Er is toenemende zorg dat kinderen te weinig bewegen. Dit geldt voor alle westerse landen. In Nederland voldeed in 2006 slechts 32 % van de kinderen tussen 4 en 11 jaar aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. (één uur per dag bewegen waarbij twee keer per week gericht op verbeteren van fitheid). Steeds meer kinderen bewegen te weinig. Dit heeft niet alleen tot gevolg dat overgewicht bij kinderen steeds vaker voorkomt, ook worden steeds meer kinderen gesignaleerd met een achterstand in de ontwikkeling van de motoriek. In een uitgave uit 1961 van de alom bekende Dr. Bladergroen stond : ‘ In onze moderne maatschappij kristalliseren de moeilijkheden zich in allerlei probleemstellingen, die we als volgt samen willen vatten.:
Het kind speelt anders dan vroeger en minder. Dit komt doordat er minder tijd is voor het kind en de omgang met het kind anders wordt. Het kind heeft minder speelruimte en het kind heeft ander speelgoed.
Het kind moet in de school zo snel mogelijk abstract leren denken. Als het kind hier nog niet aan toe is zou het beter af zijn in een speelleerklas.
Om problemen te voorkomen zou een betere integratie moeten worden nagestreefd tussen lichamelijke en verstandelijke opvoeding. Tussen hand en verstand, tussen waarnemen en denken. ‘ In 1961 hadden de meeste gezinnen nog geen t.v. in huis!! Het laat zich raden hoe de probleemstellingen tegenwoordig zijn. De eerste zeven jaar van het leven van een kind staat de hele ontwikkeling in het teken van de motoriek. Hierna komt er een periode waar ook de ontwikkeling van het denken een grote vlucht neemt. Het is dus niet voor niks dat juist op die leeftijd het ‘echte leren’ gaat beginnen.
In de periode van de basisschool leert
het kind, als het goed is, ook voortdurend nieuwe motorische vaardigheden
1
vanuit de basisontwikkeling van de eerste zeven jaar, die dus geheel in het teken staat van de motoriek. De beweegmogelijkheden van kinderen zijn de laatste jaren sterk afgenomen. Enige redenen hiervoor zijn:
kinderen worden vaker vervoerd met de auto en in de wandelwagen.
baby’s zitten voor het gemak veel in wipstoeltjes of in de maxi cosi.
er is steeds minder veilige speelruimte (waaronder vrije natuur) in de bebouwde omgeving.
kinderen spelen steeds minder buiten.
televisie kijken en de opkomst van de computer werkt stil zitten in de hand.
door tijdgebrek (van ouders) hebben kinderen minder tijd om (buiten) te spelen.
er is bij veel mensen te weinig kennis over het belang van bewegen.
De motorische ontwikkeling is niet alleen belangrijk voor ‘motorische vaardigheden’, maar ook voor de emotionele en cognitieve ontwikkeling. De basis voor de cognitieve en sociale ontwikkeling wordt in de peuter- en kleuterleeftijd gelegd. Vanaf de geboorte heeft het kind een enorm doorzettingsvermogen om bepaalde fysieke dingen voor elkaar te krijgen. Het kind wil rollen, kruipen, staan, lopen enz. We kennen allemaal de volhardendheid waarmee een baby dit alles blijft proberen. Tot en met de kleutertijd wil het kind oneindig bewegen en bijna alle energie gebruiken voor de beweging. Omdat het kind zelf graag wil bewegen, denken we al snel, dat het wel losloopt met de peuter. Maar juist doordat het kind steeds minder gelegenheid krijgt tot bewegen, kunnen er veel problemen ontstaan, die op latere leeftijd een rol blijven spelen. Door te kijken naar de ontwikkeling van de hersenen kunnen we begrijpelijk maken waarom de bewegingservaring zo belangrijk is. Bij het hele jonge kind begint eigenlijk alles met de zintuigen. Er komt een prikkel via een zintuig binnen. Die prikkel wordt geregistreerd in de hersenen en via de hersenbanen en zenuwbanen wordt er een sein aan de spieren gegeven om iets te doen. Een klein kind heeft nog niet zoveel van die hersenbanen. Er is nog een klein wegennet.
2
Ook gaat de reactie nog niet zo snel. De wegen zijn nog zandpaden. Door nu de bewegingen veel te maken,worden ze ingeslepen en wordt de weg een snelweg. Door veel verschillende bewegingen te maken, komen er veel onderlinge verbindingen en wordt het wegennet uitgebreid. Dit wegennet is hetzelfde net wat gebruikt wordt voor het leren. Een goede motorische ontwikkeling, waarbij veel bewogen is, is dus een gunstig uitgangspunt voor een goede leerontwikkeling. Ook hier is natuurlijk weer sprake van een gemiddelde. Je kunt niet zeggen dat je bijv. een oefening tien keer moet doen om een verbinding te krijgen. Wel kun je stellen dat oefenen altijd zin heeft.
Geboorte
3 maanden
15 maanden
2 jaar
Uit bovenstaande blijkt dat er dus veel variëteit moet zijn in het bewegen. Als je heel vaak met een bal gooit, dan kun je daar heel goed in worden. Dit zegt echter niks over bijv. je touwtje springen. Training van de ene vaardigheid komt de andere niet ten goede. Er is wel sprake van een zekere aanleg maar oefening is zeker zo belangrijk. Matige aanleg en veel oefenen kan dus eenzelfde resultaat geven als veel aanleg en weinig oefenen. Weinig aanleg en weinig oefenen leidt al snel tot een achterstand. Nu is het in principe zo dat een kind zelf graag dat opzoekt waar hij moeite mee heeft en zo zorg draagt voor zijn eigen ontwikkeling. Dit is al vanaf de babytijd te zien. Het kind oefent zichzelf door eindeloze herhaling. We hebben gezien dat dit
3
ook nodig is om de hersenbanen in te slijpen. Ook probeert het kind alles uit en verzint het iedere keer iets nieuws. Ook dit is nodig voor de ontwikkeling van de variëteit. Er kunnen echter momenten zijn, waarop het kind angst krijgt voor dat wat hij niet kan en dat dus dan uit de weg gaat. Op zo’n moment is het belangrijk dat een volwassene het kind helpt om over zijn angst heen te komen. Gebeurt dit niet, dan zal het kind op dat gebied zich niet verder ontwikkelen en kan er op een deelgebied een achterstand ontstaan. Dat heeft dan ook direct consequenties voor de sociale ontwikkeling. Ook het feit dat kinderen steeds minder gelegenheid hebben tot bewegen beperkt de mogelijkheid van herhaling van bewegingen. Bij de ontwikkeling van het willekeurig bewegen zijn een aantal fasen te onderscheiden, die vloeiend in elkaar overlopen. 1. Reflexen (0-1 jaar) De eerste bewegingen die een baby maakt zijn reflexbewegingen. Ze worden niet doelbewust gemaakt maar ze volgen op een prikkel die binnenkomt via de zintuigen. Iets van buitenaf zorgt dus voor de beweging. De reflexen moeten geïnhibeerd worden. Dat betekent dat er controle over komt. Echt verdwijnen doen ze niet, maar ze zijn normaal gesproken niet meer zichtbaar. Ze moeten vervangen worden door willekeurige bewegingen. Dit gebeurt doordat het kind met nieuwe bewegingen probeert de reflex onder controle te krijgen. Soms is dit niet het geval. Er kan nog een rest van de reflex aanwezig blijven, door wat voor oorzaak dan ook. Soms blijft dat restant een heel leven lang aanwezig. En dat kan bijzonder nadelig werken op de ontwikkeling. Kinderen waarbij reflexen nog lang bestaan hebben moeite met de controle over hun lichaam, omdat het lichaam steeds iets doet, wat ze niet willen. Ook beïnvloeden de reflexen de functie van de zintuigen. Er kan overgevoeligheid of juist ondergevoeligheid ontstaan. Het hele proces van het aanleren van bewegingen wordt verstoord. In het kort een paar reflexen: De voetzoolreflex. Grijpreactie van de voeten Door op de bal van de voet te drukken, kromt het kind de tenen. Bestaat deze reflex nog tegen de tijd dat het kind gaat lopen, dan heeft het kind hier last van…
4
Hij zet de voeten naar binnen om de druk op de bal te vermijden. Het kind kan deze reflex onder controle krijgen door veel op blote voeten te laten lopen en de tastzin van de voeten te prikkelen. Babinskyreflex Als je bij een kind over de buitenkant van de voet van de kleine teen naar de hiel strijkt, heft het kind de grote teen en spreidt het de tenen. Is deze reflex niet weg dan kan er geen afwikkeling van de voet plaatsvinden. Deze kinderen hebben vaak moeite met het stoppen van de beweging. Rennen dus vaak door op het moment dat ze moeten stoppen. Ook het evenwicht ontwikkelt zich moeilijker. Als een kind later veel stil moet zitten en het gaat net schrijven ontstaat er bij extra druk op de voeten schuifelen van de voetjes. Om deze reflexen een handje te helpen bij het verdwijnen kun je voelspelletjes doen met de voeten Bijv. loop over een touw Op blote voeten lopen Spelletje..lopen, lopen, lopen, stop. Wie niet lopen wil, wie niet lopen wil, wie niet lopen wil, sta stil. De asymmetrische tonische nekreflex ATNR Rond de vier en halve maand in zwangerschap ontstaat deze reflex. Het is het moment dat de moeder het kind voor het eerst voelt schoppen. De asymmetrische tonische nekreflex is het begin van de ooghand coördinatie: de baby ligt op de rug en strekt een arm, waarbij de ogen zich op de hand richten. Een kind waarbij de asymmetrische tonische nekreflex niet geheel uitontwikkeld is, maar nog in restantvorm aanwezig blijft er last van ondervinden. Bij het kruipen is het lastig. Het kind valt bij het draaien van het hoofd. Als dit kind moet gaan leren schrijven en daarbij met de ogen naar de schrijfhand kijkt zal deze de neiging hebben te willen strekken. Probeer dan meer eens een goed handschrift te ontwikkelen! Kinderen die nog last hebben van resten van deze reflex hebben een hekel aan met bestek eten, fietsen, schrijven, gymmen en hebben vaak ruzie met vriendjes omdat ze stoten en anderen ongecontroleerd aanraken. Kinderen kunnen deze reflex leren onderdrukken door iets met twee handen te dragen (bijv. een blad met kopjes) en dan bewegingen maken met het hoofd. Symmetrische tonische Nekreflex
5
Deze reflex ontstaat 6-8 maanden na de geboorte en moet rond de tien maanden geïnhibeerd zijn. Reflex zorgt ervoor dat de baby omhoog komt. Het kind kan zitten in de ‘katpositie’. Hoofd omlaag—buigen van de armen, billen de lucht in. hoofd omhoog – strekken van de armen op de benen zitten. Dit is het begin van het ontdekken van onder en boven. Deze reflex moet verdwijnen, anders gaat het kind niet kruipen!! Juist dit kruipen is heel belangrijk voor het onderdrukken van alle reflexen, het overwinnen van de angst voor de grond en voor het stimuleren van de hersenbalkfunctie door het maken van kruisbewegingen. Kinderen, die nog last hebben van deze reflex, gaan op een of beide benen zitten of in de stoel hangen met benen gestrekt. Ze kunnen moeite hebben met woorden overschrijven van het bord. Kinderen kunnen niet focussen, liggen met het hoofd op tafel, doen zich onhandig voor of struikelen over hun eigen voeten. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat kinderen met ADHD vaak over restverschijnselen van reflexen blijken te beschikken. Alleen al het woord reflex zegt dat het kind hier weinig aan kan doen. Zolang het de reflex niet onder controle heeft, kan het kind niet anders. Deze reflexbewegingen spelen normaal alleen een rol in het eerste jaar van de ontwikkeling van het kind. Loopt er iets in deze ontwikkeling echter anders, dan kan dit het hele leven van een kind een grote rol blijven spelen. Natuurlijk is gespecialiseerde hulp soms aangewezen, maar voor deze kinderen zijn alle ‘normale’ motorische spelletjes oefenmomenten, die gunstig kunnen zijn voor hun ontwikkeling, mits ze in een veilige situatie kunnen oefenen. School is hiervoor een uitstekende omgeving. De leerkracht kan veiligheid bieden, niet alleen om ongelukken te voorkomen maar ook om faalangst te overwinnen en sociale bescherming te bieden. Willekeurig bewegen Vanuit het reflexmatig bewegen gaat een kind steeds meer willekeurig bewegen. Vanuit de reflexen waarbij de beweging onwillekeurig beweegt, ontstaat het willekeurig bewegen vanaf drie maanden. Het eerste jaar staat in het teken van de reflexen maar er loopt parallel een ontwikkeling van het willekeurig bewegen. 2. slurffase (2-3 jaar)
6
Na een jaar komt het kind in de zogeheten slurffase. Als aan de ene kant de spieren samentrekken, ontspannen ze aan de andere kant. Een peuter pakt in ene hand een blokje. Als hij nu met andere hand ook een blokje pakt, laat hij het eerste weer vallen. In deze fase leert het kind wat onder en boven is. Het gaat zich oprichten en leert op dat moment de grond kennen. Kruipen is een alternerende beweging. Kruipen is heel belangrijk. Het kind wordt getraind in het omhoog houden van het hoofd en het fixeren van de ogen. Het kind richt zijn ogen daarop waar het naartoe wil. De parachutereacties worden getraind. Het kind leert zich opvangen als het valt. Als kind meteen zou gaan staan, valt het te hard. Zulke kinderen kunnen angst en hoogtevrees ontwikkelen. Ze komen dus op het schoolplein in een isolement te staan omdat ze niet mee spelen. Ze vallen er niet alleen buiten maar mijden tegelijkertijd alle oefenmomenten. Lopen en kruipen zijn alternerende bewegingen, waarbij li en re elkaar afwisselen en die zich in de slurffase ontwikkelen . In deze periode gaat het kind ook woordjes en korte zinnetjes zeggen. Dit loopt parallel met de motorische ontwikkeling. Vaak hebben kinderen met een slappe motoriek ook een slappe mondmotoriek, waardoor het spreken niet goed op gang komt. Deze kinderen staan meestal letterlijk niet stevig in het leven. Het is niet goed als het kind gestimuleerd wordt tot lopen, terwijl het hier nog niet aan toe is, met bijvoorbeeld een looprekje. Hierdoor slaan kinderen de fase van het ontwikkelen van de parachutereacties over en worden angstig. Door de parachutereactie leert het kind zich op te vangen als het valt.
Ook het overwinnen van de ruimte, het je eigen maken van onder en boven wordt overgeslagen, waardoor deze begrippen niet in de beleving van het kind doordringen. Als een kind op latere leeftijd nog beweegt vanuit de slurffase zie je bijvoorbeeld bij het gooien dat het kind een bal altijd schuin weggooit. Als de ene hand iets
7
vastpakt, zie je dat de andere hand zich strekt. Maar het bewegen vanuit de slurffase heeft ook tot gevolg dat het kind moeite heeft met luisteren. Het kind is met het hele lijf met de beweging bezig. Het imiteert bewegingen. In deze fase kan het kind nog niet oorzaak en gevolg van zijn handelen aan elkaar koppelen. Het kind luistert niet naar je in het spel. Het kan ook niet van de knopjes van de video afblijven. Deze dingen zie je terug bij oudere kinderen die nog in de slurffase handelen. Het kind krijgt dan vaak te horen dat hij vervelend is en niet luistert, terwijl dat, zoals meestal het geval, geen onwil maar onmacht is. 3. Symmetrisch bewegen (4 – 5 jaar) De volgende stap is de fase van de symmetrie. De peuter, maar ook de kleuter zitten nog volop in de symmetrie fase. Ze voelen nog geen onderscheid tussen li en re. Het schrijven van li naar re is voor hen niet anders dan schrijven van re naar li. Een bal gooien doet het kind met het hele lijf en daarbij staat het op de tenen. Een beker pakt hij met twee handen vast. In de symmetrische fase leert het kind li en re door eerst het geheel te omvatten. Dat het li en re omdraait is normaal. Maar het kind verkent in deze fase de drie dimensionale ruimte. Eerst ontdekt het kind de voor en achterkant van zichzelf , dan in de ruimte en dan t.o.v. anderen. Ook het gezicht en vooral de mond gaat meebewegen. Het gaat reageren op de omgeving. Het symmetrisch bewegen kunnen wij allemaal nog goed. Wij kunnen bijvoorbeeld goed met twee handen tegelijk onze naam schrijven in de lucht, waarbij de li hand de naam in spiegelschrift schrijft. Moeten we alleen met de li hand de naam in spiegelschrift schrijven zonder dat re meedoet dan is dit een hele moeilijk opgave. Lopen en in je handen klappen is alternerend en symmetrisch. Als je deze oefening doet, moet de normale fysiologische slurf meebeweging worden geïnhibeerd. Bij deze oefening doen we dus een beroep op de mogelijkheid om het slurfbewegingspatroon van de benen te dissociëren van het symmetrisch bewegingspatroon van de armen. Dit kan voor sommige kinderen dus heel moeilijk zijn. In de tekeningen van het kind is vaak te zien dat het zich in de symmetriefase bevindt.
8
tekening van kind uit symmetriefase In de symmetriefase komt ook de gezichtsmotoriek van het kind tot ontwikkeling. Als het kind zelf gevoeld heeft wat het daarmee kan, begrijpt het ook anderen. Het herkennen van emoties, gezichtsuitdrukkingen en stemgeluid is dus nu mogelijk. Hieruit blijkt weer dat het beleven van de beweging een noodzakelijke ervaring is. De gezichtsmotoriek komt tot ontwikkeling en het kind gaat ontdekken wat wel en niet mag. In deze fase ontstaat het eigen ‘ik’ van het kind. Het ontdekt wat het zonder vader en moeder kan en gaat contacten aan met leeftijdsgenoten. Het beleven van het lichaam in de ruimte speelt een grote rol bij het ontstaan van een IK- beleving.
Het is niet toevallig dat juist in deze
periode het kind vaak een periode heeft dat het op alles nee zegt. Het ervaart dat het op verschillende manieren kan reageren op de omgeving en dat het een eigen wil heeft. De meeste problemen ontstaan door een niet goed doorlopen symmetriefase. Juist in deze fase moet het kind veel verschillende bewegingsprikkels krijgen, zowel in de grote als in de kleine motoriek. Op school wordt in deze periode vaak al eenhandig gewerkt terwijl kinderen nog in de symmetriefase zitten. Dan probeert het kind soms de andere hand zelf uit te schakelen (bijv. door erop te gaan zitten). De volgende fase kan dan niet goed doorlopen worden, of je blijft symmetrische bijbewegingen zien. Laat je bijvoorbeeld een kind met de duim de andere vingers aantippen met één hand, dan zie je de andere hand meebewegen. Het spelletje ‘Papagaaitje leef je nog’ is een goede oefening om het kind te leren de middenlijn te doorkruisen. In de symmetriefase doet het kind alles aan de rechterkant re en aan de linkerkant li. Kan het de middenlijn nog niet doorkruisen, dan is het nog niet toe aan lateraliseren. Dan kan het kind dus
9
eigenlijk nog niet kiezen tussen li of re. Als het kind de symmetriefase goed doorlopen heeft, dan zie je geen onnodige meebewegingen meer. Laat je een kind vingertippen met een hand, dan doet de andere hand niet mee. 4. Lateralisatiefase (6-8 jaar) In deze fase kiest het kind tussen li of re. De andere hand krijgt een functie als steunhand. Dit is dus pas op zes- zeven jarige leeftijd.. Dus op kleuterschool is dit eigenlijk nog niet aan de orde. Vaak zie je wel dat kinderen al een voorkeur ontwikkelen, maar het is belangrijk dat kinderen in deze fase ook veel symmetrisch bewegen. Pincetgreep ontwikkelt zich in deze fase maar bijv. tekenen gaat nog vanuit de schouder omdat met name de fijne polsbeweging ontbreekt. Kind mag dus best tekenen maar met li en re en liefst met dikke potloden omdat de pengreep vaak nog niet voldoende ontwikkeld is en liefst veel grote patronen, die vanuit schouder gemaakt kunnen worden. In de lateralisatiefase ontstaan de verschillen tussen de li en re hersenhelft. Schoolslag en touwtje springen wordt nu mogelijk. Li en re bewegen hierbij symmetrisch maar onder en boven niet. Hierdoor is dit in de symmetriefase een te complexe beweging ( dus niet te vroeg beginnen met zwemles). Nu is het mogelijk voor een kind om met de benen spreid sluit te springen en op het moment dat hij de benen spreidt in de handen te klappen. Voor die tijd kon het kind alleen in de handen klappen op het moment dat het de benen sloot. 5. Dominantiefase ( vanaf 8 jaar) De eindfase van de neurologisch-motorische ontwikkeling is de dominantiefase. In deze fase is het mogelijk om allerlei complexe vaardigheden aan te leren, zoals jongleren maar ook bijv. autorijden. Het onafhankelijk van elkaar bewegen is dan mogelijk. Al dit soort bewegingen moeten aangeleerd worden en worden daarna geautomatiseerd. Drie aspecten van de ontwikkeling lopen als een soort rode draad deze hele periode mee:
Het ontstaan van balans
De ruimtelijke oriëntatie
Het ontstaan van ritme.
10
Balans Bij het oefenen van het evenwicht beginnen we met het oefenen van het bewaren van de balans van ons eigen lichaam in de ruimte. Het gaan staan is natuurlijk een grote oefening in het houden van balans. Kinderen, die slecht stil kunnen zitten, hebben vaak moeite met dit ‘statisch evenwicht’. Ze zijn als het ware voortdurend op zoek naar prikkels waardoor het vestibulaire systeem( het evenwichtsorgaan) geprikkeld wordt. Een zitbal geeft deze prikkels ( steeds kleine balansverstoringen) en daardoor is het kind beter in staat om te blijven zitten. Schommelen, duikelen, rollen enz. zijn belangrijke oefeningen voor het ontwikkelen van een goede balans. Het vestibulaire systeem wordt door deze spelletjes geprikkeld en het kind ontwikkelt een goed evenwicht. Een goed evenwicht geeft een kind zekerheid, niet alleen tijdens deze oefeningen. Een kind met een goede balans kan evenwichtig door het leven gaan. Ruimtelijke oriëntatie Ook hier beginnen we vanuit het kind zelf. We hebben gezien dat het besef van de dimensies onder en boven vnl. in de slurffase tot stand komen. Het besef van de li re dimensie ontstaat in de symmetrie en zo ook de voor achter dimensie. Het kind ontdekt eerst zichzelf , daarna zichzelf in de ruimte, daarna de verkleinde ruimte, met autootjes spelen, blokken enz., daarna abstract. Voor het leren schrijven moet deze hele ontwikkeling dus doorgemaakt zijn. Op papier schrijven en de instructies van de leerkracht volgen, is voor een heel groot deel ruimtelijke oriëntatie. Heeft een kind de ruimte boven en onder nog niet genoeg verkend, dan maakt het nog vergissingen tussen p en b (slurffase). Veel meer voorkomend is dat kinderen zich vergissen tussen d en b. Dit heeft te maken met de ruimtelijke oriëntatie li en rechts (symmetriefase)!!! Ritme Het ontstaan van ritmische beweging is ook heel belangrijk. Ritme en maat is belangrijk voor het lopen, rennen, schrijven, spreken en denken. In de tijd van de peuter wordt het gevoel voor ritme ontwikkeld door schommelen, wippen, zwaaien en rollen. Klap en stamp spelletjes en natuurlijk
11
muziek en dansen zijn uitstekende mogelijkheden om het ritmegevoel van het kind te ontwikkelen. Denken we aan de sociale ontwikkeling, dan ligt zeker in de eerste jaren de motorische ontwikkeling aan de basis van de sociale ontwikkeling. Sociaal kan het kind zich alleen ontwikkelen door sociale situaties tegen te komen en dus ‘ ín beweging te komen’ . Het laat zich raden dat dit voor de t.v. en computer niet gebeurt. Maar ook niet in een klas waar iedereen stilzit. De kinderen van tegenwoordig komen dus steeds minder oefenmomenten tegen. Niet alleen kijken ze meer tv, de gezinnen zijn ook kleiner geworden en het buiten spelen wordt om allerlei redenen steeds moeilijker. Er komen steeds meer kinderen die te weinig oefenmomenten tegenkomen en dus problemen krijgen. De school heeft lang de taak gehad om zorg te dragen voor de cognitieve ontwikkeling. Hoewel er allerlei ontwikkelingen zijn op gebied van het nieuwe leren, ligt nog steeds de nadruk sterk daarop. We zien dat er steeds meer toetsen moeten worden afgenomen, maar een motorische toets is nog altijd niet verplicht. Ik denk dat we er steeds meer naar toe moeten dat we ons op scholen richten op de totale ontwikkeling van het kind. We kunnen wel zeggen dat het een taak voor de ouders is, maar snijden ons dan ook in onze eigen vingers omdat we de basis overslaan en op het verkeerde punt instappen. Een voordeel is dat het helemaal niet zo ingewikkeld is om goed in beweging te komen. Kijken we naar alle ouderwetse spelletjes, dan zien we dat alle elementen die ik genoemd heb, daarin voorkomen. Alle kleuterspelletjes hebben symmetrische elementen, Touwtje springen is een prachtige symmetrische oefening, waarbij het ritme van groot belang is, waarbij met allerlei springversjes zowel de taal als het rekenen aan bod komen. Maar we hoeven het helemaal niet te zoeken in alleen de ouderwetse spelletjes. We kunnen van alles verzinnen. De kinderen kunnen het echter alleen leren door te doen en de tijd dat alle kinderen dat ‘vanzelf’ deden is voorbij. Net als bij zoveel zaken in de opvoeding geldt ook op het gebied van de motoriek dat ouders en leerkrachten een sterke voorbeeld functie hebben. Energiek bewegen en plezier hebben in bewegen, maakt dat ook het kind hier plezier aan beleeft.
12
Ook als een kind veel kan, is het belangrijk dat het veel beweegt. En vooral dat het niet al te snel gestimuleerd wordt tot dingen waar het nog niet aan toe is. Sportverenigingen zouden er goed aan doen nog niet te snel zich te richten op de vaardigheden, die voor hun sport belangrijk is, maar jonge kinderen een heel algemeen bewegingsaanbod te geven. Maar ook de school kan kinderen een betekenisvolle bewegingsomgeving bieden, waarmee ze kinderen voor het hele leven iets waardevols kan meegeven.
Chinees spreekwoord… Wat je leest, vergeet je Wat je ziet, onthoud je Wat je doet, begrijp je
Bianca Vet, Mariana Stenvers www.stichtingbalon.nl
13