvingen Foto’s plangebied Foto’s boringen Historische kaart: minuutplan van 1811-1832 Historische kaart: veldminuut van 1896 Historische kaart: topografische kaart van 1959 Periodentabel
Administratieve gegevens van het plangebied Toponiem
Dreef, plangebied ‘Achter de Dreef’
CIS-code
36860
Plaats
Made
Gemeente
Drimmelen
Kadastrale aanduiding
kadastrale gemeente Drimmelen, sectie S, percelen 589, 590 en 4151
Provincie
Noord-Brabant
Coördinaten Centrum Hoekpunten
113.644/410.364 113566./410.359 113.590/410.298 113.613/410.298 113.705/410.341 113.704/410.383 113.401/410.401 113.385/410.385
Oppervlakte plangebied
circa 8500 m2
Opdrachtgever
Pals Beheer bv Contactpersoon: dhr. T. Pals Brieltjenspolder 38 4921 PJ Made Tel.: 0162-683385
Uitvoerder
Becker & Van de Graaf bv Contactpersoon: drs. J. de Kramer Postbus 126 2200 AC Noordwijk (ZH) Tel.: 071-3326888 E-mail:
[email protected]
Bevoegde overheid
Gemeente Drimmelen Contactpersoon: dhr. P. Bauer Park 1 4921 BV Made Tel.: 0162-690190
Deskundige namens de bevoegde overheid: Regiobureau Breda Contactpersoon: drs. G.J.A. Sophie Claudius Prinsenlaan 10 4811 DJ Breda Tel: 076-5294183 E-mail:
[email protected] Beheer en plaats van documentatie
Becker & Van de Graaf bv, Noordwijk
Uitvoeringsdatum veldwerk
23 september 2009
4
1. Inleiding 1.1. Aanleiding In opdracht van Pals Beheer bv uit Made heeft archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf bv in september 2009 een archeologisch bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van boringen uitgevoerd in het plangebied ‘Achter de Dreef’, een inbreidingslocatie in Made, gemeente Drimmelen, provincie Noord-Brabant. De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van zestien woningen (figuur 1). Graafwerkzaamheden voor deze ontwikkeling zullen zorgen voor een bodemverstoring tot een nog onbekende diepte. Uitgegaan wordt van een maximale verstoringsdiepte van 2,0 m -mv. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden.
Figuur 1: Bouwplannen.
1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek De doelstelling van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hieruit voortvloeiend wordt een specifieke archeologische verwachting opgesteld. Het doel van het veldonderzoek is het aanvullen en vaststellen van de gespecificeerde verwachting, die gebaseerd is op het bureauonderzoek. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het rd. Er worden op basis van de resultaten van het vooronderzoek archeologische resten verwacht uit de Late Middeleeuwen (vanaf circa 1050) en de Nieuwe tijd. - 26elling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven (De Kramer 2009): • Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?
5
•
Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?
•
Is de bodem intact genoeg om er archeologische waarden in te verwachten?
•
Wat is de diepteligging van eventueel aanwezige archeologische resten?
•
Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?
•
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden?
Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1 (Centraal College van Deskundigen 2006) en de provinciale eisen. Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar bijlage 10. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen). 1.3. Ligging van het plangebied De ligging van het onderzochte gebied, ofwel het plangebied, is weergegeven in bijlage 1. Het plangebied ligt aan de Dreef en Rozenbloemstraat in Made, gemeente Drimmelen. De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn nader weergegeven in bijlage 3. Toen het veldonderzoek werd uitgevoerd, was het grootste deel van het plangebied in gebruik als weiland (schapenwei; bijlagen 5bd). Het deel nabij de Dreef was deels bebouwd (woonhuis en stal; bijlage 5a) en in gebruik als erf en tuin. Het deel nabij de Rozenbloemstraat was in gebruik als moestuin.
6
2. Bureauonderzoek 2.1. Werkwijze Bij het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het onderzoeksgebied. Er is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de Provincie Noord-Brabant en van de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Deze kaarten en het informatiesysteem zijn geraadpleegd in september 2009. Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch e kaartmateriaal, waaronder het minuutplan van begin 19 eeuw (www.watwaswaar.nl), de veldminuut van circa 1850 (www.watwaswaar.nl) en een topografische kaart van circa 1896 (Uitgeverij Nieuwland 2005, no. 584) en uit 1959 (www.watwaswaar.nl). Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap is gebruik gemaakt van onder andere de bodemkaart van Nederland (Alterra 2005) en de geomorfologische kaart van Nederland (Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst 1987). Voor informatie over het reliëf in en rondom het plangebied is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN; www.ahn.nl). Deze gegevens zijn aangevuld met relevante informatie uit beschikbare achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst). Verder is in juni 2010 contact opgenomen met de heemkundekring ‘Made en Drimmelen’, daarbij zijn geen aanvullingen verkregen op de informatie verkregen uit de hierboven genoemde bronnen. 2.2. Geologie, geomorfologie en bodem 2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap Made ligt op de overgang van het dal van de rivier de Maas naar de hoger gelegen pleistocene gronden. Gedurende het Vroeg Pleistoceen stroomden er vlechtende rivieren door het gebied. Deze vlechtende rivieren bestonden uit vele geulen met daartussen onbegroeide zandbanken. Deze geulen hebben in de ondergrond een dik pakket zand en grind achtergelaten. Geologisch gezien behoren deze afzettingen tot de Formatie van Sterksel (De Mulder et al. 2003). Tijdens verschillende zeer koude en droge fases van de laatste ijstijd was er sprake van grootschalige verstuivingen. Hierdoor werd over grote delen van Noord-Brabant en Limburg dekzand afgezet, dat geologisch gezien tot de Formatie van Boxtel wordt gerekend (De Mulder et al. 2003). Het dekzandlandschap werd gekenmerkt door de aanwezigheid van dekzandruggen en -kopjes, afgewisseld met vlakke, afvoerloze laagten. Met name aan het einde van de ijstijd (gedurende de Vroege Dryas, circa 14.000 tot 13.500 jaar geleden) vond er een grote verplaatsing van dekzand plaats. Hierdoor konden zich enkele zeer grote en langgerekte dekzandruggen ontwikkelen, die een zuidwestelijke - noordoostelijke strekking hebben. Made ligt op de meest noordelijke dekzandrug, ten westen van Geertruidenberg waar de beek de Donge de dekzandrug doorsnijdt. Ook in het Late Dryas (tussen circa 12.700 en 11.800 jaar geleden) vonden er verstuivingen plaats, maar deze waren minder intensief en minder ingrijpend voor de ontwikkeling van het landschap dan die uit de voorgaande koude periode. Aan het begin van het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden) nam de vegetatie toe door het geleidelijk aan verbeterende klimaat. Het landijs smolt door de sterke temperatuurstijging en vooral in het begin van het Holoceen steeg de zeespiegel sterk. Door het gelijktijdig stijgende grondwater ontstond er vooral in de lagere delen van het landschap een groot drassig gebied, waarin veenvorming plaatsvond. Het verhang van de rivieren ten noorden van Made, nabij Woudrichem, nam door de zeespiegelstijging af, waardoor de overwegend insnijdende rivieren bij hoge afvoeren hun water niet konden afvoeren en daardoor regelmatig overstroomden. Vanaf circa 5.000 jaar geleden nam de snelheid van de zeespiegelstijging af, waardoor de Nederlandse kust kon uitbreiden en een kustbarrière ontwikkelde bestaande uit een serie strandwallen en -vlaktes. Achter de strandwallen ontstond een gebied met rustige en relatief vochtige omstandigheden, waardoor met name tussen de toenmalige rivieren grote veengebieden konden
7
ontwikkelen. Hierbij kon ook op delen van het dekzandgebied in de omgeving van Made veen ontstaan dat uitwigt op het pleistocene dekzand richting het zuiden. In de Middeleeuwen is het veen op veel locaties verdwenen als gevolg van (grootschalige) ontginningen. Door de ontginningen trad er een sterke verlaging van het maaiveld op, waardoor het gebied vatbaar werd voor overstromingen. De meest bekende overstroming is de St. Elisabethsvloed van november 1421. Toen braken op veel plaatsen in Nederland de dijken door en land en dorpen werden weggeslagen. De Biesbosch is toen ontstaan. Het water drong onder andere via de Donge het dekzandgebied binnen, waardoor het gebied tussen Made en Geertruidenberg onder water kwam te staan. Made zelf bleef gespaard vanwege haar relatief hoge ligging op een dekzandrug (Gemeente Drimmelen 2007). 2.2.2. Geomorfologie Het plangebied ligt op een relatief hooggelegen terrein (figuur 2; www.ahn.nl). Op de geomorfologische kaart staat het plangebied aangegeven als bebouwd gebied. Vermoedelijk ligt het plangebied in een zone met terrasafzettingswelvingen (kaartcode 3L12). Dergelijke welvingen zijn onderdeel van de afzettingen van vlechtende rivieren uit het Vroeg Pleistoceen en komen in heel West-Brabant voor. Vaak zijn deze terrasafzettingswelvingen bedekt met dekzand. De dorpskern van Made ligt op een dekzandrug op de terrasafzettingswelvingen. Ten zuiden van het plangebied ligt een terrasafzettingsvlakte die is bedekt met dekzand (kaartcode 2M20a). Ten oosten ligt een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden (vervlakt door veen en/of overstromingsmateriaal; kaartcode 2M14). Verder weg van het plangebied, namelijk ten westen van het bebouwde gebied komt een ontgonnen veenvlakte voor met of zonder een bedekking met klei of zand (kaartcode 2M46). In de omgeving van het plangebied komen enkele vlaktes voor die ontstaan zijn door afgraving of egalisatie (kaartcode 2M48). Het plangebied zelf is volgens een bewoner ook deels afgegraven. Hij kon zich herinneren dat circa 50 jaar geleden in in ieder geval het oostelijke deel van het plangebied zandwinning heeft plaatsgevonden. Dat gebeurde met de hand. Het oostelijke deel van het plangebied is nu ook het laagste deel (figuur 3). Of het westelijke deel ook is afgegraven wist hij niet. Het ligt in ieder geval lager dan het zuidelijke deel bij de bebouwing aan de Dreef. Het maaiveld bij de bebouwing aan de Dreef heeft mogelijk nog de oorspronkelijke hoogte, al dan niet met en beperkte mate van ophoging. Het maaiveld aan de Dreef kan echter ook sterk opgehoogd zijn en zo het grote hoogteverschil met de rest van het plangebied verklaren. In dat geval heeft het maaiveld in het westelijke en centrale deel van het plangebied min of meer de oorspronkelijke hoogte.
8
Figuur 2: De ligging van het plangebied en ruime omgeving op het AHN (www.ahn.nl). Hoe geler en roder, des te hoger en hoe groener en blauwer, des te lager.
Figuur 3: De ligging van het plangebied en directe omgeving op het AHN (www.ahn.nl). Hoe geler en roder, des te hoger en hoe groener, des te lager.
2.2.3. Bodem Op de bodemkaart ligt het plangebied in bebouwd gebied op een rug waarop nabij een plangebied een zone voorkomt met Gooreerdgronden die zijn gevormd in leemarm en zwak lemig fijn zand (kaartcode pZn21). IJzeroxidehuidjes rond de zandkorrels ontbreken en er heeft zich meestal geen Bhorizont ontwikkeld. Gooreerdgronden worden in deze regio hoofdzakelijk aangetroffen in de buurt van oude ontginningen, op de helling van het dekzandgebied naar het zeekleigebied en in afgegraven percelen. In de buurt van oude ontginningen is het humeuze bovendek circa 30 tot 40 cm dik en op de overige plaatsen is de dikte circa 20 tot 25 cm. In de afgegraven gebieden ligt het humeuze dek direct op de C-horizont en is de B-horizont van de oorspronkelijk aanwezige podzolbodem geheel verdwenen. Ten noorden en oosten van het plangebied en in een lager gelegen zone komen Laarpodzolgronden voor die gevormd zijn in leemarm en zwak lemig fijn zand (kaartcode cHn21). Laarpodzolgronden worden gekenmerkt door een dun plaggendek met een dikte van 30 tot 50 cm. Het bodemtype vóór de ophoging met plaggen was een veldpodzol. De grondwatertrap is vermoedelijk trap VI. Bij grondwatertrap VI liggen de grondwaterstanden hoger. De GHG ligt tussen 40 en 80 cm -mv en de GLG dieper dan 120 cm -mv. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn te verwachten in de zone waar geregeld zuurstof bij komt. Organische archeologische resten zullen daardoor naar verwachting slecht geconserveerd zijn. 2.3. Bekende archeologische waarden Het plangebied is op de IKAW aangeven als bebouwd gebied waarvoor de archeologische verwachting niet gespecificeerd is (bijlage 2). Het niet-bebouwde deel van de rug waar het plangebied op ligt heeft een hoge archeologische verwachting. Dit komt overeen met een middelhoge tot hoge archeologische waarde volgens de CHW. Deze waardering is vermoedelijk gebaseerd op de hoge ligging (pagraaf 2.2.2) en op het voorkomen van Gooreerdgronden (paragraaf 2.2.3). In het plangebied en in de directe omgeving is binnen een straal van 1,0 km een archeologische vondst bekend. Het betreft de vondst van vier fragmenten roodbakkend aardewerk uit de Middeleeuwen of Nieuwe tijd op een afstand van circa 430 m ten zuidwesten van het plangebied (Archis-
9
waarnemingsnummer 408023). Op minder dan 1,0 km afstand zijn geen archeologische monumenten aanwezig. Twee archeologische onderzoeken in de omgeving van het plangebied op een afstand van minder dan 500 m zijn bekend. De dichtstbijzijnde betreft het onderzoek met ARCHIS-onderzoeksnummer 27954. Hier is na het vooronderzoek een vervolgonderzoek geadviseerd. Er worden op basis van de resultaten van het vooronderzoek archeologische resten verwacht uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Het andere onderzoek is een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek met ARCHIS-onderzoeknummer 26179. Door de vastgestelde bodemverstoring werd daarbij geen vervolgonderzoek geadviseerd. 2.4. Historisch landgebruik Made komt in de geschriften voor het eerst voor in 1321 en was in die tijd niet meer dan de stadsweide van Geertruidenberg. De eerste bewoners van Made waren dan ook voornamelijk landbouwers die hun akkers hadden op de arme heidegrond. Vanwege de relatief hoge ligging van deze heidegrond bleef Made gespaard bij de Sint Elisabethsvloed. Uit analyse van historische kaarten blijkt dat het huidige wegenpatroon om het plangebied al bestond e in minstens het begin van de 19 eeuw. Opvallend is dat een weg langs de noordgrens van het e plangebied in de loop van de 19 eeuw verdwenen is. De ten zuiden van het plangebied gelegen straat ‘Dreef’ wordt op het minuutplan van 1811-1832 aangeduid als ‘Loonse dreef’ (bijlage 7). Langs deze straat stond toen bebouwing in het plangebied. Het betrof een boerderij die ten westen van de huidige boerderij (huisnummer 34) staat. De oude boerderij stond er nog rond de eeuwwisseling zoals blijkt uit de topografische kaart van 1896 (bijlage 8). Uit de topografische kaart van 1959 (bijlage 9) en uit de bouwstijl valt op te maken dat de boerderij met bijbehorend woonhuis in de eerste helft van de e 20 eeuw vervangen is door nieuwbouw. Deze boerderij (een woonhuis met daarnaast een met het woonhuis verbonden stal) bestaat nog (foto 5a), maar zal bij de voorgenomen ingrepen worden e afgebroken. Langs de Rozenbloemstraat is pas in de tweede helft van de 20 eeuw bebouwing gekomen (bijlage 5d). Het deel van het plangebied dat tegen de Rozenbloemstaat aan ligt is in de huidige situatie nog steeds onbebouwd. e
e
Het landgebruik bestond in de 19 eeuw tot minstens het midden van de 20 eeuw voornamelijk uit e bouwland. In het begin van de 19 eeuw blijkt uit de kadastrale gegevens die bij het minuutplan horen dat ten noorden en westen van het plangebied percelen met heide voorkwamen (www.watwaswaar.nl). In het plangebied zelf kwam heide voor in het meest westelijke en e e noordoostelijke deel van het plangebied. Grasland kwam eind 19 eeuw tot medio 20 eeuw voor in het oostelijke deel en (moes)tuinen lagen in het zuidelijke deel bij de bebouwing aan de Dreef. e Volgens een bewoner lag medio 20 eeuw ook een boomgaard in het zuidoostelijke deel van het plangebied. In de huidige situatie is het grootste deel van het plangebied in gebruik als grasland (weiland voor schapen; bijlagen 1, 5b en 5c). De bewoner wist ook te vertellen dat in ieder geval in het oostelijke deel van het plangebied (perceel S4151) circa 50 jaar geleden zandwinning heeft plaatsgevonden (paragraaf 2.2.2). Na het winnen van het zand is weer een laag teelaarde aangebracht. Een moestuin ligt in het deel van het plangebied aan de Rozenbloemstraat en het zuidelijke deel is in gebruik als tuin, verhard erf en weg en hier komt ook bebouwing voor, namelijk kleine en grote houten schuren en de bebouwing van de Dreef 34. 2.5. Conclusie bureauonderzoek en verwachtingmodel Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat het plangebied op vroegpleistocene rivierafzettingen ligt waar in het Laat Pleistoceen dekzand op is afgezet. In het dekzand zijn vermoedelijk Gooreerdgronden of Laarpodzolgronden gevormd. Archeologische sporen en vondsten kunnen voorkomen vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Dit kan in de vorm van sporen als kuilen, paalsporen, waterputten, haarden, kringgreppels en geëgaliseerde grafheuvels zijn. Vondsten kunnen bestaan uit gebruiksvoorwerpen of bewerkingsresten van vuursteen, hout, aardewerk, metaal, glas, bot en menselijke resten in de vorm van skeletten of crematies. Vondsten en sporen van vóór de aanleg van het plaggendek zullen onder dit plaggendek voorkomen, in de top van
10
het dekzand. Laatmiddeleeuwse sporen en vondsten zullen in of op het plaggendek en in het geval van diepere sporen als waterputten tot in het dekzand voorkomen. Indien er sprake is van afgraving kunnen diep reikende sporen evenals diep gelegen resten, namelijk die van eventueel aanwezige paleolithische resten in de top van de rivierafzettingen onder het dekzand, nog bewaard zijn gebleven. Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen dient er een veldonderzoek door middel van boringen te worden uitgevoerd.
11
3. Veldonderzoek 3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet Het doel van het verkennend veldonderzoek door middel van boringen is om de in het bureauonderzoek opgestelde specifieke archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen. Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt vastgesteld of het bodemprofiel en eventuele archeologische indicatoren aanleiding geven te veronderstellen dat archeologische resten aanwezig kunnen zijn in het plangebied. Het veldonderzoek bestond uitsluitend uit een booronderzoek. Een veldkartering was door het aanwezige gras, verharding en begroeiing niet mogelijk. Een uitzondering vormde het kleine deel van het plangebied aan de Rozenbloemstraat dat in gebruik is als moestuin. Hier is gekeken of archeologische indicatoren aan de oppervlakte lagen. 3.2. Werkwijze In het plangebied ‘Achter de Dreef’ zijn zes boringen gezet (bijlagen 3, 4 en 6). De boringen zijn verdeeld over de gebieden die verstoord zullen worden als gevolg van toekomstige graafwerkzaamheden ten behoeve van de geplande nieuwbouw. De boringen 1 tot en met 5 reiken tot 2,0 m -mv en boring 6 tot 3,0 m -mv. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB; SIKB 2008) met behulp van het programma Boormanager van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de perceelsgrenzen en bebouwing. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het AHN (www.ahn.nl). De opgeboorde monsters zijn door middel van zeven in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot). Hierbij is gebruik gemaakt van een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Lagen die niet konden worden gezeefd door een te hoog gehalte aan humus of silt of de lagen die onder het archeologisch interessante deel van de bodem liggen, zijn met de hand en op het oog doorzocht. 3.3. Resultaten 3.3.1. Lithologie en geologie In het zuidelijke deel van het plangebied bij de bebouwing aan de Dreef ligt het terrein circa 0,6 à 1,0 m hoger dan in de rest van het plangebied. Dit heeft te maken met ophoging van de tuinen en erven en met (mogelijke) afgravingen ten noorden van de bebouwing aan de Dreef. De boringen 4 en 5 zijn in het laagste deel gezet, het oostelijke deel van het plangebied, waar vermoedelijk een grote afgraving heeft plaatsgevonden. De boringen 1-3 zijn in het lage westelijke deel gezet waarvan niet bekend is of er grond afgegraven is. De opbouw van de top van de ondergrond is bij boring 6 als volgt. De top van de ondergrond wordt gevormd door een pakket met opgebrachte grond en puin. Op circa 90 cm -mv gaat dit pakket over in een laag zwak humeus, zwak siltig zand, de oude bovengrond van vóór de ophoging. Deze laag reikt tot 135 cm -mv. De bovengrond is dus 45 cm dik en betreft een plaggendek. Bij de boringen 1 tot en met 5 ontbreken de puinhoudende ophogingslagen. Bij de boringen 1, 3 en 4 is de dikte van het bovenste humeuze pakket 55 tot 75 cm dik. Bij boring 2 is de dikte slechts 30 cm en bij boring 5 is de dikte 20 cm. Bij de boringen 1 en 3 wordt de onderkant van het humeuze pakket gevormd door een circa 5 cm dikke laag met de resten van de begraven geraakte bovengrond (Ab-horizont) van vóór ophoging met plaggen. In boring 4 zijn vermoedelijk verploegde resten van deze horizont aangetroffen. Onder het bovenste humeuze pakket ligt een lichtgeel tot roodbruin gekleurd pakket niet-humeus zwak siltig zand. Bij boring 6 ligt dit pakket tussen 125 en 240 cm -mv. De dikte van het niet-humeuze zandpakket is dus 115 cm. Het pakket niet-humeus dekzand varieert in de boringen 1-5 van 65 tot 105 cm. In de boringen 1-4 en 6 bestaat het bovenste deel van het zandpakket uit roestbruine
12
zandlagen. Het zand van deze lagen wordt gekenmerkt door coatings (laagjes) van ijzeroxide om de zandkorrels. In boring 6 gaat op 240 cm -mv het pakket niet-humeus zand abrupt over in een circa 5 cm dikke donkerbruine matig humeuze laag sterk siltig zeer fijn zand. Bij boring 5 is die diepte circa 120 cm mv, bij de boringen 3 en 4 circa 125 à 127 cm -mv en bij de boringen 1 en 2 circa 145 cm -mv. De hoogte ten opzichte van NAP is in de zes boringen vergelijkbaar, namelijk op circa 0,0 tot +0,5 m NAP. Ook bij de boringen 1-5 is de humeuze laag overwegend circa 5 tot 7 cm en bestaat overwegend uit zeer fijn matig tot sterk siltig zand. De siltige humeuze laag vormt in de zes boringen de top van een pakket afzettingen dat in de hoogte fijner en siltrijker wordt. Het pakket bestaat uit zwak tot matig siltig matig fijn tot zeer grof zand bevat lemige zandlaagjes en grind. De opbouw van de ondergrond is als volgt te interpreteren. Het diepste deel bestaat uit bedding en oeverafzettingen van een vlechtende rivier (voorloper van de Maas) uit het Vroeg Pleistoceen. Geologisch gezien behoren de afzettingen tot de Formatie van Sterksel. In de top van deze afzettingen is na de fase met rivieractiviteit een bodem gevormd met een dunne humeuze bovengrond. De top van deze bodem ligt op circa 0,0 tot +0,5 m NAP. In het Laat Pleistoceen is vooral door de wind een pakket dekzand afgezet dat in zuidelijke richting enigszins dikker wordt. Het dekzand behoort tot de Formatie van Boxtel. In de top van het dekzand is een bodem gevormd die vanaf de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd begraven is geraakt onder een plaggendek. Het plaggendek ontstond bij de bemesting van de toenmalige akkers. De top van het niet-humeuze dekzand ligt op circa +0,8 tot +1,4 m NAP. De dunne bovengrond bij boring 5 betreft een omgewerkt plaggendek. Na afgraving van zand in het oostelijke deel van het plangebied is een dunne humeuze laag opgebracht. De dunne humeuze bovengrond bij boring 3 is vermoedelijk een locale verstoring (aftopping). Het relatief dunne plaggendek bij boring 6 is te verklaren uit een mogelijk omwerking met de top van dit plaggendek in het pakket met moderne ophogingslagen. 3.3.2. Bodemopbouw De bodem bestaat bij boring 6 uit een circa 90 cm dik modern ophoogpakket en tot 125 cm -mv uit de resten van een plaggendek. De bodem is hier het best als een antropogene bodem te omschrijven. Bij de boringen 1 en 2 (en de diepere ondergrond van boring 6) is sprake van humeus dek (Aaphorizont) op een pakket roodbruingekleurd zand. Het roodbruine zand is bedenkt met een laagje, coating, van ijzeroxiden. In boring 1 is het humeuze dek dikker dan 50 cm en hier zijn ook de zwartbruine resten van de bovengrond van vóór de ophoging met plaggen (Ab-horizont) aanwezig. Bij boring 2 lijkt de bodem enigszins afgetopt en is de bovenste humeuze laag dunner en ontbreken de resten van de Ab-horiont. Het bodemtype dat bij de boringen 1 en 2 en oorspronkelijk ook bij boring 6 voorkomt zijn Laarpodzolgronden. Bij de boringen 3-5 ontbreken de lagen met ijzerhuidjes om de zandkorrels. De bodems hier kunnen als Gooreerdgronden worden geclassificeerd. 3.3.3. Archeologische indicatoren Alhoewel het verkennende booronderzoek niet is gericht op het opsporen van archeologische indicatoren, is er wel op de aanwezigheid ervan gelet. In zowel de boringen als bij de oppervlaktekartering in de moestuin aan de Rozenbloemstraat zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Wel zijn in boring 1 in humeuze toplaag van boring 1 brokjes sintels en rode baksteen en een fragment modern steengoed aangetroffen. Deze indicatoren zullen bij bemesting hier terecht zijn gekomen. In boring 6 zijn in het opgebrachte pakket grond en modern puin op de oude akkerlaag modern aardewerk en ook brokjes sintel aangetroffen. 3.4. Interpretatie De ondergrond bestaat uit afzettingen van zand en grind van de Maas uit het Vroeg Pleistoceen. Geologisch gezien behoren de afzettingen tot de Formatie van Sterksel. In de top van de afzettingen is een bodem gevormd die in het Laat Pleistoceen is afgedekt met dekzand dat tot de Formatie van Boxtel behoort. De resten van de begraven humeuze bovengrond komen voor in het gehele plangebied. De bodem die in het dekzand gevormd is, is vanaf de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd afgedekt met een plaggendek. In het zuidelijke deel van het plangebied bij de Dreef wordt de top van de ondergrond gevormd door een modern puinhoudend ophoogpakket met een dikte van circa 90 cm. Het deel van de ondergrond onder dit pakket vertoont grote overeenkomsten met dat in het westelijke
13
en centrale deel van het plangebied. Het oostelijke deel (perceel S4151) is afgegraven waarna de bovengrond is teruggezet. Dit deel van het plangebied ligt circa 30 à 40 cm lager dan het westelijke deel. Het maaiveld ligt in het centrale en westelijke deel op circa +1,8 m NAP, in het door e ontgravingen in het midden van de 20 eeuw verlaagde oostelijke deel op circa +1,4 à +1,5 m NAP en in het opgehoogde zuidelijke deel bij de bebouwing aan de Dreef op circa +2,4 m NAP. In het plangebied kunnen archeologische waarden voorkomen uit alle archeologische perioden vanaf het Paleolithicum. Eventuele archeologische waarden uit het Vroeg Paleolithicum zijn aanwezig in de top van de rivierafzettingen vanaf circa +0,4 à +0,0 m NAP. Eventueel aanwezige jongere archeologische resten zijn aanwezig in het westelijke, centrale en zuidelijke deel vanaf circa +1,5 à +1,1 m NAP. In het oostelijke deel zullen ondiep reikende jongere archeologische resten grotendeels ontbreken, maar kunnen eventuele diepere archeologische resten voorkomen vanaf circa +1,3 à +0,8 m NAP.
14
4. Conclusies en aanbevelingen Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek wordt verwacht dat er in het plangebied archeologische sporen en vondsten kunnen voorkomen vanaf het Paleolithicum. Bij het veldonderzoek met boringen bleek dat de top van de ondergrond wordt gevormd door een plaggendek dat vanaf de Middeleeuwen of waarschijnlijker vanaf de Nieuwe tijd B gevormd is door bemesting van de toenmalige akker met plaggen. Plaatselijk lijken resten van de voormalige bovengrond voor te komen van vóór de ophoging met plaggen. Deze bovengrond is gevormd in pakket dekzand waarin archeologische resten vanaf het Laat Paleolithicum voor kunnen komen. Het dekzand ligt op een begraven bodem die gevormd is in rivierterrasafzettingen uit het Vroeg Pleistoceen waarin archeologische resten uit het Vroeg en Midden Paleolithicum voor kunnen komen. 4.1. Beantwoording vraagstelling •
Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie? Het plangebied ligt in het zuidelijke zandgebied. De ondergrond bestaat uit rivierterrasafzettingen van zand en grind van de Maas uit het Vroeg Pleistoceen met daarop dekzand uit het Laat Pleistoceen. Door plaggenbemesting vanaf de Late Middeleeuwen of Nieuwe tijd is een plaggendek ontstaan.
•
Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen? De top van de bodem wordt gevormd door een humeus pakket dat deels bestaat uit bij bemesting opgebrachte grond. In het zuidelijke deel bestaat de top van de ondergrond uit een circa 90 cm dik pakket puinhoudende ophogingslagen. In het onderste deel van het plaggendek komen plaatselijk de resten voor van de bovengrond van vóór de ophoging. Dieper ligt een pakket niethumeus dekzand op een begraven bodem die gevormd is in rivierterrasafzettingen van zand en grind van de Maas uit het Vroeg Pleistoceen. De voorkomende bodems zijn van het type Laarpodzolgronden in het westelijke en centrale deel van het plangebied, Gooreerdgronden in het afgegraven oostelijke deel en antropogene bodems in het zuidelijke deel. Is de bodem intact genoeg om er archeologische waarde in te verwachten? De ondergrond is oud en intact genoeg om archeologische resten uit alle archeologische perioden te kunnen verwachten. In het plangebied zijn bij het veldonderzoek echter geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen (daar was het verkennende booronderzoek ook niet op gericht) en uit de plangebied en directe omgeving zijn ook geen andere archeologische vondsten en waarnemingen bekend. Dit sluit de aanwezigheid van archeologische resten echter geenszins uit.
•
Wat is de diepteligging van eventueel aanwezige archeologische resten? Eventuele archeologische waarden uit het Vroeg en Midden Paleolithicum zijn aanwezig in de top van de rivierafzettingen vanaf circa +0,4 à +0,0 m NAP. Eventueel aanwezige jongere archeologische resten zijn aanwezig vanaf circa +1,5 à +1,1 m NAP in de top van het dekzand in het westelijke, centrale en zuidelijke deel. In het oostelijke deel zullen door de afgravingen archeologische resten in het dekzand grotendeels ontbreken, maar kunnen eventuele diep reikende archeologische resten voorkomen vanaf circa +1,3 à +0,8 m NAP.
•
Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd? Het plangebied heeft een onbepaalde archeologische verwachting op de IKAW en CHW door de ligging in bebouwd gebied. Nabij gelegen terreinen hebben echter een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Deze verwachting blijkt gehandhaafd na het veldonderzoek. Uit het veldonderzoek blijkt dat in het plangebied archeologische waarden voor kunnen komen uit alle archeologische perioden. Eventuele archeologische resten in het plangebied worden met
15
uitzondering van het oostelijke deel beschermd door een plaggendek. Eventuele resten uit het Vroeg en Middel Paleolithicum worden beschermd door een pakket dekzand. •
In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden? De voorgenomen graafwerkzaamheden kunnen archeologische waarden in het plangebied bedreigen als de graafwerkzaamheden dieper reiken dan +1,1 m NAP. Vanaf die diepte ligt namelijk de onderkant van het plaggendek waaronder archeologisch resten aanwezig kunnen zijn. In de praktijk komt het erop neer dat bij elke graafwerkzaamheid dieper dan circa 1,3 m -mv in het zuidelijke deel en circa 0,5 m in de rest van het plangebied eventueel aanwezige archeologische waarden worden bedreigd.
4.2. Aanbevelingen Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat in het grootste deel van het plangebied een intacte bodem aanwezig is waarin eventuele archeologische waarden voorkomen uit alle archeologische perioden vanaf het Paleolithicum. Op basis van de resultaten van het Inventariserend Veldonderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren. Geadviseerd wordt om door middel proefsleuven het gebied verder te onderzoeken. Het maaiveld ligt in het centrale en westelijke deel op circa +1,8 m NAP, in het oostelijke deel op circa +1,4 à +1,5 m NAP en in het zuidelijke deel op circa +2,4 m NAP. De top van het diepst gelegen archeologische niveau ligt op circa +0,4 à +0,0 m NAP en dat van het ondiepst gelegen niveau op circa +1,5 à +0,8 m NAP. Voor alle gravende onderzoeken, waaronder proefsleuven, dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid (de Gemeente Bernheze) alvorens met het onderzoek kan worden begonnen. 4.3. Betrouwbaarheid Het uitgevoerde onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gebruikelijke inzichten en methoden. Het archeologisch onderzoek is erop gericht om de kans op het onverwacht aantreffen dan wel het ongezien vernietigen van archeologische waarden bij bouwwerkzaamheden in het plangebied te verkleinen. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd door middel van een steekproef kan echter, op basis van de onderzoeksresultaten, de aan- of afwezigheid van eventuele archeologische waarden niet gegarandeerd worden.
16
Literatuur en kaarten Alterra, 2005: Geomorfologische kaart van Nederland, 1:50.000, blad 44 W/O, Wageningen. Anoniem, z.j.: Minuutplan, Gemeente Made en Drimmelen, Sectie H, Made, blad 2, perceelnummers 379-997, schaal 1:2500, (http://www.dewoonomgeving.nl). ANWB, 2005: ANWB Topografische Atlas Noord-Brabant 1:25000, Den Haag. 3
Berendsen, H.J.A., 2005 (1997): Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s, Assen. Centraal College van Deskundigen, 2006: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1, Gouda. College voor de Archeologische Kwaliteit, 2005: Archeologische standaard boorbeschrijving, Archeologie Leidraad 3, Gouda. Gemeente Drimmelen, 2007: Website van de gemeente Drimmelen (www.drimmelen.nl, geraadleegd op 16-08-2007). Kramer, J. de, 2009: Plan van Aanpak, Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, Made – Achter de Dreef. Intern rapport Becker & Van de Graaf. Mulder, E.F.J. de/ M.C. Geluk/ I.L. Ritsema/ W.E. Westerhoff/ T.E. Wong, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen/Houten. Provincie Noord-Brabant, 2006: Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Noord-Brabant, (http://brabant.esrinl.com/chw/). Stichting voor Bodemkartering, 1987: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 44 West Oosterhout, Wageningen. Uitgeverij Nieuwland, 2005: Grote Historische topografische Atlas, ± 1905, Noord-Brabant, schaal 1:25.000, Tilburg. www.ahn.nl: De Actuele Hoogtekaart van Nederland, (http://www.ahn.nl/kaart). www.watwaswaar.nl: diverse historische kaarten.
17
Lijst van afkortingen en begrippen Afkortingen AMK ASB Archis BP CHW IKAW KNA mv NAP PvA PvE RCE SIKB
Archeologische Monumenten Kaart Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode Archeologisch Informatie Systeem Before Present (Present = 1950) Cultuurhistorische Waardenkaart Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie maaiveld (het landoppervlak) Normaal Amsterdams Peil Plan van Aanpak Programma van Eisen Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
Verklarende woordenlijst antropogeen door menselijke activiteit veroorzaakt of gemaakt artefact door de mens vervaardigd voorwerp dekzand dikke laag zand, door de wind afgezet tijdens de laatste ijstijd Edelmanboor een handboor voor bodemonderzoek eerdgrond grond met een humushoudende minerale bovengrond van meer dan 50 cm, ontstaan door invloed van de mens, vaak gaat het om een esdek esdek dikke humeuze laag ontstaan door eeuwenlange bemesting; beschermt de oorspronkelijke bodem tegen ploegen en andere verstoringen horizont kenmerkende laag binnen de bodemvorming humeus organische stoffen bevattend; bestaande uit resten van planten en dieren in de bodem leem samenstelling van meer dan 50% silt, minder dan 50% zand en minder dan 25% klei podzol goed ontwikkelde bodem in gebieden met veel neerslag silt zeer fijn sediment met grootte 0,002-0,063 mm slak steenachtig afval van metaal- of aardewerkproductie vaaggrond grond zonder duidelijke tekenen van bodemvorming zavel grondsoort die tussen 8 en 25% klei (deeltjes kleiner dan 0,002 mm) bevat
18
Bijlage 1: Topografische kaart
Bijlage 2: Archis-informatie Bron: Archis II (RCE).
Bijlage 3: Overzicht Archismeldingen Waarnemingen Nummer Omschrijving 32515 Vuursteenafslagen 35219 Aardewerk, graven, munt, plattegrond, fundamenten 36444 Urnenveld Monumenten Nummer Omschrijving 777 Terrein van zeer hoge archeologische waarde 5121 Terrein van hoge archeologische waarde 5126 Terrein van hoge archeologische waarde Onderzoeksmeldingen Nummer Uitvoerder 19256 Vestigia 21519 Vestigia 27812 ARC 33050 Becker & Van de Graaf 35392* Becker & Van de Graaf * dit onderzoek. bron: Archis II (RACM).
Tijdvak Paleolithicum - Mesolithicum Middeleeuwen - Nieuwe tijd Late Bronstijd
Tijdvak Laat Neolithicum, Late Bronstijd Late Bronstijd (Paleolithicum/Mesolithicum) IJzertijd
Jaar 2006 2007 2008 2009 2006
Bijlage 3: Boorlocatiekaart
Bijlage 4: Boorbeschrijvingen
Bijlage 6: Foto’s boringen
a. De uitgelegde boring 6.
b. De uitgelegde boring 4.
c. De uitgelegde boring 5.
Bijlage 5: Foto’s plangebied
a. Te slopen bebouwing aan de Dreef: stal en woonhuis, gezien vanuit het zuidwesten.
b. Achterzijde van de hooggelegen bebouwing aan de Dreef en tuinen en laaggelegen grasland (weiland; kijkende in zuidwestelijke richting.) waar afgraving plaats heeft gehad. Het hoogteverschil is circa een meter.
c. Laaggelegen grasland (weiland), kijkende in oostelijke richting.
d. Laaggelegen grasland (weiland) en de laaggelegen bebouwing en tuinen aan de Rozenbloemstraat, kijkende in westelijke richting.
Bijlage 10: Periodentabel
Bijlage 7: Historische kaart: minuutplan van 1811-1832 Bron: www.watwaswaar.nl
Bijlage 8: Historische kaart: veldminuut van 1847 Bron: www.watwaswaar.nl
Bijlage 9: Historische kaart: topografische kaart van 1952 Bron: www.watwaswaar.nl