Informatiemap
Toelatingstoets 21+ 2015 Faculteit Gedrag, Gezondheid en Maatschappij
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ..................................................................................................... 3
2.
Toelaatbaarheid op basis van de Algemene Toelatingstoets 21+ ........................ 3
3.
Vakken Toelatingstoets 21+ .......................................................................... 4
3.1
Algemeen Toelatingstoets 21+ ................................................................... 4
3.2
Wiskunde voor kandidaten voor de opleiding Toegepaste Psychologie .............. 4
4.
Voorwaarden om deel te nemen ..................................................................... 4
5.
Data en tijden ............................................................................................. 5
6.
Plaats ......................................................................................................... 5
7.
Kosten ........................................................................................................ 5
8.
Regeling slagen, herexamen en zakken........................................................... 6
8.1
Geslaagd ................................................................................................. 6
8.2
Herkansing............................................................................................... 6
8.3
Gezakt ..................................................................................................... 6
8.4
Inzage ..................................................................................................... 6
9.
Vrijstelling van examenonderdelen ................................................................. 6
10.
Kandidaten met een beperking ...................................................................... 6
11.
Aanmelden .................................................................................................. 7
12.
Adresgegevens ............................................................................................ 7
13.
Voorbereiding .............................................................................................. 8
13.1
Literatuur................................................................................................. 8
13.2
Toegestane hulpmiddelen .......................................................................... 9
13.3
Toelichting op het onderdeel Geschiedenis ................................................... 9
13.4
Toelichting op het onderdeel Maatschappijleer ............................................ 11
13.5
Toelichting op het onderdeel Nederlands .................................................... 12
13.6
Toelichting op het onderdeel Engels .......................................................... 13
13.7
Toelichting op het onderdeel Wiskunde .....................................................134
Bijlage 1:
Deelnemende hogescholen en opleidingen in 2015 ................................ 17
Bijlage 2:
Gedragsregels voor kandidaat-studenten tijdens de Toelatingstoets 21+ . 20
Bijlage 3:
Regels t.b.v. de inzage van de Toelatingstoets 21+ ............................... 23
Bijlage 4:
Voorbeeldexamen Geschiedenis (met antwoorden) ............................... 25
Bijlage 5:
Voorbeeldexamen Maatschappijleer (met antwoorden) .......................... 30
Bijlage 6:
Voorbeeldexamen Nederlands 1 (met antwoorden) ............................... 35
Bijlage 7:
Voorbeeldexamen Nederlands 2 (zonder antwoorden) ........................... 44
Bijlage 8:
Voorbeeldexamen Engels 1 (met antwoorden) ...................................... 49
Bijlage 9:
Voorbeeldexamen Engels 2 (zonder antwoorden) .................................. 53
Bijlage 10:
Voorbeeldexamen Wiskunde ............................................................... 56
Bijlage 11:
Voorbeeldexamen Wiskunde 2 ............................................................ 59
2 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
1.
Inleiding
Als je geen toelatende vooropleiding hebt en je bij aanvang van de opleiding ouder dan 21 jaar bent, kun je deelnemen aan de Toelatingstoets 21+. Als je hiervoor slaagt, voldoe je alsnog aan de vooropleidingseisen en kun je worden toegelaten tot de opleiding. Er zijn binnen de HAN Faculteit Gedrag, Gezondheid en Maatschappij (GGM) een aantal varianten van de Toelatingstoets 21+, afhankelijk van de opleiding die je wilt gaan volgen. In deze map wordt de Algemene Toelatingstoets 21+ beschreven.
2.
Toelaatbaarheid op basis van de Algemene Toelatingstoets 21+
De Algemene Toelatingstoets 21+ van de faculteit GGM geeft toelating tot de volgende opleidingen aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN): Opleiding
Bijzonderheid
Creatieve Therapie
Aanvullende eis *
Culturele en Maatschappelijke Vorming Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Pedagogiek Sociaal Pedagogische Hulpverlening Ergotherapie
Decentrale selectie ***
Logopedie
Aanvullende eis *
Verpleegkunde
Decentrale selectie ***
Management in de Zorg (en Dienstverlening)
Aanvullende eis *
Leraar 2e graad Gezondheidszorg en Welzijn Medische Hulpverlening
Decentrale selectie ***
Leraar 1e graad Lichamelijke Opvoeding
Aanvullende eis *
Sport- en Bewegingseducatie
Decentrale selectie ***
Sport, Gezondheid en Management
Decentrale selectie ***
Toegepaste Psychologie
Decentrale selectie *** Vooropleidingseis: Wiskunde **
* Voor toelating tot deze opleidingen worden aanvullende eisen gesteld. ** Voor de opleiding Toegepaste Psychologie geldt wiskunde A of B als nadere vooropleidingseis, voor vragen kun je contact opnemen met het HAN Voorlichtings Centrum (HVC). *** Voor toelating tot deze opleidingen geldt een decentrale selectie. Voor meer informatie over de deadlines van deze opleidingen verwijzen wij je naar de site: www.han.nl Daarnaast is een kandidaat die geslaagd is voor de Toelatingstoets 21+ ook toelaatbaar bij de een aantal andere opleidingen van hogescholen in Nederland. Kijk voor de deelnemende hogescholen in bijlage 1. Als je op één van de andere deelnemende hogescholen slaagt, ben je dus ook toelaatbaar op de bovengenoemde opleidingen, mits je ook voldoet aan de bijzondere toelatingseisen, zoals bijv. de aanvullende eisen of de Decentrale selectie. 3 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Let op: De Algemene Toelatingstoets 21+ van de faculteit GGM geldt niet voor de andere faculteiten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Omgekeerd ben je met een Toelatingstoets 21+ van een andere faculteit van de HAN niet toelaatbaar bij GGM. Voor de opleidingen Mondzorgkunde, Voeding en Diëtetiek en Fysiotherapie geldt een Toelatingstoets 21+ met een aangepast vakkenpakket. Informatie hierover staat op de site van de betreffende opleidingen.
3.
Vakken Toelatingstoets 21+
3.1
Algemene Toelatingstoets 21+
De Algemene Toelatingstoets 21+ bestaat uit de volgende onderdelen: - Nederlands - Engels - Maatschappijleer - Geschiedenis In hoofdstuk 13 vind je informatie over de inhoud van de examens, de literatuurlijst, en toegestane hulpmiddelen. In de bijlagen zijn voorbeeldopgaven opgenomen. 3.2
Wiskunde voor kandidaten voor de opleiding Toegepaste Psychologie
Voor de opleiding Toegepaste Psychologie (TP) geldt een nadere vooropleidingseis: Wiskunde. Kandidaten voor deze opleiding die zich aanmelden voor de Toelatingstoets 21+ moeten naast examen in de vier bovengenoemde vakken, ook examen in het vak wiskunde doen. In verband met de deadlines van de loting, dien je deel te nemen aan de Wiskunde toets met de ronde van januari of de ronde van april. Als je wel een HAVO- of VWO-diploma met profiel, maar zonder wiskunde hebt, kun je het examen Wiskunde bij ons doen, zonder de andere 4 vakken. In dat geval moet je aan DUO voor 15 mei een bewijs leveren dat je voldoet aan de wiskunde-eis. Neem in dat geval contact op met Bureau Toelating en Selectie GGM.
4.
Voorwaarden om deel te nemen
Je bent aangemeld voor een van de opleidingen van GGM aan de HAN en je bent bij aanvang van de opleiding 21 jaar of ouder. Peildatum voor september-instroom is 1 september, voor februari-instroom 1 februari.
4 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
5.
Data en tijden
De Toelatingstoets 21+ worden in 2015 op de volgende data en tijden afgenomen. Je moet 15 minuten vóór aanvang van het examen aanwezig zijn. Ronde 1 Dinsdag 13 januari 2015 Woensdag 14 januari 2015
Dinsdag 27 januari 2015
10.00 - 13.00 Nederlands 14.00 - 16.30 Maatschappijleer 10.00 - 12.30 Geschiedenis 13.30 - 15.30 Engels 16.30 - 18.30 Wiskunde voor TP Herkansing: alleen voor februari-instromers
Ronde 2 (tevens herkansing voor kandidaten van Dinsdag 31 maart 2015 10.00 - 13.00 14.00 - 16.30 Woensdag 1 april 2015 10.00 - 12.30 13.30 - 15.30 16.30 - 18.30
ronde 1) Nederlands Maatschappijleer Geschiedenis Engels Wiskunde voor TP
Ronde 3 (tevens herkansing voor kandidaten van Dinsdag 2 juni 2015 10.00 - 13.00 14.00 - 16.30 Woensdag 3 juni 2015 10.00 - 12.30 13.30 - 15.30 Dinsdag 30 juni 2015 Herkansing
ronde 2) Nederlands Maatschappijleer Geschiedenis Engels
6.
Plaats
De Toelatingstoets 21+ vindt plaats op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Campus Nijmegen, Kapittelweg 33, 6525 EN Nijmegen. Het lokaal wordt middels een informatiebord bij de hoofdingang bekend gemaakt. Voor vragen op de dag zelf kun je je melden bij ‘t Vraagpunt GGM op de begane grond in de B-vleugel (geopend van 8.30 tot 13.00 uur).
7.
Kosten
De kosten voor de Toelatingstoets 21+ bedragen € 150,-, dit is inclusief eventuele herkansingen. Je kunt dit betalen via het betaalportaal van de HAN, met Ideal of creditcard. Ga naar https://webwinkel.han-cloud.nl, vul je gegevens in, kies voor Toelatingstoets 21+ en voor het product “Toelatingstoets 21+ Algemeen à € 150,- . Je dient de betaling uiterlijk 5 werkdagen voor de Toelatingstoets 21+ te hebben voldaan, anders mag je niet deelnemen.
5 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
8.
Regeling slagen, herexamen en zakken
8.1 Geslaagd Je bent geslaagd voor de Toelatingstoets 21+: - Als je alle vakken behaald hebt met minimaal een 5.5. 8.2 Herkansing Je mag een herkansing doen: - als je twee voldoendes hebt en een puntentotaal van 20 of meer of - als je drie voldoendes hebt maar een onvoldoende voor Nederlands. Je mag één herkansing doen per vak, tijdens de eerstvolgende examenmogelijkheid. Je mag maximaal 2 vakken herkansen. 8.3 Gezakt Een kandidaat is voor het examen gezakt als aan bovengenoemde eisen niet is voldaan. Wie gezakt is, mag de volgende ronde weer meedoen om het gehele onderzoek opnieuw af te leggen. De kosten hiervoor zijn opnieuw € 150 ,-. Je mag maximaal 2 maal per kalenderjaar deelnemen. Het verschil met een herkansing is dat je álle vakken opnieuw moet doen. De behaalde cijfers uit de vorige ronde vervallen dus. 8.4 Inzage Als je een vak niet behaald hebt, heb je de mogelijkheid om het beoordeelde examen in te zien. Dit wordt georganiseerd op een vast tijdstip en je moet je daarvoor aanmelden bij Bureau Toelating en Selectie. Je wordt hierover geïnformeerd bij aanvang van het examen op het bord in de klas. In bijlage 3 staan de regels die gelden tijdens de inzage.
9.
Vrijstelling van examenonderdelen
Als je deelcertificaten HAVO of VWO hebt behaald voor de betreffende vakken kun je vrijstellingen verkrijgen. - Alleen deelcertificaten in de vier examenvakken geven vrijstelling; - het maximum aantal vrijstellingen is twee. - Een vrijstelling telt als een 6. Als je denkt in aanmerking te komen voor één of twee vrijstellingen, volgens bovenstaande voorwaarden, stuur dan de bewijsstukken (origineel met briefhoofd, stempel en handtekening van de school) mee met het aanmeldingsformulier naar Bureau Toelating en Selectie. Alleen als dit uiterlijk 5 werkdagen voor aanvang van de Toelatingstoets 21+ bij ons binnen is, kan de Commissie Toelatingsonderzoek GGM je verzoek in behandeling nemen.
10.
Kandidaten met een beperking
Als je vanwege een beperking in aanmerking wilt komen voor een bijzondere faciliteit tijdens de Toelatingstoets 21+, neem dan contact op met Bureau Toelating en Selectie.
6 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
11.
Aanmelden
Als je wilt deelnemen aan de Algemene Toelatingstoets 21+, volg dan onderstaande stappen: 1.
Meld je via Studielink aan voor de opleiding die je wilt gaan volgen. Geef hierbij aan dat je het Toelatingsonderzoek als vooropleiding wilt behalen. Vul de volgende gegevens via www.studielink.nl in: - Diploma behaald: vul hier ‘nog niet’ in. - Verwachte diploma datum: vul hier de datum van de Toelatingstoets 21+ in - Land: vul hier ‘Nederland’ in - Niveau vooropleiding: vul hier ‘Anders’ in. - Vooropleiding: vul hier ‘Colloquium Doctum/Toelatingsonderzoek 21+’ in - Plaats onderwijsinstelling: vul hier ‘Nijmegen’ in - Naam onderwijsinstelling: vul hier ‘Hogeschool van Arnhem en Nijmegen’ in - Klik op ‘bevestigen’.
2.
Je ontvangt binnen enkele dagen een mail met daarin het aanmeldformulier en een link naar de site voor de informatiebrochure.
3.
Stuur de benodigde documenten (het aanmeldingsformulier, kopie van een geldige identiteitskaart, paspoort of verblijfsvergunning, eventuele bewijzen van vrijstelling of bewijzen van een bijzondere voorziening) via de mail naar Bureau Toelating en Selectie (
[email protected] ) Wij moeten deze uiterlijk 5 werkdagen voor aanvang van het onderzoek hebben ontvangen, vermeld als onderwerp je studentnummer, naam en dat het om de Toelatingstoets 21+ gaat.
4.
Als we alles ontvangen hebben, krijg je van Bureau Toelating en Selectie een bevestiging via de mail van je deelname.
5.
Je maakt de Toelatingstoets 21+
6.
Je ontvangt de uitslag binnen 15 werkdagen na het maken van het examen.
7.
Je ontvangt de uitslag: - Als je geslaagd bent, ontvang je binnen 15 werkdagen de verklaring van toelaatbaarheid, een cijferlijst en een certificaat van de Commissie Toelatingsonderzoek. Je kunt starten aan de opleiding, mits je ook aan alle andere inschrijvingsvoorwaarden voldoet. - Als je een herkansing moet doen, ontvang je de cijferlijst en informatie over de inzage en herkansingen. - Als je gezakt bent, ontvang je bij je uitslag de cijferlijst en informatie over de inzagemogelijkheid. Wij annuleren je aanmelding voor de opleiding.
12.
Adresgegevens
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Studentzaken, t.a.v. Bureau Toelating en Selectie GGM Postbus 6960 6503 GL Nijmegen Telefoon: (024) 353 16 00 (tussen 9.00 en 13.00 uur) E-mail:
[email protected] 7 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
13.
Voorbereiding
Je kunt je middels zelfstudie voorbereiden op de Toelatingstoets 21+. De ervaring leert dat de voorbereidingstijd ongeveer 6 weken bedraagt. In dit hoofdstuk lees je wat je moet bestuderen per vak, welke literatuur je daarbij moet of kan gebruiken en welke hulpmiddelen er zijn toegestaan tijdens het onderzoek. In de bijlagen vind je oefenopgaven voor alle vakken. 13.1
Literatuur
Voor Geschiedenis en Maatschappijleer moet de verplichte literatuur worden bestudeerd, die hieronder wordt genoemd. Voor Wiskunde kunnen de studenten het beste gebruik maken van de schoolmethoden. Voorbeelden van deze schoolmethoden zijn Moderne Wiskunde, Getal en Ruimte of Netwerk. Houd er in je studieplanning rekening mee dat deze boeken niet altijd voorradig zijn bij de boekhandel: bestel ze op tijd. - Geschiedenis verplichte literatuur: - Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk. (Noordhoff Uitgevers, 2013). ISBN 978 9001 81476 2, Prijs: € 58,70 (prijspeil 1 september 2014) Het boek geschiedenis is te bestellen via de onderstaande link via Van Dijk’s Boekhuis (3 dagen levertijd). http://www.vandijk.nl/webshop/?term=9789001814762&x=23&y=15 Let op:
De eerste druk is niet meer bruikbaar als voorbereiding.
- Maatschappijleer verplichte literatuur: - Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo Schuurman, Thema’s maatschappijleer. Lesboek HAVO, vierde druk (Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-8674-093-2 € 29,60 (prijspeil 1 september 2014). Let op:
De derde druk uit 2007 is niet meer bruikbaar als voorbereiding.
- Wiskunde aangeraden studiemateriaal: Moderne Wiskunde HAVO A Editie 8 Deel A1 ISBN: 90 01 60278 9 Deel A2 ISBN: 90 01 60280 0 Editie 9 Deel A1 ISBN: 9789001607135 Deel A2 ISBN: 9789001607241 Getal en Ruimte HAVO A Editie 2007 978-90-11-09857-2 havo A deel 1 x 978-90-11-09866-4 havo A deel 2 x 978-90-11-09868-8 havo A deel 3 x
Naast deze leerboeken bieden de uitgevers nog allerlei extra materiaal aan, als uitwerkingsboeken of ict manuals. De prijzen van deze schoolmethoden schommelen tussen € 55,- en € 70,-. Voor de actuele prijslijst zie www.noordhoff.nl of www.epn.nl. Je 8 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
kunt oefenen met reguliere havo wiskunde A examens op de site van www.examenblad.nl, www.cito.nl of met de oefentoetsen in de bijlage. 13.2
Toegestane hulpmiddelen
Geschiedenis Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Maatschappijleer Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Nederlands Het is toegestaan om tijdens het examen gebruik te maken van een onbeschreven woordenboek. Dat moet dan wel door jezelf worden meegebracht. Engels Het is toegestaan om tijdens het examen gebruik te maken van een onbeschreven woordenboek. Dat moet dan wel door jezelf worden meegebracht. Wiskunde Bij de schoolmethoden wordt gebruik gemaakt van een grafische rekenmachine. Dit mag tijdens het examen worden gebruikt. 13.3
Toelichting op het onderdeel Geschiedenis
Het vak geschiedenis wordt in de Toelatingstoets 21+ hbo geëxamineerd op ‘historisch besef’ en ‘oriëntatiekennis’ van de volgende tien historische tijdvakken: -
de de de de de de de de de de
tijd tijd tijd tijd tijd tijd tijd tijd tijd tijd
van van van van van van van van van van
jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen; televisie en computer.
Speciale ‘thema’s’ of ‘oriëntatie op studie en beroep’ zijn bij dit examen dus niet aan de orde, zoals dat wel het geval is bij de schoolexamens havo. Als verplichte literatuur voor geschiedenis moeten alle hoofdstukken worden bestudeerd uit: •
Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk. (Noordhoff Uitgevers, 2013). ISBN 978 9001 81476 2, Prijs: € 58,70 (prijspeil 1 september 2014)
Let op:
De eerste druk is niet meer bruikbaar als voorbereiding.
Over de te bestuderen literatuur worden op het examen zes vragen gesteld, die pas tijdens het examen bekend gemaakt zullen worden. Bij een van de zes vragen wordt je gevraagd wat de juiste tijdsvolgorde is van een aantal gebeurtenissen en 9 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
ontwikkelingen; bij de vijf andere vragen kun je telkens kiezen uit vraag a of vraag b, die wat moeilijkheid betreft vergelijkbaar zullen zijn. Hulpmiddelen: Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar. Enkele opmerkingen over de voorbereiding op het onderdeel geschiedenis. Het boek Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht biedt veel informatie. De indeling in tien hoofdstukken is vanuit NederlandsEuropees perspectief opgezet en wordt ook zo gebruikt op de basisschool en in het voortgezet onderwijs. Op het examen moet je laten zien dat je kennis hebt van de grote lijnen van de geschiedenis. Die grote lijnen bestaan uit de tien historische tijdvakken en de in totaal 49 kenmerkende aspecten van die tijdvakken. Deze kenmerkende aspecten worden in 48 paragrafen uitgewerkt. Deze kennis wordt ‘oriëntatiekennis’ genoemd. Het leren wordt vergemakkelijkt door de hoofdstukindeling. Bovendien zijn er talloze illustraties opgenomen die de leerstof verhelderen. De hoofdstukken variëren van 10 tot 22 bladzijden (meestal 16 bladzijden) en zijn opgebouwd uit de volgende zes onderdelen: -
-
-
-
opening van het hoofdstuk: hier staat een inleiding waarin de inhoud van het hoofdstuk wordt beschreven; de wereld in de tijd van: hier krijg je een overzicht van het tijdvak, met een tijdbalk, een kaart en teksten over de ontwikkelingen in de wereld, Europa en Nederland; paragrafen: deze behandelen de kenmerkende aspecten van het tijdvak in een lopend verhaal; de paragrafen vormen bij elkaar het grootste deel van het boek; de kenmerkende aspecten worden met (bekende) voorbeelden geïllustreerd; er staan ook kaderteksten waarin wordt verteld over een belangrijke gebeurtenis, ontwikkeling of persoon die bij het kenmerkende aspect past; begrippen: dit zijn de belangrijkste begrippen in relatie tot het tijdperk; een pagina om extra goed te bestuderen want deze begrippen moet je kennen; ze worden in de vragen verwerkt; nader bekeken: hier wordt een onderwerp uit het tijdvak verder uitgediept; literatuur: hier wordt een belangrijk literair werk uit of over het tijdvak behandeld.
Bij Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht is een apart oefenboek (Opdrachtenboek) verkrijgbaar. Dat kan een hulpmiddel zijn bij het lezen en begrijpen van de tekst. Het hangt van je leerstijl af of je dit opdrachtenboek gebruikt en de opdrachten maakt. Voor de Toelatingstoets 21+ geldt dat de examenvragen uitsluitend gebaseerd zijn op de stof uit het Handboek. Een methode van leren zou onderstaande reeks tips en aanwijzingen kunnen zijn. -
-
Bekijk eerst de hoofdstukindeling in de ‘Inhoudsopgave’. Hier zie je met welke paragrafen de tien hoofdstukken zijn ingedeeld. Bedenk dat elke paragraaf staat voor een kenmerkend aspect van dat tijdperk. Door het bekijken van de inhoudsopgave krijg je een indruk van wat er allemaal in het boek behandeld wordt. Blader het boek in zijn geheel door en bekijk van elk hoofdstuk titels en plaatjes. Lees van hoofdstuk 1 de ‘Hoofdstukopening’ (twee bladzijden). Hier wordt verteld over een bijzondere vondst. Schrijf voor jezelf de belangrijkste gegevens op en vat het geheel samen in een aantal trefwoorden en korte zinnen. Stel hierbij je 10 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
-
-
-
-
-
-
-
eigen vragen, zoals: ‘Wat is er bijzonder aan deze vondst?’ En: wanneer en hoe leefden de Cro Magnonmensen? Lees van hoofdstuk 1 ‘De wereld in de tijd van jagers en boeren’ (twee bladzijden). Vergeet niet de kaartjes goed te bekijken. Deze paragraaf is onderverdeeld in vier gedeelten met telkens een kopje (‘Het tijdvak’, ‘De wereld’, ‘Europa’, ‘Nederland’). Schrijf van elk gedeelte in trefwoorden de belangrijkste gegevens op. Lees van hoofdstuk 1 de drie paragrafen (elk één bladzijde) en schrijf in trefwoorden en/of korte zinnen op wat dit kenmerkende aspect inhoudt. Lees dit aandachtig door en vertel jezelf daarna, pratend of schrijvend, wat het kenmerk inhoudt. Hierbij stel je je de vraag: ‘Wat houdt dit kenmerkende aspect in?’ Lees van hoofdstuk 1 de ‘Begrippen’ (één bladzijde; bij dit hoofdstuk zijn zes begrippen). Deze begrippen moet je kennen. Dat betekent dat je in eigen woorden de begrippen moet kunnen omschrijven. Lees van hoofdstuk 1 ‘Nader bekeken’ (één bladzijde). Stel uw eigen vragen en geef er een antwoord op, zoals: ‘Wat is het?’ En: ‘Wanneer, door wie, waarvoor en hoe werd het gebouwd?’ Noteer je antwoord in trefwoorden en korte zinnen. Lees van hoofdstuk 1 ‘Literatuur’ (één bladzijde). Stel je eigen vragen en geef er een antwoord op, zoals: ‘Wanneer en door wie werd dit boek geschreven?’ En: ‘Waar gaat het over en wat wil de schrijver bewijzen?’ Noteer je antwoord in trefwoorden en korte zinnen. Als u zo een hoofdstuk bestudeerd hebt, laat het dan een dag of langer rusten en lees daarna je aantekeningen opnieuw door. Aangetoond is dat je veel meer leert als je met enige regelmaat kortere periodes aan dezelfde stof werkt en die regelmatig herhaalt, dan wanneer je uren achter elkaar gaat zitten blokken: je neemt dan minder op. Met andere woorden: drie keer een uur leren met een dag ertussen geeft veel betere resultaten dan drie uur achter elkaar leren. Herhaal deze methode voor elk hoofdstuk.
Voor geschiedenis is er een online ondersteuningsaanbod, bedoeld voor cursisten én mensen die zich zelfstandig voorbereiden. Het is een gratis experiment, bestaande uit een verzameling links naar video's, geordend per tijdvak, en oefeningen die zelfstandig te maken zijn. Daarnaast is er een discussieforum en de mogelijkheid om contact te maken met andere kandidaten. Het webadres is: goo.gl/58ej6. Klik daar op 'Zelfinschrijving', en daarna op 'Ik heb een Coursesites-account' nodig. 13.4
Toelichting op het onderdeel Maatschappijleer
Als verplichte literatuur voor maatschappijleer moeten alle hoofdstukken worden bestudeerd uit: -
Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo Schuurman, Thema’s maatschappijleer. Lesboek HAVO, vierde druk (Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-8674-093-2 € 29,60 (prijspeil 1 september 2014).
Let op:
De derde druk uit 2007 is niet meer bruikbaar als voorbereiding.
Het examen maatschappijleer bestaat uit twee onderdelen. In deel 1 van het examen wordt gevraagd naar kennis van de verplichte literatuur. Dit onderdeel bestaat uit negen vragen, waarvan één vraag over de staatsinrichting van Nederland verplicht is. Van de andere acht vragen moeten er zes gemaakt worden. In deel 2 van het examen word je gevraagd een opdracht te maken waarin je je opinie moet geven over één van de onderwerpen die in het leerboek aan de orde komen. Er worden twee opdrachten 11 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
gegeven waarvan je er één moet maken. Het antwoord moet minimaal 150 woorden bedragen. Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar. Voor tips bij het leren: zie de uitlegtekst bij het vak geschiedenis. Hulpmiddelen: Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar. Voor tips bij het leren: zie de uitlegtekst bij het vak Geschiedenis De uitgever van het boek geeft op een website ook interactieve opdrachten. Die kunnen helpen bij het bestuderen van het boek. • www. themashavo.nl • gebruikersnaam: havo • wachtwoord: essener2013 13.5
Toelichting op het onderdeel Nederlands
Het examenonderdeel Nederlands bestaat uit een tekst die qua lengte kan variëren van 1200 tot 1500 woorden. Naar aanleiding van die tekst zul je 7 tot 10 vragen moeten beantwoorden en een schrijfopdracht uitvoeren. Je krijgt daarvoor drie uur de tijd. De tekst die je krijgt voorgelegd, zal vrijwel altijd gaan over een actueel onderwerp. Voor het begrijpen van de tekst is geen speciale kennis nodig. Alles wat je moet weten om de vragen te kunnen beantwoorden en de opdracht te kunnen maken, staat in de tekst. De taal van de voorgelegde tekst lijkt, wat niveau betreft, op die van de landelijke dagbladen als de Volkskrant en NRC Handelsblad. Om met die taal vertrouwd te raken, zul je minimaal twee maanden één of meer van deze dagbladen regelmatig moeten lezen. Sommige vragen zijn erop gericht te toetsen of je de tekst hebt begrepen en of je de hoofdgedachte uit een tekst(gedeelte) kunt halen. Andere vragen zijn erop gericht te toetsen of je een redenering die zich over meerdere alinea’s uitstrekt, kunt volgen. Ook kan je gevraagd worden een samenvatting te geven van een gedeelte of gedeelten uit de tekst. Dat betekent dat je hoofdzaken van bijzaken moet kunnen scheiden. Je moet dus de belangrijke mededeling(en) uit het betreffende gedeelte van de tekst kernachtig weergeven. Gebruik daarvoor je eigen woorden; de letterlijke weergave van de tekst wordt niet erg gewaardeerd. Er zijn ook vragen die toetsen of je de tekst verwerkt hebt. Dat wil zeggen, of je doorziet hoe een redenering in elkaar zit, of de redenering klopt en logisch is en welke verbanden de schrijver/schrijfster legt tussen feiten en/of interpretaties en/of meningen. Er kan ook worden gevraagd naar een verband tussen feiten en/of interpretaties en/of meningen. En tot slot wordt meestal een vraag gesteld over de functie van het artikel. U kunt hierbij denken aan informeren, commentaar geven, overtuigen of aanzetten tot actie. Met een dergelijke vraag wordt getoetst of je doorziet wat voor een soort tekst je voor je hebt liggen. Is het louter een informatief stuk, dat wil zeggen, worden er enkel feiten, gebeurtenissen en interpretaties en/of meningen van anderen weergegeven? Of komt de beargumenteerde mening van de schrijver/schrijfster duidelijk naar voren, met andere woorden probeert hij/zij de lezer van iets te overtuigen? Het antwoord op zo’n vraag zul je met vindplaatsen in de tekst moeten onderbouwen. Een goede manier om zo’n vraag te oefenen is de volgende: neem af en toe een stuk uit de krant dat u moeilijk vindt en vat dat alinea voor alinea samen. Ga daarna op zoek naar de hoofdzaken en geef die met eigen woorden weer. Lees het artikel een dag later nog eens, kijk 12 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
of je het begrijpt en of je samenvatting juist en volledig is. Stel daarna vast of de tekst en de afzonderlijke alinea’s bijvoorbeeld vooral informerend of overtuigend zijn. Behalve de tekst met vragen worden bij het examen drie opdrachten gegeven. De bedoeling is dat je één van deze drie opdrachten uitkiest en maakt. Bij de eerste opdracht (ingezonden brief) gaat het er om of je naar aanleiding van de tekst in staat bent een reactie hierop te schrijven. Hierbij verwerk je zoveel mogelijk informatie uit de tekst. Bij de andere twee opdrachten (informatieve of beschouwende tekst, of betoog) schrijf je over een onderwerp dat te maken heeft met de tekst, maar waarbij je wat meer ruimte krijgt voor eigen inbreng. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd; in een betoog zet je een redenering op met het doel iets te bewijzen. Een methode om te oefenen met het schrijven van zo’n opdracht is de volgende: -
-
je zoekt een artikel dat je moeilijk vindt in een krant of een weekblad; je maakt er een samenvatting van zoals boven is aangegeven; je leest uw samenvatting een dag later over en controleert met behulp van de tekst of ze juist en volledig is; je schrijft met behulp van je samenvatting een reactie op het artikel; je leest uw eigen stuk een dag later over en je kijkt of uw eigen zinnen goed lopen (houd de zinnen kort), of uw redeneringen kloppen en of je tenminste 500 woorden hebt; dit systeem kun je natuurlijk perfectioneren door een ‘deskundige’ te laten lezen wat je geschreven hebt; heel handig is ook om via de opleiding een andere kandidaat voor het examen op te zoeken en voor te stellen samen hetzelfde krantenartikel te lezen, samen te vatten en een reactie erop te schrijven. Dan kunt je vergelijken en/of elkaars werk ‘nakijken’.
Het verdient aanbeveling opgaven te maken, mede om te leren hoe je de beschikbare tijd in moet delen. Zorg ervoor dat je voldoende tijd hebt voor de opdracht. Het cijfer dat je hiervoor haalt, bepaalt namelijk voor de helft het eindcijfer voor het onderdeel Nederlands. Algemeen: bestaat de schrijfopdracht uit minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd. Bij de beoordeling van de schrijfopdracht wordt van de volgende criteria uitgegaan: inhoudelijke structuur, opbouw > inleiding, vraagstelling, logica, samenhang, argumentatie, afronding; structuur naar vorm, taalgebruik > alinea’s, correcte spelling, zinsbouw; mate van diepgang, algemene ontwikkeling, vocabulaire > op hbo-niveau. 13.6
Toelichting op het onderdeel Engels
Bij het examenonderdeel Engels zal er een Engelse tekst worden voorgelegd. Over die tekst worden in het Engels een aantal vragen gesteld die in het Nederlands beantwoord dienen te worden. Je krijgt daarvoor 2 uur de tijd. Het is toegestaan tijdens het examen gebruik te maken van een woordenboek, maar dat woordenboek moet je dan wel zelf meebrengen. De tekst die je krijgt voorgelegd, zal vrijwel altijd gaan over een actueel onderwerp. Voor het begrijpen van de tekst is geen speciale kennis nodig. Alles wat je moet weten om de vragen te kunnen beantwoorden, staat in de tekst. 13 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Enkele raadgevingen met betrekking tot de voorbereiding op het onderdeel Engels. - Maak het eerste oefenstuk als proef in de vermelde tijd, met woordenboek. - Ga niet meteen, zodra je de tekst in handen hebt, allerlei woorden opzoeken; probeer eerst zonder woordenboek de tekst door te lezen, nadat je een eventuele inleiding goed hebt gelezen. - Lees daarna alle vragen en teken eventueel aan over welke stukken tekst ze gaan. Normaal gesproken staan de vragen in dezelfde volgorde waarin de antwoorden in de tekst voorkomen. - Door het lezen van een eventuele inleiding en de vragen kun je een indruk krijgen van de lijn in het stuk, die je met je eigen indruk kunt vergelijken. - Maak daarna de vragen. - Staar je nooit blind op één vraag, doe eerst alle andere en kom er dan op terug. - Een veel gemaakte fout is, dat er niet goed genoeg naar de vraag wordt gekeken. Dan kan het gebeuren, dat je een verkeerd antwoord geeft, terwijl je de tekst wel had begrepen. Schrijf ook niet meer op dan er gevraagd wordt! - Iets anders waar je op moet letten is dat je niet uw mening over het behandelde onderwerp geeft; het gaat om datgene wat in de tekst staat. - Lees ruim voor tijd (bijv. een half uur) de vragen en je antwoorden goed door. Let erop of je de vraag echt beantwoord hebt, kijk ook of je antwoorden voor een buitenstaander helder genoeg zijn. - Als je op deze manier te werk bent gegaan, en je ziet dat u het examen niet binnen de beschikbare tijd hebt afgekregen, dan kan dat komen: -
-
-
-
13.7
doordat je teveel woorden hebt opgezocht; je hoeft alleen woorden op te zoeken die voor het begrip van de tekst, of voor het beantwoorden van een vraag nodig zijn; doordat je niet gewend bent met een woordenboek te werken; lees eerst goed de inleiding/gebruiksaanwijzing van je woordenboek door, kijk goed naar alle gebruikte afkortingen. Oefen dan met het opzoeken van woorden; doordat je antwoorden te lang zijn. Schrijf niet meer op dan er gevraagd wordt; doordat je nog nooit zoiets gedaan hebt. Bij het volgende oefenstuk zal het waarschijnlijk al beter gaan; doordat je niet genoeg Engels kent.
Als je niet genoeg Engels kent, probeer dan je kennis van de taal te verbeteren door het lezen van Engelse boeken, bijvoorbeeld boeken die je al in het Nederlands kent, stukken in kranten en tijdschriften over een onderwerp waar je wat van afweet, boeken over een eventuele hobby van jou. Voor leesmateriaal kunt je terecht bij de openbare bibliotheek of op Internet. Het is ook nuttig om gesproken Engels te beluisteren, bijvoorbeeld op de radio of televisie. Als iemand in jouw omgeving behoorlijk Engels kent, kun je die vragen om je antwoorden na te kijken en je werk met jou te bespreken. Toelichting op het onderdeel Wiskunde
Ter voorbereiding kunnen de studenten het beste gebruik maken van de schoolmethoden. Voorbeelden van deze schoolmethoden zijn Moderne Wiskunde, Getal en Ruimte of Netwerk. Bij deze schoolmethoden wordt gebruik gemaakt van een grafische rekenmachine. De mogelijkheden hiervan voor statistiek zijn gigantisch, berekenen van locatie- en spreidingsmaatstaven en kansen met binomiale en normale kansverdeling is een kwestie van de juiste knoppen en syntax.
14 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Ter controle of de voorbereiding leidt tot het gewenste eindniveau verwijzen we naar de examens van het havo Wiskunde A programma op sites als www.examenblad.nl of www.cito.nl. In hoofdstuk 3 zijn nog andere oefenopgaven opgenomen van hetzelfde niveau. Kerndoelen In het examenprogramma wiskunde A 2009 staat het volgende opgenomen: Domein C: Tellen en kansen Subdomein C1: Tellen 9. De kandidaat kan in een tekst beschreven telproblemen visualiseren met een schema of diagram, dergelijke visualiseringen interpreteren en aantallen mogelijkheden berekenen. Subdomein C2: Kansen 10. De kandidaat kan in een tekst beschreven kansproblemen analyseren, visualiseren met een schema en diagram en kansen berekenen. Domein D: Statistiek Subdomein D1: Populatie en steekproef 11. De kandidaat kan bij een gegeven probleemsituatie de populatie aangeven, een gegeven steekproef beoordelen op geschiktheid en een geschikte steekproef kiezen. Subdomein D2: Ordenen, verwerken en samenvatten van statistische gegevens 12. De kandidaat kan waarnemingen verwerken in een geschikte tabel, visualiseren in een geschikt diagram, samenvatten met geschikte centrum- en spreidingsmaten en een gegeven grafische representatie interpreteren. Subdomein D3: De normale verdeling 13. De kandidaat kan het normale verdelingsmodel gebruiken voor het berekenen van kansen, relatieve frequenties, gemiddelde en standaardafwijking. Domein G: De binomiale verdeling Subdomein G1: Telproblemen 19. De kandidaat kan permutaties en combinaties onderscheiden en berekenen. Subdomein G2: Rekenen met kansen 20. De kandidaat kan kansproblemen vertalen naar een vaasmodel en met behulp van rekenregels (somregel, productregel en complementregel) kansen en verwachtingswaarden berekenen. Subdomein G3: De binomiale verdeling 21. De kandidaat kan geschikte kansexperimenten vertalen naar een binomiaal kansmodel en binnen het model berekeningen uitvoeren. Aanbevolen leerboeken: Moderne Wiskunde havo A Editie 8 Editie 9
Getal en Ruimte havo A
Editie 2007
Deel Deel Deel Deel
A1 A2 A1 A2
ISBN: ISBN: ISBN: ISBN:
90 01 60278 9 90 01 60280 0 9789001607135 9789001607241
978-90-11-09857-2 havo A deel 1 x 978-90-11-09866-4 havo A deel 2 x 978-90-11-09868-8 havo A deel 3 x
Naast deze leerboeken bieden de uitgevers nog allerlei extra materieel aan, als uitwerkingsboeken of ict manuals. De prijzen van deze schoolmethoden schommelen tussen € 55,- en € 70,-. Voor de actuele prijslijst zie www.noordhoff.nl of www.epn.nl.
15 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Je kunt oefenen met reguliere havo wiskunde A examens op de site van www.examenblad.nl, www.cito.nl of met de oefentoetsen in de bijlage.
16 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 1:
Deelnemende hogescholen en opleidingen in 2015
Onderstaande hogescholen namen in 2008 voor de genoemde opleidingen deel aan het landelijke Toelatingstoets 21+ HBO in vier vakken. Hogescholen en/of opleidingen gemarkeerd met een * nemen voor twee of één vak deel aan het landelijke Toelatingstoets 21+. 1. Christelijke Hogeschool Ede Academie Sociale Studies MWD vt/dt, SPH vt/dt/duaal Mens en Organisatie Personeel & Arbeid vt, Management, Economie en Recht vt Theologie Godsdienst Pastoraal Werk vt/dt Leraar godsdienst/levensbeschouwing vt/dt Verpleegkunde Verpleegkunde vt/dt Educatie Leraar Basisonderwijs vt/dt/duaal Journalistiek en Communicatie Journalistiek vt Communicatie vt 2. Christelijke Hogeschool Nederland (Leeuwarden) Instituut voor Mens en Maatschappij: CMV, MWD, SPH vt/dt Pedagogiek 3. Haagse Hogeschool /Hogeschool Leiden* : tot 2008, in 2009 niet. (in 2008 alleen Nederlands) CMV, MWD, SPH, P&A/HRM Verpleegkunde (HBO-V), Management in de Zorg HBO-Rechten, Integrale Veiligheidskunde, Bestuurskunde / Overheidsmanagement, Communicatie,Voeding en Diëtetiek, Communication and Multimedia Design, Bedrijfskundige Informatica, Informatica, Informatiedienstverlening en – management Technische Informatica, Bedrijfswiskunde, Technische Bedrijfskunde, Bewegingstechnologie, Bouwkunde, Civiele Techniek, Commercieel Ingenieur, Elektrotechniek, Industrieel Product, Ontwerpen, Technische Natuurkunde, Werktuigbouwkunde, Human Technology Leraar Lichamelijke Opvoeding (HALO), Sportmanagement Accountancy, Bedrijfseconomie, Commerciële Economie, Small Business and Retail Management, Management, Economie en Recht, HEBO (Hogere Europese Beroepen Opleidingen 4. Hogeschool van Amsterdam Bij de Hogeschool van Amsterdam moet men alle onderdelen met een voldoende hebben afgesloten. ISCB: Instituut voor Sociaal Culturele beroepen: (4 vakken) - MWD: Maatschappelijk Werk en Dienstverlening - CMV: Cultureel Maatschappelijke Vorming - SPH: Sociaal Pedagogische Hulpverlening HJO: Hoger Juridisch Onderwijs (4 vakken) 17 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
- SJD: Sociaal Juridische Dienstverlening HRM: Human Resources Management: (4 vakken) - P&A: Personeel en Arbeid AMFI: Amsterdam Fashion Institute (Nederlands, Engels) - Fashion and Branding; Fashion and Design; Fashion and Management AHT: Amsterdamse Hogeschool voor Techniek (Nederlands) Aviation Studies, Bedrijfswiskunde, Bouwkunde, Bouwtechnische Bedrijfskunde (Vastgoedkunde), Business Logistics, Civiele Techniek, ETechnology, Engineering, Design and Innovation, Forensisch Onderzoek, Human Logistics, Maritiem Officier, Ondernemen, Innovatie en Techniek, Product Design, Technische Bedrijfskunde. IvI: Instituut voor Informatica (Nederlands) Informatica, Technische informatica ASHP: Amsterdam School of Health Professions (Nederlands, Engels) Ergotherapie, Fysiotherapie, Oefentherapie (Opleiding tot Oefentherapeut-Mensendieck), European Master of Science in Occupational Therapy, European School of Physiotherapy. EHvA: Lerarenopleidingen (Nederlands) International Degree in English and Education, Leraar Aardrijkskunde, Leraar Biologie, Leraar Bouwkunde, Leraar Bouwtechniek, Leraar Consumptieve Techniek, Leraar Consumptieve Techniek, Leraar Economie, Leraar Elektrotechniek, Leraar Engels, Leraar Frans, Leraar Geschiedenis, Leraar Gezondheidszorg en Welzijn, Leraar Grafimedia, Leraar Maatschappijleer, Leraar Mechanische techniek, Leraar Motorvoertuigentechniek, Leraar Natuurkunde, Leraar Scheikunde, Leraar Nederlands, Leraar Pedagogiek, Leraar Scheikunde, Leraar Techniek, Leraar Werktuigbouwkunde, Leraar Wiskunde Master Leraar Economie, Master Leraar Engels, Master Leraar Frans, Master Leraar Geschiedenis, Master Leraar Nederlands, Master Pedagogiek, Master Leraar Wiskunde Pabo, Pedagogiek. HES: Hogeschool van Economische Studies (Nederlands, Engels) Accountancy, Bedrijfseconomie, Bedrijfskundige Informatica, Commerciële Economie, Commerciële Economie voor Toekomstige Ondernemers, Communicatie, Financial Services Management, Fiscale Economie, Human Resource Management, Internationaal Management, International Business and Management Studies, Johan Cruyff University, Logistiek en Economie, Management, Economie en Recht, Management in de Zorg en maatschappelijke Dienstverlening, Small Business en Retail Management, Media Informatie en communicatie, Media, Marketing en Publishing, Sportmarketing, Trade Management Asia. MIM: Media en Informatie Management (Nederlands, Engels) Media Informatie en Communicatie IAM: Instituut voor Interactie Media (Nederlands) Interactieve Media 18 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
5. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij: vt/dt/duaal Instituut Sociale Studies: MWD, CMV, SPH, CTO, Pedagogiek (HSAO) en TPN Instituut Paramedische Studies: Ergotherapie, Logopedie Voeding en Diëtiek (gedeeltelijk), Fysiotherapie (gedeeltelijk) Instituut Verpleegkundige Studies: Verpleegkunde Instituut Sport en Bewegingsstudies: Leraar lichamelijke opvoeding Sport Bewegings Educatie Sport Gezondheid Management Afdeling Mondzorgkunde Mondzorgkunde (gedeeltelijk) 6. Hogeschool Utrecht Faculteit Maatschappij en Recht: Instituut voor Social Work: CMV, MWD, SPH: vt/dt/duaal Creatieve therapie: vt/dt Instituut voor Recht: SJD, HBO-Rechten: vt/dt Instituut voor Veiligheid: Veiligheidskunde vt/dt (economie i.p.v. geschiedenis) Instituut voor Arbeid en Organisatie: Personeel en Arbeid vt/dt Instituut voor Pedagogiek: Pedagogiek vt/dt 7. Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Faculteit Gedrag en Maatschappij, afdeling Welzijn: CMV, SPH, MWD Pedagogiek
19 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 2: Gedragsregels voor kandidaat-studenten tijdens de Toelatingstoets 21+ In het studentenstatuut HAN (instellingsspecifieke deel) is een gedragsreglement voor studenten opgenomen. Dit reglement bevat naast algemene bepalingen ook bepalingen ten aanzien van het gedrag van studenten in de tentamenlocaties. Hieronder staan additionele bepalingen m.b.t. met name schriftelijke en digitale tentamens. De student: Gedrag 1. volgt de instructies van de surveillant op en gaat respectvol met hem/haar om; 2. gedraagt zich zodanig dat hij/zij andere studenten niet stoort bij binnenkomst en bij vertrek van de tentamenlocatie alsmede tijdens de tentamenafname. De student dient voor, gedurende en na het tentamen stilte in acht te nemen in en in de directe omgeving van de ruimte waarin het tentamen plaatsvindt; 3. neemt bij onduidelijkheden voor en/of tijdens het tentamen z.s.m. contact met de surveillant. Identificatie en toelating 4. meldt zich tijdig bij het tentamenlokaal; 5. toont de surveillant ter identificatie zijn geldige collegekaart of een geldig identificatiebewijs: • een paspoort • een Europees identiteitsbewijs • een Nederlands rijbewijs • een Nederlands vreemdelingendocument Als de student geen collegekaart of een geldig identificatiebewijs kan tonen, wordt de student uitgesloten van tentamendeelname. Indien geen legitimatie getoond kan worden door bijvoorbeeld diefstal of verlies van het identiteitsbewijs en de collegekaart kan alleen met een originele aangifte van diefstal en/of een originele aanvraag nieuw identiteitsdocument van de gemeente een Bewijs van inschrijving aangevraagd worden bij het Tentamenbureau om toegelaten te worden tot de tentamenlocatie. 6. wordt door de surveillant afgevinkt op de presentielijst ter bevestiging van deelname aan het tentamen; 7. die niet op de presentielijst vermeld staat meldt dit direct aan de surveillant. Alleen wanneer van te voren bepaald is dat bijschrijven op de presentielijst is toegestaan wordt de student vervolgens in de gelegenheid gesteld om het tentamen – onder voorbehoud - te maken; 8. dient – ter controle van zijn identiteit door de surveillant - zijn geldige collegekaart of geldig identificatiebewijs rechtsboven op de tafel te leggen gedurende de tentamenafname. Aanvang 9. legt uitsluitend zaken die hij/zij nodig heeft voor het maken van een tentamen op/naast de tafel, op de tafel liggen uitsluitend zaken die hij/zij nodig heeft voor het maken van een tentamen; 10. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - tijdens het tentamen niet in het bezit zijn van digitale gegevensdragers, resp. apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s), zoals mobiele telefoon, smartphone, USB-stick, rekenmachine, speciaal horloge, speciale bril, speciale oordopjes e.d.;
20 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
11. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - tijdens het tentamen geen gebruik maken van de volgende hulpmiddelen: papieren versie(s) van woordenboek(en), wetboek(en), (hand)boek(en) e.d.; 12. dient zijn/haar jas, muts, das, tas(sen), etui(s), mobiele telefoon(s), smartphone(s) e.d. neer te leggen op de door de surveillant aangewezen plaats (zie ook punt 13); 13. dient de mobiele telefoon(s), smartphone(s) e.d. uit te zetten alvorens deze weg te leggen; 14. vermeldt bij aanvang van het tentamen op alle tentamendocumenten zijn naam, studentnummer, klas/groep en verdere door surveillant gevraagde gegevens. Bij gebruik van het kladpapier, noteert hij/zij deze gegevens ook hierop; 15. heeft na de feitelijke aanvang van het tentamen nog maximaal 30 minuten toegang tot de tentamenlocatie. De student ontvangt geen extra tijd voor het maken van het tentamen wanneer hij of zij te laat is. Dertig minuten na het begin van de tentamenzitting worden er geen studenten meer toegelaten. Tijdens het tentamen1 16. mag tijdens de tentamenzitting van 150 minuten of korter geen gebruik maken van het toilet2. Bij een tentamenzitting die langer duurt dan 150 minuten, is toiletbezoek na 150 minuten onder begeleiding van een surveillant toegestaan; 17. mag tijdens de eerste 30 minuten na de feitelijke aanvang van een tentamen niet vertrekken of zijn werk inleveren (om onrust en/of onregelmatigheden tegen te gaan); 18. kan na de eerste 30 minuten na de feitelijke aanvang van een tentamen de tentamenzitting tussentijds beëindigen door inlevering van de tentamenuitwerkingen en het verlaten van het tentamenlokaal; 19. die middels een onderwijsovereenkomst of een daartoe strekkend besluit van de examencommissie recht heeft op extra tentamenfaciliteiten wordt daartoe in de gelegenheid gesteld; 20. mag tijdens het tentamen geen etenswaren nuttigen; bij een tentamenzitting van 150 minuten of langer mag de student etenswaren nuttigen die geen onnodige hinder voor medestudenten veroorzaken; 21. mag alleen drinkwaren uit een af te sluiten flesje nuttigen; 22. dient het tentamen met de voorgeschreven schrijfbenodigdheden zoals vermeld op het voorblad (zwarte of blauwe pen of potlood) te maken; 23. draagt er zorg voor dat schrapformulieren op de juiste wijze en volgens de instructie van de surveillant worden ingevuld; 24. is niet toegestaan op welke manier dan ook (delen van) een tentamen te kopiëren of op welke andere wijze dan ook (de inhoud van) een tentamen buiten de tentamenlocaties te brengen. Hulpmiddelen 25. mag geen andere hulpmiddelen gebruiken dan die zijn toegestaan. De toegestane hulpmiddelen worden tijdig bekendgemaakt door de opleiding en staan tevens vermeld op het tentamenvoorblad; 26. draagt er zorg voor dat hulpmiddelen niet zijn voorzien van bijschrijvingen etc. behalve als op het tentamenvoorblad staat aangegeven dat dit toegestaan is;
1
Wanneer de surveillant onverwijld een noodzakelijke beslissing dient te nemen, wordt dit in overleg gedaan met de coördinerend surveillant. 2 Alleen met een verklaring van de desbetreffende Examencommissie kan van deze regel afgeweken worden. 21 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(Vermoedelijke) Onregelmatigheid 27. wordt voor onregelmatigheden, sancties bij onregelmatigheid en inbeslagname van bewijsmateriaal verwezen naar de geldende bepalingen die zijn opgenomen in het reglement examencommissies (zie het Opleidingsstatuut) 28. mag in geval van constatering van een vermoedelijke onregelmatigheid door de surveillant het tentamen afmaken, en ondertekent het door de surveillant ingevulde “formulier – vermoedelijke – onregelmatigheid”. Inleveren tentamendocumenten 29. controleert vóór inlevering van de tentamenuitwerking en –opdracht(en) of op alle in te leveren tentamenstukken zijn naam, studentnummer, klas/groep en verdere door surveillant gevraagde gegevens (juist) zijn ingevuld; 30. levert alle tentamendocumenten inclusief gebruikt en ongebruikt kladpapier in bij de surveillant en plaats ter bevestiging hiervoor zijn handtekening op de presentielijst; 31. zorgt ervoor dat alles netjes en opgeruimd wordt achtergelaten alvorens de tentamenlocatie te verlaten.
22 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 3:
Regels t.b.v. de inzage van de Toelatingstoets 21+
Het doel van inzage is dat de student de juiste antwoorden op de tentamenvragen kan (in)zien en vergelijken met de door hem/haar gegeven antwoorden. De inzage is geen moment om inhoudelijk feedback te ontvangen3: er wordt dus geen uitleg gegeven. Het is aan de student zelf om lering te trekken uit de inzage. De laatste tijd wordt er bij inzage steeds meer gebruik gemaakt van een beamer. Het digitale inzage-model wordt dan op een USB-stick geladen en kan via de computer/beamer op een scherm geprojecteerd worden. In het studentenstatuut HAN (instellingsspecifieke deel) is een gedragsreglement voor studenten opgenomen. Dit reglement bevat naast algemene bepalingen ook bepalingen ten aanzien van het gedrag van studenten in de tentamenlocaties. Hieronder staan additionele bepalingen m.b.t. de inzage van beoordeeld tentamenwerk (verder te noemen ‘inzage’). Vooraf: Alleen studenten die hebben deelgenomen aan het tentamen waarvoor de inzage is georganiseerd mogen in het lokaal aanwezig zijn. De student: Gedrag 1. volgt de instructies van de surveillant op en gaat respectvol met hem/haar om; 2. gedraagt zich zodanig dat hij/zij andere studenten niet stoort bij binnenkomst en bij vertrek van het lokaal waar de inzage plaatsvindt (verder te noemen ‘lokaal’), alsmede tijdens de inzage; 3. neemt bij onduidelijkheden tijdens de inzage z.s.m. contact met de surveillant. Identificatie en toelating 4. toont de surveillant ter identificatie zijn geldige collegekaart of een geldig identificatiebewijs : • een paspoort • een Europees identiteitsbewijs • een Nederlands rijbewijs • een Nederlands vreemdelingendocument. Als de student geen collegekaart of een geldig identificatiebewijs kan tonen, wordt hij/zij uitgesloten van deelname aan de inzage. In het geval van diefstal of verlies van het identiteitsbewijs kan alleen met een originele aangifte van diefstal en/of een originele aanvraag nieuw identiteitsdocument van de gemeente een bewijs van inschrijving aangevraagd worden bij het Tentamenbureau om toegelaten te worden tot het lokaal; 5. noteert zijn/haar naam op de door de surveillant aangereikte presentielijst ter bevestiging van deelname aan de inzage; 6. dient – ter controle van zijn identiteit door de surveillant - zijn geldige collegekaart of geldig identificatiebewijs rechtsboven op de tafel te leggen gedurende de inzage. Aanvang en hulpmiddelen 7. dient bij inzage van een schrapkaarttoets zelf zorg te dragen voor een kopie van zijn/haar antwoordformulier (gele doorslag);
3
Tegen de beslissing van een examinator kan de student (alleen) bezwaar maken bij de examencommissie (dus niet bij de examinator of de surveillant). Desgewenst kan de student ook direct in beroep gaan bij het College van Beroep voor de examens. Zie hiervoor het Studentenstatuut HAN, bijlage 11 “Regeling rechtsbescherming besluiten het onderwijs betreffende”.
23 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
8. legt uitsluitend die (toegestane) hulpmiddelen op tafel die vermeld staan op het inzagevoorblad of door de surveillant aan het begin van de inzage meegedeeld worden; 9. mag - tenzij uitdrukkelijk anders bepaald - niet in het bezit zijn van digitale gegevensdragers, resp. apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s), zoals mobiele telefoon, smartphone, USB-stick, rekenmachine, speciaal horloge, speciale bril, speciale oordopjes e.d. 10. dient zijn/haar jas, muts, das, tas(sen), etui(s), digitale gegevensdrager(s) en apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s) neer te leggen op de door de surveillant aangewezen plaats; 11. draagt er tevens zorg voor dat zijn/haar digitale gegevensdrager(s) en apparatuur met geïntegreerde digitale gegevensdrager(s) uit staan alvorens deze weg te leggen; Tijdens de inzage4 12. mag tijdens de inzage geen gebruik maken van het toilet5; 13. mag tijdens de inzage geen etenswaren nuttigen; 14. mag alleen drinkwaren uit een af te sluiten flesje nuttigen; 15. mag alleen één of meer van de volgende toegestane documenten op tafel hebben liggen: a. beoordelingsformulier b. gele doorslag (van de schrapkaart toets) c. tentamenuitwerkingen. 16. mag geen aantekeningen of wijzigingen aanbrengen in de gemaakte tentamenuitwerking. Mocht hij/zij dit - onverhoopt - toch doen dan wordt dit als onregelmatigheid gemeld bij de examencommissie. 17. mag geen standaarduitwerkingen of opgaven meenemen of kopiëren. Ook het overschrijven van de eigen tentamenuitwerking en/of die van andere studenten is niet toegestaan. 18. is niet toegestaan op welke manier dan ook (delen van) een tentamen te kopiëren of op welke andere wijze dan ook (de inhoud van) een tentamen buiten de tentamenlocaties te brengen. (Vermoedelijke) Onregelmatigheid 19. wordt voor onregelmatigheden, sancties bij onregelmatigheid en inbeslagname van bewijsmateriaal verwezen naar de geldende bepalingen die zijn opgenomen in het reglement examencommissie; Inleveren ingezien (beoordeeld) tentamenwerk 20. levert alle ter inzage gekregen documenten in bij de surveillant en plaats ter bevestiging hiervoor zijn handtekening op de presentielijst; 21. zorgt ervoor dat alles netjes en opgeruimd wordt achtergelaten alvorens het lokaal te verlaten.
4
Wanneer de surveillant onverwijld een noodzakelijke beslissing dient te nemen, wordt dit in overleg met de coördinerend surveillant gedaan. 5 Alleen met een verklaring van de desbetreffende Examencommissie kan van deze regel afgeweken worden. 24 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 4:
Voorbeeldexamen Geschiedenis (met antwoorden)
Dit is een voorbeeldexamen geschiedenis, met het antwoordmodel erin verwerkt. Zo kunt u zien hoe het examen wordt beoordeeld. Het examen bestaat uit zes vragen. De kandidaat beantwoordt vraag 1 en vervolgens van de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag. In cursief staan de antwoorden. Voor vraag 1 zijn maximaal 10 punten te behalen, voor de andere vragen maximaal 18 punten. Bij elkaar maximaal 100 punten. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE GESCHIEDENIS DATUM: Tijdsduur: 2½ uur Tijdstip: 10.00 – 12.30 uur Beste kandidaat, Beantwoord vraag 1 en kies uit de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag.
(10)
1. 2. 3. 4. 5. 6.
(5)
(5)
Vraag 1 (10 punten) Onderstaande zes historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben te maken met democratie en staan in willekeurige volgorde. Geef de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. Thorbeckes grondwet gaf de macht aan het parlement, maar dat betekende nog niet dat Nederland een echte democratie werd. In de Sovjetzone stichtten de communisten de Duitse Democratische Republiek. Kleistenes gaf de al bestaande volksvergadering van Athene de hoogste macht en voerde daarmee de democratie in. Robespierre was een radicale democraat die de Franse Revolutie wilde zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. President Wilson riep de Verenigde Staten op om de wereld veilig te maken voor de democratie. Met de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring begon een reeks democratische revoluties. De juiste volgorde is: 3, 6, 4, 1, 5, 2. Als er één fout is in de volgorde, mogen vijf punten worden toegekend. Als er meer fouten zijn, mogen geen punten worden toegekend. Vraag 2A (totaal 18 punten) Charles Darwin kon niet langer geloven dat alle dieren eruit zagen zoals God ze geschapen had. Hij ontdekte dat er sprake was van een evolutie. a. Wat ontdekte Darwin tijdens zijn reis in de Stille Zuidzee bij vinken op verschillende eilanden? Hij zag grote verschillen tussen de snavels van vinken omdat zij zich hadden aangepast aan de natuurlijke omstandigheden. b. Wat betekent de uitdrukking ‘The survival of the fittest’? Geef die betekenis in eigen woorden weer. 25 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(4)
(4)
(5)
Wie zich het beste aan de omstandigheden aanpast, heeft de grootste kans om te overleven. Stonehenge in Zuid-Engeland stelt ons nog altijd voor raadsels. c. Wat zijn de raadsels rond dit indrukwekkende bouwwerk? Door wie werd het gebouwd, met welke functie en hoe? d. Wat is (waarschijnlijk) de functie van Stonehenge geweest? Een soort sterrenwacht. Vraag 2B (totaal 18 punten) Het wetenschappelijke denken begon in de zesde eeuw v. C. in het westen van het tegenwoordige Turkije. a. Waar zetten de eerste wetenschappelijke denkers zich tegen af? Tegen mythologische (godsdienstige) verklaringen van natuurlijke verschijnselen.
(5)
b. Wat was hun alternatief? Zij probeerden met hun verstand te beredeneren hoe de dingen in elkaar zaten.
(6)
c. Van welke wetenschappen zijn Archimedes, Pythagoras en Hippocrates de grondleggers? - Archimedes: natuurkunde. - Pythagoras: wiskunde en meetkunde. - Hippocrates: geneeskunde.
(2)
d. Waarmee zijn Euripides en Sophocles wereldberoemd geworden? Zij schreven toneelstukken, de zogenaamde tragedies, die nog altijd worden opgevoerd.
(6)
(6)
(6)
(6)
Vraag 3A (totaal 18 punten) Het feodale stelsel van de middeleeuwen wordt ook het ‘leenstelsel’ genoemd. a. Waarom wordt het leenstelsel genoemd? Het leen was de kern van het feodale systeem: de plaatselijke vorst of grootgrondbezitter leende aan een dienaar een stuk grond of een ambt en kreeg daarvoor in ruil trouw, raad en daad, vaak in de vorm van militaire hulp. Het feodale stelsel had grote gevolgen voor de manier waarop landen werden bestuurd. b. Noem twee gevolgen. - Er was geen centraal bestuur, want grote delen van Europa raakten versnipperd in honderden gebiedjes. - De leenmannen waren in hun eigen gebied heersers met absolute macht. - De leenmannen spraken naar willekeur recht. - De leenmannen terroriseerden de bevolking met hun legers. c. Wat waren ‘herendiensten’? Geef bij het antwoord twee voorbeelden. Verplichte diensten van boeren voor de landheer, bijvoorbeeld één of meer dagen op zijn land werken, voor de heer werken als smid of timmerman, spinnen of weven of betalingen doen in natura, zoals het leveren van eieren of graan. Vraag 3B (totaal 18 punten) In 1096 begon de eerste kruistocht. Behalve een religieus motief was er ook een economisch motief. a. Leg uit wat beide motieven inhielden. Religieus motief: bescherming van de heilige plaatsen, zoals Jeruzalem. 26 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(6)
(3)
(3)
(6)
Economisch motief: handelsbelangen in het Middellandse Zeegebied. Gesteld wordt dat de kruistochten een uitlaatklep waren voor de agressieve en gefrustreerde lagere adel in Europa. b. Met welke twee voorbeelden wordt deze stelling onderbouwd? - Onderweg sloegen de kruisridders aan het plunderen; vooral de bezittingen van joden moesten het ontgelden. - In Jeruzalem moordden ze de joodse en moslim bevolking uit. De beroemde veldheer Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem. c. Behandelde hij de christenen op dezelfde manier als de christelijke ridders eerder de joden en moslims hadden behandeld? Licht het antwoord toe. Nee, de christenen mochten ongedeerd vertrekken. Nadat de christelijke invloed in het Midden-Oosten was teruggedrongen, verlegde de kerk de aandacht naar Spanje. d. Wat betekent in dat verband ‘reconquista’? Herovering van gebieden die onder moslim bestuur stonden. Vraag 4A (totaal 18 punten) Het bekendste boek van Erasmus is De Lof der Zotheid. a. Noem vier voorbeelden van mensen met wie hij de spot dreef. Bisschoppen, kardinalen, pausen, schoolmeesters, dichters, geleerden en bestuurders.
(6)
b. Dreef hij ook de spot met het geloof zelf? Licht het antwoord toe. Nee, hij wilde terug naar het zuivere geloof. Hij stak de draak met uiterlijk vertoon en schijnheiligheid.
(6)
c. Waaraan was volgens Erasmus de ware christen te herkennen? Het kenmerk van de ware christen is dat hij Christus in het diepste van zijn hart koestert en zijn geloof in praktijk brengt door middel van vrome daden.
(3)
Vraag 4B (totaal 18 punten) De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was bij de oprichting al heel winstgevend. a. Noem drie producten die grote winst opleverden. Peper, kruidnagelen, foelie en nootmuskaat.
(6)
b. Welke drie bevoegdheden kreeg de VOC van de Staten-Generaal? - De bevoegdheid verdragen te sluiten met vorsten. - De bevoegdheid vestingen te bouwen. - De bevoegdheid oorlog te voeren.
(5)
c. Was het zelfstandig gevestigde Nederlandse kooplieden ook toegestaan handel te drijven met landen in Azië? Licht het antwoord toe. Nee. De Staten-Generaal verleenden aan de VOC het monopolie op de handel in Azië.
(4)
De VOC hield zich bezig met het stichten van handelsnederzettingen. d. Waarom wilde de VOC geen grote gebieden beheersen? Dat zou ten koste gaan van de winst.
27 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Vraag 5A (totaal 18 punten) In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een reeks democratische revoluties. (3) a. Welke revolutie vond eerder plaats: de Franse of de Amerikaanse Revolutie? De Amerikaanse revolutie. (5)
b. Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse revolutie? De kolonisten verzetten zich tegen de opgelegde belastingen uit het moederland Groot-Brittannië.
(5)
c. Wat was de eis van de Amerikanen? ‘No taxation without representation’. Zij wilden vertegenwoordigd worden in het Britse parlement.
(5)
d. Waarom brak er een oorlog uit? De Britse kolonisten verenigden zich in een congres van dertien koloniën. Dit congres zegde de gehoorzaamheid aan Groot-Brittannië op en dat betekende oorlog.
(4)
(5)
Vraag 5B (totaal 18 punten) Naast het socialisme kwam omstreeks 1870 ook het confessionalisme op. a. Over welke twee maatschappelijke ontwikkelingen was de confessionele stroming vooral bezorgd? - Achteruitgang van het christendom. - Verscherping van de klassentegenstellingen. In de tweede helft van de negentiende eeuw woedde in Nederland de schoolstrijd. b. Welk standpunt hadden de liberale politici in de schoolstrijd? De overheid hoorde het bijzondere of christelijke onderwijs niet te financieren omdat het geloof een particuliere zaak was. De overheid diende alleen het openbaar onderwijs te financieren.
(5)
c. Welk standpunt hadden de confessionele politici in de schoolstrijd? De confessionele politici vonden dat hun onderwijs dezelfde kwaliteit had als het openbaar onderwijs en evengoed recht had op financiering door de overheid, temeer omdat het christelijke deel van de bevolking ook belasting betaalde.
(4)
d. Met welke regeling is er uiteindelijk vrede gesloten in de schoolstrijd? Openbaar en bijzonder onderwijs zijn in de grondwet gelijkgesteld, ook wat betreft de financiering.
28 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(4)
(5)
(3)
(6)
(3)
(5)
Vraag 6A (totaal 18 punten) Vele Nederlanders vonden in de zomer van 1940 dat het wel meeviel met de bezetting door Duitsland. a. Hoe is dat te verklaren? De Duitse soldaten gedroegen zich in eerste instantie fatsoenlijk. De Nederlandse ambtenaren en burgemeesters mochten blijven zitten als ze zich loyaal opstelden. De Nederlandse Unie was in 1940 positief gestemd, want de bezetting bood – zo dacht zij – ook kansen. b. Welke kansen zag de Nederlandse Unie? Nu de democratie ten onder was gegaan zag zij kansen om de oude verdeeldheid eindelijk te overwinnen. De Nederlandse Unie dacht dat het mogelijk zou zijn onder Duitse leiding Nederland te vernieuwen.
c. Waarom werd de Nederlandse Unie in december 1941 verboden? Omdat zij geen Nederlandse soldaten wilde werven voor het oostfront (de oorlog tegen de Sovjet-Unie). Vanaf 1941-1942 groeide de haat tegen de Duitse bezetters. d. Geef daar vier redenen voor. - De joden werden weggevoerd. - Driehonderdduizend mensen moesten hun huis uit omdat er een verdedigingslinie langs de kust moest komen. - Een half miljoen mannen werd als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd. - 350.000 anderen doken onder om aan die dwangarbeid te ontkomen. Vraag 6B (totaal 18 punten) Na het aan de macht komen van Fidel Castro in Cuba in 1959 werden de relaties met de Verenigde Staten gespannen. a. Welke actie ondernamen de Verenigde Staten in 1961 ten aanzien van Cuba? De VS organiseerden een invasie in Cuba. De Cubacrisis van 1962 bracht de wereld dicht bij een kernoorlog. b. Waar ging de Cubacrisis over? De Sovjet-Unie bouwde raketlanceerinstallaties op Cuba. De VS vond dat onacceptabel en eiste ontmanteling.
(5)
c. Waaruit blijkt dat de VS (in het geheim) uit waren op een compromis? Zij gaven toe aan de eis van de Sovjet-Unie dat de VS zijn raketten uit Turkije zou terugtrekken.
(5)
d. Wat was vermoedelijk bij de Cubacrisis het echte doel van de Sovjet-Unie? Voorkomen dat de VS Cuba een tweede keer zouden aanvallen.
29 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 5:
Voorbeeldexamen Maatschappijleer (met antwoorden)
Dit is een voorbeeldexamen maatschappijleer, met het antwoordmodel erin verwerkt. Hiermee krijgt u inzicht in de wijze waarop het examen wordt beoordeeld. In deel I telt de verplichte vraag voor maximaal 20 punten, de overige vragen voor maximaal 10 punten. In deel II telt de schrijfopdracht voor maximaal 20 punten. De vragen van dit voorbeeld waren geënt op de derde druk van Thema’s Maatschappijleer. Enkele subvragen zijn niet op een op een te beantwoorden vanuit de vierde druk. In cursief ziet u de antwoorden. De cijfers tussen haakjes bij de (sub) vragen zijn richtlijn en hulpmiddel voor de correctie. De docenten die het werk nakijken, komen zelf tot een vaststelling van het cijfer per (sub) vraag en het eindcijfer. Het maximale aantal toe te kennen punten voor alle vragen en de opdracht samen is 100. Het cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE MAATSCHAPPIJLEER DATUM: Tijdsduur 2½ uur 14.00 – 16.30 uur. Beste kandidaat, Het examen maatschappijleer bestaat uit twee delen. U mag gerust beginnen met het onderdeel dat u het beste ligt. Vergeet niet de verplichte vraag te maken.
DEEL I Verplichte vraag (totaal 20 punten)
(5)
(5)
(5)
De meeste democratische landen hebben een grondwet. Dat geldt ook voor Nederland. a. Wat is de betekenis van de grondwet voor de Nederlandse samenleving? De grondwet is een bindend middel in een pluriforme samenleving die uit steeds meer culturen bestaat en heel uiteenlopende waarden en normen kent. Een belangrijk artikel in de Nederlandse grondwet is het eerste artikel. b. Wat is de inhoud van dit artikel? Artikel 1 verbiedt discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. In hoofdstuk 1 van de grondwet staan de verschillende grondrechten. Meestal wordt er een onderscheid gemaakt tussen de klassieke grondrechten en de sociale grondrechten. c. Wat zijn de klassieke grondrechten? - Vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam. - Gelijkheidsrechten, zoals het discriminatieverbod. - Politieke rechten, zoals het kiesrecht en het recht op geheime, vrije verkiezingen. 30 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(5)
d. Wat is het verschil in betrokkenheid van de overheid tussen de klassieke grondrechten en sociale grondrechten? Als de overheid een klassiek grondrecht schendt, dan kun je naar de rechter om je gelijk te halen. Dat geldt niet voor de schending van één van de sociale grondrechten. De overheid heeft wel een zorgplicht, bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid, maar je kunt niet bij de rechter een baan eisen.
Beantwoord 6 van de volgende 8 vragen (60 punten totaal/10 punten per vraag)
(4)
Vraag 1 (10 punten) Het tweede deel van het boek heeft als titel ‘rechtsstaat’. In een rechtsstaat zijn een aantal rechtsgebieden te onderscheiden. Er is een belangrijk onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht. a. Wat is het verschil tussen privaatrecht en publiekrecht? - Privaatrecht regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. - Publiekrecht regelt de betrekkingen tussen overheid en burgers.
(3)
b. Welke -
(3)
c. Welke drie rechtsgebieden behoren tot het privaatrecht? - Personen- en familierecht. - Ondernemingsrecht. - Vermogensrecht.
(4)
(4)
(2)
drie rechtsgebieden behoren tot het publiekrecht? Staatsrecht. Bestuursrecht. Strafrecht.
Vraag 2 (totaal 10 punten) Een hoofdstuk van het boek heeft de titel ‘Rechtsstaat ter discussie’. a. Noem twee gebeurtenissen uit de afgelopen tien, vijftien jaar waardoor de rechtsstaat ter discussie kwam te staan. Licht het antwoord toe. - De aanslag op het WTC in New York op 11 september 2001, omdat daarna de opsporingsbevoegdheden van de politie werden uitgebreid (Wet terroristische misdrijven). - Moord op Pim Fortuyn, omdat daarna veel burgers en politici veiligheid een hogere prioriteit gaven dan de grondrechten. - Moord op Theo van Gogh om dezelfde reden. De bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft ook tot veel discussie over de rechtsstaat geleid. b. Geef daarvoor een verklaring. Bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit gebruikt(e) de politie methoden die strijdig zijn met de wet en met grondrechten, zoals inkijkoperaties (bijv. inbraak) en infiltratie (zich voordoen als crimineel). Ook de bestraffing van daders leidt tot discussie. c. Welke vier soorten straffen worden onderscheiden? - Vrijheidsstraf. - Taakstraf. - Geldboete. - Bijkomende straffen.
31 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(4)
(2)
(4)
(4)
Vraag 3 (totaal 10 punten) Het derde deel van het boek gaat over de parlementaire democratie. Nederland kent drie bestuurslagen. a. Hoe wordt de parlementaire democratie in elke bestuurslaag gerealiseerd? - Tweede Kamer: rechtstreeks gekozen in landelijke verkiezingen. - Eerste Kamer: getrapt gekozen door Provinciale Staten. - Provinciale Staten: rechtstreeks gekozen in provinciale verkiezingen. - Gemeenteraad: rechtstreeks gekozen in gemeentelijke verkiezingen. b. Waarom is 1848 een belangrijk jaar voor de parlementaire democratie in Nederland? - In 1848 werd de macht van de koning ingeperkt. - De macht van het parlement werd vergroot. In een democratie hebben politieke partijen een viertal belangrijke functies. c. Noem deze vier functies en licht deze toe. - Integratiefunctie: het verbinden van mensen met vergelijkbare idealen. - Informatiefunctie: het informeren van kiezers over standpunten. - Participatiefunctie: het stimuleren van kiezers om actief deel te nemen aan de politiek. - Selectiefunctie: het voorbereiden en voordragen van kandidaten. Vraag 4 (totaal 10 punten) Als het over politiek gaat, hanteren wij volgens het boek ‘versimpelde indelingen’ als progressief/conservatief en links/rechts. a. Wat wordt verstaan onder de begrippen progressief en conservatief? - Progressief: vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen. - Conservatief: behoudend, alles bij het oude laten.
(2)
Het boek stelt dat progressief en conservatief geen handige begrippen zijn om politieke partijen in te delen. b. Waarom niet? Een zich progressief noemende partij zoals GroenLinks wil bijvoorbeeld niet dat Schiphol verder uitbreidt. En dat zou je conservatief kunnen noemen.
(4)
De begrippen links en rechts gebruiken we om verschillende visies op de rol van de overheid op sociaaleconomisch terrein weer te geven. c. Van welke twee tegengestelde visies is er bij links en rechts sprake? - Links: sturende rol. - Rechts: terughoudende rol.
(3)
(3)
Vraag 5 (10 punten) Het vierde deel van het boek gaat over de ‘pluriforme samenleving’. a. Waarom wordt in het boek de voorkeur gegeven aan het begrip ‘pluriforme samenleving’ boven het begrip ‘multiculturele samenleving’? Bij het woord multicultureel denkt men meestal aan het verschil tussen autochtonen en allochtonen, maar er zijn meer verschillen, zoals religieuze verschillen, leeftijds-verschillen, regionale verschillen. Tot in de jaren ’60 was Nederland een sterk verzuilde samenleving. b. Wat was die verzuiling? Mensen organiseerden zich rondom hun geloof of levensovertuiging. Zo had elk geloof/levensovertuiging zijn eigen verenigingen, vakbonden, scholen, omroepen, kranten en politieke partijen.
32 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(4)
(3)
In de tweede helft van de jaren ’60 kwam een einde aan de verzuiling. c. Geef daarvoor twee verklaringen. - De tanende invloed van de grote kerken op de leden. - De opkomst van de televisie. - In tegenstelling tot eerder ontstonden er steeds meer contacten tussen mensen uit verschillende zuilen, zodanig dat men zich niet meer organiseerde rondom een geloof of levensovertuiging. Vraag 6 (10 punten) De pluriformiteit in Nederland nam na de Tweede Wereldoorlog toe door de komst van mensen uit de voormalige koloniën. a. Noem drie groepen die afkomstig zijn uit deze voormalige koloniën. - Indo’s. - Molukkers. - Surinamers.
(3)
b. Geef voor elke groep aan wat de reden voor de komst naar Nederland was. - Indo’s hoopten op een betere toekomst. - Molukkers werden bedreigd in Indonesië. - Surinamers kwamen voor studie.
(4)
Nederland werd nog meer pluriform door de komst van gastarbeiders uit de Middellandse Zeelanden. Later groeide deze categorie door gezinsvorming en gezinshereniging. c. Wat wordt onder gezinsvorming en gezinshereniging verstaan? - Gezinsvorming: inwoner van Nederland wil trouwen met iemand uit een ander land. - Gezinshereniging:(arbeids)migrant laat vrouw en kinderen overkomen uit het land van herkomst.
(3)
(3)
(4)
Vraag 7 (totaal 10 punten) In de jaren ’70 kwam de Nederlandse verzorgingsstaat onder druk te staan. a. Welke drie aanwijzingen waren hiervoor? - Teveel mensen deden een beroep op een uitkering. - Mensen werden te weinig gestimuleerd om een betaalde baan te aanvaarden. - Er werd misbruik gemaakt van voorzieningen. b. Licht elke aanwijzing toe. - Teveel uitkeringen: gevolg van werkloosheid en toenemend aantal vrouwen dat beroep deed op uitkering. - Te weinig stimulans: ten eerste geen financiële prikkel omdat een baan niet tot een hoger inkomen leidde als gevolg van verlies van huurtoeslag e.d; ten tweede mocht men werk weigeren dat niet paste bij hun ervaring en opleidingsniveau. - Fraude: bijvoorbeeld samenwonenden schrijven zich in op twee adressen om zo een hogere uitkering te ontvangen. In de jaren ’80 nam de overheid maatregelen om de ontstane problemen met betrekking tot de verzorgingsstaat te bestrijden. c. Noem vier van deze maatregelen. - Bezuinigen op uitkeringen. - Strengere controle. - Versterken/vergroten van de eigen verantwoordelijkheid. - Stimuleren van het bedrijfsleven. 33 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(6)
(1)
(3)
Vraag 8 (totaal 10 punten) a. Hoe stonden de drie belangrijkste politieke stromingen in Nederland tegenover de verzorgingsstaat? Geef in uw antwoord aan wat voor elk daarbij de overweging was. - Liberalen waren positief vanwege het handhaven van de vrije ondernemingsgewijze productie. - Confessionelen waren positief vanwege de belangrijke positie voor het maatschappelijk middenveld en vanwege het harmoniemodel. - Socialisten waren positief vanwege het sociale zekerheidsstelsel, waardoor de ongelijkheid zou kunnen verminderen. Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zijn belangrijke pijlers van de verzorgingsstaat. b. Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen? Geef van beide een voorbeeld. (169-171) - Sociale verzekeringen zijn alleen voor verzekerden. Voorbeeld: de Werkloosheidswet (WW). - Sociale voorzieningen bestaan voor die situaties waarvoor geen verzekeringen zijn. Voorbeeld: Wet werk en bijstand. c. Noem drie volksverzekeringen. - Algemene Ouderdomswet (AOW). - Algemene Nabestaandenwet (ANW). - Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Deel II (20 punten) Maak één van de volgende opdrachten. Gebruik hiervoor minimaal 150 woorden. I. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: ‘De kredietcrisis bewijst het failliet van het economisch liberalisme.’ II. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: ‘TBS is geen straf.’ Beoordelingscriteria voor deze opdracht: 1. 2. 3. 4. 5.
Minstens 150 woorden gebruikt? Is er sprake van een duidelijke keuze voor één van de twee stellingen? Wordt er gebruik gemaakt van argumenten? Is er een logische opbouw van het betoog? Is er sprake van een eenduidig standpunt pro of contra de gekozen stelling? (Dus geen gebruik van de constructie ‘enerzijds, anderzijds’ en uiteindelijk geen eigen standpunt bepalen.) 6. Worden er relaties gelegd met de bestudeerde stof voor maatschappijleer?
34 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 6:
Voorbeeldexamen Nederlands 1 (met antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit de Volkskrant aan, getiteld Stad hoort beschaafde wanorde te zijn. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden en de schrijfopdracht die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet maken. Met deze opdracht wordt niet uw mening getoetst, maar de wijze waarop u deze formuleert en met argumenten onderbouwt. U kunt hierbij uiteraard gebruik maken van uw eigen ervaringen en kennis. Zorg er wel voor dat de schrijfopdracht tenminste 500 woorden telt. Gebruikt u minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd. Bij de vragen ziet u in cursief de antwoorden, als ook een uitgewerkte schrijfopdracht. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. Het maximale aantal toe te kennen punten voor alle vragen en de opdracht samen is 200 (100 voor de tekstverklaring en 100 voor de schrijfopdracht). De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 20. Het eindcijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken en de schrijfopdracht uit te voeren heeft u, net als voor het echte examen, drie uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE NEDERLANDS DATUM: Tijdsduur: 3 uur Tijdstip: 10.00 – 13.00 uur Beste kandidaat, Hieronder staat een Nederlandse tekst, waarover u vragen moet beantwoorden en een opdracht moet maken. De antwoorden moeten worden gegeven in goed Nederlands en in volledige zinnen.
Stad hoort beschaafde wanorde te zijn (Naar het gelijknamige artikel door René Boomkens in de Volkskrant van 29 maart 2008)
5
10
15
Praten over de stad is praten over alle concrete, alledaagse details van de menselijke samenleving en cultuur. Praten over de stad is daarmee de filosofische bezigheid bij uitstek: het aan de orde stellen van problemen waarvoor niemand een oplossing lijkt te hebben. De stad is tegelijkertijd het summum van beschaving én van wanorde. De stad is een drempelwereld tussen orde en chaos, tussen privésfeer en publieke sfeer, tussen markt en overheid, tussen massa en individu, tussen legaliteit en illegaliteit, tussen thuis en vreemdheid. Juist die dubbelzinnigheid van de stad maakt haar ongrijpbaar voor iedereen die op zoek is naar orde. Dat wil zeggen naar de een of andere vorm van voorspelbaarheid: die van menselijk welbevinden of geluk, die van gegarandeerde winst, of die van een geordend publiek leven. Wat vaak miskend wordt, is dat de stad altijd al bestaat als de meest geslaagde poging om op een directe, fysieke manier een zekere orde aan te brengen in de natuurlijke wanorde van het menselijke verkeer. Direct en fysiek: de stad bestaat ook zonder het stadsbestuur. Dat is een overdrijving, maar voor steden geldt wat voor staten niet geldt: ze bestaan ook echt, materieel, fysiek, ruimtelijk. Staten zijn politieke bedenksels. Steden deels ook, maar hun denkbeeldigheid is minder abstract. Je kunt Joegoslavië opheffen en afschaffen, maar geldt 35 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
dat ook voor Belgrado of Amsterdam? Meer dan staten zijn steden de belichaming van onze culturele en politieke verbeelding. Simpelweg omdat ze ook in onze alledaagse en directe zintuiglijke ervaring belichaamd worden en voelbaar zijn. Zonder te overdrijven zou je kunnen stellen dat wat wij ‘beschaving’ noemen, of ‘onze democratische verworvenheden’ of ‘de Verlichting’ zelfs, het product is van de stedelijke cultuur en van het proces van geleidelijke verstedelijking van de samenleving. Steden zijn beschavingsmachines, simpelweg omdat ze ‘verdichtingsmachines’ zijn: ze brengen de meest uiteenlopende culturen, stijlen, sociale lagen en professionele activiteiten bij elkaar in een beperkte ruimte. Toch is de stad de afgelopen vijftig jaar allesbehalve populair geweest. Niet alleen de rijken en de bejaarden, op zoek naar ruimte en rust, verlieten de stad. Het zou eerlijker zijn te erkennen dat vrijwel de helft van de bevolking na de Tweede Wereldoorlog de stad de rug heeft toegekeerd en zelfbewust heeft gekozen voor een leven in suburbia. Meer dan de helft van de Amerikaanse bevolking leidt al decennialang een suburbaan bestaan, een bestaan dat in soapseries en films uitentreuren is geridiculiseerd als voorspelbaar, gestandaardiseerd en bekrompen – en dus als echt antistedelijk. In Nederland hebben we haast identieke clichés klaar staan: schuttingen van Gamma, Senseo-koffieapparaten, woonerven, verkeersdrempels, bloemkoolwijken. In werkelijkheid, zo blijkt uit uiteenlopende onderzoeken, zijn de verschillen tussen ‘echte’ stedelingen en buitenwijkbewoners te verwaarlozen. Zowel de clichés over suburbia als die over die o zo gezellige, drukke en diverse binnensteden (althans, zoals ze vroeger waren) blijken vooral vooroordelen te zijn. In het algemeen overheerst de neiging om de invloed van ruimtelijke omstandigheden sterk te overschatten. Die functionele blik op onze steden heeft de afgelopen halve eeuw een nogal funeste uitwerking op diezelfde steden gehad: men dacht ruimten langs functionele lijnen te moeten en kunnen inrichten: zo ontstonden zuivere bedrijfsgebieden, woonwijken, recreatiegebieden. Deels was dit wellicht onvermijdelijk, maar deels ook niet, getuige de huidige kritiek op al te monofunctionele woonwijken en bedrijfsterreinen, kritiek die niet van ‘buiten’ komt, maar die door bewoners en ondernemers zelf wordt geventileerd. Monofunctionaliteit bedreigt precies de ‘verdichtingsfunctie’ van steden: het vermogen van steden om zeer uiteenlopende praktijken, vormen van bedrijvigheid en culturen bij elkaar te brengen en met elkaar te confronteren. Maar de kritiek op de dodelijke effecten van het principe van functiescheiding bij het ontwerpen van stedelijke ruimte is al weer zo'n kwart eeuw oud. Steden zijn intussen een geheel nieuwe fase in gegaan, een nieuwe beschavingsfase zelfs: die van de informatisering en virtualisering. De clichés over de saaie buitenwijkbewoner verliezen onmiddellijk hun betekenis wanneer we ons afvragen waar die zich – zittend in zijn voorspelbare woonkamer – niet al kan bevinden met behulp van muis en toetsenbord. Misschien chat hij met bevriende Australische vogelaars of bestelt hij Russische bruiden via internet, wellicht mailt hij met Osama Bin Laden. Bij wijze van spreken. Maar toch. De stad heeft er een dimensie bij gekregen. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele andere plekken. Zo gaat het met veel van onze dagelijkse stedelijke beslommeringen. Ze lijken nog steeds lokaal, maar voor je het weet zijn ze ‘overal elders’ ook aanwezig. We lopen door de supermarkt, maar tegelijkertijd kletsen we wat af met vrienden en vriendinnen die geheel ergens anders in de kroeg zitten of aan het tennissen zijn. Dit alles heeft een cruciaal gevolg. Vroeger was de belangrijkste economische en sociaalculturele relatie die steden onderhielden, die met hun ‘stadsgrens’ of ‘achterland’ in geografische zin. Nu is de belangrijkste relatie van steden vaak de relatie die zij onderhouden met andere steden elders in de wereld – in een immens netwerk van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen in stand wordt gehouden. En terwijl velen dachten dat digitalisering en virtualisering het belang van specifieke plekken (steden met name) overbodig zouden maken, gebeurde het tegenovergestelde: steden werden nóg belangrijker dan ze al waren. Hun aloude knooppuntfunctie op nationaal of continentaal gebied werd slechts versterkt door hun nieuwe rol als knooppunt in het mondiale digitale netwerk. Steden zijn nu 36 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
75
80
85
90
95
100
105
110
115
dubbelknooppunten: ze verbinden niet alleen de vele digitale stromen, ze verknopen die stromen ook met het alledaagse, fysieke leven in het stadscentrum, waar al zoveel maatschappelijke, economische en culturele praktijken bij elkaar kwamen. De grotere steden in de wereld zijn op die manier allengs belangrijker aan het worden dan de staten waartoe zij behoren. Londen is vermoedelijk invloedrijker als financieel-economisch en cultureel knooppunt in de globale werkelijkheid, dan als nationaal-politiek centrum. En in die zin is Amsterdam mondiaal gesproken belangrijker dan Den Haag. Maar daarmee stuiten we op een tweede cruciale verandering: Amsterdam en Den Haag zijn nauwelijks nog te beschouwen als afzonderlijke steden. Infrastructureel, economisch en cultureel zijn zij onderdeel van één groot stedelijk gebied. Tot nog toe hadden we daar de term ‘Randstad Holland’ voor gereserveerd, maar eigenlijk zouden we heel Nederland als één stedelijk knooppunt moeten zien, van Cadzand tot Roodeschool, en van Vaals tot Den Helder. Het traditionele onderscheid tussen stad en platteland is in feite ook vervallen. De periferie vervult in wezen een belangrijke culturele functie in het stedelijk veld: ze biedt ruimte en rust aan vermoeide stedelingen, naast specifieke agrarisch-industriële functies als glastuinbouw en grootschalige veehouderij. We kunnen nog een stap verder zetten: het stedelijk gebied van Nederland sluit naadloos aan bij dat van Vlaanderen en Brussel, en bij het Roergebied. Ook de politieke en culturele verschillen tussen de diverse delen van deze nieuwe megacity zijn verwaarloosbaar. Informatiestromen lopen allemaal lekker, en ook geld gaat probleemloos van het ene naar het andere werelddeel. Goederen leveren iets meer problemen op, maar de echte ellende van vandaag de dag begint bij mensenstromen. De mondiale migratie van mensen (arbeidskrachten, illegalen, asielzoekers, toeristen, zakenlieden, kunstenaars en ‘sterren’) is de laatste decennia geëxplodeerd. Maar anders dan informatie of kapitaal verloopt de mondiale verplaatsing van mensen niet zonder problemen. Preciezer: zij vormt het grootste politieke en culturele probleem, en dat probleem neemt alleen maar toe. Allereerst vestigen de meeste migranten zich in de stedelijke centra en vormen zij daar al snel een meerderheid of grote minderheid. Hoe makkelijk migranten zich doorgaans ook aanpassen aan de lokale omstandigheden, hun soms massale en tegelijk onwennige aanwezigheid kan een zware wissel trekken op de culturele en sociale continuïteit van steden en stadswijken. Een levendige stad en stadswijk vereisen de zelfbewuste en actieve aanwezigheid van mensen die zichzelf als ‘burger’ van die stad of wijk beschouwen. Veel migranten doen er begrijpelijkerwijs wat langer over dan autochtonen om zich een dergelijke rol aan te meten. Daarnaast bestaat een belangrijk deel van de migranten uit relatief kansarme, in ieder geval vaak laaggeschoolde mensen zonder veel uitzicht op een succesvolle arbeidscarrière. Alle ‘mondiale steden’ blijken juist dit type migranten aan te trekken (en wie zou zich daarover verbazen), naast de vele superrijken, bekende wereldburgers en toparchitecten – en deze migranten zijn ook werkelijk ‘gewenst’ in economische zin. Maar migrantengroepen zullen dankzij satelliet en internet ook een meer transnationaal karakter krijgen: ze zullen veel actiever dan voorheen in contact blijven met de cultuur van het moederland. Dat leidt niet zozeer tot ‘dubbele loyaliteiten’, zoals in Nederland vaak bezorgd wordt gesteld, maar het betekent dat onze steden zelf onvermijdelijk ook transnationaler worden. Voor de Nederlandse steden – of voor ‘de stad Nederland’ – zal deze geleidelijke transnationalisatie de grootste uitdaging van de komende jaren worden. Dan zal blijken of de stad nog steeds de beschavingsmachine is die we altijd dachten: een groot democratisch laboratorium, een podium voor het voortgaande publieke debat. De stad kan ook een verzameling middeleeuwse burchten worden, waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat. Dat alles ligt in de handen van de stedelingen zelf, transnationaal of niet.
37 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Vragen, antwoorden en puntenberekening van de tekstverklaring en de opdracht.
(7)
(7)
(8)
(6)
(6)
Vraag 1 (totaal 14 punten) De schrijver van het artikel, René Boomkens, heeft het over de ‘dubbelzinnigheid van de stad’. a. Wat verstaat hij daaronder? Onder de ’dubbelzinnigheid van de stad’ verstaat de schrijver het dubbele karakter van de stad: enerzijds het summum van beschaving en anderzijds van wanorde. De stad is een drempelwereld tussen orde en chaos, tussen privésfeer en publieke sfeer, tussen markt en overheid, tussen massa en individu, tussen legaliteit en illegaliteit, tussen thuis en vreemdheid. b. Waar leidt die dubbelzinnigheid toe? Die dubbelzinnigheid van de stad maakt de stad ongrijpbaar voor iedereen die op zoek is naar orde. Vraag 2 (totaal 8 punten) Wat zijn volgens Boomkens de verschillen tussen stad en staat? De verschillen tussen stad en staat zijn de volgende. De stad bestaat in tegenstelling tot de staat echt, in materieel, fysiek en ruimtelijk opzicht, en ook zonder stadsbestuur. Meer dan staten zijn steden de belichaming van onze culturele en politieke verbeelding. Simpelweg omdat ze ook in onze alledaagse en directe zintuiglijke ervaring belichaamd worden, voelbaar zijn. Staten zijn politieke bedenksels. Je kunt een staat opheffen en afschaffen, maar een stad niet. Vraag 3 (totaal 18 punten) René Boomkens stelt dat meer dan de helft van de Amerikaanse bevolking al decennialang een suburbaan bestaan leidt. a. Wat is volgens hem het beeld dat in Amerika en in Nederland doorgaans van het ‘suburbane bestaan’ geschetst wordt? Het beeld dat in Amerika en in Nederland van het suburbane bestaan wordt geschetst is volgens de schrijver dat van soapseries en films. Daarin wordt dat bestaan uitentreuren geridiculiseerd als voorspelbaar, gestandaardiseerd en bekrompen – en dus als echt antistedelijk. In Nederland hebben we haast identieke clichés klaar staan: schuttingen van Gamma, Senseo-koffieapparaten, woonerven, verkeersdrempels, bloemkoolwijken. b. Klopt dat beeld volgens de schrijver? Dat beeld klopt volgens de schrijver niet, want in werkelijkheid, zo blijkt uit uiteenlopende onderzoeken, zijn de verschillen tussen ‘echte’ stedelingen en buitenwijkbewoners te verwaarlozen. Zowel de clichés over suburbia als die over die o zo gezellige, drukke en diverse binnensteden blijken vooral vooroordelen te zijn.
38 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(6)
(6)
(6)
(7)
c. Wat vindt u zelf van het beeld dat van het Nederlandse ‘suburbane bestaan’ wordt neergezet? Hier wordt een kort tekstje verwacht waarin een standpunt wordt ingenomen plus een argument daarvoor. Een antwoord zou als volgt kunnen luiden: ‘Zelf woon ik in een stad, sterker nog, in de hóófdstad, Amsterdam, tegen het centrum aan, met de bioscopen, theaters en andere uitgaansgelegenheden op loopafstand. Graag koester ik het beeld van mezelf als progressieve stadsbewoner die volop gebruikmaakt van alle cultuur die Amsterdam te bieden heeft. Ik zóú elke dag, of in ieder geval elk weekend, naar een toneelstuk kunnen gaan, naar een opera, naar ballet of naar een prachtige vijfsterrenfilm. En ik zóú elke week naar de talloze galerietjes kunnen slenteren om een zeefdruk, schilderij, beeld of stuk keramiek te kopen. Of in ieder geval om met de galeriehoud(st)er over de laatste ontwikkelingen in de kunst van gedachten te wisselen. Kortom, ik zou tot de binnenstedelijke elite kúnnen behoren. Maar in feite werk ik keihard om geld te verdienen voor mijn gezin met dochters van 12 en 10 en heb ik helemaal geen tijd en zin om al die cultuurvormen te onderhouden. In plaats daarvan geniet ik ’s avonds thuis op de bank van een Senseo kopje koffie en shop ik graag bij de IKEA en Praxis voor een doe-het-zelfkast en dito buro voor mijn oudste dochter die naar de middelbare school gaat. Lekker praktisch, en nog relatief goedkoop ook. En hoop ik dat het stadsdeel ook in de buurt van het centrum verkeersdrempels laat aanleggen, want als er íéts is dat ouders belangrijk vinden, dan is het de veiligheid van hun kinderen die elke dag naar scholen in het centrum fietsen. En die veiligheid van de kinderen wordt met verkeersdrempels om de snelheid van (vracht)auto’s te drukken, beter gegarandeerd. Ik concludeer: in het diepst van mijn gedachten ben ik een rasechte binnenstedeling, maar in het diepst van mijn dagelijkse praktijk leid ik een vooral suburbaan bestaan. Niks mis mee. En ik zal vermoedelijk niet de enige zijn.’ Vraag 4 (totaal 12 punten) Boomkens beschrijft ‘monofunctionele woonwijken en bedrijfsterreinen’. a. Wat verstaat hij daaronder? Onder monofunctionele wijken verstaat Boomkens de inrichting van ruimten langs functionele lijnen (gebaseerd op één functie); zo ontstonden zuivere bedrijfsgebieden, woonwijken, recreatiegebieden. b. Wat wordt als een groot nadeel ervan gezien? Zowel bewoners als ondernemers zien als nadeel van monofunctionaliteit dat deze de ‘verdichtingsfunctie’ van steden bedreigt, d.w.z. het vermogen van steden om zeer uiteenlopende praktijken, vormen van bedrijvigheid en culturen bij elkaar te brengen en met elkaar te confronteren. Vraag 5 (totaal 14 punten) Boomkens noteert: ‘De stad heeft er een dimensie bij gekregen.’ a. Wat bedoelt hij daarmee? Met die nieuwe dimensie bedoelt de schrijver dat steden een nieuwe beschavingsfase zijn ingegaan, te weten die van de informatisering en virtualisering. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele andere plekken. Zo gaat het met veel van onze dagelijkse stedelijke beslommeringen. Ze lijken nog steeds lokaal, maar voor je het weet zijn ze ‘overal elders’ ook aanwezig.
39 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(7)
(7)
(7)
(8)
(6)
b. Tot welke veranderingen – in vergelijking met vroeger – van de positie van de grotere steden in de wereld heeft deze extra dimensie geleid? Deze extra dimensie leidt ertoe dat de belangrijkste relatie van steden de relatie is die zij onderhouden met andere steden elders in de wereld, dankzij een immens netwerk van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen in stand wordt gehouden. Vroeger was de belangrijkste relatie van steden de economische en sociaal-culturele relatie die onderhielden met hun ‘stadsgrens’ of ‘achterland’ in geografische zin. Vraag 6 (totaal 14 punten) ‘Zij vormt het grootste politieke en culturele probleem, en dat probleem neemt alleen maar toe,’ schrijft Boomkens. a. Wat is volgens hem het grootste politieke en culturele probleem? Het grootste politieke en culturele probleem is volgens de schrijver de mondiale migratie van mensen (arbeidskrachten, illegalen, asielzoekers, toeristen, zakenlieden, kunstenaars en ‘sterren’). b. Om welke redenen neemt dat probleem volgens de schrijver alleen maar toe? Dat probleem neemt om de volgende redenen toe. Allereerst vestigen de meeste migranten zich in de stedelijke centra en vormen daar al snel een meerderheid of grote minderheid. Hoe makkelijk migranten zich doorgaans ook aanpassen aan de lokale omstandigheden, hun soms massale en tegelijk onwennige aanwezigheid kan een zware wissel trekken op de culturele en sociale continuïteit van steden en stadswijken. Verder doen veel migranten er begrijpelijkerwijs wat langer over dan autochtonen om zich een burgerschapsrol aan te meten. Daarnaast bestaat een belangrijk deel van de migranten uit relatief kansarme, in ieder geval vaak laaggeschoolde mensen zonder veel uitzicht op een succesvolle arbeidscarrière. Alle ‘mondiale steden’ blijken juist dit type migranten aan te trekken (en wie zou zich daarover verbazen), naast de vele superrijken, bekende wereldburgers en toparchitecten – en deze migranten zijn ook werkelijk ‘gewenst’ in economische zin. Maar migrantengroepen zullen dankzij satelliet en internet ook een meer transnationaal karakter krijgen: ze zullen veel actiever dan voorheen in contact blijven met de cultuur van het moederland. Dat leidt niet zozeer tot ‘dubbele loyaliteiten’, zoals in Nederland vaak bezorgd wordt gesteld, maar het betekent dat onze steden zelf onvermijdelijk ook transnationaler worden. Vraag 7 (totaal 8 punten) Wat ligt volgens de schrijver ‘in de handen van de stedelingen zelf’? In de handen van de stedelingen zelf ligt het om de stad de beschavingsmachine te laten zijn waarvan we altijd dachten dat ze dat was: een groot democratisch laboratorium, een podium voor het voortgaande publieke debat. De andere optie is de stad zich laten ontwikkelen tot een verzameling middeleeuwse burchten, waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat. Vraag 8 (totaal 12 punten) De functie van een artikel kan zijn om te informeren, commentaar te geven, te overtuigen en aan te zetten tot actie. a. Alinea 7 (regel 55 t/m 60, De stad heeft t/m het tennissen zijn) is een voorbeeld van een informerende alinea. Leg uit waarom deze alinea voornamelijk is bedoeld om de lezer te informeren. In deze alinea presenteert de schrijver zo objectief mogelijk een aantal feitelijkheden: 40 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
- De stad heeft er een dimensie bij gekregen. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele andere plekken. - Tijdens onze dagelijkse stedelijke beslommeringen lijken we alleen op een lokale plek (bijvoorbeeld een supermarkt) aanwezig, maar we kunnen ‘overal elders’ ook aanwezig zijn, kletsend via mobiele apparatuur etc. met vrienden en vriendinnen die geheel ergens anders in de kroeg zitten of aan het tennissen zijn. b. Alinea 8 (regel 61 t/m 75, Dit alles heeft t/m dan Den Haag) is een voorbeeld van een overtuigende alinea. Leg uit waarom deze alinea voornamelijk is bedoeld om de lezer te overtuigen. In deze alinea presenteert de schrijver zijn mening en onderbouwt die mening met argumenten en/of voorbeelden. - Mening. Tegenwoordig is de belangrijkste relatie van steden de relatie die zij onderhouden met andere steden elders in de wereld – in een immens netwerk van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen in stand wordt gehouden. Steden werden nóg belangrijker dan ze al waren. - Argumenten en/of voorbeelden. De aloude knooppuntfunctie van steden op nationaal of continentaal gebied werd slechts versterkt door hun nieuwe rol als knooppunt in het mondiale digitale netwerk. Steden zijn nu dubbelknooppunten: ze verbinden niet alleen de vele digitale stromen, ze verknopen die stromen ook met het alledaagse, fysieke leven in het stadscentrum, waar al zoveel maatschappelijke, economische en culturele praktijken bij elkaar kwamen. - Mening. De grotere steden in de wereld zijn op die manier allengs belangrijker aan het worden dan de staten waartoe zij behoren. - Argumenten en/of voorbeelden. Londen is vermoedelijk invloedrijker als financieel-economisch en cultureel knooppunt in de globale werkelijkheid, dan als nationaal-politiek centrum. En in die zin is Amsterdam mondiaal gesproken belangrijker dan Den Haag.
(6)
Opdrachten (kies 1 van de 3 uit) Opdracht 1 Schrijf een ingezonden brief aan de Volkskrant waarin u reageert op het artikel van René Boomkens. U kunt uiteraard voor of tegen zijn, als dit maar gebeurt op basis van argumenten. Opdracht 2 Schrijf een informatieve of beschouwende tekst waarin u één van de volgende onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken behandelt. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd. -
De stad is het toppunt van beschaving én van wanorde. De stad kan prima bestaan zonder stadsbestuur. Mensenstromen zijn hét tegenwoordige probleem in Nederland. Een rijke migrant is meer welkom dan een arme. Het onderscheid tussen stad en platteland is weggevallen.
Opdracht 3 De schrijver van het artikel, René Boomkens, is van mening dat de geleidelijke transnationalisatie van ‘de stad Nederland’ de grootste uitdaging van de komende jaren zal worden. Bent u het hiermee eens? Schrijf een betoog waarin u uw mening hierover uiteenzet. 41 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Het gebruik van argumenten uit de tekst is toegestaan, maar deze moeten dan wel in eigen woorden worden weergegeven. De definitie van ‘betogen’ is volgens de Dikke Van Dale: ‘Door redenering trachten aan te tonen, aannemelijk te maken of te bewijzen. Synoniem: argumenteren.’ Puntentoekenning voor de schrijfopdracht (100 punten) Bij de puntentoekenning voor de schrijfopdracht gaan we uit van de volgende criteria. Algemeen: bestaat de schrijfopdracht uit minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd (totaal: 45) (totaal: 45) (totaal: 10)
Inhoudelijke structuur, opbouw > inleiding, vraagstelling, logica, samenhang, argumentatie, afronding. Structuur naar vorm, taalgebruik > alinea’s, correcte spelling, zinsbouw. Mate van diepgang, algemene ontwikkeling, vocabulaire > op HBO-niveau.
Voorbeeld van een betoog, geschreven door een examenkandidaat, beoordeeld als ruim voldoende. In de afgelopen jaren zijn er veel migranten bijgekomen in Nederland. Velen hebben zich hier gevestigd met de bedoeling hier te studeren en daarna weer te vertrekken naar hun land van herkomst. Sommigen hebben er moeite mee dat er migranten Nederland binnenstromen en zien ze liever gaan dan komen. Toch dienen wij een migrant met respect te behandelen. Tenslotte is het ook een mens die op zoek is naar een goede toekomst. Waaruit bestaan de bezwaren tegen deze nieuwkomers? Velen hebben het idee dat migranten voor de problemen zorgen in Nederland. Migranten vestigen zich meestal in de stedelijke centra en vormen daar snel een meerderheid of juist een grote minderheid. Een levendige stad of stadswijk vereist de zelfbewuste en actieve aanwezigheid van mensen die zichzelf als ‘burger’ van die stad of wijk beschouwen. Veel migranten doen er begrijpelijkerwijs wat langer over dan autochtonen om zich een dergelijke rol aan te meten. Hierdoor kan er wrijving ontstaan tussen burgers in een woonwijk. Tevens is het heel goed mogelijk dat sommige migranten zich niet verantwoordelijk voelen voor de omstandigheden in hun wijk of stad, omdat zij toch terug gaan naar het land van herkomst. Ook heeft men heeft het idee dat migranten vaak laag geschoold zijn en zich niet kunnen aanpassen in de maatschappij. Hierdoor zou deze groep een kleine kans hebben op uitzicht naar een succesvolle arbeidscarrière. Toch is er ook een groep migranten die zich wel goed kan aanpassen aan de Nederlandse samenleving. Een migrant uit die groep stelt zich dan ook meestal op als voorbeeldfiguur voor zijn landgenoten, en daarnaast vertegenwoordigt hij/zij zijn/haar landgenoten in de media. Duidelijk is dat wij over het algemeen met z’n allen liever een migrant hebben die goed geschoold is en in economische zin zijn steentje bijdraagt aan de maatschappij. Persoonlijk ben ik van mening dat elke persoon zich zou moeten kunnen vestigen in een land waar hij of zij een goed bestaan zou kunnen opbouwen. Dit dient dan wel mogelijk gemaakt te worden als de kansen in het land van herkomst gering zijn. Hierbij kunnen wij bijvoorbeeld denken aan onder andere politieke, religieuze of economische vluchtelingen. Om migranten zich thuis te laten voelen en beter kennis te laten maken met de Nederlandse cultuur is het heel goed evenementen in de wijk of in steden te organiseren waarin de culturen van verschillende migranten voorkomen, maar waarin ook de Nederlandse cultuur te herkennen is. Bij zulke activiteiten kunnen er ook hapjes uit de diverse keukens worden gemaakt waardoor migranten en Nederlanders elkaar beter leren kennen en ook van elkaar gaan leren. De grootste uitdaging van de komende jaren zal de transnationalisatie worden. Hieruit zullen wij kunnen opmaken of onze steden nog steeds grote beschavingsmachines zijn. Het is de vraag of de steden dan nog steeds een democratisch laboratorium of een podium voor het 42 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
voortgaande publieke debat zijn. Het is ook mogelijk dat de stad een middeleeuwse burcht wordt, waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat. Dit alles ligt volledig in handen van de stedelingen of we nou transnationaal worden of niet. Hierdoor kunnen wij aangeven hoe tolerant wij met z’n allen zijn. Totaal: 521 woorden.
43 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 7:
Voorbeeldexamen Nederlands 2 (zonder antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 2 uit NRC Handelsblad aan, getiteld Er is niets mis met een goede populist. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden en de schrijfopdracht die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet maken. Met deze opdracht wordt niet uw mening getoetst, maar de wijze waarop u deze formuleert en met argumenten onderbouwt. U kunt hierbij uiteraard gebruik maken van uw eigen ervaringen en kennis. Zorg er wel voor dat de schrijfopdracht tenminste 500 woorden telt. Gebruikt u minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd. Bij deze voorbeeldtekst 2 hebben we noch de antwoorden op de vragen gegeven noch één van de schrijfopdrachten uitgevoerd. Om de vragen te maken en de schrijfopdracht uit te voeren heeft u, net als voor het echte examen, drie uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE NEDERLANDS DATUM: Tijdsduur: 3 uur Tijdstip: 10.00 – 13.00 uur Beste kandidaat, Hieronder staat een Nederlandse tekst, waarover u vragen moet beantwoorden en een opdracht moet maken. De antwoorden moeten worden gegeven in goed Nederlands en in volledige zinnen.
Er is niets mis met een goede populist (Naar de gelijknamige tekst door David van Reybrouck in NRC Handelsblad van 26 augustus 2008)
5
10
15
In Vlaanderen en Nederland groeit de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Terwijl de hoogopgeleiden kosmopolitisch de globalisering bezingen, scharen de laagopgeleiden zich achter nieuwe vormen van nationalisme. Laaggeschoolden dringen nauwelijks nog door tot het parlement. Vandaag de dag zijn het veelal populistische partijen die de stem van de laaggeschoolden in de samenleving vertegenwoordigen. Populisme vormt daarom niet noodzakelijk een gevaar voor de democratie. Het verwoordt een blijvend verlangen naar politieke betrokkenheid van het laagopgeleide volk. Daarom is er niet zozeer minder, maar een beter populisme nodig. In de kenniseconomie waarin we nu leven, is het belang van het genoten onderwijs groter dan ooit. Wie een hogere studie heeft volbracht, staat anders in het leven, koestert andere idealen, houdt van andere muziek, andere kledij, andere voeding, auto's en vakantiebestemmingen dan wie dat niet heeft gedaan. Hij of zij lijkt wel in een ander land te wonen dan wie enkel de lagere of middelbare school heeft kunnen bezoeken. Je bent een Danny of een Floris-Jan. Dit zorgt voor een nieuwe maatschappelijke breuklijn en die is niet klassiek politiekideologisch van aard (links versus rechts), noch confessioneel (katholiek, hervormd, gereformeerd of vrijzinnig), maar cultureel-ethisch. Over Europa, integratie en migratie lopen de ideeën sterk uiteen. Opleidingsniveau bepaalt in hoge mate aan welke kant van de scheidingslijn je valt, meer dan de gebruikelijke sociaal-economische factoren. 44 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
20
25
30
35
40
45
50
55
60
65
70
De overduidelijke broederschap tussen de linkse intellectuelen en het proletariaat ging op zolang men zich mocht bekreunen om onmondige arbeiders in de verpauperde volksbuurten van het land, maar die verdampte alras toen diezelfde arbeider in Marbella de polonaise stond te dansen in een door Jordanezen gerunde taverne en ondertussen afgaf op de ‘makaken’ [makaak = scheldwoord voor persoon met een donkere huidskleur] in zijn buurt. Voor de socialist is de geëmancipeerde arbeider een soort monster van Frankenstein geworden dat zich tegen zijn maker heeft gekeerd toen het op eigen benen kon staan. Van de weeromstuit ging links zich ontfermen over een nieuwe en schrijnender groep nooddruftigen: de migranten. En dat bezegelde pas goed de boedelscheiding tussen de progressieve elite en het inheemse proletariaat. Dat een nieuwe generatie socialisten de autochtone arbeider vervolgens ook nog eens racisme verweet omdat hij het aandurfde kanttekeningen te plaatsen bij het multiculturele ideaal, zorgde voor een ware leegloop. De rode steden en gemeenten van Vlaanderen kleurden vanaf de jaren negentig zwart. Anders dan in Nederland met zijn SP, had je als laaggeschoolde arbeider in Vlaanderen ter linkerzijde niets meer te zoeken. De socialisten, en zeker de groenen, waren voortaan bevolkt door ‘mannen en madammen met een diplom’. Wat een contrast met niet zo heel lang geleden! Het socialisme bekommerde zich ooit om emancipatie van de arbeider, zowel stoffelijk als geestelijk. Naast een fatsoenlijk pensioen kreeg de arbeider ook toegang tot het gedachtegoed van Tolstoj, Brecht en Eisenstein. Er waren cursussen over de filosofen Marcuse en Gramsci en filmavonden rond Fellini en Kubrick. Cultuureducatie was een kerntaak van zowat elke zuil; het doel was volksverheffing: arbeiders werden gevormd tot mondige burgers met een eigen beoordelingsvermogen. Maar enkele decennia van cultuurrelativisme eind vorige eeuw hebben dat engagement volledig van tafel geveegd. Welk recht hadden de hoogopgeleiden, vroeg men zich af, om hun culturele en ethische voorkeuren op te leggen aan de lagere klasse? Leidde dat niet tot een kolonisatie van het proletariaat? Was de arbeider, zeker gezien zijn toegenomen welvaart, inmiddels zelf niet in staat om te beslissen wat goed was en wat niet? Het onderscheid tussen hoge en lage cultuur, dat was toch pretentieus? Op dat moment heeft de socialistische beweging de autochtone arbeider laten schieten. De misplaatste schroom van de culturele elite ontwikkelde zich op het moment dat de commerciële media als paddenstoelen uit de grond schoten en gretig dongen naar de gunst van de laaggeschoolde. Het cultuurrelativisme heeft de laaggeschoolden daardoor aan de markt cadeau gedaan nog lang voordat het proces van culturele emancipatie was voltooid. En omdat dat proces nooit voltooid is, was een permanente inspanning vereist in plaats van een als bescheidenheid verpakte laksheid. Vandaag de dag is de intellectuele verwaarlozing in het oog springend en schrijnend. Want terwijl studenten vrolijk heen en weer zappen tussen Arvo Pärt en De Pfaffs – tussen de publieke en de commerciële omroepen – en kraaien dat zoveel variatie geweldig is, krijgt geen enkele fabrieksarbeider in Vlaanderen of Nederland nog te horen waarom die Estse componist zoveel relevanter is dan De Notenclub, laat staan waarom intellectuele vorming je lot kan verbeteren. Voor laaggeschoolden werd de kloof alleen maar groter, de band met de klassieke arbeidersbeweging almaar losser. Gabor Steingart, redacteur bij het Duitse weekblad Der Spiegel, schreef daarover: ‘Zelfs al is het hedendaagse proletariaat materieel welgestelder dan vroeger, het verkeert niettemin in slechtere vorm. De behoeftige arbeider van weleer had iets wat hij vandaag niet meer heeft: hij wist wie de vijand was; hij had een klasse-identiteit; hij had dikwijls een goed ontwikkelde cultuur. Hij zong liederen, vocht zijn politieke gevechten, stichtte verenigingen en verafgoodde sociale theoretici, zelfs als hij die niet volledig begreep. [...] De pauper van vandaag, in een verenigd Europa, is een buitenstaander in de samenleving, en al helemaal in de politiek. We leven in een echte diplomademocratie.’ Om het populisme te begrijpen is een besef van die nieuwe maatschappelijke breuklijn broodnodig. Wil men de conflicterende krachten in de samenleving
45 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
75
80
85
90
95
100
enigszins beheersen, dan moet die cultuurkloof dringend meer aandacht krijgen. Meer laaggeschoolden in het parlement: uiteraard. Maar ook: deugdelijke vorming. Dat geldt beslist voor het onderwijs in Nederland, maar net zo goed voor de cultuureducatie in Vlaanderen. Die hoeft allerminst paternalistisch te zijn, zoals vroeger vaak het geval was, maar evenmin uitsluitend populariserend zoals nu de norm is. Volksverheffing is geen schande, maar een noodzakelijkheid. Het is een vorm van permanente, civiele vorming, van de lagere school via het volwassenenonderwijs tot de cultuurberichtgeving. Elke democratische rechtsstaat heeft die nodig. De culturele elite die zich bedreigd voelt door ‘de wraak van het klootjesvolk’ doet er daarom goed aan enkele stappen verder te denken. Het was tenslotte een hoogopgeleide bestuurselite die gekozen heeft voor een doorgedreven markteconomie, het waren academici die aanstuurden op een verregaande liberalisering van de natiestaat, het waren doctorandi die likkebaardden bij de privatisering van tal van overheidsdiensten, het waren hooggeleerde onderwijsexperts die in Nederland het onderwijs moedwillig hebben uitgekleed. Dan moet de elite vervolgens niet gaan jammeren als het volk zo, euh, volks wordt. Wie de burgerzin tot koopkracht herleidt en de schooltijd tot gezelligheid, weet wat hij kan krijgen: patsers! Ik begrijp het gevoel van verlies waarmee gecultiveerden en gediplomeerden kampen – in Nederland ervaar ik het zelf sterker dan in België, allicht omdat daar de staat in de jaren negentig nog meer werd uitverkocht. Maar we zullen creatiever moeten zijn in het bedenken van oplossingen. Onze strijdbaarheid zal genereus moeten zijn in plaats van defensief. We kunnen erg lang prakkiseren over de teloorgang van de kwaliteitsjournalistiek, maar we kunnen ook zeggen: ‘En nu richt ik mij tot de laagopgeleiden en schrijf ik een toegankelijk opiniestuk voor de Telegraaf. Dit wordt het devies: niet rouwen, douwen! Wil men de scholingskloof nog enigszins overbruggen, dan is het van belang dat er nieuwe ontmoetingen komen tussen hoog- en laagopgeleiden, zowel bij jongeren als bij volwassenen. Momenteel staan we nog maar aan het begin. Op lokaal niveau zie je evenwel hoopgevende initiatieven die zich vaak aan de partijpolitiek onttrekken. Nieuwe vormen van buurtwerk brengen mensen samen die de afgelopen twintig jaar niet met elkaar spraken. Het grootschalige wijkfeest dat jaarlijks in mijn Brusselse straat plaatsvindt, werpt zijn vruchten af tijdens de rest van het jaar. En in mijn geboortedorp houden de buren sinds kort eenmaal per jaar een barbecue. Sommigen spreken elkaar voor het eerst sinds ze er een kwarteeuw geleden kwamen wonen. Ook in het jeugdwerk komen hoog- en laagopgeleid nog bij elkaar. Dat is van onschatbare waarde.
46 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Vragen Vraag 1 De schrijver van het artikel, David van Reybrouck, stelt: ‘Populisme vormt daarom niet noodzakelijk een gevaar voor de democratie.’ a. Waar slaat ‘daarom’ op terug? b. Wat gaat er volgens de schrijver achter populisme schuil? Vraag 2 Van Reybrouck constateert dat je een Danny of een Floris-Jan bent. Wat bedoelt hij daarmee? Vraag 3 De schrijver memoreert de ‘overduidelijke broederschap tussen de linkse intellectuelen en het proletariaat’. a. Waardoor kwam er een breuk in deze broederschap? b. Om wie ging de ‘progressieve elite’ zich na de breuk met het ‘inheemse proletariaat’ bekommeren? c. Waarom liepen de autochtone arbeiders vervolgens massaal weg bij de partij(en) ‘ter linkerzijde’? Vraag 4 David van Reybrouck heeft het over ‘dat engagement’. a. Wat hield dat engagement nog ‘niet zo heel lang geleden’ in? b. Met welke argumentatie werd dat engagement eind vorige eeuw van tafel geveegd? c. Wat vindt u zelf van deze argumentatie om dat engagement van tafel te vegen? Vraag 5 De schrijver stelt dat vandaag de dag de intellectuele verwaarlozing van de laaggeschoolden schrijnend is. Hoe onderbouwt hij deze stelling? Vraag 6 Welke verschillen tussen de arbeider van vandaag en vroeger schetst Gabor Steingart, redacteur bij Der Spiegel? Vraag 7 Waarom moet volgens de schrijver de elite niet ‘gaan jammeren als het volk zo, euh, volks wordt’? Vraag 8 De schrijver concludeert dat er sprake is van een scholingskloof. a. Wat moet er gebeuren om die scholingskloof nog enigszins te overbruggen? b. Welke positieve ontwikkelingen signaleert hij?
47 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Opdrachten (kies 1 van de 3 uit) Opdracht 1 Schrijf een ingezonden brief aan NRC Handelsblad waarin u reageert op het artikel van David van Reybrouck. U kunt uiteraard voor of tegen zijn, als dit maar gebeurt op basis van argumenten. Opdracht 2 Schrijf een informatieve of beschouwende tekst waarin u één van de volgende onderwerpen vanuit verschillende invalshoeken behandelt. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd. -
De kloof tussen hoog- en laagopgeleiden in Nederland groeit. In de top van de linkse partijen zitten te veel intellectuelen. Meer laaggeschoolden in het parlement! Volksverheffing moet weer het doel van het socialisme worden. Niet rouwen, maar douwen!
Opdracht 3 De schrijver van het artikel, David van Reybrouck, is van mening dat de scholingskloof moet worden overbrugd door nieuwe ontmoetingen te bewerkstelligen tussen hoog- en laagopgeleiden, zowel bij jongeren als bij volwassenen. Bent u het hiermee eens? Schrijf een betoog waarin u uw mening hierover uiteenzet. Het gebruik van argumenten uit de tekst is toegestaan, maar deze moeten dan wel in eigen woorden worden weergegeven. De definitie van ‘betogen’ is volgens de Dikke Van Dale: ‘Door redenering trachten aan te tonen, aannemelijk te maken of te bewijzen. Synoniem: argumenteren.’
48 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 8:
Voorbeeldexamen Engels 1 (met antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit Time aan, getiteld ‘Playing Favourites’. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden. U mag gerust eerst die vragen maken, die u het beste liggen. Controleer dan wel of u ze allemaal gemaakt hebt en zet de nummers bij de antwoorden. Uw antwoorden moeten gebaseerd zijn op wat in de tekst staat; het gaat hier dus niet om uw eigen mening. In cursief staan de antwoorden. Bij elke (sub)vraag ziet u tussen haakjes het aantal punten dat behaald kan worden. Voor alle vragen samen zijn maximaal 10 punten te behalen. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2 uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE ENGELS DATUM: Tijdsduur: 2 uur 13.30-15.30 uur Tekst: Playing Favourites Naar het gelijknamige artikel van Jeffrey Kluger in Time, 3 oktober 2011
5
10
15
20
25
There is sweetness in the lies parents tell their kids, which is a very good thing, since they tell a lot of them. Yes, that indecipherable crayon drawing looks exactly like Grandma. No, I did not put that tooth-fairy money under your pillow. The fibs – nearly all of them harmless – may differ depending on the family. But from clan to clan, culture to culture, there is one tall tale nearly all parents tell, and they tell it repeatedly: “We do not have a favourite child.” Mom and Dad will say it earnestly, they will repeat it endlessly, and in an overwhelming share of cases, they will be lying through their teeth. It is one of the worst-kept secrets of family life that all parents have a preferred son or daughter, and the rules for acknowledging it are the same everywhere: The favoured kids recognise their status and keep quiet about it – the better to preserve the good thing they have got going and to keep their siblings off their back. The unfavoured kids howl about it like wounded cats. And on pain of death, the parents deny it all. This is understandable. Most parents want to spare unfavoured kids the hurt that speaking the truth could cause. Moreover, the court of public opinion can respond pitilessly – even furiously – to moms or dads who speak the forbidden truth. Last March, a mother of two wrote a candid post on the website Babble.com under the headline ‘I think I love my son just a little bit more’. The mom went on at length describing the greater warmth she feels for her baby boy compared with her toddler girl and even included a photo of herself and her unfavoured daughter. There were, predictably, many angry reactions. “Please work on your issues lady!” said one typical response. “I feel absolutely horrible for your daughter!” read another. But then there was this: “I completely understand. I too feel this way.” The hard truth is that most parents do. In one frequently cited study, Catherine Conger, a professor of human and community development at the University of California at Davis, assembled a group of 384 sibling pairs and their parents and visited them three times over three years. She questioned them about their relationships and videotaped 49 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
30
35
40
45
50
55
60
65
70
75
them as they worked through conflicts. Overall, she concluded that 65% of mothers and 70% of fathers exhibited a preference for one child, usually the older one. And those numbers are almost certainly underestimates, since parents try especially hard to mask their preferences when a researcher is watching. If the scientists do not see through the pretences, however, kids usually do – and react accordingly. From the moment they are born, brothers and sisters constantly compete for the precious resource of parental attention, each fighting to establish an identity that will best catch mom’s or dad’s eye. I’m the smart one! I’m the funny one! Just who will win that love-me-best contest is hard to predict. The father-son bond is the stuff of legend – unless it is the father-daughter one that is the rule in your family. A mother innately understands her daughters – unless the girls turn out to be a mystery to her and she adores one of her boys best. It is equally hard to predict the fallout from favoritism. Being the favourite may boost self-esteem and confidence. But studies show it can also leave kids with a sense of arrogance and entitlement. Unfavoured children may grow up wondering if they are somehow unworthy of the love the parents lavished on the golden child. But they may do better at establishing relationships outside the family as a result of that. And there is no telling how the differential treatment will play out among the kids. “My mom did not like my older sister and did like me,” says Roseann Henry, an editor and the married mother of two girls. “Everyone assumed I had it great, except that my sister tortured me pretty much all the time – and really, what affects daily life more for a kid, the approval of a parent or the day-to-day torment of an older sister?” If the parental habit of assigning different values to different children can cause such pain, it’s hard to understand why it ever became such a firmly established part of human nature. As with so much else in child-rearing behaviour, it begins with the parents’ survival needs: the biologically narcissistic act of replicating themselves through succeeding generations. This impels mom and dad to tilt in favour of their biggest, healthiest offspring, since those children will be more reproductively successful and get more of the family’s genes into the next generation. That kind of reductionist, bottom-line behaviour is something we share with creatures throughout the animal kingdom. A crested-penguin mother will kick the smaller of her two eggs out of the nest, the better to focus on the presumably heartier chick in the bigger shell. A black-eagle mother will watch idly while her bigger chick rips her smaller one to ribbons. “The function of the second chick is insurance,” says Douglas Mock, a professor of zoology at the University of Oklahoma. “If the first chick is healthy, the policy is cancelled.” Humans may be a lot smarter than black eagles – and certainly more loving – but we are driven by the same evolutionary impulses, even if we are unaware of them. The most conspicuous sign of fitness, of course, is physical appearance, and parents have a connoisseur’s eye for what is appealing in a child. I was the second of four in an all-boy brood, and by almost any measure, the third in line, Garry, should have been the favourite, simply because he was gorgeous, born with extravagantly long eyelashes, absurdly perfect features and platinum blonde hair that completed his look of innocence. For all this, however, Garry was not the favourite. For my father, it was Steve, the oldest, a selection made mostly on the basis of primogeniture. That is not uncommon. Firstborns are often the family’s favourite, and the reason is one companies understand well: the rule of sunk costs. The more effort you have made developing a product, the more committed you are to seeing it come to fruition. “There’s a kind of resource capital parents pour into firstborns,” says Ben Dattner, a business consultant and organisational psychologist at New York University. “They build up a sort of security for the future in them.”
50 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Vragen, antwoorden en puntenberekening van de tekstverklaring en de opdracht.
(8)
(4)
(4) (4)
(10)
(7)
(7)
(12)
(12)
Vraag 1 (totaal 8 punten) Welk leugentje vertellen ouders hun kinderen bij herhaling? Ouders beweren dat ze geen lievelingskind hebben. Vraag 2 (totaal 12 punten) Kinderen reageren verschillend op het ‘leugentje’ van hun ouders. a. Hoe reageert het lievelingskind? Het houdt de wetenschap dat het het lievelingskind is voor zich, om deze voorkeur niet te verliezen. b. Hoe reageren de andere kinderen? Zij protesteren luidkeels. c. Wat is het effect van deze reactie op de ouders? De ouders geven nooit toe dat zij een voorkeur hebben. Vraag 3 (totaal 10 punten) Noem twee redenen waarom ouders niet toegeven dat ze een voorkeur voelen voor één van hun kinderen. - Ze willen hun (niet-favoriete) kinderen niet kwetsen. - Het wordt in het algemeen niet geaccepteerd dat men zo’n voorkeur heeft. Vraag 4 (totaal 14 punten) Catherine Conger heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen ouders en kinderen. a. Wat was het resultaat van haar onderzoek? De meerderheid (65%) van de onderzochte moeders en (70%) van de vaders bleek één van hun kinderen voor te trekken. b. Welke kanttekening kan gemaakt worden bij de uitkomsten van haar onderzoek? De genoemde percentages zijn (hoogstwaarschijnlijk) te laag, omdat ouders hun voorkeur voor de onderzoeker verborgen proberen te houden. Vraag 5 (totaal 12 punten) Wat zijn de effecten van de ouderlijke voorkeur op de lievelingskinderen? - Deze kinderen kunnen hierdoor meer zelfverzekerd worden. - Deze kindere kunnen arrogant worden. - Deze kinderen kunnen rondlopen met een gevoel recht te hebben op een voorkeursbehandeling. Vraag 6 (totaal 12 punten) Wat zijn de gevolgen van de ouderlijke voorkeur op de overige kinderen? - Deze kinderen groeien soms op met het gevoel dat ze die extra liefde van hun ouders niet verdienen. - Deze kinderen zijn juist beter in het aanknopen van relaties buiten de familie.
51 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
(5)
(8)
(6)
(6)
(7)
Vraag 7 (totaal 13 punten) Jeffrey Kluger heeft het over ouderlijke voortrekkerij. a. Hoe wordt de ouderlijke voortrekkerij verklaard? Het vloeit voort uit de door ouders gevoelde noodzaak om hun genen te laten voortleven via hun nageslacht. b. Geef twee voorbeelden van ouderlijke voortrekkerij bij dieren. - De penguïnmoeder verwijdert het kleinste van twee eieren uit het nest, zodat ze alle aandacht aan het grotere kuiken kan geven. - De zwarte-adelaarmoeder grijpt niet in als een groter kuiken een kleiner kuiken aan stukken scheurt. Vraag 8 (totaal 6 punten) Waarom had de broer van de auteur, Garry, de lievelingszoon moeten zijn? Hij was (adembenemend) mooi en hij had heel lange wimpers, belachelijk perfecte gelaatstrekken en witblond haar. Vraag 9 (totaal 13 punten) a. Waarom is de eerstgeborene vaak de favoriet van de ouders? De (opvoeding van de) eerstgeborene vergt de meeste inspanning, en daarom wil men juist daarmee succes bereiken. b. Wat zegt Ben Dattner van New York University hierover? Ouders investeren (als het ware) in hun eerste kind om zo hun eigen toekomst veilig te stellen.
52 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 9:
Voorbeeldexamen Engels 2 (zonder antwoorden)
Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit Time aan, getiteld ‘The Psychology of Environmentalism: How the Mind Can Save the Planet’. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden. U mag gerust eerst die vragen maken, die u het beste liggen. Controleer dan wel of u ze allemaal gemaakt hebt en zet de nummers bij de antwoorden. Uw antwoorden moeten gebaseerd zijn op wat in de tekst staat; het gaat hier dus niet om uw eigen mening. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2 uur de tijd.
TOELATINGSTOETS 21+ HBO EXAMENOPGAVE ENGELS DATUM: Tijdsduur: 2 uur 13.30-15.30 uur Tekst: The Psychology of Environmentalism: How the Mind Can Save the Planet Naar Jeffrey Klugers gelijknamige tekst in Time (20 april 2011)
5
10
15
20
25
30
There are not a lot of scientific disciplines that have not had something to say about climate change over the years – and with good reason. When a problem is global in scale there is a universe of specialists and sub-specialists who have to help to fix it, but one field – psychology – has never been much involved. It is less important to consider how humans feel about the mess we have made of our planet, after all, than how we clean it up. That, at least, has always been the thinking. Increasingly, however, psychologists are making the case that the best way to resolve any crisis and prevent it from happening again is to understand the minds of the people who caused it. And that means all six billion of us. One of the first things scientists do in trying to wrestle a big problem to the ground is simplify and clarify it, with a clear equation if possible – and the climate psychologists are no exception. If you want to devise policies to make people more climate conscious, they argue, all you have to remember is i=tpn. In words: the impact of any behavioural change will be equal to its technical potential to fix the problem, times the behavioural plasticity required to comply with it, times the number of people who actually do comply. Take recycling of plastic bottles. It is a technically powerful step since it gets millions of tons of plastics out of the waste stream. It requires little behavioural plasticity since people are going to throw their trash out every day anyway; all they have to do is remember to put their bottles in the special bin instead of the garbage can. And with 300 million Americans consuming billions of gallons of beverages every year, even partial compliance adds up to very big numbers. Of course, recycling plastic bottles makes little contribution to addressing global warming – and those behavioural changes that do, are rarely so straightforward and easy. Insulating your attic is technically simple and very effective, but it takes a lot of behavioural plasticity before anyone will actually get up and do it. Buying a hybrid car can do a lot of good too – but until the prices come down considerably and the selection goes up significantly, not a lot of people are going to do it. “Behavioural science understandably focuses on the p,” writes psychologist Paul Stern of the National Research Council. “However, in setting policy priorities, t and n are critical to take into account.” Denial is a powerful driver of human behaviour, and the investigators do a good job of explaining how it is at play in the environmental sphere. Norway, which consistently tops global lists for enlightened policies concerning education, health care, social welfare and 53 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
35
40
45
50
55
60
65
70
more, is strangely near the bottom in accepting the role humans play in causing climate change. Why? Because oil production and sales are central to Norway’s prosperity. The better you understand how denial works – and the more deeply you study the minds of the deniers themselves – the better you can design messages and policies that penetrate that fog. Americans display all possible reactions to climate change – with emotions ranging from concern to caution to disengagement (33 %, 19 %, 12 % of respondents respectively). Guilt, despair, doubt, grief and anger also come into play, depending on which groups are asked and how questions are framed. Politicians have long known that until you understand what motivates your constituency, you cannot persuade them to take any action at all. Other studies show the value of looking behind what seems unsurprising, since some unexpected variables may be lurking there. When carpool lanes were made available in cities, people who chose to continue to drive alone scored very high when they were asked how much they valued flexibility and independence in getting to and from work and very low when asked how important it was to cut their commuting costs. No surprise there – except that further questioning revealed that the same people scored much closer to the middle in both categories before the carpool lanes were made available. In effect, they made their commuting decisions first, and then adjusted their value scale to justify the choice. There are some cautionary notes as well – that may do less to illuminate human behaviour than to scare us into action before it is too late. Despair is one of the most common reactions to the enormity of the climate change crisis – and one of the most dangerous reactions too. People who have truly given up believing that there is any solution to a problem also quit doing anything about it. If you are in the market for a new car, why not just buy a Hummer since the planet is going to hell anyway? That is the kind of thinking it pays to prevent early. And for all the perils of climate change – droughts, floods and hurricanes – it is the simple rise in temperature that could pose the ugliest problem. The causal link between heat and violence has long been established – which is why murder rates tend to rise in the summer, especially in crowded cities. Every 1.1 °C increase in global temperature will lead to 24,000 more murders or assaults in the U.S. per year. There is still time, of course, to reverse – or at least slow – our environmental decline before we start turning on one another this way. Psychologists may always play more of a supporting than a leading role in making that happen, but it is a critical role nonetheless. It is time we began listening to what they have to say.
54 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
VRAGEN Aanwijzing: lees eerst alle vragen een keer achter elkaar door. Dit voorkomt dat antwoorden terechtkomen bij vragen waar ze niet thuishoren. Uw antwoorden moeten gebaseerd zijn op wat in de tekst staat; het gaat hier dus niet om uw eigen mening.
Vraag 1 Psychologen hebben zich tot nu toe weinig met klimaatverandering beziggehouden. Waarom? Vraag 2 Psychologen denken tegenwoordig anders over de rol van de psyche met betrekking tot klimaatverandering. a. Wat is de psychologische invalshoek? b. Welk doel wordt daarmee nagestreefd? c. Op welke groep mensen vestigen psychologen hun aandacht? Vraag 3 Waarom ontwikkelen wetenschappers wiskundige formules voor problemen die zij onderzoeken? Vraag 4 De vergelijking i = tpn wordt toegelicht aan de hand van het recyclen van plastic flessen. a. Leg uit hoe het aantal mensen dat recyclet, een rol speelt. b. Hoe werkt de plasticiteit van het gedrag? Vraag 5 De schrijver memoreert veranderingen in menselijk gedrag. Waarom zijn gedragsveranderingen met positieve gevolgen voor de opwarming van de aarde moeilijk te realiseren? Vraag 6 De aanschaf en het gebruik van een hybride auto kan het broeikaseffect ook verminderen. Wat weerhoudt mensen ervan zo’n auto aan te schaffen? Vraag 7 In Noorwegen ontkent men de invloed van mensen op het broeikaseffect. a. Hoe is dat te verklaren? b. Wat maakt het Noorse voorbeeld duidelijk? Vraag 8 Automobilisten die niet carpoolen, vinden flexibiliteit en onafhankelijkheid belangrijk. Hoe was dat voordat carpoolrijstroken beschikbaar kwamen? Vraag 9 Een veel voorkomende reactie op klimaatverandering is wanhoop. Waarom is dit gevaarlijk? Vraag 10 Er is een samenhang tussen temperatuur en natuurgeweld en tussen temperatuur en menselijk geweld. a. Welke drie voorbeelden geeft de auteur van natuurgeweld als gevolg van klimaatverandering? b. Welke samenhang is er tussen klimaatverandering en menselijk geweld? 55 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 10: Voorbeeldexamen Wiskunde
Oefentoets 1 Opgave 1 (7+5+4+10+4 = 30 punten) Hieronder staan de proefwerkcijfers over het hoofdstuk De normale verdeling van een H4B. 55 55 74 58 48 49
53 64 55 40 61 52
40 38 52 63 63 40
46 67 41 73 47
42 40 65 55 60
a) Neem de onderstaande frequentietabel voor de cijfers van H4B over, vul de klassen verder aan, turf het aantal studenten en bereken het relatief aantal studenten. Proefwerkcijfers H4B 10 tot en met 15 16 tot en met 25 26 tot en met 35 36 tot en met 45 enzovoorts
Aantal studenten
Relatief aantal studenten
b)
Bereken met behulp van deze frequentietabel de mediaan.
c)
Bereken met behulp van de grafische rekenmachine de mediaan. Verklaar het eventuele verschil met het vorige onderdeel.
Gebruik voor de rest van de opgave de originele proefwerkcijfers van H4B. d) Controleer met behulp van de vuistregels of de proefwerkcijfers van H4B een normale verdeling hebben. e)
Schets het boxplot van de proefwerkcijfers van H4B. Toont dit boxplot een normale verdeling? Zo ja, waar let je dan op? Zo nee, waarom niet?
Opgave 2 (3+3+6+5+3 = 20 punten) Gelezen in Intermediair 36, 2 september 2004: Betalingsdiscipline verkeersboetes Tijdstip van betalen in % Na eerste acceptgiro 87,0 Na eerste aanmaning 5,5 Na tweede aanmaning 2,5 Na deurwaarder 3,0 Na intrekking rijbewijs 1,0 Na in beslaglegging auto / na gijzeling
1,0
Men weet dat deze gebeurtenissen na elkaar gebeuren. Men krijgt niet meteen een deurwaarder aan de deur. 56 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
a)
Hoeveel procent van de mensen die na eerste acceptgiro niet betaald hebben besluit alsnog te betalen na de eerste aanmaning?
b)
Hoeveel procent van de mensen die na eerste acceptgiro niet betaald hebben besluit alsnog te betalen na de tweede aanmaning?
c)
Teken het bijbehorende boomdiagram met de juiste kansen erbij.
Uiteraard zal het aantal dagen na ontvangst van de eerste acceptgiro waarop die 87% van de mensen de acceptgiro invullen en terugsturen variëren. Gegeven is dat 22% de acceptgiro invult en terugstuurt binnen 4 dagen, 46% minstens 5 tot en met 14 dagen, 80% van de mensen die na 14 dagen nog niet heeft ingevuld en teruggestuurd doet dat binnen 21 dagen later, de overigen vullen in en sturen nog later terug maar zeker binnen 7 weken na ontvangst van de eerste acceptgiro. d)
Maak van de bovenstaande gegevens een kansverdeling.
Duur in dagen voor invullen en terugsturen Kans daarop e)
0 tot en met 4
5 tot en met 14
Bereken de bijbehorende verwachtingswaarde.
Als men bij onderdeel d geen antwoord heeft gevonden mag men gebruik maken van de onderstaande kansverdeling. Dit is uiteraard niet het goede antwoord van onderdeel d). Duur in dagen voor invullen en terugsturen Kans daarop
0 tot en 5 tot en 15 tot met 4 met 14 en met 28 0,22 0,56 0,20
29 tot en met 49 0,02
Opgave 3 (3+3+4+5+5 = 20 punten) Ongeveer 5% van de auto’s vertoont technische gebreken. Er worden 100 auto’s gecontroleerd. a)
Hoeveel procent is de kans dat er 5 auto’s bij zijn met technische gebreken?
b)
Hoe groot is de kans dat er tien of minder auto’s bij zijn met technische gebreken?
c)
En hoe groot is de kans dat er tien of minder auto’s bij zijn zonder technische gebreken?
d)
Eén op de zes caravans is niet in orde. Voor de vakantie worden 50 caravans gecontroleerd. Bereken de kans dat tussen de vijf en de vijftien caravans daarbij niet in orde zijn.
e)
Zo’n 10% van de vrachtwagen voldoen niet aan de normen. Er worden 20 vrachtwagens gecontroleerd. Hoeveel procent is de kans dat meer dan vier vrachtwagens niet aan de normen voldoen?
Bron: Moderne Wiskunde B1 deel 3, opgave 15 op blz. 227.
57 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Opgave 4 (3+3+4+5+5 = 20 punten) Bij het tentamen Schakelprogramma Kansrekening en Statistiek was het gemiddelde van de tentamencijfers van het afgelopen jaar 66 punten met een standaarddeviatie van 13 punten. Neem aan de tentamencijfers normaal verdeeld waren. a)
Bereken de kans dat het tentamencijfer minstens 53 is en hoogstens 79 punten.
b)
Bereken de kans op een onvoldoende.
c)
Als de tentamencijfers echt normaal verdeeld waren dan zouden sommige studenten meer dan 100 punten gescoord moeten hebben. Om hoeveel procent van de studenten zou dat gaan?
d)
Bereken het aantal punten a waarvoor geldt dat de kans dat het tentamencijfer minstens 55 – a is en hoogstens 55 + a gelijk is aan 0,25.
Door de grote verschillen in werkhouding op de late vrijdagmiddag verwacht ik ook grotere verschillen tussen de tentamencijfers. Neem aan dat de tentamencijfers nog steeds normaal verdeeld zullen zijn met een gemiddelde van 66 punten. Echter 40% van de studenten scoort een onvoldoende. e)
Bereken de onbekende standaarddeviatie.
Opgave 5 (3+4+3 = 10 punten) In een rapportvergadering zitten 9 collega’s onder het genot van een kopje koffie de leerlingen te bespreken. Ze geven allemaal een ander vak en bij elke leerling wordt er geïnformeerd naar de prestaties bij het desbetreffende vak. a)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden gebracht.
De eerste drie vakken per leerling die worden besproken zijn in willekeurige volgorde Nederlands, wiskunde en Engels. De overige 6 vakken komen ook willekeurig aan bod. b)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden gebracht.
Er zijn 5 kernvakken en 4 profielvakken. c)
Bereken het aantal manieren waarop de vakken ter sprake kunnen worden gebracht.
58 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Bijlage 11: Voorbeeldexamen Wiskunde 2 Opgave 1 (25 punten) Totale CVO populatie Het Continu Vakantie Onderzoek (CVO) heeft betrekking op de inwoners van Nederland met de Nederlandse nationaliteit, exclusief personen in institutionele huishoudens (bejaardenoorden, verpleeghuizen en dergelijke). Deelname aan vakanties naar achtergrondkenmerken Totale CVO-populatie Achtergrondkenmerken x 1000 Bruto hh.inkomen: 12.000 tot 17.000 euro 1609 Bruto hh.inkomen: 17.000 tot 22.000 euro 2018 Bruto hh.inkomen: 22.000 tot 27.000 euro 2504 Bruto hh.inkomen: 27.000 tot 32.000 euro 2313 Bruto hh.inkomen: 32.000 tot 39.500 euro 2888 Bruto hh.inkomen: 39.500 tot 47.000 euro 2170 Bruto hh.inkomen: 47.000 tot 67.000 euro 1700
a) Bereken de relatieve frequentie van de totale CVO-populatie met een bruto huishoudelijk inkomen van 23.000 tot 34.000 euro. b)
Controleer of het gemiddelde bruto huishoudelijk inkomen een klokvormige verdeling heeft middels een duidelijke en volledige berekening.
c)
Teken het somfrequentiepolygoon.
d)
Construeer met dit somfrequentiepolygoon het bijbehorende boxplot.
Opgave 2 (15 punten) De cijfers van groep PGN-BO5 voor het tentamen GM-ST01C staan hieronder:
33
40
31
83
43
45
56
33
74
52
35
29
59
65
48
54
50
27
83
38
50
65
40
45
29
69
69
17
a)
Maak het steel-blad-diagram.
b)
Bepaal zonder gebruik te maken van 1-VarStats het eerste kwartiel.
c)
Bereken de populatiestandaarddeviatie en geef de betekenis in gewoon Nederlands en in termen van de context.
59 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Opgave 3 (25 punten) Gelezen in het Onderwijsblad, nr 15, 6 september 2003 Investeren in onderwijs loont. Investeren in onderwijs levert niet alleen een bijdrage aan economische groei en welvaartswinst, maar vermindert tegelijkertijd de kosten van de gezondheidszorg en de criminaliteitsbestrijding. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van de hoogleraren economie W. Groot en H. Maassen van den Brink in opdracht van het SBO, Sectorbestuur onderwijsarbeidsmarkt. Hoger opgeleiden pikken minder, maar frauderen meer. Wanneer het opleidingspeil stijgt, levert dat een besparing op van 623 miljoen euro per jaar, maar de kostenpost van meer fraude komt neer op 45 miljoen euro. Neem aan dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil normaal verdeeld is met een verwachting van 623 miljoen euro per jaar en bijbehorende standaarddeviatie van 17 miljoen euro per jaar. a) b) c)
Bereken de kans dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil ligt tussen de 569 en 633 miljoen euro per jaar. Bereken de kans dat de besparing bij een stijgend opleidingspeil meer is dan 598 miljoen euro per jaar. Bereken de besparing X in miljoen euro per jaar waarvoor geldt dat met een kans van 87% minder wordt bespaard dan X miljoen euro per jaar.
Hoger opgeleiden zijn bijvoorbeeld gezonder, waardoor de kosten voor de gezondheidszorg dalen. Die “gezondheidswinst” is tussen de 5 en 12 miljard euro per jaar. Neem aan dat de gezondheidswinst normaal verdeeld is met een verwachting van 8,5 miljard euro per jaar en bijbehorende standaarddeviatie van 0,8 miljard euro per jaar. d)
Bereken de miljard euro per jaar X als gegeven is dat met kans 0,72 de gezondheidswinst tussen de 8,5-X en 8,5+X miljard euro per jaar ligt.
Neem aan dat de gezondheidswinst normaal verdeeld is met een standaarddeviatie van 0,8 miljard euro per jaar. e)
Bereken de onbekende verwachting van de gezondheidswinst als verder gegeven is dat met kans van 65% de gezondheidswinst meer is dan 8,6 miljard euro per jaar.
Opgave 4 (10 punten) Op de terugkomdag van de vervolgstage wordt onder begeleiding “gecold” volgens de kritische incident methode. (C.O.L. betekent Collegiaal Ondersteunend Leren). Volgens deze methode brengt iedere stagiaire zijn probleem in en vervolgens kiest de groep één probleem waar verder over wordt gepraat. De col-groep van begeleider Jos Slapak bestaat uit 5 stagiaires, 3 wiskunde en 2 scheikunde. a) b)
Bereken het aantal manieren waarop de problemen worden ingebracht door de 5 stagiaires. Bereken het aantal manieren waarop de problemen worden ingebracht als we alleen rekening houden met het vak, wiskunde of scheikunde.
60 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016
Uit de groep van alle studenten van de vervolgstage, 45 studenten uit het cluster MCM, 62 studenten uit het cluster MVT en 33 studenten uit het cluster Exact wordt een afvaardiging van 10 studenten gekozen die de terugkomdag gaan evalueren met het management. c)
Bereken het aantal manieren waarop de afvaardiging bestaat uit 3 studenten uit het cluster MCM, 4 studenten uit het cluster MVT en tot slot 3 studenten uit het cluster Exact.
Opgave 5 (10 punten) Bij een autoverhuurbedrijf zijn 5 auto’s voor de verhuur beschikbaar. Auto’s worden steeds voor 1 dag verhuurd. Op basis van ervaringen uit het verleden heeft men een schatting gemaakt van het aantal verhuurde auto’s tijdens 1 dag en de kansen daarop, zie onderstaande tabel; Aantal verhuurde auto’s tijdens 1 dag Kans daarop
0
1
2
3
4
5
0,1
0,2
0,25
0,3
0,1
0,05
We nemen aan dat de kansen daarop voor elke dag in de week hetzelfde zijn. Ook maken we de aanname dat het aantal verhuurde auto’s op een dag onafhankelijk is van het aantal verhuurde auto’s op de dag ervoor. a) b) c)
Waarom is die aanname van onafhankelijkheid nodig? Bereken de kans dat er twee dagen achter elkaar minstens 2 auto’s worden verhuurd. Bereken de kans dat er drie dagen achter elkaar in totaal precies 2 auto’s worden verhuurd.
Opgave 6 (15 punten) Gelezen in Intermediair, nr 49, 4 december 2003 Studenten vrezen arbeidsmarkt Eerst nog lekker op vakantie, of een jaartje studeren in het buitenland. Studenten talmen met hun toetreden op de arbeidsmarkt. Ze verwachten zeker geen gespreid bedje als ze binnenkort aan de slag willen. Van de toekomstige academici ziet 58% de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig, bij HBOers is dat zelfs 65%. Bron: Intermediair imago onderzoek i.s.m. werving en selectiebureau KPMG Ebbinge. Neem aan dat we steeds te maken hebben met een binomiale kansverdeling. a) b) c) d)
Bereken de kans dat precies 9 van de 20 academici de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig ziet. Bereken de kans dat minstens 17 van de 26 academici de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig ziet. Bereken het verwachte aantal HBOers de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig ziet van de 110. Bereken de kans dat meer dan 22 en hoogstens 31 van de 43 HBOers de arbeidsmarkt als ongunstig tot zeer ongunstig ziet.
61 Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Toelatingstoets 21+ Studiejaar 2015-2016