DE BELGISCHE KONINGEN EN DE VLAAMSE ONTVOOGDINGSSTRUD Koen Verhaegen
Onder wetenschappelijke begeleiding van prof dr. A. Alen
I. DE PERIODE VOOR 1830 ·
De basis voor de Vlaams-Waalse tegenstelling in het algemeen en de tegenstelling op taalvlak in Beigie in het bijzonder werd reeds gelegd onder Willem I. Willem I hield er immers een eigen taalpolitiek op na, die volgens Katholieken en Liberalen te "Vlaams" was. Immers, op voorstel van minister Van Maanen werd op 15 september 1819 een K.B. uitgevaardigd waarbij het Nederlands tot officiele taal in Vlaanderen werd verklaard. Op 26 oktober 1822 werd dit besluit oak toepasselijk gemaakt op de arrondissementen Leuven en Brussel. Eens in 1828 het monsterverbond tussen Katholieken en Liberalen was ontstaan, werd de opheffing van de taaldwang een gemeenschappelijke eis, en dit natuurlijk in het voordeel van het Frans. Onder een toenemende druk heeft Willem I dan wei enige toegevingen gedaan op taalgebied in die zin dat de onbeperkte taalvrijheid werd hersteld door het K.B. van 4 juni 1830. Doch de basis voor de anti-Vlaamse houding van het Nationaal Congres in 1831 was door de taalpolitiek van Willem I wei reeds geiegd. Zijn taalpolitiek was dan oak een van de redenen waarom Belgie zich in 1830 afscheurde.
II. LEOPOLD I In 1830 kondigde het Voorlopig Bewind de vrijheid van de in Beigie gesproken talen af. Het bepaalde dat het Frans, als de in Belgie meest verspreide taal, de enige beveltaal in het Ieger zou zijn, en dat het staatsblad in het Frans zou verschijnen. Het Nationaal Congres voegde aan dit laatste toe dat de centrale overheid oak zou instaan voor de gelijktijdige publikatie van een Nederlandse en een Duitse vertaling van wetten en besluiten, doch dat die vertalingen geen rechtskracht zouden hebben. Dit gold enkei voor het Ieger en het toen zeer beperkte centraal bestuur. Gemeente- en provinciebesturen, rechtbanken en notariaten werden vrij gelaten. Een verfransingsbeweging zette zich in, heel
65
bruusk in Brussel, met een varierende snelheid elders. Hoe grater de stad, hoe sneller de verfransing. Maar ook bepaalde plattelandsstreken werden snel aangetast, en zelfs daar waar de volkstaal standhield, zou de verfransing tientallen jaren lang doorsijpelen. Later zou de Vlaamse taal volledig uit bet openbaar leven gebannen worden. Ret Vlaams werd niet gezien als een taal, maar als een conglomeraat van dialecten. Dit alles betekent echter niet dat van overheidswege vijandschap werd betoond tegen de Vlaamse gewesttaal, laat staan vanwege de Koning. Ret was vooral door toedoen van Leopold I dat door het verlenen van toelagen en bet toekennen van prijzen de opbloei van het Vlaamse literaire werk en culturele leven werd aangewakkerd, ondanks het feit dat de Koning zelf zowel Frans, Engels als Duits sprak, doch geen Nederlands. De stellingname van de flaminganten tegen de verfransing van het officiele leven heeft maar geleidelijk plaats gevonden. In die tijd was de Vlaamse Beweging immers enkel een culturele, en geen politieke organisatie. Eens echter de Vlaamse bewustwording ook op het politieke vlak betrekking began te hebben, wekte zij spoedig grate beroering. De Koning, gesteund door de verfranste burgerij in Vlaanderen en het franssprekende gedeelte van Belgie zag het als een groat gevaar voor het land indien de officiele eentaligheid, bet bindmiddel van de politieke eenheid, zou verloren gaan. Dat de Koning het Nederlands zeker niet slecht gezind was blijkt ondermeer uit het feit dat hij Hendrik Consience aanstelde als leraar Nederlands van Leopold II. Doch op politiek vlak bleef hij atkerig ten aanzien van de Vlaamse eisen. De eerste openlijke stellingname tegen de officiele verfransing van Vlaanderen nam een aanvang met het volkspetitionnement van 1840, voorzien van duizenden handtekeningen. Rierop kwam echter weinig reactie vanwege de politieke wereld die door en door Frans was. Ret was dan ook pas bij de viering van het 25-jarig bestaan van het onafhankelijk Belgie tijdens de regering van Pieter de Decker dat het politieke optreden van de flaminganten een nieuwe impuls kreeg. In de zomer van 1855 werd er immers een Vlaamse dichtwedstrijd uitgeschreven met het oog op de viering van deze 25ste verjaardag. Er kwam echter protest vanwege de flaminganten. De wedstrijd werd dan ook een mislukking doordat de meest bekende Vlaamse dichters aan de wedstrijd geen deel namen. Toen met bet oog op de viering van de 25ste verjaardag van de eedaflegging van Leopold I op 21 juli 1831, in mei 1856 een tweede dichtwedstrijd werd uitgeschreven lokte dit een Manifest uit van het Nederlandsch Kunstverbond. Dit Manifest verklaarde dater voor de Vlamingen geen reden tot lofzang bestond. De bekendste Vlaamse dichters namen dit keer wel deel aan de wedstrijd, maar de meeste dichters legden juist de nadruk op de gewettigde Vlaamse taaleisen.
66
Een maand na deze tweede manifestatie der Vlaamse literatoren werd bij K.B. van 27 juni 1856 een Vlaamse Commissie opgericht, waarop de flaminganten reeds lang aandrongen. Deze zogenaamde "Commissie der Vlaamse Grieven" droeg als benaming "Commission charge d'examiner les dispositions a prendre dans !'interet de la langue et de la litterature Flamande". Alleen vlaamsgezinden maakten er deel van uit. Deze commissie was dus in de eerste plaats opgericht om de 25ste verjaardag van Belgies onafhankelijkheid verder zonder weerklank te laten verlopen en eventuele Vlaamse protestakties te vermijden. De instelling van deze commissie heeft over het algemeen bij de Vlamingen voldoening gewekt, maar de manifestaties bleven toch niet uit. Toen kroonprins Leopold op 14 juli 1856 enkele kunstateliers bezocht in Antwerpen werd hem een Manifest overhandigd dat opgesteld was in mei 1856 door Van Rijswijck, Rosseels en Hansen en waarin onder andere te lezen stand: "Nog eens, de 21 juli zullen wij Gode danken, dat wij onder onzen Vorst een staatkundige rust genoten hebben, maar daarbij kunnen wij niet vergeten dat wij onder die 25-jarige regering tevergeefs gevraagd hebben, wat een volk niet behoefde te vragen, wat men aan slaven niet weigert, te weten : een bestuur in eigen taal met erkenning van gelijk regt naast onze Waalsche landgenoten." Kroonprins Leopold heeft bier echter niet op gereageerd. Zijn redenering was dat als hij te veel toegevingen zou doen de eenheid van Belgie in het gedrang zou komen. Het is duidelijk dat de toenmalige politieke klasse geen oor had voor Vlaamse politieke eisen. Het is bovendien belangrijk te weten dat in die tijd de Vlaamse eisen alles behalve radicaal waren. De leidende flaminganten van toen waren overtuigde patriotten. Ze gingen zelfs zo ver zich neer te leggen bij de tweetaligheid van Vlaanderen ; ze vroegen enkel erkenning van het Vlaams in Vlaanderen naast het Frans. Die Grievencommissie waarover boger gesproken is, legde een programma voor dat hoofdzakelijk hierop neerkwam : - aileen Vlaams in het lager onderwijs ; - gelijkstelling van het Vlaams en het Frans in het middelbaar onderwijs; - het oprichten van leerstoelen voor Nederlandse taal- en letterkunde aan de twee rijksuniversiteiten ; - het splitsen van de "Academie royale" in een Franse en een Vlaamse afdeling ; - het van ambtswege vertalen van alle stukken uitgaande van het Centraal Bestuur en bestemd voor de Vlaamse gewesten ; - gebruik van het Vlaams in het gerecht als betichte hierom zou verzoeken.
67
De regering had niet meer de tijd om over te gaan tot de publicatie van de besluiten van deze zogenaamde 11 Grievencommissie 11 • Het verslag zou pas in 1859 op initiatief van de commissie zelf gepubliceerd worden. Rogier die toen regeringsleider was ging over tot het publiceren van een tegenverslag dat veel schade zou aanrichten aan de overwegend Belgische gezindheid van de toenmalige flaminganten. Rogier oordeelde dat de officiele erkenning van twee talen in een en hetzelfde land gevaren inhield voor het voortbestaan van de staat. III. LEOPOLD II
Tussen 1873 en 1879 kwamen de eerste taalwetten tot stand, namelijk de wet op het gebruik van het Nederlands in het strafgerecht in Vlaanderen van 17 augustus 1873 en de wet op het gebruik van het Nederlands in bestuurszaken van 22 mei 1878. Het standpunt van de Koning omtrent deze materie is onbekend. Wel valt op te merken dat de toepassing van de taalwetten een dode letter bleef. Het enige waar deze wetten hebben toe bijgedragen is een lichte mentaliteitswijziging. Hiervan getuige het feit dat bij de inhuldiging van de Vlaamse schouwburg in de Lakenstraat te Brussel Leopold II voor de eerste maal in het openbaar bij een officiele plechtigheid in het Nederlands spreekt. Wat evenzeer een belangrijke gebeurtenis is tijdens het koningschap van Leopold II is de wet van 18 april1898, beter gekend als 11 gelijkheidswet 11 • Na het afdwingen van de eerste drie taalwetten -op het strafgerecht in 1873, op bestuurszaken in 1878 en op het officieel onderwijs in 1883- hadden de Vlaamsgezinden hun strijd voor gelijkberechtiging onverdroten voortgezet. Reeds op 20 augustus 1894 besloot de Katholieke Vlaamse Landsbond bij de Kamer het wetsvoorstel in te dienen tot "erkenning van de Vlaamse en Franse talen als staatstalen 11 , dus tot de bekrachtiging van de officiele gelijkheid van de beide landstalen. Hiertoe was echter vereist dat de wetten van 19 september 1831 en van 28 februari 1845, die aileen de Franse versie van de wetten als officieel erkenden, door een nieuwe wet zouden worden vervangen. Na vele amendementen en Vlaams-Waalse agitatie werd een wet in die zin op 18 april 1898 na door beide Kamers te zijn goedgekeurd, door de Koning bekrachtigd. IV. ALBERT I
Het koningschap van Albert is de belangrijkste periode. Het is immers tijdens zijn regeerperiode dat de belangrijkste Vlaamse eisen ingewilligd zullen worden. Dit echter niet vanuit een of andere vermeende sympathie van Albert tegenover de Vlaamse zaak, dan wel vanuit de enor-
68
me druk die weegt op de politieke klasse met betrekking tot de Vlaamse ontvoogding, en dit dan voornamelijk na de eerste wereldoorlog. Globaal genom en kan men stellen dat v66r W. 0. I de Vlaamse ontvoogding nog een nevenstuk was. De grote vooroorlogse problemen waren bet schoolvraagstuk, het probleem van bet algemeen stemrecht en de sodale wetgeving, bet koloniale en bet legervraagstuk, maar niet de Vlaamse kwestie. Pas na de eerste wereldoorlog kwam bet Vlaamse probleem echt op de politieke voorgrond. Dat de Vlamingen een enorme hoop stelden in de welwillendheid van Albert met betrekking tot de Vlaamse zaak is niet onbegrijpelijk. Toen kroonprins Boudewijn, Alberts oudere broer, op 23 januari 1891 stierf, verioren de Vlamingen hun "Vlaamse prins". Boudewijn genoot immers een grote populariteit in Vlaanderen sinds zijn optreden te Brugge tijdens de Breydelfeesten in augustus 1887. De verwachtingen die de Vlamingen tegenover Boudewijn koesterden projekteerden ze nu op Albert. Albert had bovendien onderricht in de Nederlandse taal gevolgd. Bij de eerste voorstelling aan bet Hof van de in 1886 opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde sprak Koning Leopold II onder meer deze woorden : "Zijne Koninklijke Hoogheid, de Graaf van Vlaanderen heeft op mijn uitdrukkelijke verlangen en ook toegevende aan zijn eigene bijzondere genegenheid, gewild dat zijne kinderen zich met de Vlaamsche taal zouden vertrouwd maken. ". We zien bier dus een duidelijke toenemende interesse van bet vorstenhuis voor het Nederlands. Kroonprins Albert hield dan ook verscheidene toespraken in het Nederlands. Op 28 december 1909 legde Koning Albert de grondwettelijke eed ook in het Nederlands af. De eerste twee koningen hadden hem alleen in bet Frans afgelegd. De psychologische weerslag was enorm. Er was een grote hoop die de vlaamsgezinde !eiders in Koning Albert stelden. Ondanks het feit dat bet Hof een tegemoetkomende houding aannam tegenover de Vlaamse verzuchtingen mag daar toch niet meer uit worden afgeleid dan een sympathiseren met de Vlaamse Beweging als een taal- en letterkundige beweging en dus nog steeds niet als politiek geengageerde beweging. De Franstaligen daarentegen voelden zich bedreigd. Dit bleek onder andere uit de stichting van de "Assemblee Wallone" in 1912 en de brief van Jules Destree aan de Koning, genoemd "Lettre au Roi sur Ia separation de Ia Wallonie et de la Flandre". In dit pamflet huldigde hij de overbekend geworden stelling "Sire, il n'y a pas de Belges". Hierin bepleit Destree bet "compromis beige" avant Ia lettre. Dit houdt in: de vrijwaring van een Belgie, doch eentaligheid van de beide landsdelen met een soort van administratieve scheiding.
69
Op 5 augustus 1914, de oorlog was toen reeds uitgebroken, richtte Albert zijn nu nog bekend gebleven oproep tot het Ieger : Gedenkt Vlamingen, den Slag der Gulden Sporen, en gij, Luikerwalen de zeshonderd Franchimontezen 11 • Met deze oproep voelde het Vlaamsbewuste Vlaanderen zich zeer in zijn schik en deze toespraak werd door de .flaminganten nooit vergeten. 11
Een van de belangrijkste gegevenheden tijdens de oorlogsjaren is tach wei de ongelukkige taalsituatie voor de Vlaamse frontsoldaten. De flaminganten hebben niet nagelaten zich daaromtrent tot de Koning te richten. De paradox in die periode bestaat eigenlijk hierin dat voor de verwezenlijking van de zelfstandigheidsgedachte die rijpte bij heel wat flaminganten men juist bij de Koning, het symbool van de eenheid van de natie, ging aankloppen. De houding van de Koning tegenover de frontsoldaten is enigszins ambigu. Naar de buitenwereld toe toonde hij zich erg begaan met het probleem doch concrete maatregelen om de misstanden te verhelpen trof hij niet. Enkele voorbeelden mogen dit verduidelijken. In een onderhoud dat de Koning had met Van Cauwelaert op 25 september 1916 tijdens hetwelk gesproken werd over de situatie aan het front en over de 11 Flamenpolitik 11 -de politiek van de Duitsers tegenover de Vlamingen die erin bestond toegevingen te doen om zo de Vlamingen voor zich te winnen ; een van de Duitse toegevingen was de vernederlandsing van de Gentse universiteit. - zei de Koning onder meer: }e ne cesse repeter ames ministres qu'ils doivent donner satisfaction aux Flamands. ]'estime que pour les officiers la connaissance du flamand est plus necessaire que la connaissance de la physique et de la chimie. ]'estime que nos soldats qui donnent volontairement ou parce que la loi les a designes leur sang pour le pays, ont le droit d'avoir de bans officiers 11 • Dit waren duidelijke en forse uitlatingen, doch geen beslissingen. Ministeriele maatregelen om de misstanden te verhelpen bleven dan ook uit. Wat de Flamenpolitik betreft, een officiele reactie tegen de door de Duitse bezetter vernederlandste universiteit bleef begrijpelijkerwijze niet uit. Een K.B. van 8 oktober 1916 had de vernederlandste universiteit afgewezen en tegen de professoren ervan zouden regeringsmaatregelen volgen. De regering voelde echter wei aan dat er oak iets positiefs wenselijk was; ze liet daarom het K.B. voorafgaan door een verslag waarin te lezen stand dat ze overtuigd was dat terstond na den 11
herstellenden vrede aan de Vlamingen, zowel op gebied van hooger onderwijs als op elk ander, die volledige gelijkheid in rechte en in feite zal worden verzekerd. Deze belofte was voor na de oorlog. Voor men echter zover was, geraakte men in de laatste oorlogsjaren in een ware krisissituatie. Hiervan getuige de (eerste) Open brief aan den Koning der Belgen, Albert I, die opgesteld was door korporaal Adiel
70
Debeuckelaere, de Ieider van de Frontbeweging. De frontbeweging ijverde voor een bestuurlijke autonomie voor Vlaanderen en een splitsing van het Ieger in Vlaamse en Waalse regimenten. Deze open brief was een felle aanklacht tegen de taalmisstanden aan het front en de Vlaamsonkundigheid. In die brief stond onder meer te lezen: "Wij hebben geen vertrouwen in onze oversten. We wantrouwen de regering. In U aileen, o koning gelooven we nog. Door de schuld van onze regering hebben de Duitschers de Vlaamse Hogeschool te Gent kunnen inrichten. De Vlamingen hebben aangenomen. Zij hebben wei gedaan. ". Over de reactie van Koning Albert op deze brief bestaan er tegenstrijdige versies. Waar Professor DE SCHRI]VER in zijn werk "Koning Albert en de Vlaamse Beweging" schrijft dat de koning positief reageert, zij het in stilte en voorzichtig, zien we in het boek van Lode WILS "Van Clovis tot Happart" een heel andere mening. Lode WILS schrijft dat de Koning, de enige in wie de fronters nog vertrouwen hadden, onmiddellijk reageerde. Hij hervormde de regering, ontnam de portefeuille van Oorlog aan de burger de Broqueville die gevoelig was voor de flamingantische drukking en gaf ze aan Generaal De Ceuninck, die hij als marionet kon gebruiken. Een algemene vervolging tegen de Frontbeweging brak los : degradatie, tuchtcompagnie en krijgsraad. Koning Albert was een overtuigd antiklerikaal-liberaal en deelde de anti-Vlaamse gezindheid van die partij. Bovendien was het officierenkorps vanouds een steunpilaar van de dynastic en de Koning dacht er niet aan dat te ontstemmen door de naleving van de taalwetten op te leggen. De Militaire Veiligheidsdienst, die de repressie doorvoerde, was zijn prive-instrument en de verslagen ervan getuigden van een uitgesproken anti-Vlaamsgezindheid. De negatieve houding van de Koning en de Franstalige ministers tegenover de Frontbeweging was ondermeer ingegeven door de vele vertrouwelijke rapporten die ze kregen uit het bezette land, die bijna aile beklemtoonden dat de activisten een kleine minderheid uitmaakten die door het volk werd gehaat, aldus de visie van Lode WILS. In de winter van 1917-1918 verergerde de krisis nog, zowel tengevolge van gebeurtenissen aan het front als in het bezette Belgie. De onrust aan het front in het algemeen en de deserties in het bijzonder hadden op de Koning indruk gemaakt. Hij voelde aan dat men niet anders kon dan aan de Vlamingen toegevingen te doen en dit op gevaar af dat anders in het bevrijde Belgie een burgeroorlog niet ondenkbeeldig zou zijn. De ministerraden van 1 februari en 20 maart 1918 hielden zich op bijzondere wijze bezig met de Vlaamse problematiek. In zijn Garnets de guerre is dit de enige keer dat de Vorst over de Vlaamse zaak schrijft: "La question a l'ordre du jour est le flamand a l'armee. ]e declare que je n'entends pieger que le matin, et que le Gouvernement ne peut pas se mettre d'accord sur une solution. ]e conclus en montrant Ia neces-
71
site de donner aux Flamands une preuve de la bonne volonte du Pouvoir, et la possibilite de le faire. " Daarop leest de chef van de generale staf een verslag over de agitatie in het Ieger : er is een volledig georganiseerde beweging, die geweldloze manifestaties heeft op touw gezet ; de toestand kan gevaarlijk worden ; de tucht zal worden gehandhaafd ; de agitatie is echter kunstmatig, !'oeuvre exclusive de quelques intellectuels. Tegen dit laatste protesteert Van de Vyvere, terwijl Hymans en Vandervelde een volstrekte tucht eisen maar de Vlamingen tach wei certaines satisfactions culturelles willen toekennen. De Koning vindt dat er aan geen repressie kan worden gedacht sans avoir au prealable donne des gages de bonne volonte aux Flamands. Uiteindelijk wordt beslist tot de oprichting van drie commissies voor respektievelijk de Vlaamse kwestie, de grondwetsherziening en het schoolvraagstuk. De Vlaamse commissie kwam reeds in een eerste vergadering bijeen op 27 maart. Nu was er kennelijk grate haast bij. Io. het geheel kwam de commissie zesmaal bijeen. Haar besluiten bevatten : volledige vervlaamsing van de Gentse universiteit, radikale hervormingen in bestuur en gerecht, en zelfs gewestelijke rekrutering voor het Ieger. De Vorst volgde de aangelegenheid van zo nabij, dat hij in april 1918, op het ogenblik dat het Duitse offensief de stellingen aan de Yzer bedreigde, van de werkzaamheden van de commissies een gedetailleerd verslag verlangde ; het werd hem door voorzitter Vander Essen in De Moeren gebracht. Na het aftreden van Broqueville op 1 juni 1918 echter kwam de commissie niet meer bijeen. Een onmiddellijke uitvoering lag overigens niet in de bedoeling of de mogelijkheden. Het werd nu wachten op het einde van de vijandelijkheden. Na de oorlog leek er een korte periode van euforie uitgebroken en wist de Koning het Vlaamse gemoed voor zich te winnen. De verwachtingen van de Vlamingen waren dan ook hoog gespannen. Tijdens zijn verblijf te Loppem ontving de Koning met het oog op de vorming van een nieuwe regering voornamelijk personaliteiten uit het voormalige bezette gebied. Het is herhaaldelijk opgemerkt dat onder de Loppem-gangers geen enkele vooraanstaande flamingant van dat ogenblik voorkomt. Dat de fl.aminganten onmiddellijk na de oorlog de bus misten blijkt uit de samenstelling van de regering-Delacroix. Onder de twaalf ministers van de drieledige regering treft men geen enkele vooraanstaande Vlaamsgezinde van dat ogenblik aan. Poullet, Van de Vyvere en Helleputte -drie flaminganten uit de oorlogsregering- waren gewipt, en in het nieuwe kabinet geen Van Cauwelaert of geen Huysmans. De troonrede van 22 november hield Koning Albert enkel in het Frans, wat in het Iicht van zijn medeweten over het aangedane onrecht tegenover de Vlamingen tach vrij verwonderlijk is. De Vlaamsgezinden
72
waren terecht ontgoocheld in het optreden van Albert. In de troonrede stonden twee passages met betrekking tot de Vlaamse zaak. In een eerste, waarin sprake is van de noodzakelijke eendracht der Belgen zonder onderscheid van afstamming en taal, gaat het over l'egalite !a plus stricte et !a justice !a plus absolue waaromtrent regeringsontwerpen zouden worden ingediend om !'unite et l'indivisibilite de !a Patrie te vrijwaren, hetgeen tach een kenschetsende argumentatie is. Toegevingen doen aan de Vlamingen in het belang van's lands eenheid. Vervolgens staat er te lezen dat eenieder in zijn taal moet worden bestuurd en volledige culturele ontwikkeling moet krijgen. Le Gouvernement pro-
posera au Parlement decreer des apresent les assises d'une Universite flamande a Gand, sauf a reserver aux Chambres qui suivront !a consultation electorate le soin d'en regler les modalites definitives. En nadien werd door de Vorst gesteld dat de aktivisten op geen amnestie konden rekenen, dat de Vlaamse bevolking ze reeds veroordeeld had en dat de schuldigen devront subir les rigueurs d'une juste repression. Met dit alles was de temperatuur in de Wetstraat duidelijk aangegeven en waren de parlementaire vooruitzichten voor de Vlaamse eisen niet erg rooskleurig. De regeringsverklaring van 28 november was reeds vager dan die van de Vorst; er werd aileen gezegd dat de Vlamingen recht hadden op hager onderwijs in het Nederlands en dat de regering over de punten waarover geen ernstige betwisting bestond, initiatieven zou nemen. Het zou echter nog 12 jaar duren eer de Gentse universiteit volledig vernederlandst was. Twee jaar later, we zijn dan al in 1932, volgde de taalwetgeving in onderwijs en bestuur volgens het territorialiteitsbeginsel. Dat we aan Loppem de vernederlandsing van de Gentse universiteit en het bestuur te danken zouden hebben of dat de beloften van de troonrede stipt werden uitgevoerd is dan ook overdreven. Van stipte uitvoering is eenvoudig geen sprake geweest, en waarschijnlijk voorzag de geest van Loppem niet eens in de volledige vernederlandsing van Gent. Lode WILS schrijft zelfs dat de Koning de verdeeldheid van de katholieken onderhield -de Koning zelf zou van liberate strekking zijn geweest- en dit om de Vlaamsgezinde meerderheid ervan met Van Cauwelaert in de oppositie te houden. Van Cauwelaert was de voorzitter van de katholieke Vlaamse Kamergroep die na de verkiezingen van 1919 een belangrijke taalwet voor de openbare besturen had weten af te dwingen. Dit gebeurde dankzij de steun van vele katholieken en de Vlaamse socialisten. Na de wet van 5 april 1930 op de volledige vernederlandsing van Gent gaf Koning Albert tijdens een bezoek aan Gent een typerende argumentatie. Volgens hem beoogden de getroffen maatregelen met betrekking tot het taalstatuut van de Gentse universiteit de hogere idee
van 's lands eenheid te verzoenen met de eerbied voor de culturele verscheidenheid. En verwijzend naar wat van de taalwetten van 1932 ging worden heette het dat andere regelingen aan de Wetgevende Ka-
73
mers worden voorgelegd die aan de taalkwestie de waarlijke vaderlandslievende oplossing zullen geven waar bet openbare belang naar vraagt. Albert vreesde dat door deze taalwetten het land zou uiteenvallen. Ret territorialiteitsbeginsel deed hem voor Belgies toekomst vrezen. Bovendien vindt Albert de ondertekening van de taalwetten strijdig met zijn eed waarin hij de onathankelijkheid van Belgie garandeerde. In een gesprek dat de Vorst in september 1931 had met de franse publicist Georges Suarez zei hij dat les elements flamingants antidynastiques et antibelges tot de factoren behoorden die de troon, vereenzelvigd met de nationale eenheid, bedreigden. Kart daarop, in december, zou de Koning in een toespraak tot Vlaamse journalisten in verband met de nationale eenheid en de VlaamsWaalse tegenstellingen, verklaren grate vrees te koesteren over wat Belg~e zou overkomen als hij er niet meer zou zijn. In dit alles schuilt een voor de Vorst begrijpelijke schrik om alle konsekwenties van een evolutie te aanvaarden en kennelijk oak deels een tegenover de gebeurtenissen fatalistische mentaliteit zoals die tijdens de oorlog aan bod was gekomen. Wat de repressie van de aktivisten betreft en het standpunt van Albert I tegenover amnestie zien we oak weer het klassieke scenario : de vlaamsgezinden die een beroep doen op de Koning, diens goedgezinde prive- of geheime verklaringen en het uiteindelijk uitblijven van concrete daden. Zo zou de Koning, wat de amnestie betreft, de Vlamingen binnenskamers gunstig hebben willen stemmen maar zou niet eens bij zijn ministers hierover zijn tussengekomen, althans in alle geval zonder resultaat. Jaren zouden voorbijgaan eer er een amnestiewetje volgde, in afwachting van de eigenlijke amnestiewet vlak voor W. 0. II. Een keer tach is Koning Albert in de amnestiekwestie openlijker tussenbeide gekomen, kart voor zijn dood. Vlaamse politici wensten sedert lang de re'integratie van wegens aktivisme veroordeelde ambtenaren en andere overheidspersoneelsleden. Tijdens de regering-Renkin (1931-1932) had zich een administratieve commissie met het onderzoek van hun dossiers beziggehouden ; het rapport ervan, dat op tweeenzeventig gevallen sloeg, werd onder de regering-Broqueville neergelegd. Er ontstond echter verdeeldheid tussen de ministers : de Vlaamsgezinden Sap en Paullet stonden tegenover hun collega's Hymans en Deveze, terwijl in oudstrijdersmilieus heftig contra de re'integratie werd gereageerd. Van Cauwelaert van zijn kant noemde de maatregelen een minimum : voor agitatie wijken achtte hij onaanvaardbaar. Toen kwam de Koning openlijk tussenbeide en kon met zijn gezag zijn voorstel doen aanvaarden, de kwestie door een commissie van magistraten te laten onderzoeken. De
74
koninklijke bekommernis washier eens te meer 's lands eenheid te bewaren en botsingen te vermijden, in feite nochtans ten nadele van de Vlaamse eis. De vraag of hij op soortgelijke wijze zijn gezag zou hebben aangewend om een algemene Vlaamse eis, men denkt in de eerste plaats aan de Vlaamse universiteit te Gent, kracht bij te zetten, moet wei negatief beantwoord worden. Hoe kunnen we nu de houding van Albert - als we de verschillende feiten tijdens zijn koningschap nagaan - samenvatten ? Het antwoord op deze vraag en dient genuanceerd weergegeven te worden. In de eerste plaats is er het feit dat Koning Albert zich van jongs af aan, wegens het begrip en inzicht van het Hof dat de tijden veranderden, maar ook door het verlangen en het aandringen van de Vlaamse intelligentia, zo goed als mogelijk op de Nederlandse taal heeft toegelegd. Dit had voor gevolg dat Albert reeds vrij spoedig (nog toen hij kroonprins was) Vlaamse vergaderingen in hun eigen taal toesprak. Toch kon hij het Nederlands zonder voorbereiding nog geruime tijd niet zo gemakkelijk spreken. Naar aanleiding van een gesprek dat Minister Van !sacker had met de Koning in 1931 schreef de minister: "Zoals steeds sprak de Koning me aan in het Nederlands. Die taal gebruikte hij gewoonlijk met de Vlaamse ministers. Het Nederlands dat Koning Albert sprak was ietwat Duits getint, maar de Vorst bleek weinig belang te hechten aan de juistheid van de taalvorm. Overigens was de omgang met hem steeds zeer hartelijk." Koning Alberts taalkennis en taalgebruik is evident een vooruitgang in vergelijking met zijn voorgangers en betekent zelfs een voorsprong wanneer de vergelijking maken met verscheidene ministers van zijn tijd. Wat ook niet onbelangrijk is, is de natuurlijke karaktertrek van Albert I dat hij een hartelijke, minzame en vriendelijke man was en dit bracht hem er eveneens toe de Vlaamse Beweging en flaminganten te leren kennen en uit te horen. Het is zo dat hij niet aileen Vlaamsgezinde politici heeft ontvangen, hij was ook graag bij letterkundigen en kunstenaars. En in het wielrennersmilieu behoorde "Poeske" Scherens tot zijn proteges. Ook de aanhang van de Vlaamse massa wist hij vbor zich te winnen met een gewaardeerde aanwezigheid op haar manifestaties en attenties allerlei. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de inhuldiging van Gezelles standbeeld te Brugge waar hij rechtstond voor de "Vlaamse Leeuw". Hij hield van populariteit en zocht die ook. Zijn aureool van oorlogsheld heeft dat bovendien niet weinig vergemakkelijkt. Vervolgens was er de grate verwachting die de Vlaming stelde in Albert. De Nederlandstalige eed van eind 1909 had een enorme positieve weerklank gehad bij de flaminganten. Het was dan ook vanuit deze verwachting dat tijdens W.O.I steeds opnieuw beroep werd gedaan op
75
de Koning. Ook na de oorlog is dit blijven duren, vooral in verband met de actie voor genade en amnestie voor de gestrafte aktivisten. Hoe heeft de Koning nu dit beroep op hem en deze verwachtingen vanwege de Vlaamse Beweging beantwoord? Ik denk dat men mag zeggen dat hij zich terdege heeft ge1nformeerd bij de Vlaamsgezinde leiders zelf, althans tach zeker bij de gematigden uit de nationale partijen. In de vijftien naoorlogse jaren echter heeft hij geen vertegenwoordigers uit het Vlaams-nationalisme ontmoet. Hij sympathiseerde met de Vlaamse zaak dan ook enkel op taal- en letterkundig vlak, hetgeen eerder beperkt kan worden genoemd. Albert zag dan ook het Vlaamse gedachtengoed het liefst in zijn culturele vorm en dit als aspekt van de rijkdom van het Belgische vaderland. Bij nader toezien blijken bovendien Koning Alberts prestigieuze correspondenten ofvrienden niet tot het Nederlandstalige deel te horen. Tenslotte is er nog de vraag of Albert op een andere wijze dan in niet-bindende prive-uitlatingen, door belangstelling en door toegevingen in gesprekken, door sympathiebetoon tijdens feestelijkheden, Vlaamse eisen, die hij redelijk en rechtvaardig noemde, daadwerkelijk heeft helpen inwilligen. Het enige wat uiteindelijk vermeldenswaard is, is zijn mogelijk aandeel in de oprichting in 1918 van commissies die zich met de Vlaamse kwestie hebben beziggehouden, al is dit dan ook nog in de allereerste plaats een gevolg van de geevolueerde situatie aan het front in bezet Belgie. Voor de naoorlog is dit alles nog meer het geval. Denken we hierbij vooral aan de voor de Vlamingen ontgoochelende samenstelling van de Loppem-regering en de zeer late vervulling van de belofte inzake een Vlaamse universiteit. De Koning had in die dagen na de oorlog, zeker gezien zijn enorm moreel prestige, invloed kunnen uitoefenen in een andere zin. In 1931 heeft Albert aan Van Cauwelaert, de toenmalige Antwerpse burgemeester, gevraagd of hij formateur wilde worden. Dit heeft Van Cauwelaert geweigerd. Het jaar nadien heeft de Vorst bij dezelfde aangedrongen om tot de regering-Broqueville toe te treden. De Vorst schreef aan Van Cauwelaert : De Regeering moet op de Vlamingen steunen, en gij bezit het vertrouwen van het Vlaamse land.
In de huidige zoo moeilijke omstandigheden welbekend door u, en ten bate van de maatregelen, die de Regering onmiddellijk treffen moet, is uwe medewerking noodzakelijk, te meer daar wij niet over talrijke mannen van eersten rang kunnen beschikken. Wat mij betreft, sedert lang hoopte ik u te zien zetelen in 's lands Regeering, waar gij ongetwijfeld een rot van beteekenis zult houden. Wat opvalt zijn de woorden "sedert lang". Vraag is: waarom dan niet in 1918? En de koninklijke betofte van 22 november 1918 over de Vlaamse universiteit, waarom ging die niet in vervulling zoals verwacht ? Ook in deze aangelegenheid en de taaiwetgeving van 1932 lijkt de vervulling helemaal buiten hem om te zijn verwezenlijkt als gevolg van de ontwikkeling der gebeurtenissen. V66r de realisaties placht hij te zeggen: ik weet het, ik ga akkoord, heb
76
geduld, maar wat wilt ge ! En eens Gent vernederlandst is en de nieuwe taalwetten in de maak zijn, valt anderzijds op hoezeer de Koning ongerust wordt over de politieke toekomst en 's lands eenheid. We raken hier een verwarrende paradox. Koning Albert incarneert hiermee het begin van een nieuwe traditie bij onze Koningen ; maar is hij niet ook enigszins het slachtoffer van zijn karakter-minzaam en open, van goede wil maar vol vrees voor risico's- en in elk geval tevens afhankelijk van zijn omgeving en van de macht van andere tradities ? Dit is een gedetermineerdheid waar ook staatshoofden niet aan ontkomen. V. LEOPOLD III
Vanaf 1935 werden de communautaire spanningen in Belgie direct en sterk opgedreven door de internationale ontwikkelingen. Met het oog op de oorlog was de Flamenpolitik vanaf 1927 hernomen. In '36 werd de Duitse financiele steun uitgebreid. De hele katholieke Vlaamse Beweging zou sterk oververtegenwoordigd zijn in de collaboratie en sterk ondervertegenwoordigd in het verzet, en dit in tegenstelling tot de linkse Waalse Beweging. Over de bestraffing van de collaboratie ontstond er een onverzoenlijke strijd tussen rechts Vlaanderen en links Wallonie, die tot 1950 toegespitst werd op de persoon van Koning Leopold III. De gevolgen ervan zouden decennien lang doorwerken. In Belgie gaven de parlementsverkiezingen van 1936 de toegenomen links-rechts polarisatie weer. Aan de ene kant een volksfront van communisten en socialisten in Franstalig Belgie, aan de andere kant een rechtse "Vlaamse concentratie" van katholieken en nationalisten. Me de door de Vlaams-rechtse drukking ging de regering, die al lang van het Frans-Belgisch akkoord afwou, nu over tot de eenzijdige opzegging daarvan en tot de atkondiging door de Koning van een onafhankelijkheidspolitiek. Dat gaf aan Leopold ill het imago van sympathie voor de Vlaamse zaak, hoewel er geen redenen zijn om te veronderstellen dat hij over het talenvraagstuk andere opvattingen had dan zijn vader. Het deed hem wel afbreuk in de Wallingistische opinie. Voor vele franstaligen was Koning Leopold van dan af de Koning van de Vlamingen. Bij de ineenstorting van Duitsland in mei '45 vielen de beperking van de politieke vrijheid en de muilband op de pers weg. De katholieke opinie began een massale koningspropaganda, met als het ware portretten van Leopold III aan elk raam en tegen elke boom. Zoals men niet katholieker moet zijn dan de paus, zo ook niet katholieker dan de Koning. Het hele enorme, alles beheersende vraagstuk van de repressie en van de zuivering in aile overheidsbesturen en overheidsdiensten, in het onderwijs en in de 2600 gemeenteraden zou in een ander licht komen te staan al naar gelang Leopold III terug op de troon kwam of niet.
77
-
-
-
- - - -
- - - - - - -
- - - -
- - - - - - - - - - - - - - - -
Precies om die reden eiste de linkse opinie plots zijn troonsafstand. De tegenstelling rand de koningskwestie werd reeds bij het begin van de zomer van '45 als een Vlaams-Waalse tegenstelling gevoeld, waar geen van beide kanten kon op toegeven : zelfs linkse Vlaamsgezinden wilden de Koning terug, omdat ze de Wallingantische aanval op hem gemotiveerd zagen door zijn "pro-Vlaamse" opstelling in de buitenlandse politiek in 1936. De snelheid waarmee de polarisering zich voltrok in de lente van 1945 en de kracht waarmee ze zich zou handhaven kan echter aileen verklaard worden doordat de koningskwestie een onderdeel was en het brandpunt werd van het hele vraagstuk van bestraffing en zuivering. De hele koningskwestie en vooral de uitslag van het referendum bevestigden de verscheurdheid van het land. Door het feit dat Leopold III de eenheid van het land niet in gevaar wilde brengen deed hij troonsafstand en werd Boudewijn Koning. VI. BOUDEWIJN I OF DE PERIODE NA 1950
Na 1950 zijn er drie belangrijke historische momenten die de VlaamsWaalse tegenstellingen kenschetsen en uiteindelijk zouden leiden tot de federalisering van het land, namelijk de eenheidswet, de mars op Brussel en de schoolstrijd. A. DE EENHEIDSWET
De eenheidswet was een compromisontwerp waarbij de liberalen de verzwaring van de fiscale druk wilden gepaard zien gaan met een ernstige bezuiniging op de overheidsuitgaven. Tegen deze "eenheidswet" werd onder de stuwing van de Luikse vakbondsleider, Andre Renard, een algemene stakingsbeweging ontketend. Gedurende vier voile weken, van eind december 1960 tot januari 1961 werden de mijn- en staalbedrijven in geheel Wallonie lam gelegd, terwijl ook de haven van Antwerpen gedurende een twintigtal dagen met grate moeilijkheden had af te rekenen. Dat de stakingen in Vlaanderen minder grate afmetingen aannamen, had onder andere te maken met de houding van het Christelijk Vakverbond, dat aan deze politieke stakingen geen deel nam. De wet is gestemd en de socialistische stakingen hadden hun doel dus niet bereikt. Renard verweet de mislukking van zijn staking aan de houding van het reactionaire Vlaanderen. De Vlaamse vleugel van het A.B.V.V. had in feite reeds v66r de stakingen stelling genomen tegen de staking. Deze stelling had het pleit verloren op het algemeen congres van het A.B.V.V., doch onder Waalse druk waren er tach stakingen uitgebroken. Renard nam op 28 februari 1961 ontslag uit de Ieiding van het A.B.V.V. om zijn eis tot federale inrichting van het Socialistisch Vakverbond kracht bij te zetten. In maart '61 stichtte hij de "Mouvement populaire Wallon", een drukkingsgroep die voortaan zou ijveren voor anti-kapitalis-
78
tische structuurhervormingen en de federale herinrichting van de Belgische eenheidsstaat. B. DE SCHOOLSTRI]D
Wat de Vlaams-Waalse verhoudingen betreft moet vooral gekeken worden ~aar de schoolstrijd op het niveau van het boger onderwijs. De schoolstrijd op het niveau van het secundair ondetwijs was immers vooral een uiting van de clericaal-anticlericale tegenstellingen. Langs Vlaamse zijde werd aangevoerd dat de Vlaamse jeugd die in Belgie meer dan 60% vertegenwoordigde, slechts voor 43% was vertegenwoordigd aan de universiteit. Het universitaire probleem beleefde een scherpe politieke fase die zich voornamelijk concentreerde rond het probleem van de tweetalige Leuvense universiteit en de Wet op de universitaire expansie van 9 april 1965. C. DE MARS OP BRUSSEL
De ontwerpen van Minister van Binnenlandse Zaken Gilson, die de taalgrens in Belgie definitief zouden afbakenen en het taalstatuut in de Brusselse agglomeratie en de randgemeenten vastleggen hebben heel wat beroering gewekt. De twee marsen op Brussel, op 21 oktober 1961 en op 14 oktober 1962, georganiseerd door het "Vlaams Comite voor Brussel en taalgrens" brachten een enorme mass a Vlaamse betogers op de been. De "Mouvement Populaire Wallon" richtte een aantal tegenbetogingen in, hoofdzakelijk georganiseerd in het Luikse en de Voerstreek. Dit alles leidde tot de drie taalwetten waarin de faciliteitengemeenten werden opgericht. Doch dit bracht geen pacificatie, integendeel, het leidde tot verdere communautaire spanningen. D. NAAR BEN FEDERAAL BELGIE
In 1970 krijgen we als gevolg van een verdere stijging van de communautaire spanningen en de Vlaamse eis tot culturele autonomic, de eerste fase van de staatshervorming. Een onomkeerbaar proces is hiermee ingezet. Ondanks de federalisering blijven de communautaire spanningen aanslepen en het hoopgevende Egmontpakt uit de tweede regering-Tindemans mislukt. In '80 en '88 zouden nog twee fasen volgen en in '92-'93 het St.-Michielsakkoord. Over de houding van Koning Boudewijn tegenover de naoorlogse communautaire problemen en de federalisering van hetland is niet zoveel verschenen. Wei heeft hij in een aantal toespraken en door bepaalde beslissingen een en ander Iaten uitschijnen. Eind 1977, bij de vorming van de regering-Tindemans II wilde Leo Tindemans de portefeuille van Justitie aan de Volksunie toebedelen, in
79
- - - - - - - - - - - - -
- -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
de persoon van Frans Baert. Maar de Koning was van mening dat een portefeuille als die van Justitie niet naar een communautaire partij kon gaan. Het was de C.V.P. die Justitie toegewezen kreeg. In zijn toespraak van 8 februari 1983 gericht aan de diverse overheden van het land predikt Koning Boudewijn voorzichtigheid inzake communautaire hervormingen. Hij zegt er onder andere: "De hervormingen van 1980 zijn nauwelijks van kracht en op talrijke punten zelfs nag in een overgangsstadium, of er gaan reeds stemmen op om te beweren dat zij achterhaald zijn. Nieuwe plannen worden uitgewerkt die de autonomie van de gemeenschappen en de gewesten veel verder willen doordrijven. Ik spreek mij hier niet uit over de inhoud van die voorstellen, maar ik waarschuw voor dergelijke werkwijze, die het risico inhoudt dat door een opeenvolging van stroomversnellingen het beleid van het land steeds moeilijker en uiteindelijk onmogelijk wordt. ". Dit werd hem door bepaalde federalisten kwalijk genomen, zoals bijvoorbeeld Maurice Dehousse, premier van de Waalse Gewestregering, die ostentatief niet applaudisseerde. We kunnen echter een wijziging vaststellen in de houding van de Koning. Zo bijvoorbeeld omtrent het opnemen van l~den van communautaire partijen in de regering. In de laatste regering Martens bijvoorbeeld was de portefeuille van Begroting voor V.U.-Minister Schiltz. In de 21 juli toespraak van 1988 horen we een heel andere toon dan in de toespraak van 1983. Boudewijn spreekt er op een positieve manier over het federalisme dat in Belgie vorm krijgt. Hij zegt onder andere : "De staatshervorming moet de samenhang en de samenwerking tussen de verschillende autonoom geworden entiteiten verzekeren, alsook tussen deze en het centraal gezag. Het gaat dus om een federalisme dat de eenheid moet bevorderen.". Deze woorden hebben een diepe indruk gemaakt op de traditionele unitaristische milieus en met name in de conservatieve katholieke milieus. Daar had men maar al te vaak gevoelens van wantrouwen en zelfs van vijandigheid tegenover de staatshervorming gekoesterd, maar voortaan kan men dus in eer en in geweten de Koning bijtreden in zijn opvattingen over de nieuwe Belgische instellingen. VII. SLOT
Men kan dus als algemeen besluit stellen dat de rol van de Koningen zeker niet onbelangrijk is geweest in de verhouding tussen de Walen en de Vlamingen en bij het behoud van de nationale eenheid. De Koningen zijn een niet onbelangrijk bindmiddel van de natie geweest. Tach mag dit niet overschat worden. Hun houding is steeds afwachtend en conservatief geweest. Hun houding is oak niet steeds bevorderlijk
80
geweest voor de nationale eenheid. Zo kan het optreden van Leopold III in W.O. II en de gevolgen ervan moeilijk als bevorderend voor de nationale eenheid worden beschouwd. Bovendien moet men zich er goed van bewust zijn dat er elementen zijn dan enkel de Koning die het samenleven van de twee gemeenschappen in een natie bepalen ; de Koningen hebben vaak niets anders kunnen of willen doen dan de feiten achterna hollen. Ik denk dat we dan oak samen met STENGERS mogen besluiten dat de Koning tenslotte slechts een stuk op het schaakbord is, maar dat op een schaakbord de Koning wel een belangrijk stuk is.
81