Position paper Belastingdienst Onderstaande informatie van de Belastingdienst is ontleend aan een (interne) strategische verkenning (Belastingdienst, oktober 2009) en aan de Evaluatie Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR (EIM, december 2007) aangevuld met recente gegevens. Definitie zzp'er en omvang groep zzp- ers De Belastingdienst hanteert de volgende definitie: 'Een zzp'er is een ondernemer (entiteit) voor de inkomensheffing (IH) zonder personeel of een rechtspersoon met één werknemer die tevens directeur-grootaandeelhouder (digra) is'. Voor deze verkenning is gebruik gemaakt van verschillende in- en externe bronnen. De doelgroep zzp volgens de bovenstaande definitie omvat momenteel 772.847 entiteiten. De ontwikkeling van het aantal zzp-entiteiten die behoren tot het MKB is als volgt: 2007
2008
2009
Zzp
691.254
722.528
772.847
Ondernemers met personeel
245.502
270.199
274.534
Totaal
936.756
992.727
1.047.381
In 2008 is het aantal zzp'ers met 4,5% toegenomen en in 2009 met 7%. Binnen het MKB zijn bijna 3 op de 4 ondernemers zzp'ers. Waarom en wanneer wordt iemand zzp'er? De persoonlijke motieven om voor het zzp-schap te kiezen, zijn verschillend van aard. Het gaat om motieven als: de behoefte om zelf de inhoud van de arbeidsrelatie vorm te geven; de behoefte om werktijden flexibel in te delen; de behoefte om vakmanschap tot uiting te kunnen brengen. Het gaat hier in de eerste plaats om pull -factoren: positief georiënteerde beweegredenen die mensen naar een bepaalde gewenste toestand of situatie toetrekken. Vrijheid en autonomie lijken hierbij de belangrijkste achterliggende waarden te zijn. Zzp'ers maken graag zelf uit waar, wanneer en voor wie ze werken. Financiële motieven lijken een ondergeschikte rol te spelen. Het gaat eerder om het psychologische motief van zelfrealisatie. De opkomst van de zzp'ers lijkt verder samen te hangen met een aantal maatschappelijke trends als flexibilisering en individualisering van de samenleving. Meer specifiek is arbeid flexibeler geworden en eerder aan veranderingen onderhevig. De individualisering van arbeid hangt samen met het gegeven dat meer mensen de vrijheid willen om arbeid naar eigen inzicht in te richten en aan te passen aan persoonlijke omstandigheden. Behalve flexibilisering en individualisering is er een positiever imago en is meer waardering ontstaan voor het ondernemerschap. De negatieve beeldvorming die eerder bestond (beunhazerij, schijnconstructies) heeft plaats gemaakt voor een positiever beeld: de zelfstandige ondernemer als belangrijke pijler van de economie. Mensen worden zzp'er vanuit verschillende uitgangssituaties Loondienst
71%
Uitkering
9%
Huisman/huisvrouw
6%
Na het volgen van een opleiding
4%
Met VUT / pensioen (AOW)
1%
Anders
8%
Starters Het aantal starters in Nederland is de afgelopen jaren flink gestegen. Vergeleken met Europese en andere landen valt het volgende op: 1.
Het aantal mensen dat ondernemerschap ambieert, blijft in Nederland in internationaal perspectief achter. Wanneer eenmaal de stap van ambitie naar uitvoering wordt genomen, valt Nederland positief op. Het aandeel dat echt bezig is een bedrijf te starten, is vrij hoog. Kort gezegd: wie het ondernemerschap ambieert, doet het vaak ook in Nederland.
2.
Informatie voor starters wordt vooral door KvK s verstrekt. Dit is (internationaal gezien) op goed niveau.
3.
De beschikbaarheid van financiering voor starters in Nederland is niet slecht.
4.
Ongunstige voorwaarden (pensioenbreuk, WW, uitkeringsrecht, etc.) om over te stappen van loondienst naar zelfstandig ondernemerschap zijn in Nederland nog steeds aanwezig, in veel andere landen is dat beter geregeld.
Onderverdeling naar levensduur onderneming zzp- ers Zzp met omzet <
5.000
2007
2008
2009
Starters
76.001
84.507
82.247
Levensduur tussen 3 en 10 jaar
98.290
100.742
94.458
Levensduur langer dan 10 jaar
144.452
146.088
129.142
Totaal
318.743
331.337
305.847
2007
2008
2009
Zzp met omzet >
5.000
Starters
64.053
74.656
111.789
Levensduur tussen 3 en 10 jaar
119.422
116.559
138.338
Levensduur langer dan 10 jaar
189.036
199.976
216.873
Totaal
372.511
391.191
467.000
Schijnzelfstandigheid Er is sprake van een bepaalde groep schijnzelfstandigen. De omvang hiervan is nog niet nader bepaald, maar in vergelijking tot het aantal zzp'ers zal deze naar verwachting klein zijn. Feitelijk is hierbij geen sprake van zelfstandig ondernemerschap maar van een werknemersrelatie tussen de bewuste arbeidskracht en de bemiddelaar. Schijn-zzp-ers komen voor in alle bedrijfstakken waar sprake is van laaggeschoold werk, over het algemeen handenarbeid. Vaak wordt dat werk uitgevoerd onder moeilijke omstandigheden en op onregelmatige tijdstippen. Daarnaast komt het risico ook in de bouw voor bij hoger geschoold personeel. Vanuit het verleden is onder meer de Polenconstructie bekend, waarbij de werknemer een kleine zelfstandige is die de oogst opkoopt en kant-en-klaar weer aflevert. Zo hoeven er geen sociale lasten en premies te worden afgedragen. Verder is bekend dat met name personen uit Oost- Europese landen (bijvoorbeeld Bulgarije en Roemenië) naar Nederland komen en na aankomst in Nederland vrijwel direct een onderneming starten en een VAR-WUO aanvragen. Tussenpersonen (zowel Nederlanders als buitenlanders) spelen vaak een rol bij dergelijke zzp-constructies. Onder begeleiding van een dergelijke bemiddelaar/adviseur laten deze buitenlandse werknemers zich inschrijven als ondernemer met een fictief/verdacht binnenlands vestigingsadres. De tussenpersonen zijn ermee bekend dat op het internet voorbeelden staan over hoe het aanvraagformulier moet worden ingevuld teneinde een VAR te krijgen. De zzp-vorm dient ook als alternatief voor de bemiddelaar (werkgever) om arbeidsmarktregulerende bepalingen (WAV en WML) te omzeilen. Het risico dat de Belastingdienst
2
bij schijn-zzp-ers loopt is dat door of namens de schijn-zzp er of diens bemiddelaar geen of te weinig loonheffing en omzetbelasting worden afgedragen en dat mogelijk ten onrechte toeslagen worden verstrekt. Knelpunten die door zzp- ers worden aangevoerd De grootste groep zzp'ers kiest voor het zzp-schap vanuit de behoefte aan vrijheid en autonomie. Deze groep bewust zelfstandigen heeft geen behoefte aan regeldruk en bemoeienis vanuit de overheid. Als er al regels en procedures zijn, is er behoefte aan (meer) duidelijkheid en vereenvoudiging. Dit blijkt onder meer uit de klachten en bronnen van ergernis die vanuit belangenorganisaties voor zzp'ers naar boven komen drijven. Zo heeft FNV Zelfstandigen in het voorjaar van 2008 een top 10 van hinderlijke regels voor zelfstandigen aan staatssecretaris De Jager overhandigd. Deze top 10 laat de volgende klachten zien: 1.
VAR: minimum aantal opdrachtgevers verminderen
2.
Urencriterium voor de zelfstandigenaftrek naar rato
3.
Wijzigen voorwaarden voor werkruimte aan huis
4.
Eigen regels voor privégebruik auto
5.
Aanbesteding toegankelijk maken voor zelfstandigen
6.
VAR: verlenging geldigheidsduur
7.
Verlaagd BTW-tarief voor meer diensten
8.
Rentevergoeding over betaalde belastingvoorschotten
9.
Toegankelijke en betaalbare AOV
10.
Stimuleren van een betere belastingsmoraal
Op basis hiervan heeft het ministerie van Economische Zaken een actieplan Zzp'ers zonder hinderlijke regels gepresenteerd. De Regiegroep regeldruk is hiermee aan de slag gegaan samen met FNV Zelfstandigen, Platform Zelfstandige Ondernemers en de Vereniging van Zelfstandigen Zonder Personeel. Dit heeft op 22 januari 2009 geleid tot een rapport waarin de geïnventariseerde knelpunten (gebaseerd op de top 10) zijn beschreven en oplossingen zijn vastgesteld (input voor Belastingplan 2009 en 2010). Aantal afgegeven VAR- verklaringen sterk toegenomen Hieronder is aangeven hoeveel VAR-verklaringen in de afgelopen jaren zijn verstrekt 1 en hoe de ontwikkeling daarin is geweest.
400.000 350.000 300.000 250.000 200.000 150.000 100.000 50.000 0 2004
2005
2006
2007
2008
Verstrekte VAR-verklaringen
1
Minder dan 3% van de aanvragen is in 2009 afgewezen.
3
2009
Tw e e d e r d e v a n d e a a n v r a g e n w or d t a ls V AR- W U O b e oor d e e ld In 2006 betrof tweederde van de afgegeven VAR s een verklaring dat de aanvrager winst uit onderneming geniet (VAR-WUO). Nog eens 7% van de afgegeven VAR s betrof een beschikking waarbij de Belastingdienst oordeelde dat de aanvrager als directeurgrootaandeelhouder moet worden gezien. Deze werkt voor rekening en risico van de vennootschap waarin de opdrachtnemer een aanmerkelijk belang heeft (VAR-DGA). Bij een totaal aantal afgegeven VAR s van 223.405 betekent dat, dat voor 165.475 aanvragen de werkzaamheden door de Belastingdienst als ondernemerswerkzaamheden worden beoordeeld. Opdrachtgevers die opdrachtnemers met deze typen VAR inhuren, hebben de zekerheid dat zij in die arbeidsrelaties geen loon- en premieheffing hoeven af te dragen. Ook lopen zij geen risico om achteraf met naheffingen te worden geconfronteerd. De verdeling van de beschikkingen over de verschillende typen VAR s is nauwelijks veranderd tussen 2004 en 2006. Ten opzichte van 2004 is het aandeel afgegeven verklaringen VARLoon in lichte mate toegenomen (van 1 naar 3%) en het aandeel afgegeven verklaringen VAR-ROW afgenomen (van 27 naar 23%). De verdeling in 2005 is bijna identiek aan die van 2006. Criteria bij winst nader bekeken De Belastingdienst beoordeelt of sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid dat deelneemt aan het maatschappelijk verkeer met het oog op het behalen van winst die ook redelijkerwijs te verwachten moet zijn . Dan gaat het vooral om een combinatie van de volgende aspecten: 1.
De omvang van investeringen in goederen (apparatuur, huisvesting, etc.).
2.
Het financiële risico dat men loopt. Is men afhankelijk van opdrachten of is er sprake van een gegarandeerd inkomen door de opdrachtgever (bijv. loondoorbetaling bij ziekte).
3.
De omvang van de winst in relatie tot het totale inkomen.
4.
De duurzaamheid en omvang van de werkzaamheden.
5.
De hoogte van de omzet.
6.
De hoeveelheid tijd die gemoeid is met het werk.
7.
Het aantal opdrachtgevers.
8.
De aanwezigheid van een debiteurenrisico (de kans dat een factuur niet betaald wordt).
9.
De wijze waarop men naar buiten treedt. Presenteert men zich als ondernemer? Maakt men reclame voor de onderneming? Is men duidelijk beschikbaar voor opdrachten?
Het gewicht van de factoren wordt in zijn onderlinge samenhang gewogen. Zo kunnen vrijeberoepsbeoefenaren geringe investeringen doen en toch in aanmerking komen voor een VAR-WUO of VAR-DGA. Eigen-rijders (vrachtwagenchauffeurs met een eigen vrachtwagen) kunnen bijvoorbeeld voor één opdrachtgever werken en toch worden aangemerkt als ondernemer vanwege de grote omvang van hun investering en het debiteurenrisico dat zij lopen. In de praktijk hanteert de Belastingdienst echter een aantal vuistregels (waarvan regelmatig wordt afgeweken, afhankelijk van de specifieke situatie): er moet in het desbetreffende kalenderjaar sprake zijn van minimaal 3 opdrachtgevers; er mag geen sprake zijn van een gezagsverhouding (van doorslaggevend belang); men moet zich aan de buitenwereld als ondernemer presenteren;
4
er moet sprake zijn van een winstoogmerk, dat wil zeggen op de lange termijn een positief resultaat. Vier op de vijf VAR- aanvragers hebben opdrachtgevers die een VAR eisen Gevraagd naar de relatie tussen de nieuwe VAR en het verwerven van opdrachtgevers komt een opvallend resultaat voor het voetlicht. Maar liefst 80% van de VAR-aanvragers geeft aan dat hun opdrachtgevers eisen dat zij over een VAR beschikken. 16% van de respondenten zegt door de VAR nieuwe stijl makkelijker opdrachtgevers te krijgen. Dat komt overeen met het beeld dat volgt uit de gesprekken met opdrachtgevers: praktisch allemaal geven deze aan dat ZZP-ers een VAR moeten overleggen. Zonder VAR gaan zij niet over tot het verstrekken van de opdracht. Anderen hebben in het verleden een contract opgesteld. Een enkeling geeft aan dat de ZZP-er bekend is en dat het ontbreken van een VAR nooit tot problemen heeft geleid. Opdrachtnemers ervaren het bezit van een VAR derhalve als noodzakelijke voorwaarde voor het verwerven van opdrachtgevers, maar het bezit levert voor het grootste deel onder hen niet meer opdrachtgevers op dan voorheen. Uit de open antwoorden blijkt dat veel respondenten de VAR-wetgeving onnodige administratieve rompslomp vinden. Zij zien de door de wetgever beoogde voordelen niet terug in de vorm van het makkelijker krijgen van opdrachtgevers.
Gedachten over toekomst VAR In het kader van het project arbeidsrelaties wordt gedacht wordt over het verder vereenvoudigen van het huidige systeem van de VAR verklaring. Bij het vereenvoudigen van de VAR gaat de voorkeur uit naar een VAR die uitsluitend betrekking heeft op inhouding respectievelijk niet-inhouding. Dit sluit aan op de behoefte uit de praktijk dat opdrachtgevers en opdrachtnemers eigenlijk alleen maar willen weten of loonbelasting / premie werknemersverzekeringen moeten worden ingehouden. Zij worden in die zin bediend door alleen dát in de verklaring arbeidsrelatie uit te spreken. De belastingdienst reikt in dat geval alleen nog een VAR-niet-inhouding uit. Als niet aan de voorwaarden voor deze VAR wordt voldaan, wordt geen VAR uitgereikt. Iedere VAR biedt in dit geval dezelfde rechtszekerheid voor de opdrachtgever, inhouding kan achterwege blijven. Als de opdrachtnemer geen VAR kan overleggen, zal de opdrachtgever zijn
eventuele
inhoudingsplicht moeten beoordelen aan de hand van de feiten en
omstandigheden van de arbeidsrelatie. De VAR-niet-inhouding zal in vergelijkbare gevallen worden uitgereikt als de gevallen waarin nu de VAR WUO en VAR DGA worden uitgereikt. De nu bestaande verklaringen komen daarmee te vervallen.
5