(AB, blz. 6) 1 Wat waren de kenmerken van de levenswijze van jagers-verzamelaars? - Zij leefden in kleine groepen. - Zij leefden van het verzamelen van planten en vruchten, van de jacht en van de visvangst. - Zij verzamelden alleen maar voedsel voor korte tijd. In de meeste gevallen waren zij daar de hele dag mee bezig. - De groepen bleven zelden lang op dezelfde plek, want zij moesten verder trekken als er in de omgeving geen voedsel meer te vinden was. Zij leefden daarom in de open lucht, in grotten of in zeer eenvoudige hutten. - Alle groepen maakten gebruik van eenvoudige werktuigen, gemaakt van hout, stenen en botten. - Omdat de groepen klein waren, was er geen ingewikkelde organisatie nodig om de groep te besturen. - Op veel plaatsen zijn aanwijzingen gevonden (bijvoorbeeld beeldjes van moedergodinnen) dat zij de natuur door magie probeerden te beheersen. 9 Wie hadden in de nieuwe staten de meeste macht? Koningen en priesters 13 a Wat zijn de bekendste monumenten uit de Prehistorie in ons land? De hunebedden b En wat is van de cultuur in die tijd bekend? De hunebedbouwers gaven aan gestorvenen grafgeschenken mee voor in het hiernamaals. Ze waren landbouwers en bouwden lemen boerderijen, hanteerden houten en stenen werktuigen en maakten potten om hun voorraden in te bewaren. Hun samenleving was schriftloos. 21 Waarom vereerden de Egyptenaren hun farao als een god? De Egyptenaren schreven de overstroming van de Nijl toe aan de goden. Omdat de farao de waterhuishouding leidde, vereerden zij hem als een god. 22 Waarom hadden de priesters veel invloed? - Zij verzorgden de tempels en leidden de verering van de goden. - Zij bezaten rond de tempels veel grond. - Zij bestuurden hun bezittingen zelf. 23 Wie hadden in het oude Egypte veel macht? Hoge ambtenaren (de vizier, gouverneurs), generaals en priesters. 24 Waardoor gingen de Egyptenaren veel goden aanbidden? In het begin had bijna ieder dorp een eigen god. Toen Egypte steeds meer een eenheid werd, gingen de Egyptenaren goden van elkaar overnemen. 25 Schrijf in één zin op waarom de Egyptenaren sommige dieren heilig vonden. Sommige dieren hadden volgens de Egyptenaren heel bijzondere eigenschappen.
Blz 18-19 11 a Wat was er nieuw aan de manier van denken van Griekse onderzoekers? Nieuw in hun manier van denken was het voortdurend vragen en zoeken naar nieuwe kennis. Nieuw was ook het zoeken naar antwoorden in de natuur zelf en niet in de godsdienst. b Geef een voorbeeld van dit Grieks wetenschappelijk denken op het terrein van: geneeskunde, geschiedenis, filosofie. - Geneeskunde. Hippocrates zocht de verklaring voor het ziek zijn in de natuur zelf. Hij ging precies opschrijven hoe een ziekte bij iemand verliep. Zo probeerde hij erachter te komen hoe de ziekte ontstond en hoe die genezen kon worden. - Geschiedenis. Herodotus reisde veel en noteerde wat hij over het verleden van de mensen hoorde. Als hij verschillende verhalen over hetzelfde hoorde, schreef hij beide verhalen op. Hij gaf daarna zijn eigen mening over die verhalen. - Filosofie. Socrates probeerde al vragend erachter te komen hoe de wereld in elkaar zat en wat het beste was. Socrates meende dat mensen alleen slechte dingen deden, omdat 49
ze te weinig nadachten. Als de mensen wisten dat ze iets slechts deden, dan zouden zij het niet doen. Domheid was dus het grootste gevaar voor de mens. 14 a Wat waren de belangrijkste bouwwerken van de Grieken? Tempels en theaters 30 Op welke manier droegen de bestuursorganisatie, de taal en de romanisering bij tot de verbreiding van de Grieks-Romeinse cultuur? - De bestuursorganisatie De Romeinen verdeelden de veroverde gebieden in provincies. Elke provincie kreeg een Romeins bestuur met een gouverneur aan het hoofd. In iedere provincie werden Romeinse troepen gelegerd. Zo konden de Romeinen overal de Grieks-Romeinse cultuur verbreiden. - De taal In sommige provincies verdween de oorspronkelijke taal en werd vervangen door een vorm van de taal van de Romeinen, het Latijn. In het Latijn komen ook veel Griekse woorden voor. Via de taal verbreidde de Grieks-Romeinse cultuur zich snel. - De romanisering Iedereen kon in het Romeinse rijk het Romeinse burgerrecht krijgen. Veel inwoners van de provincies wilden Romeinse burger worden. Daarvoor moesten zij bewijzen dat ze geromaniseerd waren. 32 a Noem de belangrijkste kenmerken van de joodse godsdienst. - Andere volken vereerden veel goden, maar de Joden geloofden in één God. - Deze had de Joden regels gegeven waarnaar de mens moest leven, waarvan de Tien Geboden de bekendste waren. - In ruil voor naleving van die voorschriften zou God het Joodse volk bij uitstek beschermen en bevoordelen. b Waarin staan de geschiedenis en de godsdienstige opvattingen van het Joodse volk beschreven? De - deels mythische - geschiedenis en de godsdienstige opvattingen van het Joodse volk staan beschreven in de ‘Joodse bijbel’, Tanach genoemd. De christenen noemen dit het Oude Testament. Het is een verzameling boeken, waarvan de eerste vijf, de ‘Boeken van Mozes’, het belangrijkste zijn. Die heten samen de Torah. c Wat is het belangrijkste heiligdom van de Joden? Het belangrijkste heiligdom van de Joden is de tempel in Jeruzalem.
33 Waardoor ontstond onder de Joden het geloof in een Verlosser of Messias? Onder de koningen David en Salomon (ongeveer 1000 voor Chr.) leefden de Joden in een onafhankelijk koninkrijk. Maar omdat ze een klein volk vormden, werden ze vaak overheerst door grotere buurvolken zoals de Egyptenaren, de Babyloniërs, de Assyriërs en de Perzen. Tijdens zo’n periode van overheersing ontstond het geloof in een Verlosser of Messias, die het koninkrijk van David weer zou herstellen. 34 Welke gevolgen voor de Joden had de verovering van Palestina door de Romeinen? In 63 voor Chr. werd Palestina ingelijfd bij het Romeinse rijk. De Joden begonnen een grote opstand. Deze mislukte en eindigde met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de Romeinse bevelhebber – en latere keizer – Titus (70 na Chr.). Veel Joden vluchtten naar andere gebieden in het Midden-Oosten (en later ook in Europa). Sindsdien leefden er meer Joden buiten dan in Palestina. De gevluchte Joden behielden hun godsdienst en hun gebruiken. Overal vormden zij een duidelijk herkenbare minderheid. 35 Het optreden van Jezus van Nazareth leidde tot verschillende reacties onder de Joden. Welke? Sommigen gingen hem zien als de verlosser die de Joden in Palestina zou bevrijden van het Romeinse juk. Maar Joodse leiders die bang waren hun leiderschap te verliezen, klaagden hem aan, waarna de Romeinse gouverneur hem veroordeelde tot de dood aan een kruis. 53
36 Noem de belangrijkste punten van de christelijke geloofsbelijdenis. De belangrijkste punten van de christelijke geloofsbelijdenis waren: - Jezus van Nazareth was, behalve mens, ook de zoon van God. - Door zijn dood verloste Jezus de mensheid van alle zonden en kwaad. - Hij verrees uit de dood en steeg op naar de hemel. - De mens die in hem gelooft, krijgt vergeving van zonden en wordt na zijn dood beloond met eeuwig geluk. - Aan het eind van de tijd zal Jezus Christus terugkomen om een Laatste Oordeel uit te spreken over levenden en doden. - De goede mensen worden beloond met een eeuwig leven in de hemel, de boosdoeners verdwijnen voor altijd in de hel. 37 a Welke zijn de belangrijkste christelijke waarden? Menslievendheid en vergevingsgezindheid zijn de belangrijkste christelijke waarden b Welke zijn de belangrijkste christelijke deugden? De deugden die daar voor de christenen uit voortvloeien, zijn geweldloosheid, behulpzaamheid, eerlijkheid, vrijgevigheid en eenvoud. 38 a Waardoor kon het christendom zich snel verbreiden in het Romeinse rijk? Keizer Augustus en zijn opvolgers hadden ervoor gezorgd dat er in het MiddellandseZeegebied vrede heerste (Pax Romana). Ook het christendom profiteerde daarvan. Het verbreidde zich snel in het Romeinse rijk. Een belangrijke bijdrage daaraan leverde de apostel Paulus. b Voor welke bevolkingsgroepen had het christendom grote aantrekkingskracht? Waarom? - Veel armen en onderdrukten in de Romeinse samenleving werden christen. - Er waren verschillende redenen voor hen om christen te worden. Jezus had geleefd onder de armen in Palestina. Hij predikte gelijkheid van alle mensen. En hij gaf hoop op een beter leven na de dood.
39 Waarom werden de christenen vaak vervolgd door Romeinse keizers en andere Romeinse bestuurders? Veel Romeinen hadden bezwaren tegen het christendom, omdat de christenen niet deelnamen aan de feesten ter ere van Romeinse goden, niet zoals de andere mensen naar de amfitheaters gingen en geen dienst wilden nemen in het Romeinse leger. De Romeinse bestuurders vonden dat de christenen meer trouw waren aan hun geloof dan aan de Romeinse keizer. 40 Welke houding namen de keizers Constantijn en Theodosius aan ten opzichte van het christendom? Door vervolgingen hoopten de Romeinen het christendom uit te roeien. Het tegendeel gebeurde. Het aantal christenen werd steeds groter. In 313 werd het christendom toegestaan door keizer Constantijn, die zelf ook christen werd. In 394 maakte keizer Theodosius het christendom tot de enig toegestane godsdienst. 41 a Naar welk voorbeeld werd de christelijke Kerk georganiseerd? Het Romeinse rijk kende een verfijnd netwerk van bestuur, belastingen, rechtspraak, wegen, posterijen en beveiliging. De christelijke Kerk maakte daarvan gebruik en bouwde parallel daaraan een sterke organisatie in het gehele rijk op. Toen na 461 het Romeinse rijk op bestuurlijk gebied uiteenviel (Rome werd verwoest en Germaanse stammen trokken binnen), bleef die kerkelijke organisatie voor een groot deel gehandhaafd. b Hoe werd de christelijke Kerk georganiseerd? - Centraal in de organisatie van de christelijke Kerk stonden bisschoppen, die kerkelijke bestuurders waren van steden en de omringende regio, het bisdom. - Aan het hoofd van de West-Europese bisdommen stond de bisschop van Rome, ook wel de paus genoemd. - Aan de basis van de organisatie stonden de bestuurders van kleine kerkelijke gemeenschappen, zoals dorpen of wijken, de pastoors. 42 Welke verschillen waren er tussen het christendom in het West-Romeinse en het OostRomeinse rijk? (HB, blz. 44) - De katholieke Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste gezag, de orthodoxe Kerk in het Oosten erkende de patriarch van Constantinopel. - In het Westen bleef het Latijn als kerktaal, in het Oosten de landstaal (naast het Grieks het Slavisch). - Verschillende rituelen (liturgie) en heiligenverering. 45 Noem de belangrijkste verschillen tussen de godsdienst van de Germanen en het christendom. - De Germanen vereerden anders dan de christenen meer goden, die vaak natuurkrachten verbeeldden. - Anders dan in het christendom stonden de Germaanse goden nogal onverschillig tegenover de mensen en moesten zij tot aandacht en welwillendheid gebracht worden met brandoffers van fruit, graan en vlees. - Anders dan in het christendom geloofden Germanen ook in kleinere goden of natuurkrachten die huisden in bomen, vennen, wouden, rivieren en bergen. - Elke Germaanse stam gaf zijn goden een naam in de eigen taal en bewaarde eigen verhalen en rituelen. In het christendom gelden overal dezelfde verhalen (Bijbel) en rituelen. - In de Germaanse godsdienst bestonden andere waarden, normen en deugden dan in het christendom. Het welzijn en overleven van de familie en de stam waren de belangrijkste waarden. De belangrijkste normen waren het eren van de voorvaderen en de plicht het
stamland te verdedigen. Germaanse deugden waren lichaamskracht, dapperheid, eergevoel en vergeldingsdrang. Blz 40-41 1 Op welke wijze werd het merendeel van de Franken tot het christendom bekeerd? De Frankische koning Clovis bekeerde zich tot het christendom (waarschijnlijk in 496). Clovis zorgde ervoor dat de inwoners van zijn rijk, al dan niet onder dwang, gekerstend werden (het christendom aannamen). 2 Op welke wijze wist Karel de Grote de Saksen tot het christendom te bekeren? Karel de Grote dwong de Saksen, onder bedreiging met de doodstraf, het christendom aan te nemen, want als ze ‘heidenen’.bleven, zouden ze volgens hem nooit gewillige onderdanen worden. 3 Welke strategie volgden de monniken bij hun bekering van Europa? - Het stichten van kloosters en het aantrekken van nieuwe monniken. Met het klooster als centrum verrichtten de monniken hun bekeringswerk. Vanuit zo’n klooster werden ook nieuwe kloosters gesticht. Dit proces bleef zich herhalen, zodat het aantal kloosters snel toenam. - Het bekeren van regionale machthebbers, of - als ze al christen waren - hun steun verwerven. Die machthebbers oefenden dan drang uit op de bevolking om christen te worden. Ook schonken ze vaak grond om nieuwe kloosters te stichten. 4 Waarom steunden de Frankische vorsten en regionale machthebbers de monniken bij hun bekeringsactiviteiten? Zij zagen in het christendom een stabiliserende factor die eenheid en rust onder de bevolking tot stand kon brengen. 5 Noem drie monniken die zich hebben onderscheiden bij het verbreiden van het christendom in Noordwest-Europa. En vermeld hun land van oorsprong. - Willbrord uit Engeland - Amandus uit Frankrijk - Bonifatius uit Engeland 6 Geef twee voorbeelden van Germaanse godsdienstige gebruiken die in het christendom op een of andere wijze bleven bestaan. - Kerstmis en Pasen gingen samenvallen met Germaanse Midwinter- en Lentefeesten. - Germaanse goden en godinnen werden verchristelijkt: Freia werd maria en Wodan werd Sint Nicolaas. 7 Door wie vooral en vanuit welk rijk werden Slavische volken op de Balkan en in Rusland tot het christendom gebracht? Vooral door Griekse missionarissen vanuit het (Oost-Romeinse) Byzantijnse rijk. 8 a Welke verschillen ontstonden er tussen enerzijds het voormalige WestRomeinse rijk en anderzijds het Byzantijnse rijk? - De christelijke (katholieke) Kerk van het Westen erkende de paus van Rome als hoogste gezag en behield het Latijn als kerktaal. - De christelijke (orthodoxe) Kerk van het Oosten erkende de patriarch van Constantinopel en stond de landstaal als kerktaal toe (naast het Grieks het Slavisch). - Ook hun rituelen (liturgie) en heiligenverering verschilden.
b Wanneer verbraken deze Kerken de onderlinge banden definitief? In 1054 26 In welke ‘rangen’ was de seculiere geestelijkheid georganiseerd? Zoals er een hoge en een lage adel was, zo was er ook een hoge en een lage geestelijkheid. - De lage geestelijkheid bestond uit de dorpspriesters. De dorpspriester was meestal van boerenafkomst en had weinig of geen opleiding gehad. - Boven de dorpspriesters stonden de bisschoppen. Zij waren meestal van adellijke afkomst. Het was hun taak toezicht te houden op de parochies in hun bisdom. - Boven de bisschoppen stonden de aartsbisschoppen. Zij hadden ook een eigen bisdom, maar daarnaast hielden zij toezicht op een aantal andere bisschoppen en bisdommen. - Bovenaan stond de paus. Hij bestuurde de Kerk en had het recht kerkelijke wetten en bepalingen af te kondigen waaraan alle christenen zich moesten houden. Hij had ook het oppertoezicht over de kloosters. Verder kon hij concilies bijeenroepen. 27 Met welke bedoelingen werden kloosters opgericht? Monniken en nonnen geloofden dat een christen zich het beste kon terugtrekken in een klooster, want daar stond men niet bloot aan de verleidingen van de wereld. 28 In welke opzichten verschilde het leven in een klooster van het leven daarbuiten? - De hele dagindeling verliep stipt volgens strenge regels. - Ook moesten monniken en nonnen de gelofte van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid afleggen. Dat hield in dat ze eigen bezittingen mochten hebben, niet mochten trouwen en de abt of abdis altijd moesten gehoorzamen. 29 In welke opzichten profiteerden mensen buiten de kloosters van de reguliere geestelijken? De reguliere geestelijken gingen zich ook met dingen bezighouden, waarvan mensen buiten de kloosters konden profiteren: - zoeken naar verbeteringen bij het verbouwen van gewassen en het fokken van dieren; - land ontginnen door het droogleggen van moerassen en het aanleggen van dijken; - onderdak geven aan pelgrims en reizigers; - zieken verzorgen; - brood uitdelen aan hongerigen; - onderwijs geven; - kronieken en annalen bijhouden; - boeken uit de Grieks-Romeinse tijd bestuderen en overschrijven. 30 In de Middeleeuwen had de geestelijkheid een veel groter invloed in Europa dan nu: a Geef eerst in enkele zinnen weer waaraan de geestelijken hun grote invloed in de Middeleeuwen hadden te danken. Er was in de Middeleeuwen in West-Europa maar één Kerk, de christelijke, waarvan iedereen lid was. Tot in de Late Middeleeuwen waren de geestelijken de enigen die konden lezen. En alleen de geestelijken konden nieuws vertellen over de wereld buiten het eigen domein. Het gevolg hiervan was dat de geestelijken iedereen via de preekstoel regelmatig konden beïnvloeden.
b Noem vervolgens vier omstandigheden die bijdroegen tot deze grote invloed. - Geestelijken waren raadgevers van vorsten - Ze bestuurden als leenmannen een groot deel van het land. - De paus kon zelfs koningen en keizers in de ban doen. - De kerk kon zelf aan de bevolking belastingen opleggen. 31 Waardoor hadden de geestelijken in de Middeleeuwen zo’n grote invloed op literatuur, kunst en wetenschap? - De geestelijken konden lange tijd als enigen lezen en schrijven. Zij bepaalden tot in de Late Middeleeuwen waarover werd geschreven; zij beschreven vooral heiligenlevens. - Kunstenaars beeldden in opdracht van de Kerk vooral bijbelse verhalen of andere godsdienstige voorstellingen uit. Kerken waren de belangrijkste bouwwerken. - Geestelijken deden als enigen aan wetenschap. Zij hielden zich alleen bezig met vakken die godsdienstig nut hadden. 32 Waar en wanneer is de islam ontstaan? Op het Arabisch schiereiland in Mekka, toen Mohammed (± 570-632) via een engel opdracht van Allah kreeg om diens bestaan en wil kenbaar te maken aan de mensen. 33 Waarom wordt Mohammed 'de profeet' genoemd? Volgens de islamitische overlevering kreeg Mohammed via een engel van God opdracht om diens bestaan en wil kenbaar te maken aan de mensen. Mohammed wordt daarom 'de profeet' (boodschapper) genoemd. 34 Welke gebieden werden door de Arabieren veroverd? - Grote delen van het Perzische rijk, - grote delen van het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk, - de kuststrook van Noord-Afrika, - het grootste deel van het Iberisch schiereiland (Spanje en Portugal). 35 a Waardoor namen de meeste door de Arabieren onderworpen volken de islam niet snel, maar geleidelijk over? Dat kwam vooral doordat de Arabieren in de onderworpen gebieden slechts een kleine minderheid vormden. Zij lieten daarom de mensen die dat wilden, hun eigen godsdienst houden. b Waardoor werden uiteindelijk bijna alle inwoners van de onderworpen gebieden moslim? Daartoe zullen naast de inhoud van de islam ook andere factoren hebben bijgedragen: - Niet-moslims werden tweederangsburgers: zij mochten geen bestuursfuncties bekleden, geen wapens dragen en mochten niet trouwen met moslimvrouwen. - Niet-moslims moesten een speciale belasting betalen. - Men kon op eenvoudige wijze moslim worden. Het uitspreken van de geloofsbelijdenis was voldoende.
36 a Wat was in het algemeen het mensbeeld in de Arabisch-islamitische cultuur? God heeft de mens, de aarde en de hemelen geschapen. Voor de mens laat God in de natuur alles groeien. b Wat hield het Arabisch-islamitische wereldbeeld in het bijzonder in? - De moslims deelden de bewoonde wereld in twee delen in: de 'dar al-islam' (het gebied van de islam) en de 'dar al-harb' (het gebied van de oorlog). - De Ka’aba in Mekka werd op kaarten voorgesteld als centrum van de wereld. - Het wereldbeeld van Ptolemaeus, met de aardbol als centrum van het heelal, werd door de Arabieren overgenomen. 37 Wat is kenmerkend voor de mens in de Arabisch-islamitische cultuur? 1 De vijf zuilen van de islam beïnvloeden het hele leven. 2 Godsdienst en wetgeving zijn met elkaar verbonden. 3 Iedere moslim heeft de plicht de islam te helpen verbreiden. 4 Strenge regels voor voedsel en drank. 5 Een eigen kijk op de kunst. 6 Grote waardering voor onderwijs en wetenschap. 38 Leg uit in welk opzicht godsdienst en wetgeving met elkaar zijn verbonden. Samen met de soenna (alle overgeleverde handelingen en uitspraken van de profeet) is de koran de bron voor de sharia ('de weg die gevolgd moet worden'), de islamitische wetgeving. Deze sharia bestaat niet alleen uit godsdienstige regels en plichten zoals de vijf zuilen, maar ook uit familierecht, strafrecht en volkenrecht. 39 In welke opzichten werden vrouwen en mannen ongelijk behandeld? - Ongetrouwde vrouwen hadden geen enkel aanzien en konden nauwelijks een bestaan opbouwen. - Mannen mochten zonder het opgeven van een reden scheiden. - Voor meisjes was er geen onderwijs. - De taak van de vrouw lag thuis in het gezin. 40 In welke opzichten waren de omstandigheden voor de ontwikkeling van onderwijs en wetenschap in de Arabische wereld gunstiger dan in WestEuropa? - De Arabische geleerden stonden open voor kennis en kunde uit vroegere tijden en andere landen. Een voorbeeld: de belangrijkste wetenschappelijke werken uit de Griekse Oudheid werden in het Arabisch vertaald. - De islamitische wereld onderhield contacten met Zuidoost-Azië, Afrika en Europa. Vooral de contacten met India en China leverden kennis op, met name op het gebied van rekenkunde en alchemie (de voorloper van de ‘echte’ scheikunde). 85
- De Arabieren deden meer aan wetenschappelijke experimenten dan de Europeanen. - Geleerden in de Arabische wereld stonden in hoog aanzien. 41 Waaruit bleek dat in Europa waardering bestond voor Arabisch onderwijs en Arabische wetenschap? Studenten uit Europa trokken naar Arabische universiteiten in Spanje om er van de kennis van de Arabieren te profiteren.
42 Welke omstandigheden droegen ertoe bij dat aan het einde van de 11de eeuw de Kruistochten begonnen? - Na de verovering van Palestina door de islamitische Arabieren mochten christelijke pelgrims de heilige plaatsen in Palestina blijven bezoeken. Maar dat mocht niet meer toen in de 11de eeuw een groot deel van het Midden-Oosten werd veroverd door een ander islamitisch volk, de Seldsjoeken. Pelgrims berichtten dat zij door de Seldsjoeken slecht werden behandeld. - Vanuit het christelijke Oost-Romeinse rijk werd de paus om militaire steun gevraagd om verloren gebieden weer te heroveren. Het verzoek kwam op een goed moment, want kort tevoren waren moslims verslagen die zich in Spanje en op Sicilië hadden gevestigd. 43 Wat bewoog mensen om aan een kruistocht deel te nemen? - Enthousiasme voor het christendom en voor de bevrijding van de heilige plaatsen in Palestina was voor velen het belangrijkst. - Anderen ging het vooral om roem, rijkdom en avontuur. - De paus beloofde de deelnemers vergeving van zonden. - Misdadigers die meegingen, hoefden hun straf niet te ondergaan. Aanvullende redenen (uit AB, blz. 50-51): - Overschot aan landloze ridders. - Uiteenvallen van de islamitische wereld. 44 Welke gevolgen hadden de Kruistochten? HB, blz. 53: - De kruisvaarders stichtten tijdens de Eerste Kruistocht in het Midden-Oosten enkele kleine staten. - Bij de handel ontstond een nieuw beroep, dat van bankier. Italiaanse bankiers stichtten kantoren in het Heilige Land. HB, blz. 54: - De handel nam toe (vooral vanuit Italiaanse steden). Kooplieden leverden voedsel en wapens aan kruisvaarders en namen op de terugweg luxe artikelen meer, zoals zijde en specerijen. AB, blz. 50-51: - De Europeanen leerden nieuwe ideeën kennen (op de gebieden van wiskunde, sterrenkunde en medicijnen). - Nieuwe goederen / producten drongen overal in Europa door. - Door de toegenomen handel groeiden de steden in Europa. - De beeldvorming over de islamitische wereld veranderde bij Europanen (en andersom). 45 Welke andere activiteiten dan de Kruistochten werden in de Middeleeuwen ondernomen vanuit West-Europa naar de buitenwereld? - Er waren wetenschappelijke contacten en activiteiten. Studenten uit Europa trokken naar Arabische universiteiten in Spanje om er van de kennis van de Arabieren te profiteren (HB, blz. 52-53). - Er werden handelsreizen ondernomen, met name door Italiaanse steden (HB, blz. 54); een voorbeeld is Marco Polo die naar Mongolië en China reisde (AB blz. 58) - Er werden diplomatieke reizen ondernomen, bijvoorbeeld door Willem van Rubroek in naam van de Franse koning naar de grote Khan in Mongolië (AB blz. 58). .
56 Waarover ging de investituurstrijd? Over de benoeming van bisschoppen, abten en andere geestelijken, of door de geestelijkheid of door vorsten. 57 Wie won de strijd tussen beiden: paus Gregorius of keizer Hendrik IV? En op welke wijze? Het leek of paus Gregorius de strijd had gewonnen. Hij had Hendrik IV in de ban gedaan en had deze pas opgeheven nadat de keizer hem om vergeving had gevraagd. Maar Hendrik IV bleef bisschoppen en abten benoemen en liet zelfs een ‘tegenpaus’ kiezen. Hij verdreef paus Gregorius uit Rome en liet zich door de tegenpaus tot keizer kronen. 58 Wat was uiteindelijk het resultaat van de machtsstrijd tussen paus en vorst De opvolger van Hendrik IV, Hendrik V, erkende het gezag van de Kerk bij de benoeming van bisschoppen en abten (Concordaat van Worms,1122). Maar op den duur moest de paus erkennen dat hij niet genoeg macht bezat om vorsten te kunnen afzetten. Ook kon de paus vorsten niet dwingen een andere politiek te volgen. 59 Waarom was er aan het einde van de Middeleeuwen geen volledige scheiding van Kerk en staat? De vorsten bleven vaak rekening houden met de wensen van de Kerk. Ook zouden geestelijken vaak belangrijke taken in het bestuur van het land krijgen. 64 a Wat hield het wereldbeeld in de joods-christelijke cultuur in? - God heeft de aarde en de hemellichamen geschapen ten behoeve van de mens. De aarde is dus, als woonplaats van de mens, het centrum van heelal. God houdt het heelal, de aarde en de mens in zijn almacht. - De meeste middeleeuwse wereldkaarten weerspiegelden dit wereldbeeld. Ze hadden, net als de Romeinse, de vorm van een cirkel. Op die kaarten was Jeruzalem het middelpunt van de wereld. De Kerk had geen behoefte aan een geografisch juist wereldbeeld, maar aan een symbolisch wereldbeeld met Jeruzalem als middelpunt. b Hoe veranderde het christelijke wereldbeeld in de Middeleeuwen? - De ideeën van Aristoteles en Ptolemaeus over het heelal werden pas weer 'herontdekt' door contacten met geleerden uit de islamitische wereld in de 12de en 13de eeuw. - Omstreeks 1350 was het idee dat de aarde een bol was, onder de geleerden algemeen aanvaard. - Nieuwe kennis van de aardrijkskunde en het landschap begon tussen 1300 en 1350 door te dringen in kaarten voor praktisch gebruik van vooral zeelieden en handelaars. 65 Wat hield het joods-christelijke middeleeuwse mensbeeld in? Het joods-christelijke mensbeeld hield in: - God heeft alles geschapen. Zijn belangrijkste schepsel is de mens. - Als de mens doet wat God van hem verlangt, zal hij daarvoor eeuwig worden beloond (in de hemel). De mens is dus niet, zoals in het Grieks-Romeinse mensbeeld, afhankelijk van de willekeurige gunsten van goden of van natuurkrachten. - De mens is onvolmaakt maar heeft toch kans op de hemel. 89
- De mens heeft een vrije wil, maar wordt gestraft als hij zich niet houdt aan Gods wil. (Deel B) blz 89 11 Welke invloed had de sociale kwestie op: a de liberalen? De liberalen waren er lange tijd van overtuigd geweest dat de overheid zo weinig mogelijk invloed moest hebben. Dat veranderde door de sociale kwestie. Wegens de de slechte arbeidsomstandigheden aan het eind van de 19 eeuw vonden radicale liberalen dat de overheid een actievere rol moest gaan spelen om de bestaande situatie te verbeteren. Een ander meer conservatief - deel bleef bij het oude standpunt: de bestaande toestand kon het best door particulier initiatief worden verbeterd. b de confessionelen? De confessionelen (protestanten en katholieken) zagen in dat kerkelijke liefdadigheid niet voldoende was en waren daarom voorstanders van een gematigd overheidsingrijpen. c de socialisten? De socialisten gingen in hun eisen nog verder dan de radicale liberalen.
Blz 100-101 Conservatisme en radicalisme (blz. 107-109 Handboek) 7 a Leg in één zin het begrip conservatisme uit. Onder conservatisme wordt het streven verstaan veranderingen uiterst langzaam en voorzichtig door te voeren en daarbij alles wat van waarde is te behouden. b Welke visie hebben conservatieven op mens en maatschappij? Conservatieven gaan van het volgende uit: De mens is geneigd tot het kwade; hij zal altijd zijn eigen belang nastreven. De mensen zijn van nature ongelijk; de overheid moet de zwakke tegen de sterke beschermen en voor harmonie tussen de bevolkingslagen zorgen. De maatschappij is stap voor stap uit het verleden gegroeid; daarom is het van belang met het verleden rekening te houden. Grote en snelle veranderingen zijn tot mislukken gedoemd en brengen veel ellende met zich mee. 13 Welke opvattingen had het (klassieke) liberalisme: a op economisch gebied, Op economisch gebied was het liberalisme een reactie op het mercantilisme de de (overheidsbemoeiing) in de 17 en 18 eeuw. Het liberalisme wilde vrijheid van handel, productie en arbeid. b op politiek gebied, Op politiek terrein was het voornaamste liberale principe volkssoevereiniteit. In de praktijk wilden de liberalen een grondwet, een parlement en uitbreiding van het kiesrecht. c over de rol van de staat, De staat moest zo weinig mogelijk ingrijpen in het leven van de burgers en zich daarom beperken tot drie taken: de burgers beschermen tegen buitenlandse vijanden, de binnenlandse rechtsorde handhaven, openbare werken uitvoeren. Dit wordt wel de nachtwakerstaat genoemd. d over andere kwesties betreffende de vrijheid? De liberalen waren vóór: vrijheid van godsdienst en dus voor scheiding van Kerk en staat; vrijheid van meningsuiting en drukpers en dus voor afschaffing van de censuur; vrijheid voor wetenschap en kunst;
-
afschaffing van de slavernij.
Confessionalisme (blz. 113-114 Handboek) 21 a Leg in één zin uit wat confessionele partijen zijn. Confessionele partijen zijn politieke partijen die zich baseren op een bepaalde confessie (geloofsrichting). b Wanneer en waarom ontstonden die? de Deze partijen ontstonden tegen het einde van de 19 eeuw als reactie op het liberalisme en het socialisme. 22 Vergelijk het confessionalisme / de christen-democratie van vóór WO II met die van erna. Noem drie belangrijke verschillen. - Na WO II maakten de confessionele partijen zich geleidelijk los van het kerkelijk gezag. Ze waren van mening dat de Kerk en de politieke partijen ieder hun eigen verantwoordelijkheid hadden. - Na WO II werden de confessionelen principiële voorstanders van de democratie. De benaming christen-democraten werd daarom veel meer gebruikt. - Veel katholieke en protestantse partijen versmolten tot één algemeen christelijke partij. Ook stelden zij zich meer open voor andersdenkenden. 23 a Waarom was het onderwijs een belangrijke kwestie voor de confessionele partijen? De hele maatschappij moest doortrokken worden van christelijke opvattingen. Een belangrijk middel daartoe was het onderwijs. b Welke rol kenden de confessionelen hierbij aan de staat toe? Confessionele partijen eisten het recht eigen scholen te stichten op kosten van de staat. c Waarom kwamen zij hierbij in botsing met de liberalen? De liberalen waren daar tegen, omdat zij Kerk en staat volledig gescheiden wilden houden; zij wilden alleen openbaar onderwijs door de staat laten betalen. Nationalisme (blz. 115-119 Handboek) 24 a Wat wordt verstaan onder nationalisme? Onder nationalisme wordt verstaan: het gevoel van saamhorigheid van een groep mensen die samen een staat vormen of willen vormen. b Wat zijn noodzakelijke voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme? Noodzakelijke voorwaarden voor het ontstaan van nationalisme zijn: - het besef over gemeenschappelijke ervaringen te beschikken; - het besef gemeenschappelijke belangen te hebben. c Wat zijn gunstige omstandigheden voor het ontstaan van nationalisme? Verschillende omstandigheden zijn gunstig voor het ontstaan van nationalisme: dezelfde taal, dezelfde godsdienst, hetzelfde vorstenhuis. 34 Waardoor ontstonden in Nederland aparte emancipatiebewegingen van protestanten en katholieken? In Nederland voelden de katholieken zich ook door de protestanten achtergesteld. Daardoor ontstonden er in Nederland aparte protestantse en katholieke partijen en andere organisaties.
Blz 114-115 12
a Van welke media maakte de overheid gebruik om de burgers enthousiast te houden voor de oorlog? Pers, affiches en (stomme) film b Op welke manier hielden de regeringen controle over de nieuwsvoorziening? Door het oprichten van persbureaus die de volgende taken kregen: - de kranten van nieuws over de oorlog voorzien - censuur uitoefenen op de berichtgeving over de oorlog c Waarom steunden de meeste journalisten en filmmakers de overheid? Uit vaderlandsliefde en omdat zij niet in dienst hoefden. Kritische artikelen en films liepen niet alleen de kans verboden te worden maar ook de kans de woede van het publiek op te wekken. En dat betekende verlies aan publiek dat nodig was voor de productie van kranten en films. d Waarom werden aan beide zijden met opzet de grootste leugens als waarheid over de vijand verteld? De vijand moest ‘onmenselijk’ gemaakt worden om de eigen bevolking voldoende voor de oorlog te kunnen motiveren.
Blz 128-129 De ideologie van het fascisme (blz. 136-137 Handboek) 9 Leg het begrip totalitaire ideologie uit. Een totalitaire ideologie is een duidelijk omschreven wereldbeschouwing die betrekking heeft op alle aspecten van de maatschappij 10 -
-
11 -
-
Wat waren de kenmerken van het fascisme in het algemeen? Het fascisme is negatief: tegen de parlementaire democratie; tegen persoonlijke vrijheid, en dus tegen liberalisme en kapitalisme; tegen alles wat een volk kan verdelen, en dus tegen de gedachte van klassenstrijd die socialisten en communisten huldigen. Het belang van de eigen groep wordt vooropgesteld. Het fascisme is ultra-nationalistisch. Het fascisme wil een corporatieve staat. De maatschappij moet worden georganiseerd in beroepsgroepen (corporaties). Dan kunnen concurrentie en onderlinge strijd, bijvoorbeeld tussen werkgevers en arbeiders, worden voorkomen. De mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten het volk leiden. Aan het hoofd staat één Leider. Deze denkt en beslist voor het hele volk. De fascistische partij beheerst alle uitingen van cultuur in de staat. Het verstand is als basis voor het handelen minder geschikt dan het gevoel. Het fascisme verheerlijkt de daad, vooral daden waarbij kracht en geweld gebruikt worden. Vrouwen moeten veel kinderen voortbrengen en voor hun gezin zorgen. Wat waren de twee aparte kenmerken van de ideologie van het Duitse fascisme? De rassenleer: • Eén hoogwaardig ras: het ‘Arische’ ras, waartoe de blanke volken van Europa behoorden, met uitzondering van de Slavische volken. Alleen het Arische ras was in staat de mensheid vooruit te helpen. • Minderwaardige rassen: de Slaven in Oost-Europa en de gekleurde bevolking in de niet-westerse wereld. Het was de taak van deze minderwaardige volken dienstbaar te zijn aan de hoogwaardige volken. • Verderfelijke rassen: zigeuners en vooral de Joden; de volken die tot deze verderfelijke rassen behoorden, probeerden de hoogwaardige volken voor zich te laten werken of ze te vernietigen; de nationaal-socialisten noemden deze rassen ‘parasietenrassen’. ‘Leefruimte’ voor Duitsers in Oost-Europa.
23 a Wat was vóór de oorlog het doel van de rassenpolitiek van de nazi’s? Het doel daarvan was de Duitse Joden tot emigratie te dwingen. b Op welke wijze poogden zij dat doel te bereiken? Door de Joden stap voor stap het leven in de samenleving steeds moeilijker te maken: boycotten van Joodse winkels; Joden ontslaan; burgerrechten ontnemen; openbare voorzieningen ‘voor Joden verboden’ verklaren. 24 a Wat werd tijdens de oorlog het doel van de rassenpolitiek van de nazi’s? Het doel daarvan was het vermoorden van de Joden. b Op welke manieren poogden de nazi’s dat doel te bereiken? Eerst door het laten executeren door speciale Einsatzgruppen van de SS van communistische functionarissen, zigeuners en Joden.
-
Daarna door het vergassen van Joden in vernietigingskampen. c Welke nieuwe soorten concentratiekampen kwamen er tijdens de oorlog bij? Kampen die tot doel hadden zo veel mogelijk Joden en zigeuners te vermoorden door hen de gaskamer in te sturen; de beruchtste zijn Majdanek, Sobibor en Treblinka (alle in Polen); Kampen die zowel vernietigingskamp als werkkamp waren; het beruchtste kamp is Auschwitz-Birkenau (Oswiecim, Polen) waar meer dan twee miljoen Joden werden vermoord; Kampen die tot doel hadden gevangenen te laten werken tot ze er dood bij neervielen; de beruchtste zijn Mauthausen (Oostenrijk) en Natzweiler (Frankrijk); Kampen waarin krijgsgevangenen werden ondergebracht; vooral de kampen voor Russische krijgsgevangenen hadden veel weg van vernietigingskampen: ruim de helft van de bijna zes miljoen Russische krijgsgevangenen kwam in deze kampen om het leven. 27 Welke houding nam het merendeel van de geestelijken aan tegenover Hitler? Het merendeel van de dominees en katholieke geestelijken bleek bereid tot het einde van de oorlog te bidden voor het welzijn van de Führer.
Blz 152-153 17 a Noem zes maatregelen die de Duitsers vanaf herfst 1940 namen tegen Joden in Nederland. Zes maatregelen tegen Joden in Nederland: - Alle Joden die in dienst waren van de overheid, werden geregistreerd en later ontslagen. - Vanaf september 1941 mochten Joodse kinderen alleen nog maar naar speciale joodse scholen. - Steeds meer werd ‘voor Joden verboden’ verklaard: cafés, restaurants, schouwburgen, bioscopen, sportvelden, zwembaden, parken, openbaar vervoer. - Vanaf mei 1942 moesten de Joden in het openbaar een gele ster op hun kleding dragen. - Alle Joden moesten zich melden voor ‘werkverruiming in Duitsland’. - De meeste Joden werden vanuit Westerbork naar vernietigingskampen gedeporteerd. b Hoe reageerde de bevolking op deze maatregelen? - Tegen al deze maatregelen werd weinig verzet geboden. De Februari-staking in Amsterdam (1941) als protest tegen de Jodenvervolging bleef een uitzondering. - Wel werd aan Joden hulp geboden bij het onderduiken. 18 a Waardoor werden de burgers bijna dagelijks met oorlog en bezetting geconfronteerd? Bijna overal werden de burgers bijna dagelijks met oorlog en bezetting geconfronteerd: - De Duitse propaganda was niet of nauwelijks te vermijden. - Er ontstond schaarste aan levensmiddelen en goederen, doordat de productie voor het Duitse leger voorrang kreeg en grondstoffen en producten uit andere werelddelen niet meer konden worden ingevoerd. - Om de beschikbare goederen eerlijk te verdelen werd een distributiesysteem opgezet. Alles ging ‘op de bon’. - Er ontstond ook ruilhandel en een zwarte handel met hoge prijzen. b Waardoor waren de gevolgen van de oorlog voor sommige beroepsgroepen groot? Velen kwamen voor het probleem te staan of en in welke mate zij producten moesten leveren of diensten moesten verlenen aan de bezetter. 19 a Welke omvang had het georganiseerd verzet? Tot het georganiseerde verzet behoorde slechts een kleine minderheid: in het begin van de oorlog slechts enkele honderden mensen, in 1944 zo’n 25.000. b Met welke activiteiten hielden de verzetsmensen zich bezig? De verzetsmensen hielden zich met tal van activiteiten bezig zoals: - verzorging van onderduikers, - opvang van de bemanning van neergeschoten Engelse of Amerikaanse vliegtuigen, - vervaardiging en verspreiding van illegale kranten, - vervaardiging van valse persoonsbewijzen en bonkaarten, - het plegen van sabotage en van overvallen om aan goederen voor onderduikers te komen, - het liquideren van voor het verzet levensgevaarlijke verraders, - meisjes zorgden als koerierster voor het onderlinge contact. c Welke vormen van ‘passief’ verzet kwamen veel voor? Tallozen deden aan ‘passief’ verzet door: - onder te duiken, - onderduikers onderdak te verlenen.
Blz 172-173 (geel gemarkeerde vragen horen ook bij het thema staatsinrichting) 3 Geef een voorbeeld van wat er over is van de cultuur van deze groep. In Drenthe bouwden zij hunebedden, waarin trechterbekers zijn gevonden. 8 In hoeverre behielden geromaniseerde Germanen hun eigen cultuur? De geromaniseerde Germanen deden niet volledig afstand van hun eigen cultuur. Ze bleven hun eigen goden vereren, maar soms werden die goden zelf min of meer ‘geromaniseerd’. De Germaanse god Donar bijvoorbeeld kreeg de Romeinse naam Mercurius. 17 Welke factoren droegen bij tot het ontstaan van de Opstand in de Nederlanden? Factoren die bijdroegen tot het ontstaan van de Opstand, waren: - Het streven van Karel V en Filips II naar centralisatie. De landvoogd(es) en drie Raden vormden samen in Brussel een centrale regering voor alle gewesten. Deze machtsvergroting botste met de opkomst van de burgerij in de steeds zelfstandiger wordende steden. De burgerij wilde vrijheidsrechten behouden en vastleggen. - De splitsing van de christelijke Kerk door de Hervorming/Reformatie Karel V en Filips II wilden de katholieke Kerk handhaven. Daarom vervolgden zij de protestanten met steeds strenger plakkaten. Veel plaatselijke bestuurders voerden die plakkaten niet of slechts met grote weerzin uit, omdat zij verdraagzaam waren en vervolging wegens godsdienst afkeurden. Bovendien vonden zij de plakkaten een inbreuk op hun rechten. 18 -
Welke handelingen aan Spaanse en Nederlandse zijde betekenden het daadwerkelijk begin van de Opstand? In augustus 1566 kwamen kleine groepjes calvinisten openlijk in verzet tegen de katholieke Kerk door de Beeldenstorm. Filips II zond in 1567 de hertog van Alva met een leger naar de Nederlanden. Margaretha van Parma nam ontslag en Alva werd landvoogd. Alva stelde een centrale rechtbank in, de Raad van Beroerten. Duizenden inwoners vluchtten naar het buitenland, onder wie Willem van Oranje en zijn twee broers. In 1568 vielen Willem van Oranje en zijn broers met huurlegers de Nederlanden binnen.
19 a In welke gewesten slaagden de calvinisten erin zich van de macht meester te maken? Na de verovering van Den Briel door de Watergeuzen (1572) slaagden calvinisten erin zich meester te maken van de macht in veel Hollandse en Zeeuwse steden. Zij stelden zich onder leiding van Willem van Oranje. b Waarom werd de Pacificatie van Gent gesloten? De overige gewesten kregen steeds meer overlast van Spaanse troepen die gingen muiten en plunderen. Daarom sloten die gewesten vrede met Holland en Zeeland: de Pacificatie van Gent (november 1576). c Waardoor mislukte de Pacificatie van Gent? De voornaamste oorzaak van de mislukking was de godsdienstige verdeeldheid. In veel gewesten hadden of kregen minderheden de macht in handen: hoge katholieke adel in het zuiden, calvinistische burgers in het noorden. In hun gewesten stonden zij geen vrijheid van godsdienst toe. 20 -
Welke overeenkomsten, besluiten en gebeurtenissen werden bepalend voor het uiteenvallen van de Nederlanden? Leg bij elk het belang ervan voor de afscheiding uit. Begin 1579 sloten drie zuidelijke gewesten een bondgenootschap, de Unie van Atrecht. Zij onderwierpen zich aan Filips II en erkenden de nieuwe Spaanse landvoogd Parma. Enkele weken later sloten de noordelijke gewesten en enkele zuidelijke steden de Unie van Utrecht, eveneens een bondgenootschap, maar juist ter verdediging tegen de troepen van Parma. De (zuidelijke) gewesten die zich bij geen van beide Unies aansloten, werden onderworpen door Parma. In 1581 brak de Unie van Utrecht officieel met Filips II door het Plakkaat van Verlating. Daarin werd de trouw aan Filips opgezegd en werd gesteld dat de Staten-Generaal het recht hadden een andere vorst te kiezen. Hierdoor waren de Nederlanden definitief verdeeld in een gebied dat Filips II erkende en een gebied dat zich afgescheiden had.
24 Wat waren de vier belangrijkste gevolgen van de Opstand? - De Nederlanden raakten door de Opstand verdeeld. De noordelijke gewesten werden de Republiek der Verenigde Nederlanden. De zuidelijke gewesten bleven tot het Spaanse rijk behoren. - De Opstand was ontstaan als verzet tegen de grote macht van een vorst. De nieuwe staat werd daarom een republiek. - De gewesten (provincies) kregen een grote zelfstandigheid. Daar hadden de rijke burgers de meeste macht. - Het calvinisme werd de officiële godsdienst in de Republiek. Katholieken mochten hun godsdienst alleen onopvallend en tegen betaling van extra belasting beoefenen. Hoge ambten waren alleen voor calvinisten bestemd. 26
Wat wordt verstaan onder: a politieke rechten van burgers, Met politieke rechten worden de rechten van burgers bedoeld die hen in staat stellen als staatsburgers deel te nemen aan de besluitvorming in hun land. Dat betekent bijvoorbeeld dat burgers kiesrecht hebben en/of andere bevoegdheden waarmee zij invloed kunnen uitoefenen. b vrijheidsrechten van burgers? Met vrijheidsrechten worden de rechten van burgers bedoeld die van een overheid vergen dat zij zich ergens van onthoudt; hieronder vallen zaken als vrijheid van godsdienst, vrijheid van drukpers en meningsuiting, vrijheid van vereniging en vergadering. Bovendien kan iemand niet zomaar zonder vorm van proces gevangen worden gezet. De overheid zal de privé-sfeer respecteren, wat betekent dat iemands woning niet zonder reden mag worden betreden en iemands brieven niet zonder reden mogen worden geopend. 52 a In welk opzicht werden de politieke rechten na 1848 uitgebreid? Steeds meer mensen kregen kiesrecht: In 1887 werd het kiesrecht gekoppeld aan ‘kenmerken van geschiktheid (genoten onderwijs) en welstand’, waardoor 26% van de mannen kiesrecht kreeg. In 1896 werd het kiesrecht weer verruimd, nu tot ongeveer de helft van de mannen. In 1917 werd het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd en in 1919 ook dat voor vrouwen. De kiesgerechtigde leeftijd werd in 1887 verlaagd naar 23 jaar, in 1965 naar 21 jaar en in 1972 naar 18 jaar. b Onder invloed van welke stromingen werd het kiesrecht uitgebreid? Vooral bij de liberale en socialistische partijen stond uitbreiding van het kiesrecht op het programma. Bij het tot stand komen van kiesrecht voor vrouwen speelde het feminisme een grote rol. de 54 Welke ismen / stromingen hebben in de 19 eeuw in het bijzonder bijgedragen tot partijvorming in Nederland? de de Drie 19 -eeuwse stromingen hebben in de 19 eeuw in het bijzonder bijgedragen tot partijvorming in Nederland: - Het liberalisme wilde vrijheid voor het individu op alle gebieden. - Het confessionalisme wilde een politiek volgens christelijke beginselen. - Het socialisme wilde door een revolutie de maatschappij volledig hervormen volgens het principe van gelijkheid voor allen. 55
Welke drie kwesties hebben in het bijzonder bijgedragen tot partijvorming in Nederland? Geef kort aan wat elke kwestie inhield en wat zij heeft bijgedragen aan de partijvorming. Drie kwesties hebben de partijvorming in Nederland sterk beïnvloed: - De schoolstrijd ging tussen voorstanders van openbaar onderwijs en voorstanders van bijzonder onderwijs. De schoolstrijd speelde een grote rol bij het tot stand komen van confessionele partijen (ARP, RKSP). - De sociale kwestie betrof de vraag hoe een einde moest worden gemaakt aan de armoede van een groot deel van de Nederlandse bevolking. De sociale kwestie was de voornaamste reden om socialistische partijen op te richten (SDB, SDAP).
-
De kiesrechtkwestie ging om de uitbreiding van het kiesrecht. Door onenigheid over deze kwestie viel de liberale partij (Liberale Unie) uiteen in drie partijen.
56
Wat waren de belangrijkste uitgangspunten van de confessionele partijen ten aanzien van de overheid? In de visie van de confessionele partijen kwam alle gezag van God. Volgens hen was de overheid door God ingesteld. De overheid ontleende haar macht dus niet aan het volk, maar aan God. 57
Waardoor onderscheidde zich: a de ARP, - De ARP legde sterke nadruk op gehoorzaamheid aan het overheidsgezag. - Ook allerlei kringen (het gezin, de bedrijven, de wetenschap) hebben hun gezag rechtstreeks van God. De overheid moest zich daarom niet bemoeien met deze kringen (‘soevereiniteit in eigen kring'). b de CHU, - De CHU vond dat niet alleen de Bijbel van invloed moest zijn op het partijprogramma, maar ook de geschiedenis van Nederland. - De CHU kende veel meer macht toe aan de koning en minder aan de volksvertegenwoordiging. c de RKSP? - De paus had als leider van de katholieke Kerk een beslissende stem in de uitleg van Gods woord, ook in politieke zaken. - De overheid zou moeten zorgen voor samenwerking tussen werkgevers en werknemers. - De katholieken erkenden dat de zwakkeren beschermd moesten worden door de overheid (het ‘solidariteitsbeginsel'). - Het solidariteitsbeginsel werd ingeperkt door het ‘subsidiariteitsbeginsel': wat door een lager orgaan kan worden uitgevoerd, moet niet worden gedaan door een hoger (overheids)orgaan. Verzuiling ook op andere gebieden dan de politiek (blz. 183-185 Handboek) ste 61 a In welke zuilen was de Nederlandse samenleving aan het begin van de 20 eeuw verdeeld? ste Aan het begin van de 20 eeuw was de Nederlandse samenleving verdeeld in vier ‘zuilen’. Katholieken, protestanten, socialisten en ‘neutralen’ (meest liberalen) vormden ieder een eigen zuil. b Geef aan waardoor de zuilen waren ontstaan. de In de tweede helft van de 19 eeuw gingen achtergestelde groepen zich organiseren om hun belangen te kunnen behartigen: orthodox-protestanten, katholieken en arbeiders. Deze groepen voelden zich achtergesteld, omdat zij leefden in een land waar: - in geestelijk opzicht de vrijzinnige protestanten domineerden, - politiek en economie werden beheerst door liberale heren. Deze groepen streden daarom voor emancipatie. Om niet overvleugeld te worden gingen de ‘neutralen’ zich ook organiseren. 62 a Op welke gebieden vond verzuiling plaats? Verzuiling vond plaats op politiek, maatschappelijk en cultureel gebied. De zuilen stichtten eigen organisaties en instellingen op alle denkbare terreinen: politieke partijen, arbeidersvakbonden, middenstands- en boerenbonden, scholen, kranten en tijdschriften, leesbibliotheken, jeugdverenigingen, toneel-, muziek- en sportverenigingen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen, maatschappelijk werk en gezondheidszorg. In de jaren ’20 kwam daar de radio nog bij. Ook hadden werkgevers een voorkeur voor personeel van hun eigen zuil en er werd bij voorkeur gekocht bij winkeliers van de eigen zuil. b Geef voorbeelden van verschillen tussen zuilen.
-
Een verschil tussen de confessionele zuilen en de twee andere zuilen was dat alleen de confessionele zuilen eigen kerken hadden en eigen ziekenhuizen en scholen oprichtten, van kleuterschool tot universiteit. De socialistische en liberale zuilen waren voorstanders van openbaar onderwijs voor alle groeperingen. - Een ander verschil was dat de confessionele zuilen veel feller dan de twee andere gekant waren tegen huwelijken met leden van een andere zuil. - De katholieke zuil onderscheidde zich van de andere ook doordat in alle katholieke organisaties geestelijken de leiding hadden. c Welke beelden hadden de zuilen van elkaar? Over het algemeen hadden de zuilen een negatief beeld van elkaar. - Katholieken werden door de rest van de bevolking, vooral door de socialisten, als makke schapen gezien, die zich door hun herders, de geestelijken, dom lieten houden. De heiligenverering en de pracht en praal in de katholieke kerken werd door de protestanten sterk afgekeurd. - De orthodox-protestanten hadden de reputatie dat zij niet van het leven wisten te genieten, wat bijvoorbeeld tot uiting kwam in hun strenge zondagsrust. - De socialisten werden gevreesd als revolutionairen die de mensen alles wilden afnemen wat hun dierbaar was: het christelijk geloof, de monarchie en hun bezit. - De ‘neutralen’ werden beschouwd als mensen zonder principes, die alleen op materialistische zaken uit waren. 63 Waardoor konden de zuilen ondanks de verschillen toch goed met elkaar samenwerken? Ondanks de verschillen werd er op politiek gebied door de zuilen toch samengewerkt. Onderzoekers hebben als verklaring daarvoor aangevoerd: - Er was trouw aan en respect voor de leiders van de eigen zuil. - Samenwerking tussen de leiders van de zuilen was noodzakelijk, omdat geen van de zuilen de meerderheid kon behalen in het parlement. 64 Waardoor hadden de leiders van de zuilen een goede greep op hun eigen zuil? De leiders hadden een goede greep op hun zuil dankzij verschillende omstandigheden: - Door allerlei regelingen konden de leiders controle uitoefenen op de eigen zuil. - Veel leiders bekleedden allerlei dubbelfuncties. - Vaak ook bestonden er banden van vriendschap binnen de elites. - Binnen de zuilen was een groot gevoel van saamhorigheid. Dat ging gepaard met de behoefte aan krachtige leiding. - De kiezers vertrouwden erop dat hun leiders wisten wat goed was. Veranderingen in de politieke partijen vanaf 1945 (blz. 185, 187 Handboek) 65 a Welke nieuwe confessionele partijen ontstonden sinds 1945? En wanneer en waardoor? - In 1945 de KVP: ter vervanging van de RKSP - In 1968 de PPR: uit onvrede met de politiek van de KVP - In 1975 de RPF: uit de ARP; tegen het opgaan van de ARP in het CDA - In 1980 het CDA: KVP, ARP en CHU samen, omdat de aanhang van de confessionele partijen afnam - In 2001 de ChristenUnie: door het samengaan van het GPV en de RPF. b In hoeverre veranderden sinds 1945 bij de confessionele partijen de uitgangspunten ten aanzien van de overheid? - ARP, CHU en KVP kregen meer oog voor de aanvullende rol van de overheid op sociaaleconomisch gebied. - De KVP was op sommige punten voor sterk overheidsingrijpen (kinderbijslag handhaven, arbeidsduur beperken, zondagsrust handhaven, euthanasie en abortus verbieden. Op andere punten moest de overheid terughoudend optreden (wat betreft de zelfstandigheid van het gezin, de werkkring en het onderwijs). - Het CDA is nu bereid abortus in zeer nauwkeurig bepaalde gevallen toe te laten.