Dunningen 3e fase, de Wijk(vastgesteld)
Inhoudsopgave
Bijlagen Bijlage 1
Stedenbouwkundig ontwerp
Bijlage 2
Geluidsonderzoek
Bijlage 3
Archeologisch verkennend onderzoek
Bijlage 4
Archeologisch proefsleuvenonderzoek
Bijlage 5
Watertoetsdocument
Bijlage 6
Voortoets Flora- en faunawet
Bijlage 7
Appendix voortoets Flora- en faunawet
Bijlage 8
Vooroverleg reactie provincie Drenthe
Bijlage 9
Vooroverleg reactie Waterschap
Bijlage 10
Vooroverleg reactie Natuur en milieufederatie
Bijlage 11
Zienswijzennota
Bijlage 12
Zienswijzen
1
NL.IMRO.1690.BP00332-0401
• Duinerlaan 8, 9761 CT Eelde • Tel.: 050 - 3080225
Adviesbureau Vrancken
• E-mail:
[email protected] • www.adviesbureau-vrancken.nl
(Wgh)Samenvatting geluid nieuwbouw Aanvrager:
Maaike Elzinga, Projectleider Dunningen Gemeente De Wolden Raadhuisstraat
Nr:
2, 7921 GD Zuidwolde
Adres:
Oldenhof/Oosterakker
Nr:
nieuw
Locatie
De Wijk
Gemeente:
De Wolden
Adres: BETREFT LOCATIE
AANLEIDING Gewerkt wordt aan de uitbreiding van de 3e fase van het plan Dunningen ten zuiden van het dorp De Wijk. Het plan voorziet in veertig tot zestig nieuwe woningen. Onderzoek is verricht naar weg-, rail-, luchtvaart- en industrielawaai en indirecte (geluids)hinder. Dit onderzoek wordt uitgevoerd volgens de eisen van de Wet geluidhinder(Wgh). Dit onderzoek zal worden gebruikt voor de hogere waarde procedure (art. 110a lid 1 Wgh). OMSCHRIJVING Alleen wegverkeerslawaai is relevant voor deze woningbouwlocatie. Bij het onderzoek zijn de wegen tot 200 meter van de nieuwbouwlocatie betrokken. Gerekend is met Standaard Rekenmethode 2. Alleen de Dorpsstraat heeft volgens de Wet geluidhinder een geluidszone. De andere wegen hebben een maximaal toegestane rijsnelheid van 30 km/h en daarom geen zone. De Wgh stelt voorkeurs- en grenswaarden aan de geluidsbelasting ten gevolge van o.a. wegverkeerslawaai. Voor nieuwe gevoelige bestemmingen (o.a. woningen en zorgcentra) geldt een voorkeurswaarde van 48 dB op de buitengevel. In stedelijke gebieden is de grenswaarde 63 dB. Bij deze waarden wordt rekening gehouden met het stiller worden van het verkeer. Dat is toegestaan volgens artikel 110g Wet geluidhinder. Voor nieuwbouw met een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde en lager dan de grenswaarde zal gemotiveerd moeten worden waarom deze hogere waarde in die situatie niet te voorkomen is. De te volgen procedure is de zogenaamde hogere waarde procedure. BRONNEN VAN GELUID Relevantie Wegen Relevante wegen Dorpsstraat
Reden Veel verkeer (5500 motorvoertuigen per etmaal met 50 km/h) op korte afstand Niet relevante wegen Oldenhof, Oosterakker, 30 km/h in combinatie met een lage (Oosterwijkerweg=voet-/fietspad) verkeersintensiteit In de onderstaande figuur (1) hierna worden het aantal motorvoertuigen per etmaal weergegeven waarvan in dit onderzoek is uitgegaan. Figuur 1: Niet relevante verkeersintensiteiten per etmaal Dunningen
IBAN NL22INGB0007307022 • BIC INGBNL2A • Inschrijving KvK nummer 04064393 • BTW - nummer 1186.47.842.B.01 Bankrekening 7307022 • Inschrijving KvK nummer 04064393 • BTW - nummer 1186.47.842.B.01
Adviesbureau Vrancken
Voor de hogere waarde procedure is de geluidsbelasting vanwege de Dorpsstraat bepaald. Dorpsstraat De geluidsbelasting vanwege het wegverkeer is bepaald met de gegevens van de Verkeersvisie de Wijk van juni 2012. In dat plan is uitgegaan van een autonome groei van het verkeer met 0,47% per jaar. Dat is afgeleid uit het Nederlands Regionaal Model Noord 2011 en de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, het RC-scenario. Het maatgevende jaar is 10 jaar na gereedstelling, in dit geval 2024. Het verkeersmodel waarvan is uitgegaan geldt voor het jaar 2030. Verschil tussen 2024 en 2030 is een verkeersgroei met 0,47%. Door uit te gaan van de verkeersintensiteiten voor 2030 wordt met een 3% te hoge verkeersintensiteit gerekend. Voor de geluidsbelasting (logaritmische schaal) een te verwaarlozen waarde. De resultaten van de berekeningen worden weergegeven in de vorm van contouren. Dat zijn lijnen met dezelfde geluidsbelasting. De keuze is gemaakt voor drie contouren, die van 48 en 68 dB. Bij waarden hoger dan 48 dB is het nodig een hogere waarde procedure te volgen. Bij waarden hoger dan 53 dB (zonder rekening te houden met het stiller worden van het verkeer) kan verwacht worden dat bij een standaard bouwwijze de geluidswering onvoldoende zal zijn. Op de plaats van de bouwblokken zijn geen geluidsbelastingen te verwachten boven de 68 dB, De Wet geluidhinder staat geluidsbelastingen van 68 dB niet toe. Ten gevolge van Dorpsstraat Contour 48 dB Tussen 48 en 63 dB Contour 63 dB
Lden ex. art 110g Wgh 53
68
Lden incl. art 110g Wgh 48
63
Cumulatie n.v.t.
Voorkeurs-/Hogere- /te hoge waarde voorkeurswaarde
Maatregelen(bron/ scherm/ontvanger) Niet nodig
n.v.t.
Hogere waarde procedure Grenswaarde
Extra geluidwering gevels Niet van toepassing
Voor nieuwe woningbouw in het onderstaande gemarkeerde gebied (>48 dB) dient een hogere waarde procedure gevolgd te worden. Figuur 2: geluidsbelasting vanwege Dorpsstraat inclusief reductie van 5 dB (ex artikel 110g Wgh)
Volgens de planindeling zullen twee van de zestig woningen een geluidsbelasting krijgen hoger dan de voorkeurswaarde. In de onderstaande figuur zijn de geluidsbelastingen weergegeven waarvoor de hogere waarde procedure gevolgd dient te worden. Daarnaast worden de verkeersintensiteiten bij de wegen
Adviesbureau Vrancken
weergegeven. Figuur: Geluidsbelastingen inclusief correctie ex artikel 110 g Wgh.
SAMENVATTING GELUID (in dB) Voor de 3 e fase van het Bestemmingsplan Dunningen staat vast dat maximaal 60 woningen gebouwd mogen worden. Uit de Verkeersvisie de Wijk van juni 2012 zijn de te verwachten verkeersbewegingen betrokken. In dit onderzoek is een prognose gemaakt van de te verwachten geluidsniveaus bij de nieuwe woningen. Alleen de Dorpsstraat heeft een geluidszone volgens de Wet geluidhinder. Een woning heeft aan de noordgevel een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde. Voor de woning die daar gebouwd worden zal een procedure hogere waarde gevolgd moeten worden.
Eelde, 4 september 2013
M. Vrancken
Figuren :Opmaak 1
23-08-200912:41Pagina1
• Duinerlaan 8, 9761 CT Eelde • Tel.: 050 - 3080225
Adviesbureau Vrancken
• E-mail:
[email protected] • www.adviesbureau-vrancken.nl
FIGUREN
Adviesbureau Vrancken
Figuur I: Ligging ten opzichte van het dorp
Figuur II: Afkadering plangebied
Plangebied met nabije omgeving
Bijlagen kopie:Opmaak123-08-200912:40Pagina1
• Duinerlaan 8, 9761 CT Eelde • Tel.: 050 - 3080225
Adviesbureau Vrancken
• E-mail:
[email protected] • www.adviesbureau-vrancken.nl
BIJLAGEN
Rapport: Model: Groep: Groepsreductie:
Resultatentabel Dunningen 2022 50 kmh Dorpsstraat LAeq totaalresultaten voor toetspunten Dorpsstraat Ja
Naam Toetspunt 01_A 02_A 03_A 04_A 05_A
Omschrijving hoekwoning hoekwoning hoekwoning hoekwoning hoekwoning
06_A 07_A
hoekwoning hoekwoning
Hoogte 4,50 4,50 4,50 4,50 4,50
Dag 47,9 50,4 44,4 44,2 44,1
Avond 38,5 41,0 35,0 34,8 34,7
Nacht 35,1 37,6 31,6 31,4 31,3
Lden 46,5 49,1 43,1 42,9 42,8
4,50 4,50
42,9 41,7
33,5 32,3
30,1 28,9
41,6 40,4
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V2.30
4-9-2013 15:55:27
6500 voor Chr.
RAAP-NOTITIE 4279 3750 voor Chr.. 37
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk Gemeente De Wolden Archeologisch vooronderzoek: een bureauen verkennend veldonderzoek 2200 voor Chr.
700 voor Chr.
150 na Chr.
320 na Chr.
Archeologisch
Adviesbureau 250 na Chr.
1650 na Chr.
Colofon Opdrachtgever: gemeente De Wolden Titel: Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek Status: eindversie Datum: 22 augustus 2012 Auteur: drs. J. Holl Projectcode: DWDU Bestandsnaam: NO4279_DWDU.doc Projectleider: drs. J. Holl ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 53089 Autorisatie: dr. G. Aalbersberg Bevoegde overheid: gemeente De Wolden
ISSN: 0925-6369
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b
telefoon: 0294-491 500
1382 LV W eesp
telefax: 0294-491 519
Postbus 5069
E-mail:
[email protected]
1380 GB W eesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2012 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
1 Inleiding 1.1 Administratieve gegevens • type onderzoek: bureau- en verkennend veldonderzoek • bevoegde overheid: gemeente De Wolden • onderzoekskader: bestemmingsplanwijziging • datum veldonderzoek: 10-08-2012 • locatie: - naam plangebied: Woonwijk Dunningen, fase 3 - ligging plangebied: tussen de Dorpsstraat, Oosterakker en de Haalweidigerweg - provincie: Drenthe - gemeente: De Wolden - plaats: De Wijk - oppervlakte plangebied: 3,7 hectare - kaartblad topografische kaart Nederland, schaal 1:25.000: 21F - centrumcoördinaten (X/Y): 216.322 / 520.748 • afbakening onderzoekszone: straal van 500 m rondom het plangebied • ARCHIS-vondstmeldingsnummer(s): niet van toepassing • ARCHIS-waarnemingsnummer(s): niet van toepassing • ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 53089 • documentatie: de documentatie van het project wordt bij RAAP bewaard onder de projectcode DWDU en wordt binnen een termijn van twee jaar overgedragen aan het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis.
1.2 Aanleiding en doelstelling In het plangebied zijn bodemingrepen gepland (zie § 2.5 voor een uitgebreide beschrijving) die mogelijk bedreigend zijn voor eventuele archeologische resten. Ten behoeve van de bestemmingsplanwijzinging is daarom op basis van de richtlijnen van de Provincie Drenthe een bureauonderzoek/verkennend veldonderzoek uitgevoerd. De doelstelling van het onderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein. Hiertoe is inzicht in de bodemopbouw en de gaafheid ervan van belang.
1.3 Onderzoeksvragen 1. Hoe zien de geomorfologie en de bodemopbouw van het plangebied er uit? 2. Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting? 3. Zijn de archeologisch relevante lagen in (delen van) het plangebied intact en wat betekent dit voor de archeologische verwachting? 4. Zijn archeologische maatregelen (planinpassing, vervolgonderzoek e.d.) noodzakelijk?
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[3 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
1.4 Randvoorwaarden Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtlijn. RAAP beschikt over een opgravingsvergunning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Archeologische perioden Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Nieuwe tijd
- 1795
B
- 1650
A
- 1500
Laat Vol
- 1050
Ottoons
Vroeg
Middeleeuwen
Karolingisch Merovingisch laat Merovingisch vroeg
Laat
Romeinse tijd
Midden Vroeg Laat
IJzertijd
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Midden
Prehistorie
Vroeg Laat
Neolithicum (Nieuwe Steentijd)
Midden Vroeg Laat
Mesolithicum (Midden Steentijd)
Midden Vroeg Laat
Paleolithicum (Oude Steentijd)
- 1250
Jong B Jong A Midden
- 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700 - 12.500 - 16.000 - 35.000 - 250.000
Oud tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2010
Tabel 1. Archeologische tijdschaal.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[4 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
2 Bureauonderzoek 2.1 Methode Het bureauonderzoek dient om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen. Hiervoor worden verschillende bronnen gebuikt (zie literatuurlijst). Zie tabel 1 voor de dateringen van de in deze notitie genoemde archeologische perioden.
2.2 Geomorfologie en bodem • bodem volgens bodemkaart: grotendeels hoge zwarte enkeerdgronden (Alterra, 2003a: code zEZ21) met in het zuidelijke deel gooreerdgronden (code pZn21) en in het uiterste noorden veldpodzolgronden op leemarm en zwak lemig fijn zand (code Hn21). In het grootste deel van het plangebied wordt een plaggendek verwacht (hoge zwarte enkeerdgronden). Dit is ontstaan doordat boeren vanaf de 16e eeuw hun akkers gingen ophogen met heideplaggen vermengd met potstalmest. Hierdoor ontstond een meer dan 50 cm dikke, humeuze laag (Keune e.a., 2012). • geomorfologie: volgens de geomorfologische kaart (schaal 1:50.000; Alterra, 2003b) ligt het plangebied in een dekzandvlakte vervlakt door veen. Volgens de meer gedetailleerde geomorfologische kaart bij de gemeentelijke beleidsadvieskaart (Keunen e.a., 2012) ligt het plangebied echter in dekzandwelvingen al dan niet met oud bouwlanddek. Vanwege de relatief hoge ligging ten opzichte van de omliggende dekzandvlakte is de zone rondom het plangebied op de beleidsadvieskaart geïnterpreteerd als dekzandwelvingen.
2.3 Archeologische gegevens • bekende archeologische vindplaatsen volgens het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS2) in een straal van 500 m rond het plangebied (zie figuur 2): zie tabel 2.
AMK-nr. 14514
complextype
datering
waarde
nederzetting (esgehucht De Wijk)
Late Middeleeuwen
hoge archeologische waarde
Tabel 2. Overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied.
• eerder uitgevoerd onderzoek in de omgeving volgens ARCHIS2: zie tabel 3. meldingsnr.
resultaat/advies
opmerking
13280
verstoorde bodem / vrijgeven
booronderzoek
29086
geen indicatoren / vrijgeven
booronderzoek
31184
verstoorde bodem / vrijgeven
booronderzoek
Tabel 3. Overzicht van eerder archeologisch onderzoek in en rond het plangebied.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[5 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
2.4 Historische situatie Voor het onderzoek naar de historische situatie is gebruik gemaakt van de Kadastrale Minuut uit het begin van de 19e eeuw (http://watwaswaar.nl) en divers historische kaarten. • historisch gebruik: gedurende de 19e en 20e eeuw was het plangebied grotendeels in gebruik als akkerland, weiland en tuingrond. In het uiterste noorden (zie figuur 2) lijkt zich op de kadastrale kaart van 1811-1832 bebouwing in het plangebied te bevinden. Ook op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente De Wolden is een woning of boerderij weergegeven. De wegen langs het noorden en zuiden van het plangebied waren al aanwezig (huidige Dorpsstraat en Haalweidigerweg). De Dorpsstraat is een oude route, waarlangs in de Late Middeleeuwen het dorp De Wijk ontstond. • consequentie voor de archeologie (verwachting, verstoringen, resten van historische bebouwing): onbekend, mogelijke verstoring door het gebruik als akker en tuin.
2.5 Huidige en toekomstige situatie • huidig gebruik: grotendeels braakliggend (grasland), in het noorden weide met schapen en paarden, onbebouwd • toekomstig gebruik: in het plangebied wordt een woonwijk gerealiseerd. Er zullen 50 à 60 woningen gebouwd worden. De verstoringsdiepte is nog onbekend. • consequentie voor de archeologie: het huidige gebruik in het noorden van het plangebied (betreding door vee) heeft mogelijk invloed op de in het gebied verwachte archeologische resten. Het toekomstige gebruik daarentegen zal leiden tot verstoring van de eventueel aanwezige archeologische resten.
2.6 Gespecificeerde archeologische verwachting/advies • archeologische verwachting: volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente De Wolden (Keunen e.a., 2012) ligt het plangebied in een zone met een middelhoge archeologische verwachting. Bovendien bevindt het noorden van het plangebied zich in een zone die gekwalificeerd is als historische kern. • gespecificeerde archeologische verwachting: op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kunnen in het plangebied resten van nederzettingen uit de alle archeologische perioden voorkomen. In het midden van het plangebied zijn deze resten naar verwachting afgedekt door een plaggendek, waardoor ze relatief goed geconserveerd zijn. In het noorden van het plangebied geldt bovendien een verhoogde kans op het voorkomen van resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Eventueel vondstmateriaal wordt verwacht onderin het eventuele plaggendek en in de top van het onderliggende dekzand. Waar geen plaggendek aanwezig is, worden archeologische resten vanaf het maaiveld verwacht. Het eventuele sporenniveau bevindt zich in de top van de C-horizont: binnen 1 m -Mv. • archeologisch advies: om nadere uitspraken te kunnen doen over de archeologische waarde van het plangebied is een verkennend booronderzoek nodig.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[6 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
3 Veldonderzoek 3.1 Methode • positie boringen: 40x50 m grid • gebruikt boormateriaal: Edelmanboor met een diameter van 7 cm • totaal aantal boringen: 21 • minimaal geboorde diepte: 80 cm -Mv • maximaal geboorde diepte: 180 cm -Mv • boorbeschrijvingen: lithologisch conform NEN 5104 (Nederlands Normalisatie-instituut, 1989). De uitgebreide boorbeschrijvingen (inclusief lithologisch profiel) zijn opgenomen in bijlage 1. • X-/Y-coördinaten boringen gemeten met: GPS • Z-coördinaten boringen: bepaald aan de hand van het AHN
3.2 Resultaten Geologie en bodem • beschrijving laagopeenvolging (lithologisch) en interpretatie (lithogenetisch): in een groot deel van de boringen is een plaggendek aangetroffen (boringen (5, 7 t/m 10, 12, 13, 15, 16, 18, 19 en 20), dat bestaat uit donkergrijs, zwak siltig, matig humeus zand (zie figuur 3). Dit plaggendek bevat soms enkele grijze vlekken of baksteenspikkels en het loopt door tot gemiddeld 70 cm -Mv. Onder het plaggendek bevindt zich in veel gevallen een 10 à 20 cm dikke, vlekkerige laag die geïnterpreteerd wordt als oude akkerlaag. In de boringen 12 en 15 is onder het plaggendek een restant van de B-horizont in dekzand (bruin, zwak siltig, matig fijn zand) aangetroffen. Onderin het aangetroffen profiel bevindt zich lichtgrijs, matig fijn, zwak siltig zand, dat geïnterpreteerd wordt als C-horizont in dekzand. In boring 1 is waargenomen dat de bodem is verstoord tot 45 cm -Mv. Hieronder is een Bhorizont aangetroffen (bruin, zwak siltig, matig fijn dekzand), die via de BC-horizont (lichtbruin, zwak silitg, matig fijn dekzand) overgaat in de C-horizont (lichtgrijs, zwak siltig, matig fijn dekzand). In de overige boringen is waargenomen dat de bodem is verstoord tot in de C-horizont (gemiddeld 90 cm -Mv: boringen 2, 3, 4, 6, 11, 14, 17 en 21).
Archeologie Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Hoewel het archeologisch relevante niveau in deze boringen verloren is gegaan, kunnen nog wel grondsporen voorkomen in de top van de C-horizont, aangezien de C-horizont in deze boringen op een vergelijkbare diepte ia aangetroffen als in de omliggende boringen met een min of meer intact plaggendek. In de boringen 6 en 11 is waargenomen dat de bodem dieper is verstoord, waardoor archeologische resten rondom deze boringen naar verwachting verloren zijn gegaan. In de boringen 5, 8, 9, 10, 12, 13, 15, 18, 19 en 20 is een oude akkerlaag onder het plaggendek aangetroffen. Vanaf de 16e eeuw werd het land opgehoogd met heideplaggen vermengd met
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[7 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
potstalmest, waardoor het humeuze plaggendek ontstond. De oude akkerlaag dateert dus waarschijnlijk van voor het ontstaan van het plaggendek en is mogelijk in de Late Middeleeuwen of het begin van de Nieuwe tijd ontstaan. Het is overigens niet uitgesloten dat deze laag ouder is en uit de Vroege Middeleeuwen of daarvoor dateert.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[8 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Conclusies In deze paragraaf worden de conclusies gegeven in de vorm van de antwoorden op de onderzoeksvragen (zie § 1.3). 1. Hoe zien de geomorfologie en de bodemopbouw van het plangebied eruit? In het grootste deel van het plangebied is een plaggendek aanwezig tot gemiddeld 70 cm -Mv. Hieronder bevindt zich vaak een 10 à 20 cm dikke oude akkerlaag met hieronder de C-horizont. In de boringen 12 en 15 is onder het plaggendek een restant van een AB- en/of een B-horizont aangetroffen. In negen boringen is geen plaggendek aangetroffen en is waargenomen dat de bodem is verstoord tot in de C-horizont (in boring 1 tot in de B-horizont). Geomorfologisch gezien ligt het plangebied in een dekzandgebied. Het ligt circa 1 m hoger dan de omliggende dekzandvlakte. Dit is deels te verklaren door de aanwezigheid van een plaggendek en deels door de van nature hogere ligging. Vandaar dat het plangebied geomorfologisch gezien in een zone met dekzandwelvingen ligt. 2. Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting? Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek werden in het plangebied resten van nederzettingen uit alle archeologische perioden verwacht. In het midden van het plangebied zijn deze resten naar verwachting afgedekt door een plaggendek, waardoor ze relatief goed geconserveerd zijn. Voor het noorden van het plangebied geldt bovendien een verhoogde kans op het voorkomen van resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. 3. Zijn de archeologisch relevante lagen in (delen van) het plangebied intact en wat betekent dit voor de archeologische verwachting? In een groot deel van het plangebied is het plaggendek intact, waardoor de verwachting grotendeels gehandhaafd blijft. Het archeologisch relevante niveau bevindt zich onderin het plaggendek en in de top van het onderliggende dekzand. Het niveau waarin archeologische sporen verwacht worden, bevindt zich in de C-horizont. Ter plaatse van de boringen 1 t/m 4, 14, 17 en 21 is het archeologisch relevante niveau, waarin vondsten verwacht worden, verstoord. Archeologische sporen worden rond deze boringen nog wel verwacht in de top van de C-horizont. Rondom de boringen 6 en 11 worden vanwege de diepe verstoring geen archeologische resten meer verwacht. Het niveau waar vondstmateriaal in verwacht wordt (waar intact), bevindt zich op circa 50 cm -Mv. Het niveau waar grondsporen in verwacht worden, bevindt zich op een diepte variërend van 50 tot 130 cm -Mv. 4. Zijn archeologische maatregelen (planinpassing, vervolgonderzoek e.d.) noodzakelijk? Zie § 4.2.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[9 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
4.2 Aanbevelingen Uit onderhavig onderzoek blijkt dat in een groot deel van het plangebied intacte, relevante archeologische lagen aanwezig zijn. Omdat vindplaatsen onder een plaggendek over het algemeen een lage vondstdichtheid (dit geldt met name voor aardewerk- en vuursteenstrooiingen) hebben, is een karterend booronderzoek (met megaboringen) in dit geval geen geschikte methode is voor het opsporen van archeologische vindplaatsen. Daarom is een karterend proefsleuvenonderzoek nodig om te onderzoeken of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en om informatie te verzamelen over de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en archeologische waarde hiervan. Dit onderzoek dient uitgevoerd te worden conform een vooraf opgesteld Programma van Eisen (PvE). Het PvE dient te zijn goedgekeurd door de bevoegde overheid.
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[1 0 ]
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
Literatuur Alterra, 2003a. De bodemkaart van Nederland digitaal, schaal 1:50.000. Alterra, Wageningen. Alterra, 2003b. Digitale geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Alterra, Wageningen. Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatie-instituut, Delft. Keunen, L.J., E.H. Boshoven & S.W. Jager, 2012. Archeologisch erfgoed in de gemeente De Wolden; archeologische bronnen, verwachtings- en beleidskaart. RAAP-rapport 2292. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1.
De ligging van het plangebied (rood omlijnd); inzet: ligging in Nederland (ster).
Figuur 2.
Het plangebied (rood) geprojecteerd op divers kaartmateriaal (schaal 1:25.000).
Figuur 3.
Resultaten onderzoek.
Tabel 1.
Archeologische tijdschaal.
Tabel 2.
Overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen in en rond het plangebied.
Tabel 3.
Overzicht van eerder archeologisch onderzoek in en rond het plangebied.
Bijlage 1. Boorbeschrijvingen (inclusief lithologisch profiel).
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[1 1 ]
217
216
Balgenbosch
broek
Postweg
Wiltenweg
Dikninger
Hoog evee De Steege
De Slenken
521
521
De Wijk Haalweide Co
Den Hof
Oosterwijk
e idig Haal we
m
m
iss ie w eg
eg rw
Het
© Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2012
IJsbaan
st Ree
Kerkbrug Dunningen
520
8 8
Ter Horst
IJhorst Poeleweg
Heerenweg
216
De Marse
Bezoensweg
520
Dickninge
217
Nieuwe Strik
Figuur 1. De ligging van het plangebied (rood omlijnd); inzet: ligging in Nederland (ster).
nsch e
ARCHIS/AMK
Luchtfoto 13.280 13.280 13.280 13.280 13.280 13.280
29.086 29.086 29.086 29.086 29.086 29.086
14.514 14.514 14.514 14.514 14.514 31.184 31.184 31.184 31.184 31.184 31.184
legenda AMK-terreinen Onderzoeksmeldingen Plangebied
Hist. krt. 1850
Hoogte (AHN)
Bodemkaart zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII
Geomorfologie
laagte/depressie laagte/depressie laagte/depressie laagte/depressie laagte/depressie
Hn21-III Hn21-III Hn21-III Hn21-III Hn21-III Hn21-III B BB BB B Hn21-VI Hn21-VI Hn21-VI Hn21-VI Hn21-VI Hn21-VI pZn21-VI pZn21-VI pZn21-VI pZn21-VI pZn21-VI
dekzandvlakte dekzandvlakte dekzandvlakte dekzandvlakte dekzandvlakte dekzandvlakte
dekzandwelvingen dekzandwelvingen dekzandwelvingen dekzandwelvingen dekzandwelvingen
zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII pZg23-V* pZg23-V* pZg23-V* pZg23-V* pZg23-V* pZg23-V*
Hn23-VI Hn23-VI Hn23-VI Hn23-VI Hn23-VI Hn23-VI
zVz-II zVz-II zVz-II zVz-II zVz-II zVz-II
zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII faVc-I faVc-I faVc-I fpZg23-III fpZg23-III faVc-I faVc-I faVc-I fpZg23-III fpZg23-III fpZg23-III cHn21-VI cHn21-VI cHn21-VI cHn21-VI cHn21-VI
dddeeeeeekkk ddddddeeeeeekkk kkkzzzaaaaaannn kkkzzzzzzaaaaaannn nnnddddddkkkko nnnddddddrrrrurruu kkooopppppp uuuggggggggggggeee bbbbiiiinniinnnnnnn eeennnnnneee eeennnnnn--k-kk nnneeeeeennnn --k-kkooooooppp nn bbbbeee pppppppppeeeeeennn eeeeeekkkkd kkdddddaaall nnn llll
zEZ21-VII zEZ21-VII zEZ21-VII
Figuur 2. Het plangebied (rood) geprojecteerd op divers kaartmateriaal (schaal 1:25.000).
216200
216300
216400
legenda boorpunten
11
boornummers verstoord
444444
99999
plaggendek met oude akkerlaag plangebied
17 17 17 17 17 17
33333
13 13 13 13 13 13
88888
21 21 21 21 21 21
16 16 16 16 16 16
2222
777
20 20 20 20 20 20 520700
520700
12 12 12 12 12 12
15 15 15 15 15 15
11 11 11 11 11 11
666
19 19 19 19 19 19
14 14 14 14 14
111111
18 18 18 18 18 18 520600
520600
10 10 10 10
555
0
50
m JHO1/dwdu_fig3 216200
520800
520800
plaggendek
216300
Figuur 3. Resultaten onderzoek
100
1:2500
2012 216400
Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek
Bijlage 1: Boorbeschrijvingen
RAAP-notitie 4279 / eindversie, 22 augustus 2012
[1 5 ]
boring: DWDU-1 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.244, Y: 520.632, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,59, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,59 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: bouwvoor
20 cm -Mv / 3,39 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, zandbrokken, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: fragmenten bouwpuin (onbepaald)
45 cm -Mv / 3,14 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruin, matig fijn Bodemkundig: B-horizont met ingespoelde humus
60 cm -Mv / 2,99 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtbruin, matig fijn Bodemkundig: BC-horizont
80 cm -Mv / 2,79 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,49 m +NAP
boring: DWDU-2 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.245, Y: 520.732, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,74, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,74 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: bouwvoor
20 cm -Mv / 3,54 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, donkerbruingrijs, zandbrokken, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
55 cm -Mv / 3,19 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 80 cm -Mv / 2,94 m +NAP
boring: DWDU-3 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.248, Y: 520.785, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 2,60, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 2,60 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: bouwvoor
20 cm -Mv / 2,40 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
50 cm -Mv / 2,10 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, grijsbruin, zandbrokken, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
65 cm -Mv / 1,95 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 90 cm -Mv / 1,70 m +NAP
1
boring: DWDU-4 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.250, Y: 520.832, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,20, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,20 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)
45 cm -Mv / 2,75 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, zandbrokken, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord Archeologie: fragmenten bouwpuin (onbepaald)
70 cm -Mv / 2,50 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtwitgrijs, matig fijn Bodemkundig: geheel gereduceerde C-horizont
Einde boring op 100 cm -Mv / 2,20 m +NAP
boring: DWDU-5 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.284, Y: 520.607, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,31, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,31 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 2,81 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, grijsbruin, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
70 cm -Mv / 2,61 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 100 cm -Mv / 2,31 m +NAP
2
boring: DWDU-6 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.284, Y: 520.657, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 2,90, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 2,90 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, zandbrokken, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
140 cm -Mv / 1,50 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
155 cm -Mv / 1,35 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 180 cm -Mv / 1,10 m +NAP
boring: DWDU-7 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.285, Y: 520.707, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,16, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,16 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 2,66 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
130 cm -Mv / 1,86 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 150 cm -Mv / 1,66 m +NAP
3
boring: DWDU-8 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.285, Y: 520.757, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,10, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,10 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
70 cm -Mv / 2,40 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijsbruin, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
90 cm -Mv / 2,20 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
100 cm -Mv / 2,10 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 120 cm -Mv / 1,90 m +NAP
boring: DWDU-9 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.285, Y: 520.807, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,10, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,10 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijsbruin, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)
50 cm -Mv / 2,60 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, grijsbruin, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
70 cm -Mv / 2,40 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
80 cm -Mv / 2,30 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,00 m +NAP
4
boring: DWDU-10 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.324, Y: 520.631, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,57, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,57 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 3,07 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
70 cm -Mv / 2,87 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
80 cm -Mv / 2,77 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtbruin, matig fijn Bodemkundig: BC-horizont
90 cm -Mv / 2,67 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 120 cm -Mv / 2,37 m +NAP
boring: DWDU-11 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.324, Y: 520.681, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,30, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,30 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
130 cm -Mv / 2,00 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, sterk humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
140 cm -Mv / 1,90 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 160 cm -Mv / 1,70 m +NAP
5
boring: DWDU-12 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.325, Y: 520.731, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,55, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,55 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 3,05 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, donkergrijsbruin, matig fijn Bodemkundig: AB-horizont, interpretatie: oude akkerlaag
75 cm -Mv / 2,80 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, bruin, matig fijn Bodemkundig: B-horizont met ingespoelde ijzer/aluminium (humuspodzolen)
80 cm -Mv / 2,75 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 100 cm -Mv / 2,55 m +NAP
boring: DWDU-13 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.325, Y: 520.781, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,08, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,08 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 2,58 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
65 cm -Mv / 2,43 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 90 cm -Mv / 2,18 m +NAP
boring: DWDU-14 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.364, Y: 520.656, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,66, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,66 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: bouwvoor
30 cm -Mv / 3,36 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
70 cm -Mv / 2,96 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 100 cm -Mv / 2,66 m +NAP
6
boring: DWDU-15 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.365, Y: 520.706, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,47, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,47 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek Archeologie: enkel fragment bouwpuin (onbepaald)
60 cm -Mv / 2,87 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, donkergrijsbruin, matig fijn Bodemkundig: AB-horizont, interpretatie: oude akkerlaag
85 cm -Mv / 2,62 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,37 m +NAP
boring: DWDU-16 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.365, Y: 520.756, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,11, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,11 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
40 cm -Mv / 2,71 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
90 cm -Mv / 2,21 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,01 m +NAP
7
boring: DWDU-17 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.365, Y: 520.806, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,13, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,13 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: verstoord
80 cm -Mv / 2,33 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,03 m +NAP
boring: DWDU-18 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.404, Y: 520.631, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,42, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,42 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
40 cm -Mv / 3,02 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
70 cm -Mv / 2,72 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
80 cm -Mv / 2,62 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,32 m +NAP
8
boring: DWDU-19 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.404, Y: 520.681, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,57, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,57 m +NAP Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 3,07 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkerbruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
70 cm -Mv / 2,87 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, zwak humeus, bruingrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: oude akkerlaag
85 cm -Mv / 2,72 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 110 cm -Mv / 2,47 m +NAP
boring: DWDU-20 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.405, Y: 520.731, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,88, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,88 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: esdek
50 cm -Mv / 3,38 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: geleidelijk (0,3-3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, grijsbruin, matig fijn Bodemkundig: AC-horizont, interpretatie: oude akkerlaag
60 cm -Mv / 3,28 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 90 cm -Mv / 2,98 m +NAP
boring: DWDU-21 beschrijver: JHO, datum: 7-8-2012, X: 216.405, Y: 520.781, precisie locatie: 1 m, coördinaatsysteem: Rijksdriehoeksmeting, kaartblad: 21F, hoogte: 3,63, precisie hoogte: 1 dm, referentievlak: Normaal Amsterdams Peil, methode hoogtebepaling: AHN bestand, boortype: Edelman-7 cm, doel boring: archeologie - verkenning, landgebruik: grasland, vondstzichtbaarheid: slecht, provincie: Drenthe, gemeente: De Wolden, plaatsnaam: De Wijk, opdrachtgever: Gemeente De Wolden, uitvoerder: RAAP Oost
0 cm -Mv / 3,63 m +NAP Algemeen: aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig humeus, donkergrijs, matig fijn Bodemkundig: interpretatie: bouwvoor
5 cm -Mv / 3,58 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, matig grindig, lichtgrijs, matig grof Bodemkundig: interpretatie: opgebrachte grond
50 cm -Mv / 3,13 m +NAP Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm) Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn Bodemkundig: C-horizont met roestvlekken, enkele Fe-vlekken
Einde boring op 80 cm -Mv / 2,83 m +NAP
9
-Rapporten
Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op plangebied Dunningen te De Wijk, gemeente De Wolden (D)
G.M.A. Bergsma
ARC-Rapporten 2013-26 Groningen 2013 ISSN 1574-6887
Colofon Een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op plangebied Dunningen te De Wijk, gemeente De Wolden (D) ARC-Rapporten 2013-26 ARC-Projectcode 2012/335 Tekst G.M.A. Bergsma Afbeeldingen G.M.A. Bergsma Kaarten G.M.A. Bergsma Redactie M.J.M. de Wit Status definitieve versie Autorisatie — M.J.M. de Wit Beheer en plaats van documentatie Archaeological Research & Consultancy Uitgegeven door ARC bv Postbus 41018 9701 CA Groningen ISSN 1574-6887 Groningen, 2013 Een recente lijst van de ARC-Rapporten is te vinden op www.arcbv.nl
Rapport 2013-26
definitieve versie
ARC bv
Projectgegevens Projectnaam Projectcode CIS-code Status
Woningbouw Dunningen, fase 3, De Wijk 2012/335 55195 Definitief, maart 2013
Projectleider Contact
G.M.A. Bergsma 050-3687100,
[email protected]
Opdrachtgever Contact
Gemeente De Wolden, dhr. B. Bonkestoter 0528-378381,
[email protected]
Bevoegd gezag Contact
Gemeente De Wolden, dhr. R. Dekker 14 0528,
[email protected]
Locatiegegevens Toponiem Plaats Gemeente Provincie
Dunningen De Wijk De Wolden Drenthe
Kaartblad RD-co¨ordinaten
21F NW: 216.239/520.838 NO: 216.410/520.820 ZO: 216.410/520.628 ZW: 216.255/520.593
Oppervlakte
ca. 3 ha
Beschrijving onderzoekslocatie Geologie
Dekzand
Geomorfologie
Zone met dekzandwelvingen
Bodem
Hoge zwarte enkeerdgronden
Historische situatie
Akker, 19e-eeuwse bebouwing in het uiterste noorden van het terrein.
Archeologische verwachting
Plaggendek op akkerlaag, mogelijk oudere sporen onder plaggendek, 19e-eeuwse boerderijplaats.
1
• De Wijk
523
522
521
214
215
216
217
520
Afbeelding 1. Topografische kaart van de onderzoekslocatie (omcirkeld) en omgeving, voorzien van RD-co¨ordinaten. Bron: Topografische Dienst Nederland.
Rapport 2013-26
1
definitieve versie
ARC bv
Inleiding
1.1
Aanleiding voor het onderzoek
In opdracht van Gemeente de Wolden, in de persoon van dhr. B. Bonkestoter, heeft Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd. De aanleiding voor dit onderzoek is de planvorming betreffende fase 3 van woningbouwlocatie Dunningen. Het onderzoek is uitgevoerd op 14 t/m 17, 21 en 31 januari 2013. Vanwege strenge vorst was het onderzoek enkele dagen niet uitvoerbaar. De projectleiding was in handen van mw. drs. G.M.A. Bergsma. De veldtechniek werd afwisselend verzorgd door M. Bannink MA en mw. drs. K.M. Wojciechowska-Treder, met ondersteuning van dhr. B. Huizenga en dhr. A.R. Wieringa. Het onderzoek is uitgevoerd conform de eisen die gesteld worden in het Programma van Eisen (PvE) en de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.2).1
1.2
Ligging en beschrijving van het onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied bevindt zich aan de zuidoostkant van De Wijk, tussen de Dorpsstraat, Oosterakker en de Haalweidigerweg. Het gebied betreft grasland, in het noordelijk deel in gebruik door schapen en paarden (afb. 1).
1.3
Doel van het onderzoek
Doel van het proefsleuvenonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek. In het PvE, dat is opgesteld door dr. T.J. ten Anscher en drs. J.L. van Beek van RAAP Noord-Nederland, zijn daartoe de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1 Zijn resten aanwezig van de oude boerderijplaats in het noorden van het plangebied? Wat is hun aard, diepteligging, conservering en datering? 2 Zijn in het overige deel van het plangebied grondsporen/structuren aanwezig? Zo ja, op welk niveau tekenen zij zich af? Wat is hun aard, verspreiding, datering en conserveringstoestand? 3 Welke materiaalcategorie¨en zijn aanwezig en welke typen artefacten? Hoe dateren zij? Hoe is hun conserveringstoestand? 4 Is sprake van behoudenswaardige vindplaatsen? 5 Van wanneer dateert de aanleg van het esdek? Wat is de datering van de oude akkerlaag? 1
De inhoud van de KNA kan worden geraadpleegd op www.sikb.nl.
3
Rapport 2013-26
1.4
definitieve versie
ARC bv
Onderzoeksgeschiedenis
In 2012 is door RAAP een bureau- en verkennend onderzoek d.m.v. boringen uitgevoerd (Holl 2012). Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat in vrijwel het gehele onderzoeksterrein een plaggendek op een oude akkerlaag aanwezig is. Er werd verondersteld dat voornamelijk in het midden van het terrein het plaggendek bescherming heeft geboden voor eventuele archeologische resten. Uit het bureau-onderzoek is gebleken dat in het uiterste noordwesten van het terrein op oude kadastrale kaarten uit 1811 – 1832 bebouwing zichtbaar is van een vermoedelijke boerderijplaats.
1.5
Werkwijze
Conform het PvE zijn er op het onderzoeksterrein 80 sleuven aangelegd (bijlage 2). 78 van deze sleuven hadden een afmeting van 4×10 m. Op de locatie van de vermoedelijke boerderijplaats zijn twee langere sleuven aangelegd, e´ e´ n sleuf met een afmeting van 4×20 m en e´ e´ n sleuf van 4×15 m. De sleuven zijn machinaal vlaksgewijs verdiept tot op het niveau waar zich de sporen aftekenden, dat zich grotendeels in de top van het dekzand (C-horizont) bevindt. Tijdens het verdiepen is gezocht naar vondstmateriaal en is er gebruikt gemaakt van een metaaldetector. Deze strategie is bij alle werkputten toegepast, behalve bij de werkputten 42, 44 en 74. In deze werkputten is in eerste instantie verdiept tot de onderkant van het plaggen- of esdek en de top van de vermoedelijke akkerlaag. Van dit niveau zijn NAP-hoogtes bepaald en daarna is de werkput verder verdiept naar het gewenste vlakniveau. Met behulp van een Robotic Total Station (RTS) is van elke werkput de omtrek, de hoogte t.o.v. NAP en de aangetroffen sporen digitaal ingemeten. Van elk werkput is een vlakfoto genomen. Vondsten die tijdens de aanleg van de werkput zijn aangetroffen en die niet aan een spoor gekoppeld konden worden, zijn in vakken van 4×5 m verzameld. Na documentatie zijn de sporen doorzocht op vondstmateriaal. Van enkele profielen zijn opnames gemaakt d.m.v. fotografie.
4
Rapport 2013-26
2
definitieve versie
ARC bv
Resultaten
Hieronder worden de resultaten van het proefsleuvenonderzoek besproken. Ten eerste worden de sporen beschreven die zijn aangetroffen in werkputten 1 t/m 63 en 66 t/m 80 en die kunnen worden gerelateerd aan verkaveling en landbouwactiviteiten. Daarna zullen de resultaten van de proefsleuven die ter hoogte van de 19e-eeuwse boerderijplaats zijn aangelegd besproken worden (werkputten 64 en 65).
2.1
Sporen en structuren
Van de 80 sleuven zijn er 26 zonder archeologische sporen (werkputten 7 t/m 11, 15, 17, 21, 28, 30, 33, 36, 37, 39, 40, 43, 51, 54, 56, 58, 59, 61, 68, 72, 78 en 79). In de overige werkputten, met uitzondering van de werkputten 64 en 65, zijn natuurlijke vlekken, sloten en greppels, maar ook recente vergravingen op het vlakniveau waargenomen. Met name in werkputten 1, 2, 3, 13, 14, 23, 24, 27, 31, 34 en 38 zijn recente vergravingen tot in de C-horizont aangetroffen. 2.1.1
Verkaveling en landbouwactiviteiten
Zoals in het bureau- en booronderzoek al is beschreven, bestaat een groot deel van het terrein uit een plaggen- of esdek met daaronder een (vermoedelijke) akkerlaag (afb. 2). Dit plaggendek is in het overgrote deel van het terrein aanwezig en bestaat uit een donkergrijs, zandig homogeen pakket met een gemiddelde dikte van 0,5 m. In dit plaggendek is zowel aardewerk als porselein en baksteenspikkels waargenomen. Dit duidt op een gebruik vanaf de 17e – 18e eeuw, hoewel er ook aardewerk uit de 14e eeuw is aangetroffen, zij het sporadisch. Dit oudere aardewerk kan bv. als afval meegekomen zijn of is opgespit bij de aanleg van het plaggendek en biedt geen uitsluitsel over de datering van het gebruik van het gehele terrein. In het uiterste zuidwestelijk deel van het terrein is het plaggendek verrommeld en is de grond later opgehoogd. Vanuit het plaggendek zijn verspreid over het terrein (verkavelings)sloten gegraven die over meerdere werkputten te volgen waren en die kunnen worden teruggevonden op de kadastrale minuut van 1811 – 1832 (afb. 5 en 3). In het noordelijk deel van het terrein (werkputten 66 t/m 80) is het plaggendek dunner (afgetopt). Onder het plaggendek is in een aantal werkputten een laag aangetroffen die overeenkomt met de beschrijving van de akkerlaag in het booronderzoek (Holl 2012). Deze laag is aanwezig in een groot deel van het terrein en heeft een gemiddelde dikte van 25 cm (zie afb. 2). Veelal is de laag rommelig door bioturbatie. In meerdere werkputten is zichtbaar dat vanuit de (akker)laag greppels zijn gegraven. Deze greppels hebben mogelijk de functie ten behoeve van grondverbetering gehad, waarbij de zandige bodem door middel van vermenging met mest en plaggen vruchtbaarder werden gemaakt. Tevens zorgen greppels voor afwatering (afb. 5). In de werkputten waar deze akkerlaag goed te onderscheiden was, zijn geen schop5
Afbeelding 2. Opname van het oostprofiel in werkput 44. In het profiel is het plaggendek en de (vermoedelijke) akkerlaag zichtbaar. De akkerlaag is sterk verrommeld door bioturbatie.
0
25 m
Afbeelding 3. Alle werkputten met sporen, geprojecteerd op de kadastrale minuut van 1811–1832. Enkele verkavelingssloten die bij het onderzoek zijn aangetroffen, zijn tevens zichtbaar op de minuut.
Rapport 2013-26
definitieve versie
ARC bv
Afbeelding 4. Vlakfoto van werkput 42 waarin de greppels die vanuit de akkerlaag komen in de C-horizont goed zichtbaar zijn. steken, ploegsporen of ploegkrassen aangetroffen. Een overtuigend bewijs voor een gebruik als akker is daarom niet aanwezig, maar dit valt echter niet uit te sluiten. Mogelijk betreft de laag een oud oppervlak waarin landinrichting heeft plaatsgevonden. De laag heeft geen vondstmateriaal opgeleverd en is niet te dateren. Vanwege het erbovenliggende plaggendek, dat gedateerd wordt in de 17e–18e eeuw, kan wel gesteld worden dat de laag ouder moet zijn dan het plaggendek. Ter hoogte van werkputten 42 en 44 ligt de bovenkant van de laag op ongeveer 3,00 m +NAP, bij werkput 74 is de bovenkant rond 2,50 m +NAP. 2.1.2
Boerderijplaats
Ter hoogte van de locatie van de boerderijplaats zijn twee proefsleuven aangelegd, werkputten 64 en 65. In deze werkputten zijn archeologische sporen aangetroffen. De meeste sporen betreffen vergravingen, waarin aardewerk en rood baksteenpuin is aangetroffen. Het aardewerk betreft fragmenten van huisraad uit de 18e en 19e eeuw en is als afval in de vergravingen terecht gekomen. Het enige archeologische spoor wat direct aan de bewoning gekoppeld kan worden betreft een restant van een waterput in werkput 64 (afb. 7). De kern van de waterput heeft een diameter van 1,5 m, was nog slechts 20 cm diep en bevatte baksteenpuin. Werkput 65 bevat slootrestanten, met keramiek (huisraad) uit de 18e–19e eeuw, en recente vergravingen.
8
64 65
69
67
66
68
1
24
Oosterakker
4
2
27
22
6
8
31
21
33
20
49
35
32
34
57
50
43
42
54
51
40
56
58
60
48
47
45
55
53
52
41
30
80
78
76
39
29
23
5
7
28
26
25
3
74
72
70
79
77
75
73
71
59
61
9
14
19
11
10
44
46
36
62
63
38 15
13
12
17
18
37
16
Legenda Greppel Kuil Natuurlijke verstoring Recent
Sloot Vlek Waterput
Greppels uit akkerlaag Sloten uit plaggendek
0
25 m
Afbeelding 5. Fasering van de greppels en sloten. De sloten uit het plaggendek dateren uit de 17e – 18e eeuw, de greppels uit de akkerlaag zijn ouder.
0
25 m
Afbeelding 6. Werkputten 64 en 65 geprojecteerd op de kadastrale minuut (1811 – 1832).
Afbeelding 7. Werkput 64. Op de locatie van de boerderijplaats zijn veel (recente) vergravingen te zien. Achterin de werkput is de waterput als een rond spoor met dubbele vulling zichtbaar.
definitieve versie
Rapport 2013-26
vnr
werkput
vlak
vak
spoor
1 2 3 4 5 6 7
7 26 54 59 65 65 71
0a 1 0a 0a 1 1 1
2 0 2 2 0 0 0
0 3 0 0 5 17 2
ARC bv
datering
opmerking
eind 13e – 14e eeuw 18e – 19e eeuw Nieuwe Tijd 14e eeuw 18e – 19e eeuw 18e – 19e eeuw 18e – 19e eeuw
Siegburg
steengoed
Fries spreukbord
Tabel 1. Overzicht van het aangetroffen aardewerk.
2.2
Vondsten
In verhouding tot de omvang van het onderzoeksterrein is er bijzonder weinig vondstmateriaal aangetroffen. Het materiaal wat is verzameld heeft als doel de aangetroffen sporen en lagen te dateren. Er is zowel in het plaggendek als op de locatie van de boerderijplaats vondstmateriaal aangetroffen. In totaal zijn er 7 vondstnummers uitgedeeld. Het verzamelde vondstmateriaal bestaat uitsluitend uit aardewerk (tabel 1).2 Tijdens het verdiepen naar het vlakniveau zijn in het plaggendek nieuwetijdse baksteenspikkels, glas en porselein en keramiek waargenomen. In de onderliggende (akker)laag en op het vlakniveau is in geen enkele werkput vondstmateriaal waargenomen.
2
Determinatie door J.J. Lenting, ARC bv.
12
Rapport 2013-26
3
definitieve versie
ARC bv
Conclusies
In het onderzoeksgebied zijn minimaal twee fasen van landgebruik en/of -inrichting te onderscheiden. Ten eerste is er sprake van een landgebruik van v´oo´ r de 17e eeuw. Dit uit zich in greppels en sloten die aan een (akker)laag te koppelen zijn, die zich onder een plaggendek bevindt. De functie van deze ingravingen zullen enerzijds te maken hebben met het bewerkbaar maken van het gebied en anderszijds voor afwatering van het terrein. De tweede fase vormt het plaggendek. De aanleg kan hoogstwaarschijnlijk vanaf de 17e eeuw gedateerd worden, hoewel het verzamelde aardewerk uit het plaggendek grotendeels in de 18e en 19e eeuw gedateerd wordt. Vanuit beide lagen zijn er greppels en sloten tot in de C-horizont gegraven (afb. 5). 1 Zijn resten aanwezig van de oude boerderijplaats in het noorden van het plangebied? Wat is hun aard, diepteligging, conservering en datering? In het uiterste noordwesten van het terrein zijn in de werkputten 64 en 65 aanwijzingen gevonden voor bewoning, zoals baksteenpuin en gebruiksaardewerk uit de 18e – 19e eeuw, maar een exacte plaatsbepaling van deze bewoning is niet mogelijk. De bodem is hier teveel omgewoeld. Een opvallend spoor is echter de bodem van een waterput. De waterput heeft geen daterend vondstmateriaal opgeleverd, maar past vermoedelijk binnen de 18e – 19eeeuwse bewoning. 2 Zijn in het overige deel van het plangebied grondsporen/structuren aanwezig? Zo ja, op welk niveau tekenen zij zich af? Wat is hun aard, verspreiding, datering en conserveringstoestand? De aangetroffen grondsporen betreffen greppels en sloten uit verschillende fasen van het landgebruik op de onderzoekslocatie. Het aantoonbare landgebruik is in twee fasen onder te verdelen. Tijdens de oudste fase, te dateren v´oo´ r de 17e eeuw, is het gebied hoogstwaarschijnlijk gebruikt als akker en zijn er greppels aangelegd t.b.v. de vruchtbaarheid van de bodem en/of voor afwatering van het terrein. Deze greppels zijn tot in de C-horizont gegraven. Deze fase is afgedekt door een plaggendek. In deze fase zijn voornamelijk sloten, maar ook greppels, tot in de C-horizont gegraven. De datering van het plaggendek moet vermoedelijk vanaf de 17e eeuw geplaatst worden, hoewel het verzamelde aardewerk voornamelijk uit de 18e en 19e eeuw dateert. 3 Welke materiaalcategorie¨en zijn aanwezig en welke typen artefacten? Hoe dateren zij? Hoe is hun conserveringstoestand? Het vondstmateriaal bestaat voornamelijk uit goed geconserveerd keramisch huisraad uit de 18e–19e eeuw. Deze vondsten zijn met name ter hoogte van de boerderijplaats aangetroffen. Ook is steengoed uit de 14e eeuw gevonden, zonder duidelijke context. 4 Is sprake van behoudenswaardige vindplaatsen? De aangetroffen archeologische sporen laten voornamelijk sporen van landinrichting zien. Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten ouder dan laatmiddeleeuws. De archeologische sporen zijn niet van dermate belang dat er sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Ook geeft het zeer
13
Rapport 2013-26
definitieve versie
ARC bv
rommelige karakter van de sporen rond de boerderijplaats geen aanleiding tot nader archeologisch onderzoek. 5 Van wanneer dateert de aanleg van het esdek? Wat is de datering van de oude akkerlaag? De datering van het esdek (plaggendek) valt voornamelijk in de 17e en 18e eeuw. De (vermoedelijke) akkerlaag is ouder. Vanwege de afwezigheid van vondsten is deze laag niet specifieker dateerbaar dan ouder dan 17e-eeuws.
14
definitieve versie
Rapport 2013-26
4
ARC bv
Waardering volgens KNA 3.2
Hieronder wordt de waardering gegeven van de resultaten volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2. De waardering bestaat uit een scoretabel met uitleg en een beslissingsdiagram. In de scoretabel worden de resultaten van het onderzoek van een gewicht voorzien (mogelijke scores: 1 t/m 3). Een laag getal representeert een lage waarde en een hoog getal een hoge waarde. In het beslissingsdiagram wordt op basis van de scores in de tabel bepaald of het object behoudenswaardig is. De behoudenswaardigheid van de vindplaats is het leidende criterium voor het bepalen van de noodzaak voor vervolgonderzoek. Een korte uitwerking van de criteria waarmee in de scoretabel rekening is te vinden bijlage 1. Voor een volledige beschrijving van de normen en regels volgens welke deze waardering tot stand is gekomen, wordt verwezen naar de website van SIKB (www.sikb.nl), waar de documentatie voor deze waardering is te vinden onder ‘Archeologie, KNA 3.2, H3 Inventariserend veldonderzoek, Waarderen (VS07)’.
opmerkingen
Beleving schoonheid herinneringswaarde
– – score
opmerkingen
gaafheid
1
Het plaggendek heeft als bescherming gediend t.o.v. de onderliggende (akker)laag, er zijn echter nauwelijks archeologische resten aangetroffen.
conservering aardewerk
2
De aardewerkfragmenten zijn goed geconserveerd.
score
opmerkingen
1 1 1 –
-
Fysieke kwaliteit
Inhoudelijke kwaliteit zeldzaamheid informatiewaarde ensemblewaarde representativiteit
15
definitieve versie
Rapport 2013-26
Beleving
ARC bv
hoog
laag
-
bovengemiddeld
Fysieke kwaliteit laag
Inhoudelijke kwaliteit
? Hoge inh. kwaliteit
ja
bovengemiddeld
Behoudenswaardig
laag
nee Representativiteit
ja
nee Niet behou-
- denswaardig
16
Rapport 2013-26
5
definitieve versie
ARC bv
Aanbeveling
Het archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op plangebied Dunningen te De Wijk, gemeente De Wolden, heeft uitgewezen dat er in het onderzoeksgebied weinig archeologische resten aanwezig zijn. Deze resten hebben voornamelijk betrekking op landinrichting en gebruik als akkerland. De resten zijn echter van een zodanige kwantiteit en kwaliteit dat nader archeologisch onderzoek niet nodig wordt geacht. Ondanks de resultaten van het uitgevoerde inventariserend onderzoek is het niet geheel uit te sluiten dat er geen overige archeologische resten worden aangetroffen. De meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 blijft dan ook van toepassing. Mochten er bij het bouwrijp maken toch archeologische resten worden gevonden, dan moet de initiatiefnemer dit onmiddellijk melden bij de gemeente en bij de provincie.3 De gemeente zou eventueel lokale amateurarcheologen kunnen inschakelen wanneer het plangebied bouwrijp wordt gemaakt. Zij kunnen de afgegraven delen van het plangebied inspecteren op eventuele vondsten.
3
Dhr. W. van der Sanden (provinciaal archeoloog), Westerbrink 1, 9405 BJ Assen, 0592-365220 /06-22662601;
[email protected].
17
Rapport 2013-26
6
definitieve versie
ARC bv
Samenvatting
In januari 2013 heeft ARC bv een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) op plangebied Dunningen te De Wijk, gemeente De Wolden, uitgevoerd. Naar aanleiding van een eerder uitgevoerd bureauen verkennend booronderzoek werd verondersteld dat op het onderzoeksterrein een plaggendek op een akkerlaag aanwezig is. Tevens zou er sprake zijn van een 19eeeuwse boerderijplaats. Uit het proefsleuvenonderzoek is gebleken dat op vrijwel het gehele terrein inderdaad een plaggendek aanwezig is, met aanwijzingen voor een vermoedelijke akkerlaag. De archeologische sporen bestaan voornamelijk uit greppels en sloten die in verschillende fasen van het landgebruik zijn aangelegd. Het onderzoek heeft nauwelijks vondstmateriaal opgeleverd. Alleen ter hoogte van de boerderijplaats is dateerbaar aardewerk uit archeologische context afkomstig, het overige aardewerk is aangetroffen in het plaggendek. Het enige archeologische spoor wat aan de boerderijplaats gekoppeld kan worden is een restant van een waterput. Overige resten zijn in het recente verleden al vergraven. Omdat er tijdens het proefsleuvenonderzoek relatief gezien weinig archeologische resten zijn aangetroffen, wordt een nader onderzoek niet nodig geacht. De meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 blijft echter wel van toepassing.
18
Rapport 2013-26
definitieve versie
ARC bv
Literatuur Holl, J., 2012. Plangebied woonwijk Dunningen, fase 3 te De Wijk, gemeente De Wolden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en verkennend veldonderzoek. Weesp (RAAP-notitie 4279).
19
definitieve versie
Rapport 2013-26
Bijlage 1
ARC bv
Waarderingscriteria conform KNA 3.2
opmerkingen
Beleving schoonheid
–
herinneringswaarde –
zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement; vorm en structuur; relatie met omgeving verbondenheid met feitelijk historische gebeurtenis; associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis
Fysieke kwaliteit
scores
opmerkingen
gaafheid
1/2/3
conservering
1/2/3
aanwezigheid sporen; gaafheid sporen; ruimtelijke gaafheid; stratigrafie intact; mobilia in situ; ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling; ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen; aanwezigheid antropogeen biochemisch residu; stabiliteit van de natuurlijke omgeving conservering artefacten (metaal/overig) conservering organisch materiaal
Inhoudelijke kwaliteit
scores
opmerkingen
zeldzaamheid
1/2/3
informatiewaarde
1/2/3
ensemblewaarde
1/2/3
representativiteit
–
het aantal vergelijkbare vindplaatsen van goede kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld; idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart opgraving/onderzoek van vergelijkbare vindplaatsen binnen dezelfde archeoregio (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel); recent en systematisch onderzoek in de betreffende archeoregio; recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode; passen binnen vastgesteld onderzoeksprogramma van universitair instituut of Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed synchrone context (voorkomen van vindplaatsen uit dezelfde periode binnen de micro-regio); diachrone context (voorkomen van vindplaatsen uit opeenvolgende perioden binnen de micro-regio); landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaafheid van het contemporaine landschap); aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving kenmerkendheid voor een bepaald gebied en/of periode; het aantal vergelijkbare vindplaatsen van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen dezelfde archeoregio waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd; idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart
20
64
65
69
67
66
68
1
24
Oosterakker
4
2
28
26
25
3
27
22
7
8
31
21
34
56
49
35
33
20
57
50
43
32
54
51
40
42
55
53
52
41
30
80
78
76
39
29
23
5
6
74
72
70
79
77
75
73
71
58
60
48
59
47
45
61
9
14
19
11
10
44
46
36
62
63
38 15
13
17
18
37
16 12
Legenda Greppel Kuil Natuurlijke verstoring Recent Bijlage 2.
Sloot Vlek Waterput
Overzicht van alle werkputten en van de aangetroffen sporen.
0
20
30
50 m
WATERTOETSDOCUMENT e
Dunningen 3 fase te De Wijk
Doel en inhoud van het document Het watertoetsdocument is opgesteld op basis van het door u op 23 april 2013 ingediende digitale formulier. Daarnaast zijn de gegevens in dit document gebaseerd op geografische kaarten en gebiedsgegevens van het waterschap. Indien u uitgebreide informatie wilt hebben over de watertoetsprocedure, kunt u de notitie ‘Watertoets 2011’ vinden op onze internetpagina www.reestenwieden.nl. Het doel van het watertoetsdocument is om bruikbare informatie aan u te leveren op basis waarvan de waterhuishouding in en rond het plangebied kan worden geregeld. Met dit document krijgt u inzicht in: 1. de bestaande waterhuishouding van het plangebied; 2. concrete uitgangspunten voor het plan op basis waarvan u waterhuishouding kunt regelen en 3. het vervolg van de watertoets en de uiteindelijke beoordeling van het waterschap in het kader van de watertoets. In het document van de digitale watertoets is aangegeven dat de ontwikkeling het volgende betreft: "Het gaat om een woningbouwlocatie waar 50-60 woningen gebouwd gaan worden. Dit is de 3e fase van Dunningen. De 1e en de 2e fase zijn al enkele jaren terug gerealiseerd. Voor de drie fases is reeds een gezamenlijke waterberging aangelegd."
1.
Bestaande waterhuishouding Het plan ligt in het stroomgebied van De Reest. Rond het plangebied liggen schouwsloten van het waterschap. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 0,4 m (opgemerkt wordt dat dit peil de instelhoogte van het kunstwerk is en zodoende voor het laagste deel van het peilvak de drooglegging garandeert. Lokaal kunnen dus (grote) verschillen optreden). De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 3.30 m. De bodem (deklaag) van het perceel bestaat voornamelijk uit zand ondergrond. De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 – 80 cm onder het maaiveld (Gt VI).
Dunningen 3 te De Wijk.docx
Pagina 1 van 5
Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied
Dunningen 3 te De Wijk.docx
Pagina 2 van 5
2.
Uitgangspunten voor het plan Het waterschap geeft u concrete uitgangspunten die in het plan moeten worden verwerkt. U krijgt de vrijheid om de uitgangspunten zelf te vertalen in maatregelen. Eventueel kan over maatregelen advies worden gevraagd aan het waterschap. Dat geldt ook voor onduidelijke uitgangspunten of uitgangspunten waar u het niet mee eens bent. Bij elk thema wordt ook verwezen naar het waterbeheerplan van het waterschap Reest en Wieden (2010 - 2015). Doelstelling en uitgangspunten per thema voor plannen op inrichtingsniveau Veiligheid
(WBP 2.1) WB21
Doelstelling
Waarborgen veiligheidsniveau
Uitgangspunt
Aanleghoogte bebouwing: De kapitaalintensieve functies in het plan lopen een verhoogd risico op overstromingsgevaar als gevolg van inundatie van het maaiveld vanuit het oppervlaktewater. Nieuwe bebouwing wordt ten minste aangelegd op 30 cm boven het straatpeil. Dit bouwpeil is bepaald op basis van hoogtekaarten in het geografische informatiesysteem.
(Grond) wateroverlast
(WBP 2.2.3 & 2.2.6) WB21
Doelstelling
Vergroten veerkracht van watersysteem door niet afwentelen van problemen met water. Ontwerpen op basis van (1) vasthouden – (2) bergen – (3) afvoeren
Uitgangspunt
Compensatie: Door de toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Er mag echter niet meer dan 1,2 l/s/ha uit het stedelijke gebied worden afgevoerd. Het watersysteem dient te worden vertraagd door het vasthouden (infiltreren) of bergen van water binnen het plangebied. Het watersysteem wordt ontworpen rekening houdend met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/10 jaar; inclusief 10% toename i.v.m. klimaatverandering (middenscenario WB21). Het waterpeil mag in de ontwerpsituatie maximaal 30cm fluctueren. Het ontworpen watersysteem wordt getoets aan de extreme situatie met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/100 jaar; inclusief 10% toename i.v.m. klimaatverandering (middenscenario WB21). Compensatie: Voor middelgrote plannen geldt als regel: 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In het plan wordt een verhard oppervlak 2 van ca. 7650 m gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van 2 ongeveer 765 m moet worden aangelegd. Aanleghoogte bebouwing: Om wateroverlast en grondwateroverlast rond de bebouwing te voorkomen adviseert het waterschap om de bebouwing op voldoende hoogte aan te leggen. Het waterschap adviseert een aanleghoogte van ten minste 30 cm boven het straatpeil.
Waterkwaliteit en ecologie
(WBP 2.2.2 & 2.2.6 & 2.2.7) KRW
Doelstelling
In (stads)wateren wordt gestreefd naar een situatie met helder water en een rijke vegetatiestructuur met zowel in het oevercompartiment als het watercompartiment een aanzienlijke bedekking met ondergedoken waterplanten, drijfbladplanten en Helofyten.
Uitgangspunt
Saprobiëring (overmatige aanvoer van organisch materiaal): riooloverstorten voorkomen door afkoppelen van regenwater. Bij aanwezigheid van overstort niet lozen op stilstaande wateren en/of kleine watergangen in stedelijk gebied. Microverontreiniging: Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan. Afkoppelen: Regenwater mag worden geloosd op oppervlaktewater in het stedelijke gebied. Minder schoon regenwater wordt via een zuiverende passage/voorziening geloosd op het oppervlaktewater. Samenhang: er bestaan verschillende watertypes in het stedelijke gebied. De inpassing van oevermodellen is mede afhankelijk van kenmerken van het watersysteem, zoals stroming, peilfluctuatie en voedselrijkdom.
Riolering
(WBP 2.2.6 & 2.3.1) KRW
Doelstelling
Verminderen hydraulische belasting RWZI
Dunningen 3 te De Wijk.docx
Pagina 3 van 5
Beperking van (vuilwater) overstorten Uitgangspunt
Gescheiden afvoer: Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water. Kwaliteit hemelwater: Alleen schone oppervlaktes mogen worden gescheiden van de afvalwaterstroom. Er wordt een zuiverende passage/voorziening aangebracht voordat vervuild hemelwater (zoals afstromend van een parkeerterrein) wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Watervoorziening
(WBP 2.2.1 & 2.2.4) GGOR
Doelstelling
Voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water
Uitgangspunt
Relatie oppervlaktewater en grondwater: Geen onnodig diepe drooglegging en ontwatering. In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig. Flexibel peilbeheer: een flexibel peil wordt toegepast en afgestemd op relatie oppervlaktewater en grondwater en op aanwezigheid van regenwateruitlaten en/of riooloverstorten. Inrichting: gebiedseigen water wordt vastgehouden en aanvoer van gebiedsvreemd water wordt zoveel mogelijk beperkt. Geïsoleerde vijverpartijen of watergangen wordt vermeden.
Communicatie
(WBP 2.2.6)
Doelstelling
Duidelijk maken aan betrokkenen waarom het waterbeer noodzakelijk is
Uitgangspunt
Dunningen 3 te De Wijk.docx
Particulieren: Communiceer over afkoppelen en de beperkingen voor particulieren. Met betrekking tot de inrichting van vijvers moet aandacht worden besteed aan plaagplanten. Zorg dat duidelijk is of het stedelijk water wel of niet bevaarbaar is en geef aan wat de functie van het water is (opvang van regenwater, bergingsvijver, doorvoerwater regionaal watersysteem, etc..)
Pagina 4 van 5
3.
Vervolg watertoets en beoordeling Informeel overleg over de uitgangspunten Met dit document heeft u handvaten om de waterhuishouding op orde te brengen. Indien u het niet eens bent met de genoemde uitgangspunten of u heeft behoefte aan uitleg van de uitgangspunten, kunt u hierover overleg voeren met het waterschap. Het is de bedoeling dat u op basis van dit document het plan uitwerkt. Beoordeling en officieel wateradvies Vervolgens wordt het plan ter beoordeling naar het waterschap gestuurd. In de meeste gevallen geeft het waterschap haar wateradvies in het vooroverleg zoals dat bedoeld is in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Het waterschap kan alleen een officieel wateradvies afgeven op basis van een compleet plan. Dat wil zeggen dat wij een bestemmingsplan beoordelen op basis van de toelichting, de voorschriften en de plankaart. Alleen de waterparagraaf geeft ons onvoldoende informatie. Controle op het watertoetsproces Het waterschap controleert of het officiële wateradvies is opgenomen in het plan. Afhankelijk van het moment waarop ons wateradvies is gegeven, gebeurt dat op basis van het voorontwerp of het ontwerp bestemmingsplan. Eventueel vraagt het waterschap bij de gemeente naar het definitieve besluit op het bestemmingsplan. Geldigheid van het watertoetsdocument De uitgangspunten in dit watertoetsdocument komen tot stand op basis van beleidsregels. Ruimtelijke plannen hebben soms een lange doorlooptijd. Tegelijkertijd ontstaan er soms veranderende inzichten in het beleid ten aanzien van de waterketen en het watersysteem. Verder is het watersysteem aan verandering onderhevig. Om te garanderen dat de juiste uitgangspunten worden toegepast in de planvorming hanteert het waterschap een uiterste houdbaarheidsdatum van maximaal 1 jaar. Onderaan het document vindt u deze termijn. Wanneer deze termijn verstreken is kunt u contact opnemen met het waterschap voor eventueel een verlenging van nogmaals 6 maanden.
4.
Aanvraag watervergunning op grond van de Waterwet Het wateradvies dat uiteindelijk wordt afgegeven in het kader van de watertoets is geen vergunning in het kader van de Waterwet. De watervergunning moet worden aangevraagd met het aanvraagformulier Waterwet dat is te vinden op de website van het waterschap. De aanvraag voor een eventuele watervergunning zal worden getoetst aan het dan vastgestelde beleid. Dat kan het huidige beleid zijn, maar afhankelijk van de tussenliggende periode, ook gewijzigd beleid. In de uitgangspunten (paragraaf 2) is aangegeven waar mogelijk een watervergunning voor moet worden aangevraagd.
© Waterschap Reest en Wieden Dit document is opgesteld door K.T. Timmerman op 15 mei 2013 . De geleverde informatie in dit watertoetsdocument is houdbaar tot maximaal 1 jaar na bovengenoemde datum en heeft alleen betrekking op het plan, zoals dat wordt genoemd bovenaan de eerste pagina. De informatie kan niet worden gebruikt ten behoeve van andere plannen.
Dunningen 3 te De Wijk.docx
Pagina 5 van 5
Voortoets Flora- en faunawet ter plaatse van: Dunningen fase 3 te De Wijk Projectnummer: 120677
Opdrachtgever: Contactpersoon:
Gemeente De Wolden Postbus 20 7920 AA Zuidwolde Dhr. B. Bonkestoter
Datum onderzoek: Datum rapport:
3 juli 2012 12 juli 2012
Projectleider
J.R.W. Staal
Paraaf
Gecontroleerd door
Ing. R.J.W. Huls
Paraaf
Datum
Status
12-7-2012 Definitief
Eco Reest BV
Industrieweg 20 7921 JP Zuidwolde Tel.: 0528-373982 Fax.: 0528-373907 KANTOOR APPINGEDAM Opwierderweg 160, Appingedam Postadres: Postbus 141 9930 AC Delfzijl Tel.: 0596 633355 Fax.: 0596-572266
[email protected] www.ecoreest.nl
DISCLAIMER Dit rapport is het resultaat van een voortoets Flora- en faunawet, welke is verricht ter plaatse van Dunningen fase 3 te De Wijk, in opdracht van Gemeente De Wolden. Ten behoeve van de juiste interpretatie van dit rapport is het noodzakelijk te beschikken over de gehele rapportage, inclusief bijlagen. Het rapport -
is ongeschikt voor toepassing in een juridische context indien: de paginanummering van het rapport onjuist of onvolledig is de bijlagen genoemd in de inhoudsopgave (deels) ontbreken het projectnummer in het rapport en op de bijlage niet overeenkomt
We stellen dit rapport alleen ter beschikking aan derden in geval van schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.
Pagina 3 van 17
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING
4
1.1 1.2
Algemeen ................................................................................................... 4 Aanleiding en doelstelling .............................................................................. 4
1.3
Kwaliteitsborging ......................................................................................... 4
1.4
Opbouw rapport........................................................................................... 4
2
ONDERZOEKSLOCATIE EN NABIJE OMGEVING
5
2.1
Beschrijving onderzoekslocatie en nabije omgeving........................................... 5
2.2
Beschermde gebieden in de nabije omgeving ................................................... 6
3
NATUURWETGEVING
3.1 4
8
Flora- & Faunawet........................................................................................ 8 SOORTBESCHERMING
9
4.1
Bureaustudie ............................................................................................... 9
4.2
Veldbezoek ............................................................................................... 10 4.2.1 Flora .................................................................................................... 10 4.2.2 Vogels ................................................................................................. 11 4.2.3 Algemene grondgebonden zoogdieren ...................................................... 12 4.2.4 Vleermuizen.......................................................................................... 12 4.2.5 Amfibieën............................................................................................. 13 4.2.6 Reptielen .............................................................................................. 13 4.2.7 Vissen.................................................................................................. 13 4.2.8 Overige beschermde soorten ................................................................... 13 4.2.9 Invloed op de EHS ................................................................................. 14
5
SAMENVATTING
15
5.1
Algemeen ................................................................................................. 15
5.2
Beschermde soorten en EHS........................................................................ 15
5.3
Algemene soorten ...................................................................................... 15
5.4
Aanvullend eisen omtrent vogels.................................................................. 16
6
CONCLUSIE
17
6.1
Conclusie Flora- en faunawet....................................................................... 17
6.2
Aanbevelingen en Advies ............................................................................ 17
6.3
Verantwoording ......................................................................................... 17
BIJLAGEN Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1.1 1.2 2 3
Regionale ligging onderzoekslocatie Luchtfoto (Google Maps) Globaal rapport verspreiding beschermde en bedreigde soorten Literatuur
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 4 van 17
1 1.1
INLEIDING ALGEMEEN
In opdracht van Gemeente De Wolden is door Eco Reest BV een voortoets Flora- en faunawet uitgevoerd ter plaatse van de locatie Dunningen fase 3 te De Wijk. Er bestaat geen functionele relatie tussen opdrachtgever en Eco Reest BV. 1.2
AANLEIDING EN DOELSTELLING
Aanleiding tot het onderzoek is de ontwikkeling van een woningbouwlocatie ter plaatse van het onderzoeksterrein en de daarmee samenhangende wijziging van het bestemmingsplan. Doel van het onderzoek is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoeksterrein. Daarnaast wordt gekeken naar eventuele invloeden op het aangrenzende deel van de Ecologische HoofdStructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is De Olde Maten en Veerslootslanden. Dit gebied is op meer dan 10 km ten (zuid)westen van de onderzoekslocatie gesitueerd. Een toets aan de Natuurbeschermingswet wordt gelet op deze ruime afstand niet van meerwaarde geacht en maakt dan ook geen deel uit van de onderzoeksopzet. 1.3
KWALITEITSBORGING
Eco Reest BV is een ISO 9001: 2000 gecertificeerd milieuadviesbureau. Dit betekent dat Eco Reest BV beschikt over een kwaliteitssysteem, gericht op het klantgericht leveren van kwalitatief hoogstaande diensten. Daarnaast heeft Eco Reest een ontheffing voor het uitvoeren van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 9 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen en met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse amfibieën, vissen, kevers, libellen, mieren en weekdieren, ten behoeve van onderzoek (ontheffingsnummer: FF/75A/2011/049). 1.4
OPBOUW RAPPORT
In hoofdstuk 2 worden de locatie, omgeving en het ontwikkelingsplan beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van de van toepassingzijnde regelgeving uit de Natuurbeschermingswet en Flora- & Faunawet. De toets aan de Flora en faunawet is beschreven in hoofdstuk 4, gevolgd door de samenvatting in hoofdstuk 5. Besloten wordt met hoofdstuk 6; conclusies.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 5 van 17
2 2.1
ONDERZOEKSLOCATIE EN NABIJE OMGEVING BESCHRIJVING ONDERZOEKSLOCATIE EN NABIJE OMGEVING
De onderzoekslocatie Dunningen fase 3 is, circa 3,4 ha. groot, en is gelegen ten zuidoosten van de bebouwde kom van De Wijk aan de Oosterakker. De onderzoekslocatie is kadastraal bekend als Gemeente De Wijk, sectie F, nummers 3711 (geheel), 3709 EN 3875 (deels). In bijlage 1 is de regionale ligging van de onderzoekslocatie weergegeven. Bij de gemeente De Wolden zijn geen Flora en faunawet onderzoeken bekend van de voorgaande 2 fasen.
Overzicht vanuit noordwesthoek
Overzicht vanaf noordgrens
Overzicht vanuit zuidoosthoek
Aangrenzende bebouwing ten westen van OT
Het onderzoeksterrein bestaat grotendeels uit grasland. Aan de noordzijde (ca. 1/4 deel van de locatie) betreft het grasland weides voor schapen en paarden. Het zuidelijk deel (3/4 deel van de locatie, gescheiden van het noordelijk deel middels een klinkerweg) bestaat uit grasland dat deels in gebruik is als voetbalveldje en verder als honden uitlaatterrein. Langs de randen van het onderzoeksterrein is sprake van sloten, enkele grotere bomen en deels bosschage. In de omgeving is sprake van woningbouw (ten noorden en westen) en agrarische terrein (weiland) ten oosten en zuiden. Het zuidelijk aangrenzende weiland maakt onderdeel uit van de EHS en grenst aan (of maakt onderdeel uit van) het Reestdal.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 6 van 17
2.2
BESCHERMDE GEBIEDEN IN DE NABIJE OMGEVING
De onderzoekslocatie (rode stip) is gelegen ten (noord)oosten van het Natura 2000 gebied Olde Maten en Veerslootslanden.. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000 gebied bedraagt meer dan 10 kilometer. Olde Maten en Veerslootslanden is het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied. Een toets aan de Natuurbeschermingswet wordt gelet op deze ruime afstand en het geplande gebruik niet van meerwaarde geacht.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 7 van 17
Bijbehorende delen van de EHS (Reestdal) grenzen aan de zuidkant aan onderhavige onderzoekslocatie. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Door verbindingen tussen natuurgebieden te maken, kunnen planten en dieren zich makkelijker verspreiden over meer gebieden. Hierdoor zijn deze gebieden beter bestand tegen negatieve milieu-invloeden. Grotere natuurgebieden zijn gevarieerder en er kunnen meer soorten planten en dieren leven. In de bovenstaande afbeelding zijn de gebieden behorende bij de EHS binnen een straal van drie kilometer van de onderzoekslocatie weergegeven. In de toets aan de Flora en faunawet worden eventuele invloeden van de plannen op de EHS eveneens meegenomen.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 8 van 17
3 3.1
NATUURWETGEVING FLORA- & FAUNAWET
De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. Deze wet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën: 1. tabel 1-soorten: de meest algemene soorten waarvoor een vrijstellingsregeling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat voor deze soorten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. 2. tabel 3-soorten: strikt beschermde soorten: de Habitatrichtlijnsoorten en een selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. 3. tabel 2-soorten: een tussencategorie, de resterende beschermde soorten. Hiervoor geldt een vrijstelling wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen kan voor deze soorten een ontheffing noodzakelijk zijn. Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Ze worden tijdens het broedseizoen beschermd door de Flora- & faunawet. Voor het verstoren van broedende vogels geldt een zware toets, vergelijkbaar met tabel 3-soorten. Daarnaast zijn voortplantings- en vaste rust- of verblijfsplaatsen van een aantal vogelsoorten jaarrond beschermd (mits niet definitief verlaten). Het betreft nesten van boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw. Voor een nadere toelichting op de Flora- en faunawet wordt verwezen naar de geraadpleegde websites. De resultaten van de voortoets worden beschreven in hoofdstuk 4 van dit rapport.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 9 van 17
4
SOORTBESCHERMING
4.1
BUREAUSTUDIE
Voorafgaand aan het veldbezoek is gestart met een bureaustudie naar het voorkomen van flora en fauna ter plaatse van het onderzoeksterrein. Deze bureaustudie heeft bestaan uit het opvragen van (vrij opvraagbare) verspreidingsgegevens van o.a. het Natuurloket. De onderzoekslocatie is gelegen in kilometer X: 216/Y: 520
Vaatplanten
5
1
1
1990-2010
Niet
2000-2010
Niet
2000-2010
Niet
2000-2010
7
Slecht
2000-2010
19
Slecht/Redelijk
2000-2010
2
Slecht
2000-2010
Niet
2000-2010
Niet
2000-2010
11
Goed
2000-2010
5
Slecht
2000-2010
Niet
2000-2010
7
Redelijk
2000-2010
2
Slecht
2000-2010
1
Onbepaald
2000-2010
Niet
2000-2010
Korstmossen Paddenstoelen
Vogels
5
2
4
Amfibieën
1 19
1
1
1
Reptielen Vissen Dagvlinders Macro nachtvlinders Micro nachtvlinders Libellen
1
Sprinkhanen en krekels Overige ongewervelden Zeeorganismen
Periode
Onbepaald
163
Mossen
Zoogdieren
Volledigheid onderzoek
Aantal soorten
HRL Bijlage VI
HRL Bijlage II
FF vogels
FF tabel 1
Rode lijst
Soortgroep
FF tabel 2+3
In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van het aantal waargenomen soorten per soortgroep.
Beschermingsstatus van toepassing op de soortgroep Beschermingsstatus is niet van toepassing op de soortgroep Verder is gebruik gemaakt van bestaande literatuur (verspreidingsatlassen e.d.). Er zijn geen gegevens aangekocht van bijvoorbeeld PGO’s (Particuliere Gegevensverzamelende Organisaties). In bijlage 3 is een overzicht gegeven van de raadgepleegde bronnen.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 10 van 17
Naast het opvragen van verspreidingsgegevens van flora en fauna heeft er een kort interview plaatsgevonden met de opdrachtgever/eigenaar. Uit dit interview zijn, behoudens informatie omtrent het aanwezige vee, geen aanvullende gegevens naar voren gekomen. 4.2
VELDBEZOEK
De uitvoering van het veldbezoek heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012. Dit heeft overdag plaatsgevonden. Tijdens de inventarisatie waren de weersomstandigheden als volgt: 23˚C / 1 Bft / licht bewolkt / droog Het bezoek was erop gericht om te beoordelen of de onderzoekslocatie geschikte biotopen bevat voor beschermde dier- en plantensoorten. Hiervoor zijn de onderzoekslocatie en de nabije omgeving onderzocht op potentiële leef- en groeiplaatsen van beschermde dier- en plantensoorten. 4.2.1 Flora Tijdens het veldbezoek zijn er ca. 50 plantensoorten waargenomen. De vegetatie is te verdelen in ruwweg vier types. Het noordelijk deel van het terrein bestaat uit (kort) begraasd grasland (schapen- en paardenweide) en wegberm. Het zuidelijk deel van het terrein bestaat uit enigszins ruiger grasland dat niet wordt begraasd door vee, maar periodiek wordt gemaaid. Langs de oostkant, zuidkant en een deel van de westkant van het onderzoeksterrein is voorts sprake van sloten. De sloten aan de zuid- en westkant staan droog. In de sloot aan de oostkant staat wel water. Ter plaatse is dan ook sprake van verschillende vegetatietypen. Er zijn ter plaatse van het onderzoeksterrein geen beschermde plantensoorten waargenomen. De vegetatie bestaat veelal uit algemeen voorkomende soorten. In onderstaande tabellen zijn enkele overzichtfoto’s opgenomen per vegetatietype. Weide en berm noordzijde terrein
Perzikkruid (Persicaria maculosa) in wegberm
Speerdistel (Cirsium vulgare) in schapenweide
Duizendblad (Achillea millefolium) omringd door diverse grassen
Gewone hennepnetel (Galeopsis tetrahit)
Smalle weegbree (Plantago lanceolata)
Grasland zuidzijde terrein
Witte klaver (Trifolium repens)
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 11 van 17
Sloot oostgrens terrein
Grote Wederik (Lysimachia vulgaris)
Kleine egelskop (Sparganium emersum)
Moerasrolklaver (Lotus pedunculatus)
Gewone braam (Rubus fruticosus)
Haagwinde (Convolvulus sepium)
Droge sloot, zuidgrens en deel westgrens
Dagkoeksbloem (Silene dioica)
4.2.2 Vogels Tijdens het veldbezoek zijn binnen de onderzoekslocatie diverse vogelsoorten aangetroffen zoals de vink (Fringilla coelebs), huismus (Passer domesticus), merel (Turdus merula), boerenzwaluw (Hirundo rustica) en spreeuw (Sturnus vulgaris). Het gaat hier echter om foeragerende soorten of overvliegende soorten. Daarnaast is er een nest van de ooievaar (Ciconia ciconia) aanwezig nabij de zuidwest grens van de onderzoekslocatie.
Ooievaarsnest naast onderzoekslocatie
Foeragerende boerenzwaluw
Op de onderzoekslocatie zelf zijn geen nestlocaties waargenomen. Langs de grenzen van de onderzoekslocatie is sprake van een aantal bomen, met name zomereiken (Quercus robur), waar vogels in zouden kunnen broeden. Er zijn echter geen nesten waargenomen. Binnen het plangebied worden geen nestlocaties van weidevogels verwacht. De weilanden aan de noordzijde zijn beperkt van omvang en voor het overgrote deel zeer kort begraasd waardoor er geen of nauwelijks beschutting bestaat. Het zuidelijke grasveld waar, periodiek, sprake is van voldoende beschutting wordt door diverse aanwonenden gebruikt als honden uitlaatplaats.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 12 van 17
4.2.3 Algemene grondgebonden zoogdieren Binnen de onderzoekslocaties kunnen verblijfplaatsen van algemene zoogdieren zoals muizen, mollen en hazen aanwezig zijn. Tevens zou de onderzoekslocatie deel uit kunnen maken van foerageergebieden voor zoogdieren zoals ree, bunzing en konijn. Het zal gezien de aard van de onderzoekslocatie in relatie alleen gaan om algemene zoogdiersoorten. Zeldzamere soorten als de noordse woelmuis (Microtus oeconomus) en waterspitsmuis (Neomys fodiens) worden ter plaatse niet verwacht. De noordse woelmuis komt slechts voor in Friesland, Utrecht, Noord en Zuid Holland, terwijl de oever van de sloot en het water te licht begroeid zijn om te dienen als geschikte biotoop voor de waterspitsmuis. De voornoemde algemene en verwachte diersoorten zijn opgenomen in bijlage 4 van der Flora en Faunawet en vallen onder de ‘Algemeen vrijgestelde beschermde soorten’. Dit houdt in dat in het kader van de Flora en Faunawet geen vrijstelling noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal puur gaan om verstoring van individuen. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen aangetroffen van zoogdieren. Hierbij wordt overigens opgemerkt dat sporen van muizen en mollen in de hogere vegetatie lastig tot niet te zien zijn. 4.2.4 Vleermuizen De bomenrij langs de zuidgrens zou gebruikt kunnen worden door boombewonende vleermuizen als verblijfplaats, te denken valt hierbij aan onder andere de gewone en ruige dwergvleermuis (Pipistrellus Pipistrellus en Pipistrellus nathusii) of de gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Indien de bomen gespaard blijven binnen de ontwikkelingsplannen en bij het belichtingsplan (plaatsen lantaarnpalen en dergelijke) rekening wordt gehouden met de eventuele potentiële verblijfplaatsen is nader vleermuis onderzoek niet noodzakelijk. Het is op dit moment onbekend bij de opdrachtgever of alle bomen gespaard blijven.
Overzicht langs zuidgrens
Leemte in rij met bomen
De onderzoekslocatie bevat behoudens de bomen geen bouwwerken of bomen die kunnen dienen als verblijfsplaats. Daarmee is het onderzoeksterrein ongeschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen en zal hoogstens gebruikt worden als vliegroute (bomenrij), hoewel er wel sprake is van een leemte in de bomenrij. Daarnaast kan het onderzoeksterrein deel uit maken van een foerageergebied. Gelet op het gebruik van de omliggende omgeving zal door de bestemmingswijziging geen significante invloed op het voorbestaan van plaatselijke vleermuispopulaties ontstaan door het feit dat er voldoende uitwijkmogelijkheden (voor zowel foerageergebied als vliegroutes) aanwezig zijn in de directe omgeving.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 13 van 17
4.2.5 Amfibieën Tijdens het veldbezoek zijn geen amfibieën waargenomen. Wel kunnen er verblijfplaatsen aanwezig zijn op het achterterrein voor algemene amfibieënsoorten zoals de bruine kikker (Rana temporaria). Het gaat hier vooral om de locatie aan de rand van het onderzoeksterrein, nabij de sloten. In de omgeving van de onderzoekslocaties is een groot areaal aan geschikt leefgebied aanwezig voor deze algemene amfibieënsoorten. De sloot zal daarbij worden gehandhaafd. Door de ontwikkeling van het onderzoeksterrein zal de functionaliteit van het leefgebied voor deze amfibieën niet wordt aangetast. Tevens dient opgemerkt te worden dat door de mobiliteit van deze soorten het niet aannemelijk is dat er individuen zullen worden gedood gedurende de werkzaamheden. 4.2.6 Reptielen Er zijn tijdens het veldbezoek geen reptielen gevonden op de onderzoekslocatie. Gezien de ecologische waarden van de onderzoeksterreinen en de directe omgeving zullen de onderzoekslocaties geen cruciale rol spelen voor de instandhouding van de, indien aanwezige plaatselijke reptielenpopulaties. 4.2.7 Vissen Omdat er op het onderzoeksterrein geen permanent (ook de sloot aan de oostzijde ligt deels droog) watervoerende elementen aanwezig zijn, kan de aanwezigheid van vissen worden uitgesloten. 4.2.8 Overige beschermde soorten Ter plaatse van het onderzoeksterrein (met name aan de zuidwest kant) zijn een viertal vlindersoorten waargenomen. Te weten het groot koolwitje (Pieris brassicae), groot dikkopje (Ochlodes sylvanus), hooibeestje (Coenonympha pamphilus) en het koevinkje (Aphantopus hyperantus). De waargenomen vlindersoorten staan niet op de rode lijst en gebruiken diverse grassen als waardplanten. Deze grassen worden in de omgeving van het onderzoeksterrein in ruime mate aangetroffen. De ingrepen ter plaatse van het onderzoeksterrein zijn dan ook niet van invloed op de aangetroffen vlindersoorten.
Hooibeestje
Groot dikkopje
Koevinkje
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 14 van 17
Omdat er op het onderzoeksterrein geen permanent watervoerende elementen aanwezig zijn, kan de aanwezigheid voortplantingslocaties van juffers en libellen worden uitgesloten. Wel is er een weidebeekjuffer (Calopteryx splendens) aangetroffen in de zuidwesthoek van het onderzoeksterrein. Verder zijn er honingbijen (Apis mellifera) en steenhommels (Bombus lapidarius) waargenomen. Evenals een (mogelijk door een hond) uitgegraven nest van gewone aardhommels (Bombus terrestris). Daarnaast zijn er diverse sprinkhanen uit de families van de sabelsprinkhanen (Tettigoniidae) en veldsprinkhanen (Acrididae) gezien en gehoord.
Weidebeekjuffer
Gewone aardhommel
Steenhommel
Zeldzame, beschermde of Rode Lijstsoorten zijn niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Belangrijke reden hiervoor is dat ter plaatse geen geschikt habitat (meer) aanwezig is voor deze soorten. De overige in de Flora- en faunawet opgenomen (strikt beschermde) soorten zijn dusdanig zeldzaam en grotendeels gebonden aan specifieke biotopen zoals heide, hoogveen, laagveen en beken, dat het onwaarschijnlijk is dat de onderzoekslocatie voor deze soorten een functie vervult. 4.2.9 Invloed op de EHS De onderzoekslocatie ligt op enkele meters ten noorden van delen van de EHS (Ecologische HoofdStructuur). Door de uitvoering van de plannen kunnen er verschillende typen verstoringsbronnen ontstaan. Namelijk tijdens de bouw cq. ontwikkeling en gedurende het toekomstige gebruik. Hoewel de locatie intensiever gebruikt zal worden in de toekomst zullen er tijdens en na realisatie echter geen, dan wel nauwelijks aanvullende invloeden ontstaan op de EHS. De omgeving van de locatie is reeds in gebruik met een woonfunctie en er is reeds (vanaf de noordzijde) sprake van verkeersbewegingen. Door het in gebruik nemen van het onderzoeksterrein worden deze invloeden op de omgeving niet significant groter. Hierbij wordt opgemerkt dat bij het lichtplan (zie ook 4.2.4) rekenschap gehouden dient te worden met de omgeving. Daarnaast wordt de zuidkant van de locatie (nabij de EHS) niet ingericht als toegangs- cq. ontsluitingsweg. Ook het bouwverkeer zal vanaf de noordzijde de locatie betreden. De functie van de EHS als verbinding en vergroting van natuurgebieden wordt dan ook niet aangetast.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 15 van 17
5 5.1
SAMENVATTING ALGEMEEN
Het onderzoeksterrein bestaat grotendeels uit grasland. Aan de noordzijde (ca. 1/4 deel van de locatie) betreft het grasland weides voor schapen en paarden. Het zuidelijk deel (3/4 deel van de locatie, gescheiden van het noordelijk deel middels een klinkerweg) bestaat uit grasland dat deels in gebruik is als voetbalveldje en verder als honden uitlaatterrein. Langs de randen van het onderzoeksterrein is sprake van sloten, enkele grotere bomen en deels bosschage. In de omgeving is sprake van woningbouw (ten noorden en westen) en agrarische terrein (weiland) ten oosten en zuiden. Het zuidelijk aangrenzende weiland maakt onderdeel uit van de EHS en grenst aan (of maakt onderdeel uit van) het Reestdal. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied ligt op meer dan 10 kilometer afstand. Men is voornemens om de locatie ontwikkelen tot woningbouw. 5.2
BESCHERMDE SOORTEN EN EHS
Naar aanleiding van deze voortoets Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat het herinrichtingsvoornemen (bestemmingswijziging en woningbouw) geen invloed heeft op vaste rust en verblijfplaatsen van beschermde soorten. Ook is er geen sprake van significante invloeden op de EHS. De bomenrij langs de zuidgrens zou echter gebruikt kunnen worden door boombewonende vleermuizen als verblijfplaats, te denken valt hierbij aan onder andere de gewone en ruige dwergvleermuis (Pipistrellus Pipistrellus en Pipistrellus nathusii) of de gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus). Indien de bomen gespaard blijven binnen de ontwikkelingsplannen en bij het belichtingsplan (plaatsen lantaarnpalen en dergelijke) rekening wordt gehouden met de eventuele potentiële verblijfplaatsen is nader vleermuis onderzoek niet noodzakelijk. Het is op dit moment onbekend bij de opdrachtgever of alle bomen gespaard blijven. 5.3
ALGEMENE SOORTEN
Op grond van de onderzoeksresultaten is het wel aannemelijk dat door het herinrichtingsvoornemen het leefgebied en de verblijfplaatsen van tabel 1-soorten worden verstoord of vernietigd. Gezien de aard van de onderzoekslocatie en de omgeving zal de functionaliteit van de leefgebieden van tabel 1-soorten geen schade ondervinden door de voorgenomen activiteiten en zal het puur gaan om verstoring van individuen. Tevens dient opgemerkt te worden dat door de mobiliteit van deze soorten het niet aannemelijk is dat er individuen zullen worden gedood gedurende de werkzaamheden.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 16 van 17
5.4
AANVULLEND EISEN OMTRENT VOGELS
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren, zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broed/voortplantingsseizoen uitgevoerd mogen worden. Hiervoor wordt geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora- & faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Tijdens de veldinspectie zijn geen nesten van vogels aangetoond. Ook zijn er maar in zeer beperkte mate nestgelegenheden aanwezig. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, is voor vogels geen ontheffing noodzakelijk (LNV verleent zelden een ontheffing voor het verstoren van broedende vogels in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen). Indien de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen beginnen en constant doorgaan tijdens het broedseizoen, behoeft er eveneens geen ontheffing te worden aangevraagd. Mochten de werkzaamheden starten in het broedseizoen dan is het zaak vast te stellen dat er daadwerkelijk geen nesten aanwezig zijn op de onderzoekslocatie.
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
Pagina 17 van 17
6 6.1
CONCLUSIE CONCLUSIE FLORA- EN FAUNAWET
Uit de voortoets Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat het herinrichtingsvoornemen (bestemmingswijziging en woningbouw) geen invloed heeft op vaste rust en verblijfplaatsen van beschermde soorten (indien de bomenrij aan de zuidzijde intact blijft). Op grond van de onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat door het herinrichtingsvoornemen (bouw en ontwikkeling) het leefgebied en de verblijfplaatsen van tabel 1-soorten worden verstoord of vernietigd. De onderhavige soorten vallen onder de ‘Algemeen vrijgestelde beschermde soorten’. 6.2
AANBEVELINGEN EN ADVIES
In het lichtplan van het te ontwikkelen woongebied dient rekenschap gehouden te worden met de eventuele vliegroute en/of verblijfplaatsen van vleermuizen en invloeden op de EHS aan de zuidgrens van het onderzoeksterrein. Indien er bij de uiteindelijke ontwikkeling sprake is van de kap van een of meerdere bomen dient hier aanvullend vleermuisonderzoek plaats te vinden, waarbij het belang van de specifieke boom of bomen nader wordt bekeken en zo nodig gemitigeerd. Er kan tevens rekening worden gehouden met vleermuizen en vogels in het toekomstige ontwerp van de woningen, het lichtplan in het plangebied en het aan te leggen groen in het plangebied. Achtergrondinformatie en voorbeelden zijn te vinden op de website van Vogelbescherming Nederland op de website van de Zoogdierenvereniging en bij ons bureau. Geadviseerd wordt de Voortoets voor te leggen aan het bevoegd gezag. 6.3
VERANTWOORDING
De initiatiefnemer of opdrachtgever is verantwoordelijk voor het gebruik van de rapportage. Eco Reest aanvaardt dan ook geen aansprakelijkheid voor de inhoud, interpretaties of conclusies indien gebruik wordt gemaakt van deelaspecten van deze rapportage, zonder verwijzing naar de volledige rapportage. Bovendien aanvaardt Eco Reest geen aansprakelijkheid voor kosten en vertraging die optreden als gevolg van het voorkomen van beschermde flora en fauna. Eco Reest BV J.R.W. Staal
Voortoets Flora- en faunawet Dunningen fase 3 te De Wijk (projectnummer:120677)
BIJLAGE 1
Behoort bij rapport: Dunningen fase 3 De Wijk 120677
Bijlage 1.1
Regionale ligging onderzoekslocatie
Bijlage 1.2
Luchtfoto (Google Maps)
BIJLAGE 2
Behoort bij rapport: Dunningen fase 3 De Wijk 120677
Beknopte eenmalige levering uit de NDFF
disclaimer De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de meest omvangrijke landelijke informatiebron van verspreidingsgegevens en bevat betrouwbare waarnemingen van planten en dieren in een bepaald gebied. Het systeem is in opbouw, nieuwe gegevens worden met regelmaat toegevoegd. Alle gegevens in de NDFF zijn door de Gegevensautoriteit Natuur gevalideerd. Nader (veld-)onderzoek kan noodzakelijk zijn om aanwezigheid van een soort te bevestigen of uit te sluiten.
naam project
Dunningen fase 3, 120677
doel project
Ontwikkeling woningbouwlocatie
datum
vr, 06/07/2012 - 07:40
ordernummer
OHNL-2012-2123
geselecteerde kilometerhokken 216-520
Op de volgende pagina‘s vindt u eerst de beknopte eenmalige levering en vervolgens de toelichting erop. Mocht u vragen hebben dan kunt u contact opnemen met de Helpdesk van Het Natuurloket: e-mail:
[email protected] telefoon: 0800 2356333
1 van 2 Beknopte eenmalige levering OHNL-2012-2123 d.d. vr, 06/07/2012 - 07:40
216-520
vaatplanten
mossen
korstmossen
paddenstoelen
zoogdieren
vogels
amfibieën
Rode-Lijstsoorten
5
Ffwet soorten tabel 1
1
5
1
Ffwet soorten tabel 2+3
1
2
1
reptielen
vissen
dagvlinders
macronachtvlinders
micronachtvlinders
4
Ffwet vogels
sprinkhanen en krekels
overige ongewervelden
7
2
1
libellen
zeeorganismen
1
19
Hrl soorten bijlage II Hrl soorten bijlage IV aantal soorten
1 163
volledigheid onderzoek
onbepaald
niet
niet
onderzoeksperiode
1990-2010
2000-2010
2000-2010
1
7
19 *
2
niet
slecht
slecht/redelijk
slecht
niet
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
11
5
niet
goed
slecht
niet
redelijk
slecht
onbepaald
niet
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2000-2010
2 van 2 Beknopte eenmalige levering OHNL-2012-2123 d.d. vr, 06/07/2012 - 07:40
Toelichting op de tabel Soortgroepen In de gehanteerde indeling is Overige ongewervelden een diverse groep met daarin alle wespen, bijen, mieren, netvleugelige, steenvliegen, kevers, vliegen, muggen, haften, wantsen, cicaden, luizen, schorpioenvliegen en overige insecten, spinnen, mijten, hooiwagens, duizendpoten, miljoenpoten, pissebedden, kakkerlakken, oorwormen, weinigpotigen, vlokreeften, lagere kreeftachtigen, weekdieren, slakken, ringwormen, snoerwormen en wormachtigen zoals bloedzuigers. Onder de soortgroep Zeeorganismen vallen: hydroidpoliepen, mosdiertjes, mysisgarnalen, ribkwallen, stekelhuidigen, zakpijpen, zeepissebedden, zeepokken, eendenmossels, krabbezakjes, zeespinnen en grote kreeftachtigen (kreeften, krabben en garnalen). Dit betekent dat waarnemingen van de Europese kreeft (Astacus astacus) en andere in zoetwater levende rivierkreeften onder Zeeorganismen te vinden zijn. Zeezoogdieren zijn te vinden onder Zoogdieren. Rode-Lijstsoorten In de tabel staat voor elk kilometerhok per soortgroep vermeld hoeveel soorten op de Rode Lijst staan. Rode Lijsten worden formeel vastgesteld door het ministerie van LNV. De gehanteerde Rode Lijsten zijn (inclusief link naar website van ministerie van LNV met verwijzing naar pdf van het besluit): vaatplanten: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 mossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 korstmossen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 1 paddenstoelen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 2 zoogdieren: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009 vogels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 amfibieën: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009 reptielen: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009 vissen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 dagvlinders: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009 macronachtvlinders: geen Rode Lijst micronachtvlinders: geen Rode Lijst libellen: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 sprinkhanen en krekels: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 overige ongewervelden: Besluit Rode Lijsten 5 november 2004 3 zeeorganismen: geen Rode Lijst Ffwet soorten tabel 1 Alle soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet).
1
Na vaststelling van de Rode Lijst is gebleken dat Haematomma ochroleucum onterecht op de Rode Lijst stond; deze is er vervolgens van afgehaald (verantwoording Database Soorten in wetgeving en beleid). 2 De Rode Lijst voor paddenstoelen uit 2009 is nog niet geïmplementeerd in de NDFF; hier vindt u het Besluit: Besluit Rode Lijsten 4 september 2009. 3 het gaat hier om besluiten voor de soortgroepen bijen, kokerjuffers, steenvliegen, haften, platwormen en land- en zoetwaterweekdieren.
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
1 van 12
Ffwet soorten tabel 2+3 Soorten van tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, te vinden in de pdf op de website van het ministerie van LNV (beschermde soorten van de Flora- en faunawet). Ffwet vogels Alle vogelsoorten, behalve exoten, zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet. Hrl soorten bijlage II In de Europese Habitatrichtlijn staan in Bijlage II de soorten waarvoor beschermde gebieden moeten worden aangewezen. Op de site van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden van de soorten (beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage II). Welke gebieden dit zijn is per soort op te zoeken via Natura 2000-gebieden. Hrl soorten bijlage IV In de Europese Habitatrichtlijn staan op Bijlage IV de soorten aangewezen die strikt beschermd zijn; de meeste soorten staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Op de website van het ministerie van LNV kunt u een overzicht vinden: beschermde soorten Habitatrichtlijn Bijlage IV. Aantal soorten Het totaal aantal soorten per soortgroep per kilometerhok in de periode zoals aangegeven. Meegenomen zijn alle waarnemingen: die geheel of gedeeltelijk binnen de selectie liggen; die zijn gevalideerd en daarbij de classificatie ‘betrouwbaar’ hebben meegekregen; waarvan de bronhouder heeft aangegeven dat ze uitgeleverd mogen worden. Indien er een asterisk (*) in het veld staat betekent dit dat een deel van de waarnemingen pas na expliciete toestemming van de bronhouder mag worden uitgeleverd. Het kan dus zijn dat in de Eenmalige levering niet alle waarnemingen worden geleverd die optellen tot de Beknopte eenmalige levering. Ook kan het zijn dat deze gegevens later worden geleverd. Volledigheid onderzoek Voor elke soortgroep is aangegeven hoe volledig een specifiek kilometerhok is onderzocht. Er wordt hierbij gewerkt met een normering in maximaal 5 klassen: Niet, Slecht, Matig, Redelijk en Goed onderzocht. In onderstaande toelichting is per soortgroep aangegeven welke regels hierbij gehanteerd zijn en over welke periode.
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
2 van 12
Vaatplanten (1990 – 2010) Om de volledigheid van onderzoek vast te stellen wordt het soortenaantal per kilometerhok vergeleken met het gemiddeld soortenaantal van een kilometerhok in dezelfde regio. Dit aantal is afhankelijk van onder andere bodemtype, waterhuishouding, schaal van het landschap en bodemgebruik. Daarom is de indeling van Nederland in 38 ecodistricten gebruikt als regio-indeling. Het gemiddeld aantal soorten per kilometerhok is bepaald aan de hand van inventarisaties uit het verleden. De aanname hierbij is dat de in het verleden vastgestelde floristische waarden een goede basis vormen voor een benadering van de actuele waarden. Het gemiddeld aantal aangetroffen soorten per kilometerhok loopt van 127 (grote, recente polders) tot 306 (kalkrijke duinen). klasse
definitie
goed
aantal soorten is groter dan het gemiddelde van het ecodistrict minus de standaarddeviatie
redelijk
n.v.t.
matig
overige gevallen
slecht
aantal soorten per kilometerhok is kleiner dan 26 of, als het aantal soorten kleiner is dan het gemiddelde van het ecodistrict, minus tweemaal de standaarddeviatie.
niet
geen waarnemingen
Mossen (2000 – 2010) Gegevens van mossen zijn veelal afkomstig van natuurgebieden en stedelijk gebied. De meeste bedreigde mossoorten komen vooral voor op vochtige plaatsen en in bossen. klasse
definitie
goed
meer dan 30 soorten
redelijk
11-30 soorten
matig
1-10 soorten
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
Korstmossen (2000 – 2010) Gegevens van korstmossen zijn voornamelijk afkomstig van bos, heide en stuifzand, laanbomen en muren van oude gebouwen. Korstmossen kunnen in alle seizoenen worden gevonden. klasse
definitie
goed
meer dan 20 soorten
redelijk
11-20 soorten
matig
1-10 soorten
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
3 van 12
Paddenstoelen (2000 – 2010) Om de volledigheid van een inventarisatie te definiëren zouden voor elk kilometerhok naast de aantallen waarnemingen en soorten ook specifieke biotoopkenmerken moeten worden meegewogen. Voor paddenstoelen is een dergelijke weging nog niet op landelijke schaal mogelijk. Vooralsnog wordt uitgegaan van het globale (niet statistisch onderbouwde) ervaringsfeit dat een "serieus" onderzoek in een hok in een goede tijd minstens een bepaald aantal verschillende soorten moet opleveren, met een eveneens globale correctie voor het feit dat dit aantal in een "goed" hok met minder waarnemingen wordt bereikt dan in een "slecht" hok. klasse
definitie
goed
250 of meer soorten; of 1000 of meer waarnemingen
redelijk
overige gevallen
matig
n.v.t.
slecht
minder dan 50 soorten; of minder dan 100 waarnemingen
niet
geen waarnemingen
Zoogdieren (2000 – 2010) Voor zoogdieren is de onderzoekskwaliteit voor een kilometerhok bepaald op grond van twee aspecten die voor de totaalscore worden opgeteld. 1. het aantal waargenomen soorten sinds het jaar 2000 aantal soorten aantal punten 1 0 2-4 5 5-9 10 10-99 15 2. uitvoering van een of meerdere projecten van het Netwerk Ecologische Monitoring of het VerspreidingsONderzoek LandZoogdieren (VONZ), waarin de aanwezigheid van een bepaalde set soorten (bijvoorbeeld muizen en spitsmuizen of vleermuizen) systematisch bepaald wordt. NEM- of VONZ-project braakbalmonitoring vleermuiswintertellingen muizen vangen met inloopvallen vleermuiszoldertellingen hazelmuistellingen
aantal punten 15 30 30
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
30 10
4 van 12
klasse
definitie
goed
100 – 1000 punten
redelijk
65 – 99 punten
matig
25 – 64 punten
slecht
0 – 24 punten
niet
geen waarnemingen
Vogels (2000 – 2010) In de regel wordt er bij vogels onderscheid gemaakt tussen broedvogels (reproduceren) en water- en wintervogels (foerageren en pleisteren). Voor beide wordt in de tabel de onderzoeksvolledigheid gegeven, eerst broedvogels, dan water- en wintervogels. Voor het bepalen van de volledigheid van onderzoek wordt niet alleen gekeken naar het aantal vastgestelde soorten maar ook naar de onderzoeksintensiteit (is een gebied c.q. kilometerhok voldoende bekeken om iets te zeggen over het voorkomen van de vogelbevolking). Losse waarnemingen worden in deze berekening niet meegenomen. Broedvogels In de jaren 1998-2000 is er in het kader van het Atlasproject van de Nederlandse Broedvogels in geheel Nederland gewerkt aan het vergaren van broedvogeldata op het niveau van kilometerhokken. In besloten tot halfopen landschappen wordt 70-80% van de werkelijk in een kilometerhok aanwezige soorten vastgesteld. In open landschappen wordt uitgegaan van minimaal 80-100%. Een kilometerhok waar atlaswerk heeft plaatsgevonden wordt als redelijk onderzocht gekwalificeerd. Het Landelijk Soortenonderzoek Broedvogels (LSB) is in zijn huidige opzet in 1996 van start gegaan. Het richt zich op het jaarlijks verzamelen van de aantallen broedgevallen van in kolonies broedende soorten en de aantallen broedgevallen van zeldzame soorten. Van een selectie van zeldzame broedvogelsoorten wordt hierbij ook de verspreiding jaarlijks in kaart gebracht. Van de kolonievogelsoorten mag uitgegaan worden van een vrijwel landdekkende inventarisatie. Een kilometerhok is matig onderzocht als er na 1993 drie of meer keren een kolonieen/of zeldzame soort is gemeld. Het Broedvogel Monitoring Project (BMP) is in 1984 van start gegaan en heeft tot doel de aantalveranderingen van min of meer algemene vogelsoorten te volgen. In vaste proefvlakken van 15 tot 500 hectare groot verspreid over Nederland wordt jaarlijks een vaste selectie aan soorten onderzocht. De selectie van soorten kan bestaan uit alle soorten of uit een set van bijzondere soorten, bijvoorbeeld alleen weidevogels (BMP-W). Een kilometerhok is goed onderzocht als er na 1995 twee keer een proefvlak is onderzocht. Als er een BMP-W proefvlak is onderzocht is het kilometerhok redelijk onderzocht.
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
5 van 12
klasse
definitie
goed
na 1995 twee keer een proefvlak BMP
redelijk
proefvlak BMP-W; of atlasproject 1998-2000
matig
drie of meer keer een kolonie- of zeldzame soort (LSB) gemeld
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
Water- en wintervogels Vanaf seizoen 1992/93 is de coördinatie van de watervogeltellingen ondergebracht bij SOVON. Het gaat daarbij om de maandelijkse ganzen- en zwanentellingen, maandelijkse tellingen van de Zoete Rijkswateren, de midwintertelling in januari en tellingen in de Waddenzee. Bij een evaluatie van deze verscheidenheid aan watervogelprojecten, bleek de genoemde opzet niet geheel te voldoen. Door de projectmatige aanpak bleef de informatie over het voorkomen van watervogels versnipperd. Met ingang van het winterhalfjaar 2000/01 is het netwerk aan telgebieden uitgebreid, wordt het merendeel van de belangrijke watervogelgebieden in het winterhalfjaar maandelijks geteld en worden alle projectresultaten in een gezamenlijk rapport opgenomen. Een kilometerhok is goed onderzocht als er >25 maanden geteld is in de laatste 5 jaar. Als er >10 en <25 maanden is geteld in de laatste 5 jaar is het hok redelijk onderzocht. >5 en <10 maanden geteld is matig onderzocht. Het Punt Transect Tellingenproject (PTT) is het oudste monitoringproject van SOVON en werd in 1978 in het leven geroepen omdat van veel, vooral algemeen voorkomende, wintervogels vrijwel niets bekend was over de aantalsontwikkelingen binnen Nederland. De doelstellingen van het door SOVON en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) opgezette project waren (a) het volgen van de aantalsontwikkelingen van zoveel mogelijk soorten winter- en trekvogels door de jaren heen, zo mogelijk in relatie tot de achterliggende oorzaken en (b) het volgen van de veranderingen in de verspreiding van winter- en trekvogels. De uitvoering van het project is op alle punten gestandaardiseerd en houdt in dat waarnemers puntsgewijs op een vaste route gedurende een vaste tijd alle vogels tellen. Als er minimaal 2 punten meerjarig zijn onderzocht is het kilometerhok matig onderzocht. In alle andere gevallen is het kilometerhok slecht onderzocht. klasse
definitie
goed
watervogeltellingen gedurende meer dan 24 maanden in de afgelopen 5 jaar
redelijk
watervogeltellingen gedurende 11 tot 24 maanden in de afgelopen 5 jaar
matig
meerjarig PTT van minimaal 2 punten; of watervogeltellingen gedurende 5 – 10 maanden in de afgelopen 5 jaar
slecht
niet minimaal 2 punten meerjarig PTT; of watervogeltellingen gedurende minder dan 5 maanden in de afgelopen 5 jaar
niet
geen waarnemingen
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
6 van 12
Amfibieën (2000 – 2010) Het aantal waarnemingen is in eerste instantiebepalend voor de onderzoekskwaliteit. Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de Rode Lijst staan. klasse
definitie
goed
meetnetactiviteit in het kilometerhok; of meer dan 15 waarnemingen
redelijk
8 – 14 waarnemingen
matig
3 – 7 waarnemingen
slecht
1 – 2 waarnemingen
niet
geen waarnemingen
correctie 1 Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld. waarneming van:
periode
een willekeurige salamander in de periode februari – april
vroeg
een Gewone pad, Heikikker of Bruine kikker in de periode februari – juni
vroeg
een willekeurige salamander in de periode mei – augustus
laat
een willekeurige pad of kikker in de periode mei – augustus NIET zijnde van de Gewone pad of Heikikker of Bruine kikker
laat
correctie 2 Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats. aantal RodeLijstsoorten 1 of meer
aantal soorten niet op de Rode Lijst 5 of meer
2 of meer
4
correctie een klasse hoger een klasse hoger
3 of meer
3
een klasse hoger
1 of meer
0
een klasse lager indien Matig, Redelijk of Goed onderzocht
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
7 van 12
Reptielen (2000 – 2010) Het aantal waarnemingen is in eerste instantie bepalend voor de onderzoekskwaliteit. Daarnaast worden er correcties toegepast op basis van de periode waarin de waarnemingen zijn gedaan en op basis van de aantallen soorten die wel of niet op de Rode Lijst staan. klasse
definitie
goed
meetnetactiviteit in het kilometerhok; of meer dan 8 waarnemingen
redelijk
4 – 7 waarnemingen
matig
2 – 3 waarnemingen
slecht
1 waarneming
niet
geen waarnemingen
correctie 1 Voor elke soort zijn zogenaamde “vroege” en “late” perioden van waarnemingen vastgesteld. Indien er in een kilometerhok meerdere waarnemingen uit de vroege en de late periode zijn gedaan, wordt een klasse hoger aan het kilometerhok gekoppeld. waarneming in de maanden:
periode
februari - mei
vroeg
juni - augustus
laat
correctie 2 Bovenop de bovenstaande indeling en eerste correctie vindt nog een tweede correctie plaats als onderstaande geldt. Dit gebeurt alleen indien er sprake is van een exacte overeenkomst; is dat niet het geval dan vindt er geen verdere correctie plaats. aantal Rode-Lijstsoorten
correctie (indien mogelijk)
als Gladde slang is gezien
een klasse hoger
als naast Gladde slang ook andere soort gezien
twee klassen hoger
als of Adder of Ringslang of Hazelworm of Muurhagedis gezien
eenklasse hoger
Vissen (2000 – 2010) De inventarisatieactiviteit voor vissen is hoofdzakelijk gebaseerd op het aantal aangetroffen soorten en het aantal bezoeken per kilometerhok. In de goed onderzochte hokken wordt een goed beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de visfauna in de genoemde onderzoeksjaren. Aanvullingen op deze soortenlijst kunnen voornamelijk nog verwacht worden bij toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten. Van de redelijk onderzochte hokken wordt geen volledig beeld verwacht van de kwalitatieve samenstelling van de visfauna. Aanvullingen kunnen verwacht worden door meer veldwerk, toepassing van andere vismethodieken en/of veranderende milieuomstandigheden of uitbreiding van verspreidingsgebieden van individuele soorten. Slecht onderzocht zijn alle kilometerhokken die niet in een van beide bovengenoemde categorieën vallen.
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
8 van 12
De waarnemingen in het databestand van RAVON hebben hoofdzakelijk betrekking op vangsten met een steeknet. Elk vangstmiddel is echter selectief: het steeknet levert vooral veel jonge vis op en kleinere vissoorten. Juist veel van deze kleinere soorten vallen onder de Flora- en faunawet of de Habitatrichtlijn. Het schepnet is met name geschikt voor kwalitatieve bemonstering van kleinere watertypen als beken, sloten, weteringen en poelen. Voor meer kwantitatieve bemonsteringen worden doorgaans andere methodieken toegepast. klasse
definitie
goed
10 of meer soorten
redelijk
5 – 9 soorten; of 3 – 4 soorten, waarbij verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” 2 of groter
matig
3 – 4 soorten, waarbij verhouding “aantal waarnemingen:aantal soorten” kleiner dan 2
slecht
1 – 2 soorten
niet
geen waarnemingen
Dagvlinders (2000 – 2010) Dagvlinders vliegen niet gedurende het gehele jaar. Sommige soorten vliegen in een generatie, die vaak niet meer dan vier tot zes weken als vlinder aanwezig is. De in het bestand opgeslagen waarnemingen zijn grotendeels gebaseerd op de waarnemingen van vlinders en slechts incidenteel op die van eitjes, rupsen of poppen. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar vlinders is gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de spreiding van de bezoeken over het seizoen in een kilometerhok waarbij aangenomen wordt dat in zeeklei, laagveen- en rivierengebieden gemiddeld minder soorten worden vastgesteld. Voor elke periode in het jaar dat het zinvol is om naar vlinders te kijken wordt een puntenaantal toegekend. Hierbij wordt niet meer gekeken naar het aantal waarnemingen in die periode. periode A
1 januari – 31 maart en/of 30 september – 31 december
week
punten
1 – 13, 40 –52
1
B
1 april – 12 mei
14 – 19
1
C
13 mei – 9 juni
20 – 23
3
D
10 juni – 7 juli
24 – 27
2
E
8 juli – 4 augustus
28 – 31
4
F
5 augustus – 29 september
32 – 39
2
G
geen datum, wel jaar
0
1
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
9 van 12
klasse
definitie
goed
hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 10 of meer punten zeeklei, laagveen en rivierengebied: 8 of meer punten
redelijk
hogere zandgronden, duingebied en Zuid-Limburg: 5 – 9 punten zeeklei, laagveen en rivierengebied: 5 – 7 punten
matig
3 – 4 punten
slecht
1 – 2 punten
niet
0 punten
Nachtvlinders (micro’s en macro’s) De groepen van macro- en micronachtvlinders zijn soortenrijke groepen. Uit ervaring is gebleken dat het niet makkelijk is om alle soorten die in een hok voorkomen binnen enkele bezoeken en met slechts enkele onderzoeksmethoden vast te stellen. Goed nachtvlinderonderzoek bestaat daardoor eigenlijk uit het veelvuldig bezoeken van een gebied gedurende vele jaren en in vele seizoenen met verschillende technieken (licht, stroopsmeren, zichtwaarnemingen, etc.). Pas dan kan er een completere indruk bestaan van het werkelijke aantal soorten dat er voor komt. Om een indicatie te hebben van de soortenrijkdom in een gebied is het noodzakelijk de kennis van de omliggende hokken te betrekken bij de bepaling voor een onderzoeksdekking. De nu gehanteerde methode gaat uit van de verhouding tussen het aantal waargenomen soorten en het aantal theoretisch waar te nemen soorten. Dit geschiedt voor beide soortgroepen apart. Dat moet ook wel, want het aantal waarnemers, het aantal soorten en het aantal waarnemingen per groep verschilt enorm. Voor beide soortgroepen wordt per kilometerhok het aantal soorten bepaald dat er is vastgesteld en het aantal soorten dat er theoretisch zou kunnen voorkomen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kennis over omliggende hokken. De verhouding van beide aantallen resulteert in het algemeen in een zeer laag getal, want vaak ligt het aantal waargenomen soorten enorm veel lager dan het aantal te verwachten soorten. De oorzaak is meestal dat er nog niet voldoende onderzoek is geweest in een gebied. De resulterende waarden worden nu verder geclassificeerd op basis van het oordeel van een expert. klasse
definitie; percentage aangetroffen soorten van theoretisch totaal aantal
goed
21% – 100%
redelijk
7% - 20%
matig
4% - 6%
slecht
0% - 3%
niet
geen waarnemingen
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
10 van 12
Libellen (2000 – 2010) Libellen vliegen niet gedurende het gehele jaar. De meeste soorten vliegen in een generatie, die vaak niet meer dan zes tot acht weken duurt. De waarnemingen zijn gebaseerd op de waarnemingen van libellen en slechts incidenteel op die van larven of larvenhuidjes. De momenten in een jaar dat in een kilometerhok naar libellen is gekeken bepaalt dus de kans dat de aanwezige soorten allemaal gezien zijn. Voor de bepaling van de volledigheid van het onderzoek is dan ook gekeken naar de hoeveelheid waarnemingen in een kilometerhok en het aantal maanden dat er waarnemingen zijn gedaan. klasse
definitie
goed
waarnemingen uit meer dan 3 maanden; of meer dan 10 waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of meer dan 25 waarnemingen uit minimaal 1 maand
redelijk
10 of minder waarnemingen uit 2 of 3 maanden; of minder dan 26 waarnemingen uit 1 maand
matig
10 of minder waarnemingen, waarbij de gezamenlijke set van waarnemingen uit maximaal 1 maand
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
Sprinkhanen (2000 – 2010) Bijna alle soorten sprinkhanen zijn in de nazomer aan te treffen. Het is daardoor mogelijk om tijdens twee bezoeken de sprinkhaanfauna van een gebied goed in kaart te brengen (onderzoeksintensiteit = goed). Als er slechts 1 bezoek aan een gebied is afgelegd kunnen er soorten zijn gemist (onderzoeksintensiteit = matig). De categorieën slecht en redelijk worden dus niet ingevuld. klasse
definitie
goed
2 bezoeken aan het gebied gebracht
redelijk
n.v.t.
matig
1 bezoek aan het gebied gebracht
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
Overige ongewervelden Deze groep is een bundeling van zes verschillende soortgroepen met beleidsrelevante soorten (de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Rode Lijst). Het gaat om: bijen, kevers, mieren, bloedzuigers en mollusken van de Habitatrichtlijn. Omdat het groepen betreft met een ver uiteenlopende biologie en ecologie zijn de methoden en perioden van waarnemen en gegevens verzamelen niet eenduidig. Bovendien betreft het hier gepresenteerde bestand een opsomming van deze verschillende groepen. Daardoor kan een indicatie voor de bepaling van de volledigheid niet gegeven worden.
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
11 van 12
Zeeorganismen De groep van zeeorganismen is erg divers. Voor deze soortgroep is nog geen systematiek uitgewerkt om onderzoeksvolledigheid te bepalen. Er zijn echter wel vaste duiklocaties langs de kust die frequent worden onderzocht door waarnemers van ANEMOON. Voor deze locaties wordt aangenomen dat ze goed zijn onderzocht. klasse
definitie
goed
vaste duiklocaties ANEMOON
redelijk
n.v.t.
matig
n.v.t.
slecht
n.v.t.
niet
geen waarnemingen
tekstversie d.d. 24 augustus 2010
Beknopte eenmalige levering: toelichting op de tabel
12 van 12
BIJLAGE 3
Behoort bij rapport: Dunningen fase 3 De Wijk 120677
Bronnen
Bijlage 3
Literatuur: Twisk, P., A. van Diepenbeek, J. P. Bekker (2010): Veldgids Europese zoogdieren, KNNV Uitgeverij, Zeist. van Diepenbeek, A., (2007): Veldgids Dierensporen. – 3e druk, KNNV Uitgeverij, Zeist van Herk, K., A. Aptroot (2004): Veldgids Korstmossen, KNNV Uitgeverij, Soest. Bos, F., M. Wasscher, W. Reinboud (2007): Veldgids Libellen. – 5e , volledig herziene, druk, KNNV Uitgeverij, Zeist Pot, R., (2007): Veldgids Water- en oeverplanten. – 2e druk, KNNV Uitgeverij, Zeist & STOWA, Utrecht, 2003 Eggelte, H., (2010): Veldgids Nederlandse flora. – 6e druk, KNNV Uitgeverij, Zeist Stumpel, T., H. Strijbosch (2007): Veldgids Amfibieën en reptielen. – 2e druk, KNNV, Zeist Wynhoff, I., C. van Swaay, K. Veling, A. Vliegenthart (2010): De nieuwe veldgids dagvlinders. – 2e, herziene druk, Stichting KNNV Uitgeverij, Zeist Dietz, C., O. von Helversen, D. Nill (2011): Vleermuizen; Alle soorten van Europa en noordwest-Afrika, De Fontein / Tirion Uitgevers B.V., Utrecht Peeters, H., K. Wheeler (2008): Vogels en de wet.nl, Vereniging Politie Dieren- en Milieubescherming, Vogelbescherming Nederland, KNNV Uitgeverij, Zeist Heimans, E., H.W. Heinsius, J.P. Thijsse (1983): Geïllustreerde Flora van Nederland. – 22e druk, Versluys Uitgeversmaatschappij B.V., Amsterdam Broekhuizen S., D. Klees, G. Müskens (2010): De Steenmarter. 1e druk, KNNV Uitgeverij, Zeist Huigen, P., R. Vogel (2007) Topografische inventarisatieatlas voor flora en fauna van Nederland. – 1e druk, Vogelbescherming Nederland, Zeist Gebruikte websites: www.natuurloket.nl www.telmee.nl www.waarneming.nl www.sovon.nl www.floron.nl www.ravon.nl www.soortenbank.nl www.natuurkennis.nl www.vlinderstichting.nl www.vzz.nl www.zoogdierenatlas.nl www.dr-loket.nl
Gemeente De Wolden T.a.v. Dhr. B. Bonkestoter Postbus 20 7920 AA Zuidwolde
Eco Reest BV Industrieweg 20
22 oktober 2012 Betreft: Kenmerk: Type document:
Voortoets Flora- en faunawet t.p.v. Dunningen 3e fase te De Wijk 120677 Appendix
Geachte heer Bonkestoter, Naar aanleiding van uw verzoek ontvangt u hierbij een appendix t.b.v. een door ons bureau uitgevoerde voortoets Flora- en faunawet ter plaatse van de locatie Dunningen 3e fase te De Wijk (120677, dd. 12 juli 2012). Aanleiding tot het schrijven van de appendix is de aanvullend beschikbaar gekomen informatie omtrent de aanwezigheid van dassen in het zuidelijk gelegen deel van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Doel is vast stellen of de aanwezigheid van dassen en dassenburchten een andere conclusie doet nemen aangaande de invloeden van de ontwikkeling op de omgeving en daarmee de toetsing aan de Flora- en faunawet.
7921 JP Zuidwolde T 0528 37 39 82 F 0528 37 39 07 KANTOOR APPINGEDAM
Opwierderweg 160 Appingedam Postadres: Postbus 141 9930 AC Delfzijl T 0596 63 33 55 F 0596 57 22 66
[email protected] www.ecoreest.nl
Op ca. 300 meter (of meer) gesitueerd vanaf de grens van het plangebied is sprake van de aanwezigheid van dassenburchten. De das is beschermd onder de Flora- en faunawet (art. 9, 10 en 11) waarbij het verboden is dassen te doden, verwonden, te vangen of met het oog daarop op te sporen (art. 9). Daarnaast is het verboden de das opzettelijk te verontrusten (art. 10) en is het verboden om de burcht van een das te beschadigen, vernielen, weg te nemen of te verstoren (art. 11). Daar de dassenburchten zijn gesitueerd in de EHS wordt aangaande eventuele verstoring van dassen of de verblijfplaats van de das aangesloten bij de toets aan de EHS (paragraaf 4.2.9) uit het voornoemde rapport van de voortoets: De onderzoekslocatie ligt op enkele meters ten noorden van delen van de EHS (Ecologische HoofdStructuur). Door de uitvoering van de plannen kunnen er verschillende typen verstoringsbronnen ontstaan. Namelijk tijdens de bouw cq. ontwikkeling en gedurende het toekomstige gebruik. Hoewel de locatie intensiever gebruikt zal worden in de toekomst zullen er tijdens en na realisatie echter geen, dan wel nauwelijks aanvullende invloeden ontstaan op de EHS. De omgeving van de locatie is reeds in gebruik met een woonfunctie en er is reeds (vanaf de noordzijde) sprake van verkeersbewegingen. Door het in gebruik nemen van het onderzoeksterrein worden deze invloeden op de omgeving niet significant groter. Hierbij wordt opgemerkt dat bij het lichtplan (zie ook 4.2.4) rekenschap gehouden dient te worden met de omgeving. Daarnaast wordt de zuidkant van de locatie (nabij de EHS) niet ingericht als toegangs- cq. ontsluitingsweg. Ook het bouwverkeer zal vanaf de noordzijde de locatie betreden. Eco Reest, 120677, paragraaf 4.2.9, blz. 14, dd. 12 juli 2012
Hierbij wordt aanvullend opgemerkt dat de dassenburchten niet aan de rand van de EHS zijn gesitueerd, maar op 300 meter of meer in bossen behorend bij de EHS. Voorts is het zo dat het zuidelijk grenzend Reestdal als foerageergebied vele malen geschikter is dan het terrein waar de geplande woningbouw plaats zal vinden.
BANK
Triodos 1985.27.128 BTW-NUMMER
NL 8138.33.218 B01 K.V.K. MEPPEL
04070889
Op al onze werkzaamheden is DNR 2005 van toepassing, die op aanvraag wordt toegezonden.
Afsluitend wordt dan ook gesteld dat de aanvullende informatie omtrent de aanwezigheid van dassen en dassenburchten geen andere conclusie doet ontstaan dan hetgeen reeds gesteld in de rapportage, namelijk: Uit de voortoets Flora- en faunawet wordt geconcludeerd dat het herinrichtingsvoornemen (bestemmingswijziging en woningbouw) geen invloed heeft op vaste rust en verblijfplaatsen van beschermde soorten (indien de bomenrij aan de zuidzijde intact blijft). Op grond van de onderzoeksresultaten is het aannemelijk dat door het herinrichtingsvoornemen (bouw en ontwikkeling) het leefgebied en de verblijfplaatsen van tabel 1-soorten worden verstoord of vernietigd. De onderhavige soorten vallen onder de ‘Algemeen vrijgestelde beschermde soorten’. Eco Reest, 120677, paragraaf 6.1, blz. 17, dd. 12 juli 2012
Eco Reest BV
Het advies om bij de ontwikkeling van het terrein rekening te houden met de omgeving, met name in het kader van het lichtplan blijft overeind.
Appingedam
7921 JP Zuidwolde T 0528 37 39 82 F 0528 37 39 07 KANTOOR APPINGEDAM
Opwierderweg 160 Postadres: Postbus 141 9930 AC Delfzijl T 0596 63 33 55
Met vriendelijke groet, Eco Reest BV
Industrieweg 20
F 0596 57 22 66
Verificatie:
[email protected] www.ecoreest.nl
J.R.W. Staal
ing. R.J.W. Huls
BANK
Triodos 1985.27.128 BTW-NUMMER
NL 8138.33.218 B01 K.V.K. MEPPEL
04070889
Op al onze werkzaamheden is DNR 2005 van toepassing, die op aanvraag wordt toegezonden.
Page 1 of 1
Betr: Voorbereiding overleg Dunningen Dolstra W. aan: 'M. Elzinga' 06-08-2013 16:43 Details verbergen Van: "Dolstra W." <
[email protected]> Aan: "'M. Elzinga'" <
[email protected]>, Standaard aangepaste vervaldatum: 06-08-2014 Geachte mevrouw Elzinga, Kortgeleden hebben het waterschap en gemeente om tafel gezeten om het bestemmingsplan Dunningen te bespreken. Hieronder de aandachtspunten voor het verdere traject. Het peil dat wordt aangegeven van de Reest klopt niet. De benedenstroomse stuw van de Reest staat op 1.10 NAP, minimale peil gedurende het jaar is dus eerder 1.35 + NAP, oplopend tot 1.70 + NAP. In natte omstandigheden kan het peil verder stijgen. Het kan zijn dat de hogere grondwaterstanden nu onderschat worden. Is het ook mogelijk dat men nu nog een keer op basis van hydromorfe profielkenmerken een schatting naar de GHG kan doen? De lage plek in het plangebied zou het beste kunnen worden opgehoogd om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. Naar ten minste m NAP3.50.
Infiltratie vinden wij een uitstekend idee, mits er in de bouwvoorschriften wordt meegenomen dat er niet gewerkt mag worden met uitlogende materialen. Hiervoor zijn wij benieuwd naar de verdere uitwerking. De afstroomrichting van het plan klopt met eerdere plannen en overleggen uit het verleden. Er is verder nog commentaar op het onderzoek. Er worden veelal oude gegevens gebruikt die gekoppeld worden aan een recente meting in september. Dit is een droge maand en dus niet representatief voor het hele jaar, zeker niet voor de natte periode.
Met vriendelijke groet, Wendy Dolstra Beleidsmedewerker SW en RO 0522-276767 Waterschap Reest en Wieden
Het waterschap Reest en Wieden gaat uiterst zorgvuldig om met de totstandkoming en verstrekking van deze informatie. De inhoud van dit bericht kan worden overgenomen, onder de voorwaarde dat u de bron vermeldt. Indien uit de aanhef of de inhoud blijkt dat dit bericht niet voor u is bedoeld, verzoeken wij u de afzender hierover te informeren en het bericht te verwijderen. Voor onze algemene voorwaarden en diensten verwijzen wij u naar onze website www.reestenwieden.nl.
file://M:\Documents and Settings\MAEL\Local Settings\Temp\5\notes5852E6\~web283... 7-8-2013
|E|..,.|.,|..| | |. |'| l|'.k:1. çiî|'| |t.l-|' | 1|. ïbi.. |.|7 |.|.| 1-|. .. ..!,-.'| |I l . wwwnëmfdtknthek.t|l Jèt/tl 2|1) Gètneent: Ue 1Vollé en è ëjè |tv. èlrnvvrcpw IM. |lzljnpa p: psfg. ja 2) jzjyywoua| 792Q M ë ytlyturjjy jg j utj |tjj! 3 'Betreft: concept onverp bestem:miinjsëpëlaën Dunningen |e fàse, De Wijk Bqàçhtv rpkvrpç)w El/inga, ..'l'. |t hèt lùtqr va: àût vovrovqrlergykx |rt 3,1 .1 |èrp ëhqqff te stçhtiptiè ll##e nrentsk y r j) , ssoy is wjjy L|.pd|chap hert ë ëoncqpt pntwerp b|èstemmknsisplë|: y unninçqn ë q ( ë 'tpqqezohù .pn, Gr|ak gèvkp wij jezamknlëjjik èmetèèhlet bt|ntse Lahdschrap een reactie |p het ùptyt/pt. öyprijè/ik i#) ëd: peritfk: v|ùë k wqpeni 'koor een rèactie juiàt iin de . . .. .. . . t, '.'|'.|.|. (.. ).|'..|.|'.''.ii. |ii|t l|2)|.. ' ...i|i|t). ir-'.|..|''. |étil.t-. l'||||y.. '|.|..| |ïi..ï.ï.. |'..''..'.|.|. .... |.. .' liizlë!;:| tr;)| |''' ' 1t|. ' .4:::hè lr-| |. ..|.l.è..|..|'..|. .|..|ë.. û e ponnwij'k ë|Dluinnii|nçren èià pothtig tgelet|n aat) de raènt Stan het 'keestdal, Vahduit de (toèqkoëms|iqq) bqwonèrs gezien is dlt een ëtpptlèocatiq om jq wpnen. è n onzq ogen Ipç|fiq vap àqze wnçtwijk qqhrtqèèr.g4qr rpëqgql|kèysèg pqkozqn, De hkti4iigq Filk en çnk te |plapde fadû t jërenz|tj j4I 4pt.) dè Ecqol|jisùhè èùoëbfd|trëôctuuër (|H$). om deze reden g . . . . . . ' . '. . . ( . . . .' . . hechsqp wij veel w||tde aan een goedèe ruimtelij de inpas,sing van deze Woonwij k. vtllçjkrps jet ltprjtkj tpl|r') hM4ft('4( tlj je iprikhtin: 'vap hoy ëjlaënëgeëbjpti tlot Q'itlg@qgsponl gefa r'à|feèrtë ëtat hqt ljtl|n.i,qtitd èmoetl|apsluitkn bij hèt t|kqstùal, hàt umlèijg.enàè: '1 ètèètijke jëqbiqqà: en,à è èktùtt: fases vpn, Dunningkù, zodqt de,wtjk pa|t iièn |è pmgqvipj qnèkkr! r|tlqt'|q |frnnà' tn, ëvorot vapi uq t|tpsrrèap|'. èvvij zijt) van mening ua't dit |uiitga..n.j|s.punt hèt .c|nçvqptlp|an f)')'$ ivnvnende is iuèi'tgèewetktt in Dq sttoqlr lùi'q tpp de yerk q|tuir'lg de 'bqytèmmtn,.jr Goqn heeft gqkregetn is etg ?oal. o'p tjè qqrstq |.f?g LL'; iiet h'èt st|d|hf'uuwkqntije, plari, in tsq bijlage et bèst .aardt'g ëùit, trïa.ar het .cqtrdqptpla.n biètt.jeùn irpicht in de féitétij k: intiçhtinç kar) t4 grtehsttolklën. à'Is er straks alll.ékr) qrasstr|q.kq.n inqqt ènk4le bomen wnrd|n. ppùgql|gd, tan is c) që .'lppr|dschappelij.kà (ilpëùassinljr w'èl erg mt|itnaal, 'be al gèetka'li's.4,etd: fàq|s kratl de wooènwiijk 'èD'kùèniënjei stuplun oùs wàt ëuè' bètreft btjk nièt rjetust. Dez: bièàen vptlpùit qh|t R||ztdal èeèn ttaasy (9 de ëaanb'ltk; |r y aliqen aapdat' t$, vottr tef zicht vanuit.d: beb|uwing naar het #lr Voçprèen y tatiuschap maqr lntyt àëhuetsom, op zij|tt minst zou. tn het onuekr,hakige tpil|r) ërtloeyt) ' ' . ' ' . '' . * - - ' w|rdqn a|è|tegèvet dat ëd: girllqilr )( troken WbrdMrï interiicht èrn|t Str|keiqen beplanting, zbtànig tàt er vàputt tè |hl: / het keestùal g|àièrt sptàk: is van Iaùdlcèihappelijèk goe 'à iinglpastk bûbouWing, (( # Lyfepjyg. Syjptjtl jlLjt.jç àknh V p()/ e;(j yy |LjIZAX?| .'.y...
. . . . . . ' ,: |ë . . ..'''''' . . . . . : . . : . : : : ë . ! ! - - : . ; ë ! - ! . j ë i i | ! |' |'( j . |* i ) ; ; ) i r j ! |' ' i ë i |'. ' ë ; ë |'. ë j | ë ë ë p |' ! i ! |' |' |I. - : : ; y : ; ë : |' |'. k j | j |'. j |'j j j ë ; .' . . . . . . . ' ' . . . . . . . . -' . . ; . r |' . ë : ; . , ë ( r r : g j , ; 2, |' -. j :; y :- j , j |' j j y y y . j j g k j y y ; ) j j j y j j j y |' |' . . . . . . *!.!...j..y.j... '. :**: natuur en Illeu drenthe . .' |||'|| | ë|| ) . . ë||||'- .' - . |||',- ||| ; ||',. :.'.' !. .' . . |||'. ' . ..' . . è.. ||,||., |||||'. . . . |'. |||'-, ,..'. .' -.' . |||' . |||':'..'| :' . ! . Vlpt pps r'lpj ' meçr |proeç) 'ba|rt j| d|t qr'ttraks wql|tandvrij kë|n wor|en gqbnuw4. Fl|t 1 |jiralti|bpqk Wqlqtàqàlrij kppw4n, à@t(4q gèmèeptq r|ûerlf heqft nifgqgqv.e.n, 1:|4 1yj wki|swaas jhèdq voèhqèlà' qçn zièn als hqt .jaàt utn 4!q ippassing vàn inebouwin: in het pàn4schap, inàar er 'i: op geen epkele wij/e gebotgd ààt ttràks àaadwerkelijk t|v|plappon S/kordqrl èipgçdieëp|, waprbij de ëkool|kwalitQit v|n 4: worlirlg 'is Mfjvsyemd' ç)q ' , ( jy, |jtjt rjjqt auyoo|tjëqkh t|t èkyw|qlkqtatiqf 4: èpm|ë|vihg, Flkt Mitjev|p Nr|n Qer) iè|spi'ratiqbp: (1 ë qd|tèëplàp.leb. in |tà |f àtraks èbouwplaùnèn worti|ù iùg|ditnd die àbs4luut hiét in de î . |ssqn, hççf.t k.! èonk geen mëogelijkhq|en om dqze àf te wijzen. lbe ëqmjev pg op Wqlàtanàèyypeët| iët èimçpqrs èjp|çhopt, èlrtoq vfprkpr'pt te 4àt èqrsyraks eep wçl|pwjjk pptst|t, b|stq|h4ré uit |qtn kalrt funlq aàn bnnwstijl.èn, 'kleurqp en mat|tialen, die volkbmen uit de 'tpon valt bij de ktàïhtij ': pnig|ving van het keestdal'? çpqçlud|ron| vorgpë|ken Flj tl om betqr ye tlprgen dat 'bnpningqn fàse :) gped in de çpYoQfing woçtlt ipg|ô|sy, éàarèpj gaat hQt zçwèl |lrr) ||r| ôoedo l|pd|cbappeëlijye . .. . j. . . . .. . . . . . g . . . . . ihpàssittg 'mèt strkqlsè gèp èbeplanting als om eén beeldkwàliteit van de Woning|n die past it ëi.éëomgekèitg, l Mjj yyrjéy ràtjsjjkq grpétyy . ' . ' ''' ' ||',||. . k.|||||' ||:. . ...||-||) |ï|||.. ||- .'. .',|||,-. ..è. |r||l'. ' )'.|. .. ..|.' .|. ,,.|. |. . ë .t ||.||. '||iè, .. !|||,t. ..... .,||||.. |.. . .. ;||r. ..;||||. ..|..| .||||,. . t-|||||||. . ...|.|.|'. ||r ||||i. |. mèà: 'patrpqn: Stithfir) Hèet Dreùtse Laridschap .'.'''...........'.. op ( j); g lyy, qj-ygyyjy y ( :.72.|/ Etbw, ïà', vgrp 'àen Bqrg
Zienswijzennota Ontwerp bestemmingsplan Dunningen 3e fase, de Wijk Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan ‘Dunningen 3e fase, de Wijk’ heeft zes weken ter inzage gelegen van 10 oktober tot en met 20 november 2013. Gedurende deze periode is een tweetal zienswijzen ingediend. Hieronder staat een samenvatting van de twee zienswijzen en een gemeentelijk antwoord daarop. De eerste reactie is van een inwoner van de Wijk en anoniem weergegeven. De tweede reactie is van de Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drents Landschap. Zienswijze 1 De zienswijze heeft betrekking op de volgende punten: • Er zit naar verhouding te veel sociale woningbouw in het plan. De sociale woningbouw is te dominant aanwezig. En elders in de Wijk wordt al sociale woningbouw gerealiseerd. • Er worden te veel woningen gerealiseerd. Dit doet afbreuk aan de kwaliteit van dit gedeelte van de Wijk. • De indiener van de zienswijze doet een voorstel voor een andere verkaveling en stedenbouwkundig plan om de verkoopbaarheid van de kavels te verbeteren: meer kavels aan de zuidrand, de sociale woningbouw met de achterkanten naar elkaar in plaats van naar vrije sector kavels en meer speelsheid door het verspringen van de woningen. Antwoord De doelstelling om 50% van de woningen in de sociale sector te realiseren past binnen het vastgestelde Woonplan 2011-2015 van de gemeente. De gemeente wil verschillende doelgroepen kunnen bedienen en een diversiteit aan producten aanbieden op de markt. De verhouding sociaal/vrije sector of het soort woningen is in het bestemmingsplan niet vastgelegd. De gemeente heeft er voor gekozen om een flexibel bestemmingsplan op te stellen. Op die manier is de exacte invulling flexibel in te vullen en kan worden afgesteld op de vraag vanuit de markt. Uit het behoefteonderzoek wat ten grondslag ligt aan het Woonplan 2011-2015, blijkt dat er in ieder geval tot 2020 nog een behoorlijke behoefte bestaat aan woningbouw in de Wijk. Voor de Wijk wordt uitgegaan van 85 woningen voor de periode 2011 – 2020. De Wijk is een dorp wat een regionale woonfunctie vervult, een forenzendorp. Daarnaast worden de huishoudens gemiddeld kleiner en dat vergroot de vraag naar woningen. Verder blijft er vraag naar vervangende nieuwbouw, omdat de technische levensduur van woningen verstrijkt of omdat een product niet meer voldoet aan de marktvraag. In het ontwerp bestemmingsplan worden maximaal 60 woningen toegestaan. Het uitgeefbaar terrein is ongeveer 60% van het hele plangebied. Dat is een normaal percentage voor in de gemeente De Wolden en maakt dat er een balans is tussen openbaar gebied, kavels en bebouwing. Het klopt dat elders in de Wijk, aan de Parkweg en omgeving, sociale woningen worden gebouwd. Het gaat om een herstructurering. Dit is grotendeels vervanging van de verouderde voorraad.
1
In het ontwerp bestemmingsplan is de structuur van het stedenbouwkundig plan vertaald. Aan het stedenbouwkundig ontwerp ligt een aantal belangrijke stedenbouwkundige uitgangspunten ten grondslag, zoals bouwen voor verschillende doelgroepen, diversiteit aan kavels, aansluiten bij het Reestdal, buitengebied en bestaande fases van Dunningen, gefaseerd bouwen en een toekomstbestendige leefomgeving. Het stedenbouwkundig plan is tot stand gekomen na een uitgebreid participatietraject. Met verschillende partijen (klankbordgroep, omwonenden, geïnteresseerden, Waterschap) is gediscussieerd om te komen tot een stedenbouwkundige opzet voor een woonwijk waar het ook over 30 jaar nog plezierig wonen is. De uitgangspunten en de discussies hebben geleid tot een stedenbouwkundige opzet die aansluit bij het Reestdal, die flexibiliteit in de verkaveling biedt en die een ruime en open uitstraling heeft gekregen. Het ontwerp bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om verschillende verkavelingen te hanteren. De daadwerkelijke plek van vrije sector en sociale woningen is niet vastgelegd in het bestemmingsplan. Zienswijze Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drentse Landschap Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drents Landschap hechten veel waarde aan een goede ruimtelijke inpassing van de woonwijk Dunningen fase 3, omdat de wijk grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur. Het nieuwe welstandsbeleid zorgt er voor dat in de 3e fase straks welstandsvrij gebouwd kan worden. Daarmee is op geen enkele wijze geborgd dat bouwplannen worden ingediend waarbij de beeldkwaliteit van de woning is afgestemd op de omgeving. Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drents Landschap geven aan dat de gemeente op geen enkele wijze de mogelijkheid heeft om bouwplannen af te wijzen die absoluut niet passen in de omgeving. En zij vragen zich af hoe de gemeente voorkomt dat er een woonwijk ontstaat uit verschillende bouwstijlen, kleuren en materialen die uit de toon valt bij de omgeving van het Reestdal. Natuur en Milieufederatie Drenthe en Stichting Het Drents Landschap vinden de groene strook aan de zuidrand erg smal en vragen zich af hoe de strook zal worden ingericht. Het komt er op neer dat zij vragen om een beeldkwaliteit van de woningen die past in de omgeving en om een goede landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting. Antwoord Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig ontwerp en het ontwerp bestemmingsplan is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing. De verkavelingsschets laat aan de zuidzijde van het plan een royale opzet zien. Hier zijn de vrije kavels bedacht, waardoor een relatief lage dichtheid ontstaat. Tussen het uitgeefbaar gebied zijn brede groenstroken geprojecteerd. Daarnaast is tussen de woningen en de Haalweidigerweg een groenstrook van circa 8 m gesitueerd als buffer. De welstandstoets is met de vaststelling van de Welstandsnota 2013 voor Dunningen en een groot deel van de gemeente afgeschaft. Dat betekent dat de gemeente geen eisen stelt aan bouwstijlen, kleurgebruik en materiaalgebruik. De verantwoordelijkheid ligt nu bij de inwoners van De Wolden. Aanpassing van het welstandsvrije beleid is niet aan de orde. Hoe de groenstrook wordt ingericht kan niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. De gemeente ziet daarom geen reden om het plan op dit punt aan te passen, maar zet zich in om inheemse beplanting toe te passen in het plangebied.
2
Herten kamp 6
Q*
Aan de Raad van de gemeente De Wolden Postbus 20 7920 AA ZUlDWOLlI)E
_
zo
l
it....j
was
,"
ws
3 1
ig;
Datum: l4 november 2013 Betreft: Zienswijze ontwerpbestemmingsplan
Dunningen 3e fase, De Wijk
Geachte raad,
Graag geven wij gezamenlijk met Stichting Het Drentse Landschap een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan Dunningen 3" fase De Wijk. Eerder hebben wij gezamenlijk op het conceptplan gereageerd. Omdat dit niet echt tot aanpassing van het plan heeft geleid, brengen wij onze zienswijze nu bij u onder de aandacht.
De woonwijk Dunningen is prachtig gelegen aan de rand van het Reestdal. Vanuit de (toekomstige) bewoners gezien is dit een toplooatie om te wonen. ln onze ogen blijft de locatie van deze woonwijk echter zeer ongelukkig gekozen. De huidige wijk en ook de geplande fase 3 grenzen pal aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Om deze reden hechten wij veel waarde aan een goede ruimtelijke inpassing van deze woonwijk Volgens het ontwerpplan is bij de inrichting van het plangebied het uitgangspunt gehanteerd dat het plangebied moet aansluiten bij het Reestdal, het omliggende landelijke gebied en de eerdere fases van Dunningen, zodat de wijk past in de omgeving en een goede afronding vormt van de dorpsrand. Wij zijn van mening dat dit uitgangspunt in het oonceptplan onvoldoende is uitgewerkt.
Beeldkwaliteit Met de vaststelling van de Welstandnota 2013 heeft u de welstandtoets voor een groot deel van de gemeente afgeschaft. De consequentie is dat er straks in fase 3 van de woonwijk Dunningen welstandsvrlj kan worden gebouwd. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van een goede beeldkwaliteit van de te bouwen woningen ligt nu volledig bij de toekomstige bewoners. Dit baart ons zorgen. Het lnspiratieboek Welstandvrij bouwen dat de gemeente heeft uitgegeven, laat weliswaar goede voorbeelden zien als het gaat om de inpassing van bebouwing in het landschap. Maar er is op geen enkele wijze geborgd dat straks daadwerkelijk bouwplannen worden ingediend, waarbij de beeldkwaliteit van de woning is afgestemd op de omgeving. Het uitgeven van een inspiratieboek leidt niet automatisch tot kwalitatief goede plannen. En als er straks bouwplannen worden ingediend die absoluut niet in de omgeving passen, heeft u ook geen mogelijkheden om deze af te wijzen. De welstandstoets is immers geschrapt.
Sannen voor een mooi en dtiurzaarn ljhrenrhe.
i
""~%»Â`
._f_::
e
vvww.nmfdrenthe.nl
sees ?äws
telefoon (0592) 31 l l '50
U
Ö
east
email info
nrrifdrenthe.nl
is??
9401 HL Assen
natuur en milieu
i
tent tt
Hoe voorkomt u dat er straks een woonwijk ontstaat, bestaande uit een kakofonie van bouwetijlen, kleuren en materialen, die volkomen uit de toon valt bij de prachtige omgeving van het Reeetdal?
Landechappelijke inpassing Daar komt bij datde strook die op de verbeelding de bestemming Groen heeft gekregen erg smal ie. Op het eerate oog ziet het stedenbouwkundige plan in de bijlage er best aardig uit, maar het ontwerpplan biedt geen inzicht in de feitelijke inrichting van de groenetroken. Als er straks alleen grasstroken met enkele bomen worden aangelegd dan ie de landschappelijke inpassing wel erg minimaal. De al gerealiseerde fases van de woonwijk Dunningen stellen ons wat dat betreft ook niet gerust. Deze bieden vanuit het Reestdal een haast provocerende aanblik. Er is alleen aandacht voor het zicht vanuit de bebouwing naar het landschap, maar niet andersom.
Concluderend verzoeken wij u om beter te borgen dat Dunningen fase 3 goed in de omgeving wordt ingepaet. Daarbij gaat het zowel om een beeldkwaliteit van de woningen die past in de omgeving als om een goede landschappelijke inpassing met streekeigen beplanting.
Met vriendelijke groet, Natuur en Milieulederatie Drenthe mede namens Stichting Het Drentse Landschap
mw. J. van den Berg
2
li ll..