De Belgische blokkade, de Belgische loonnevenkosten, en de dreiging met regionale autonomie
Dirk De Bièvre Professor Internationale Politiek en Internationale Politieke Economie Departement Politieke Wetenschappen, Universiteit Antwerpen (UA)
[email protected]
Graag wordt er in België gezegd dat het land één van de allerbeste systemen voor sociale zekerheid ter wereld heeft, hoewel dit bij nuchtere vergelijking met andere EU landen moeilijk stand houdt. Er wordt ook graag naar verwezen dat de inkomensongelijkheid in België sinds het begin van de bankencrisis bijna niet is toegenomen, wat wel helder aantoonbaar is. Ondanks bij wijlen triomfalistische geluiden is de Belgische sociale zekerheid helemaal niet zo sociaal, en al helemaal niet zeker. Zij is immers uiterst afhankelijk van hoge sociale bijdragen op lonen. We financieren ze hoofdzakelijk door lasten op lonen geïnd door de zogenaamde sociale partners, en slechts in beperkte mate door algemene belastinginkomsten geïnd door het parlement.
Deze
manier
van
financieren
van
pensioenen,
gezondheidszorg,
en
werkloosheidsuitkeringen zorgt voor te hoge loonnevenkosten, belast werk veel te zwaar, maakt het creëren van werkplekken onattractief, en verdeelt de last over te weinig schouders, omdat de activiteitsgraad er extreem laag door ligt. In vergelijking met andere EU-leden zijn er in België verbijsterend weinig mensen tussen de 18 en de 65 die effectief een beroep uitoefenen. Onze wettelijke pensioenen zijn van de laagste in Europa. De jobcreatie in kleine en middelgrote ondernemingen is reeds jaren lang quasi zero. De werkdruk van zij die aan het werk zijn, ligt te hoog (productiviteit! competitiviteit!). De vermijdingsstrategieën zoals de bedrijfswagens, de dienstencheques, en de loonsubsidies gedijen, omdat een hoger bruto loon slechts heel beperkt bij een werknemer terecht komt in de vorm van een hoger netto loon. Hoewel deze negatieve effecten van de te hoge brutoloonkost in België bekend zijn, zijn de oorzaken ingebakken en onderhevig aan een hardnekkige institutionele blokkade. Het gebrek aan hervorming van dit stelsel heeft in alle Belgische regio’s bijzonder onwenselijke effecten.
1
In Wallonië heeft het onder grote delen van de bevolking een meeldauw van fatalisme, en onder de elite een gevecht voor het behoud van het status quo veroorzaakt, in Vlaanderen een sterke roep naar de reductie van de loonnevenkosten in bijna alle geledingen, en in Brussel heeft het geleid tot een fatale werkloosheidsval voor slecht opgeleide, allochtone jongeren. De besluitvormingsregels van België vereisen echter zulke gigantische supermeerderheden dat enkele minderheidspartijen een gemakkelijke prooi worden voor de gijzeling door drukkingsgroepen zoals vakbonden en ziekenfondsen. Zo verzakt elk grondig initiatief tot ingrijpende herkalibrering van de financiering van de sociale zekerheid in politieke loopgraven en wat morrelen in de marge. Om deze reden en om geen andere vormt de Belgische blokkade de oorzaak van het ontstaan van een nuchter, zakelijk, en sociaaleconomisch Vlaams autonomiestreven dat bij alle Vlaamse partijen, bij werkgevers (zowel openbare als privésector) en een deel van de vakbonden een breed democratisch draagvlak heeft. De Vlaamse klassieke zuilgebonden partijen zitten echter gekneld tussen hun eigen beleidsvoorkeuren om het systeem meer te parlementariseren en meer op de leest van belastinginkomsten te schoeien, en hun wil tot deelname aan de federale macht en het bedienen van hun traditionele zuilorganisaties in vakbonden en ziekenfondsen. Dit heeft een ongekende electorale competitie ontketend tussen de zuilgebonden traditionele partijen en een partij die de eis naar regionale autonomie als breekijzer voor hervormingen wil gebruiken, de N-VA. Om deze reden – en niet omdat er een soort identitaire, ‘nationalistische’ verdwazingideologie zou rondwaren – waren de verkiezingen van 2010 bijzonder bedreigend voor de gevestigde machten, en zullen ook die van 2014 als dusdanig worden ervaren in de hoofdkwartieren van de gestelde lichamen. Hoe staat het dan met de kwaliteit van de sociale zekerheid in België? En welke zijn dan die legitieme verzuchtingen die op een Belgische blokkade stoten en de roep naar radicale sociaaleconomische autonomie laten weerklinken? De Belgische wettelijke pensioenen zijn nu reeds bij de laagste van de hele EU, hoewel onze vergrijzinggolf pas in 2013 echt is beginnen rollen. De reden hiervoor is dat de zgn. sociale partners, de twee grote vakbonden en de Belgische werkgeversorganisatie VBO (waarin vooral grote maar weinig kleine ondernemingen vertegenwoordigd zijn), mordicus vasthouden aan een systeem dat deze financiert door bijdragen op lonen dat zij zelf kunnen beheren buiten het parlement om. Dit in plaats van deze financiering deels grondig los te koppelen van de factor arbeid. Dit zou arbeid bruto minder duur maken en werk attractiever maken. VOKA, N-VA en hun eloquente spreekbuis Bart De Wever, Open VLD, sommigen in SP.A en CD&V, en voorzichtige suggesties vanuit de Europese Commissie en andere bronnen pleiten er juist voor 2
om deze financiering zoals in Duitsland, Denemarken, en Nederland meer uit algemene belastingen op kapitaal, consumptie, en milieuvervuiling te halen. Dat gebeurt nu veel te weinig. Zo heeft België als enig OESO land nog steeds geen belasting op kapitaalwinsten op de beurs. Op brandstoffen, en vooral de fijn stof veroorzakende diesel, heft de Duitse staat een serieuze Ökosteuer als tegenfinanciering van een verlaging van de pensioenbijdragen op lonen. Hierdoor is diesel in België rond 20 cent per liter goedkoper. In België bestaat er ook geen zware BTW verhoging op luxegoederen, zoals bijvoorbeeld in Denemarken – dan laat je immers de Porsche Cayenne kopers vrolijk wat ziekenhuisbedden mee financieren. De Belgische verzuilde zgn. sociale partners wensen echter geen omschakeling op een echt gemengde financiering met veel lagere sociale bijdragen op alle lonen en met hogere inbreng uit belastingen. Zij zouden dan immers hun geprivilegieerde organisatorische positie moeten afstaan aan de door ons verkozenen en hun partijen in het parlement dat het belastinggeld beheert. Juist omdat de zgn. sociale partners zo vasthouden aan hun centrale organisatorische positie in het bestuur van de Belgische sociale zekerheid, heeft de constante stijging van de sociale bijdragen ertoe geleid dat België één van de Europese landen is met de hoogste loonnevenkosten en een enorm – gemiddeld! – verschil van rond de 55% tussen bruto en netto loon. Dankzij de veelvuldige grendelregels in de Belgische besluitvorming, wordt de Franstalige zijde samen met wat er rest van de vroegere zgn. volkspartijen SP.A en CD&V door hun vakbond- en VBO-werkgevers achterban teruggefloten, telkens wanneer ze het parlement hier meer zeggenschap in willen geven. Op dit ogenblik moet het parlement maar op dwingende suggestie van deze sociale partners het jaarlijks financieringstekort bijpassen met belastinggeld, in plaats dat een parlementaire meerderheid en de regering het initiatief in handen hebben. Omdat zij dit niet aankunnen, dekt de regering het jaarlijkse financieringstekort dan maar door het parlement staatsleningen te laten goedkeuren om zelfs lopende uitgaven zoals pensioenen en andere uitkeringen te financieren. Zolang het feestje van de kunstmatig lage interestvoeten van de Europese Centrale Bank aanhoudt, lijkt dat leuk. Maar dit beleid is om middellange termijn onhoudbaar, het komt enkel Luxemburgse banken en rijke spaarders ten goede, en is ondemocratisch omdat regering en parlement geen echt initiatiefrecht hebben. Om toch maar de schijn van grondig sociaal beleid op te houden, worden er allerlei verlagingen van de loonnevenkosten voor ‘doelgroepen’ ingevoerd die aan de kern van het probleem niets veranderen. Dan worden er maar verlagingen van de loonnevenkosten doorgevoerd voor ouderen, voor jongeren, voor laag opgeleide jongeren, voor te herscholen oudere werknemers, 3
voor geringe kansen groepen, voor nieuwe kansen groepen, voor speciaal kwetsbare gebieden, en ga zo maar door. Hierdoor wordt de financieringsbasis van de sociale bijdragen echter alleen maar nog smaller, ontstaat er geen prikkel om meer mensen in dienst te nemen (maar wel een bedrijfsadministratie om wat loonsubsidies of vrijstelling van sociale bijdragen aan te vragen), en wordt er minder meerwaarde gecreëerd waardoor ook de algemene belastinginkomsten magertjes blijven. Doelgroepenbeleid, hoera; een lineaire verlaging van de loonnevenkosten die banen creëren aantrekkelijker zou maken, ho maar! De weerzin over dit status quo vertaalt zich momenteel in Vlaanderen in electoraal succes voor die partij(en) die zeggen: ‘Als het op federaal vlak niet kan hervormd worden omdat de minderheid van Franstalige partijen deze hervorming blokkeert, dan eisen wij autonomie.’ Een grondigere beperking van de loonnevenkosten, zoals in Denemarken, Duitsland, en Nederland, reduceert overbelasting van werk, en leidt niet tot privatisering of afschaffing van de sociale zekerheid. Integendeel, het leidt in combinatie met een aantal andere maatregelen tot (1) een hogere werkzaamheidgraad van de beroepsbevolking tussen de 18 en de 65 jaar dan in België (ca. 77% in Denemarken; slechts ca. 60% in België – 65% in Vlaanderen, en een schrikwekkende 55% in Brussel en Wallonië), (2) hogere pensioenen dan in België, (3) een toekomstvastere welvaartscreatie dan in België. Ook de gezondheidszorg steunt in België voor een te groot deel op sociale bijdragen op lonen en dus de factor arbeid in plaats van breed gedragen belastingen in alle delen van de economie. Omdat de zgn. sociale partners – de facto de lobbygroepen van vakbonden, werkgevers en ziekenfondsen – hun geprivilegieerde plaats in het bestuur van het RIZIV niet wensen op te geven, moet de patiënt in België nu reeds zowat 1/3 van de gewone gezondheidskosten zelf bekostigen (slechts begrensd door één en de zelfde maximumfactuur voor arm én rijk). Deze situatie is asociaal en tegen het algemeen belang omdat het gelijkheidsbeginsel in de volksgezondheid eronder lijdt. Hoewel andere landen een gedeeltelijke verschuiving van loonnevenkosten naar algemene belastingen op consumptie, kapitaal en milieuvervuiling hebben doorgevoerd, gaat de situatie in België van kwaad naar erger. De financiering steunt nog steeds te eenzijdig op loonlasten, indienstneming is duur, er hebben minder mensen regulier werk, en de financieringsbasis wordt te smal. Vooral verkommert er veel economisch, sociaal, en cultureel potentieel van diegenen die niet aan het arbeidsproces kunnen deelnemen. Vroeger had de Belgische sociale zekerheid geen last van haar financieringsbasis. Nu is een hervorming in veel West-Europese landen noodzakelijk, omdat we in een geliberaliseerde wereld leven waar meer goedkopere, laaggeschoolde werkkrachten met ons concurreren, denk 4
maar aan de miljoenen laaggeschoolde Chinezen waarmee onze laag en zelfs middelmatig geschoolden mee in concurrentie zijn komen te staan. Zoals andere landen het ons voordoen, hoeft dit geenszins te betekenen dat je de sociale zekerheid moet afschaffen. Het betekent enkel dat je ze niet meer hoofdzakelijk hoort te financieren uit bijdragen op lonen en enkel laat beheren door werknemers- en werkgeversorganisaties, maar dat je ze veel substantiëler hoort te financieren door belastingen op kapitaal, consumptie, en milieuvervuiling, en zo ook het beheer hoort te leggen in de handen van de door ons verkozenen in het parlement. Het is een fabeltje van Belgische belanghebbende groepen dat het reduceren van de sociale bijdragen op lonen tot kaalslag in de sociale zekerheid zal en moet voeren. Alsof een middenklasse maatschappij zoals de onze dat electoraal niet zou afstraffen. Net zoals de pensioenverzekering en de gezondheidsverzekering steunt ook de Belgische werkloosheidsverzekering nog veel te veel op sociale bijdragen op lonen, eveneens te exclusief beheerd door vakbond- en werkgeversorganisaties, waarbij het parlement het deficit maar moet bij passen – meestal door het snel goedkoop gaan lenen bij de zogenaamd boze internationale markten, die daarvoor dan ineens wel goed zijn. Een hervormde financiering van de werkloosheidsverzekering in Duitsland heeft net uitkeringen behouden of zelfs verhoogd door ze meer uit algemene belastinggelden te financieren. Hierdoor werden de lasten op arbeid verminderd. Dit gebeurde door de verplichte werkloosheidsverzekeringbijdrage als percentage van het brutoloon van 6,5 naar 3,0 % te brengen gedurende de periode 2006 – 2008, en het financieringsgat dat daardoor ging ontstaan te vullen met een verhoging van de BTW van 16 naar 19 % (behalve op levensnoodzakelijke goederen). Hierdoor schoot de werkgelegenheid als een pijl naar omhoog zelfs in tijden van crisis en weinig groei – er wordt wel eens vergeten dat Duitsland in 2009 een krimp van 5% van het BIP moest incasseren; en in 2012 en 2013 was er minder dan 1% groei. Vele van deze jobs begonnen als tijdelijke en deeltijdse jobs, zorgden via werkervaring voor contracten van onbepaalde duur – heel wat beter dan de déprime van de permanente werkloosheid en het woekeren van het illegale zwartwerk. Sinds de drastische reductie van de loonnevenkosten en de verhoging van andere algemene belastingen door de Schröder (SPD) regering en de eerste grosse Koalition (CDU – SPD) onder Merkel zijn er in Duitsland bijna 2 miljoen reguliere, bijdrage- en belastingplichtige, voltijdse jobs ontstaan. Dit gebeurde in de kleine en middelgrote privésector, niet bij de grote multinationals, en ook niet in met krediet gefinancierde overheidsbanen, zoals in België, vooral bij de lokale en regionale overheid. Door de exorbitant hoge loonnevenkosten in België moet elke potentiële werkgever – publieke én 5
private sector – veel bruto geld in de hand nemen om een aantrekkelijk netto loon aan te bieden, en heeft hij er belang bij vermijdingsstrategieën uit te dokteren of carrément voor zwartwerk te kiezen. In plaats van de loonnevenkosten rechtstreeks te reduceren, reduceert de federale de BTW op energie van 21 naar 6% met het argument dat dit de loonkostenstijging via indexering zal afremmen… Wel-wel. Het zal enkel een gat in de begroting slaan omdat dit niet tegengefinancierd is, het zal indienstneming niet aantrekkelijker maken, en zal veel energiebesparende maatregelen (die regionale bevoegdheid zijn) teniet doen. De belangrijkste en meest tegen de borst stotende vermijdingsstrategie is de praktijk dat bedrijven maar bedrijfswagens en/of tankkaarten uitdelen aan lagere kaderleden die deze niet nodig hebben voor hun job, waardoor autobestuurders Antwerpen en Brussel in de EU het hoogste aantal uren in de file doorbrengen, en voor een groot deel instaan voor de hoge concentraties fijn stof van dieselmotoren Werkgeversorganisaties, en de verzuilde vakbonden en ziekenfondsen hebben institutioneel zeer veel te verliezen, en burgers en hun verkozenen veel te winnen. En als de vossen van de goed georganiseerde belangengroepen de passie preken, hebben kiezers en verkozenen er alle belang bij goed op hun hoede te zijn in plaats van in hun vaarwater mee te drijven. Telkens als de gevestigde machten in dit land het lawaai tegen het schandalige geijver voor het splitsen doen losbarsten, is het raadzaam koel de oorzaken voor dit maatschappelijk conflict te analyseren, het democratisch ernstig te nemen, en zich niet blind te staren op slechts de symptomen van politiek conflict. De Vlaamse autonomie-eis gaat als natuurlijk gepaard met de creatie van regionale identiteit, omdat maatschappelijke mobilisering zonder identiteitscreatie niet onmogelijk is. Sommigen vinden een Vlaams identiteitsverhaal maar niets. Maar de vergrendeling van België verhindert wijzigingen aan het status quo, en dat status quo is in België helemaal niet goed. Democratie is er om alternatieven te bespreken, in publiek debat en via verkiezingsstrijd het pleit te beslechten, en om deze voorstellen dan in de praktijk uit te proberen. De uitslag van dit noodzakelijk democratisch dialectisch proces in de vorm van de verkiezingen van 2010 leidde ertoe dat velen in Vlaanderen van mening waren dat het uitproberen van het status quo à la CDH, PS, en CD&V geen optie meer was. De inzet van de volgende verkiezingen zal zijn of het Belgische status quo verkieselijker is dan de dreiging met verregaande regionale autonomie om de Belgische asociale blokkade over de te hoge loonnevenkosten op te heffen.
6