BELVUE MUSEUM DE KONINGEN DER BELGEN
INHOUDSTAFEL 1. KONING LEOPOLD I (1831-1865) ...................................................................................... 2 Leopold, George, Christiaan, Frederik ................................................................................. 2 2. KONING LEOPOLD II (1865-1909) ..................................................................................... 3 Leopold, Louis, Philippe, Marie, Victor ................................................................................. 3 3. KONING ALBERT I (1909-1934) ......................................................................................... 4 Albert, Leopold, Clément, Marie, Meinrad ............................................................................ 4 4. KONING LEOPOLD III (1934-1951) .................................................................................... 5 Leopold, Philippe, Charles, Albert, Meinrad, Hubertus, Marie, Miguel .................................. 5 5. PRINS KAREL, REGENT, RÉGENT (1944-1950) ............................................................... 6 Charles-Theodore, Henri, Antoine, Meinrad ......................................................................... 6 6. KONING BOUDEWIJN (1951-1993).................................................................................... 7 Boudewijn, Albert, Karel, Leopold, Axel, Maria, Gustaaf ...................................................... 7
1
1. KONING LEOPOLD I (1831-1865)
Op 21 juli 1831 legt Leopold van Saksen-Coburg de eed af als eerste koning der Belgen. Zijn netwerk van familiale banden met de Europese vorstenhuizen en zijn goede relaties in de financiële wereld bieden een garantie voor het voortbestaan van de jonge staat. Veertien dagen na de eedaflegging valt koning Willem I der Nederlanden België binnen. Leopold I neemt zonder aarzelen de leiding van het leger op zich en roept de militaire hulp in van de Franse koning, zijn toekomstige schoonvader. Buitenlands beleid en landsverdediging zijn twee domeinen waarop Leopold I en zijn opvolgers altijd sterk hun stempel zullen drukken. In de Belgische constitutionele parlementaire monarchie staat de koning aan het hoofd van de uitvoerende macht. Niettemin geeft de grondwet hem weinig bewegingsvrijheid. Hij kan geen politieke daden stellen zonder de goedkeuring van een minister die verantwoordelijk is voor het gevoerde beleid. Hij draagt ook geen uiterlijke tekenen van koninklijk gezag zoals scepter, troon, kroon en koningsmantel. Leopold I aanvaardt deze spelregels en stelt zich publiekelijk op als een voorbeeldige constitutionele monarch. Nog sterk beïnvloed door de geest van het Ancien Régime, waarin de koning alleen regeert, blijft hij binnenskamers kritiek uiten op de beperkte rol van de koning. Inzake binnenlandse politiek is hij voorstander van unionistische regeringen waarin liberalen en katholieken samen besturen. Leopold I houdt er moderne economische ideeën op na. Zijn verblijf in Groot-Brittannië stimuleert zijn interesse voor de industriële expansie die er plaatsvindt. Als koning zal hij een groot belang hechten aan de industrialisering van het land.
Leopold, George, Christiaan, Frederik (16 december 1790 – 10 december 1865) Wanneer prins Leopold de Belgische troon aanvaardt heeft hij al heel wat politieke, diplomatieke en militaire ervaringen opgedaan. Als jongste zoon van de regerende Duitse hertog van Saksen-Coburg en Gotha krijgt hij een militaire opleiding. Hij treedt in dienst van de Russische tsaar en neemt deel aan diverse campagnes waaronder die tegen Napoleon in 1814. Kort daarna leert hij de Britse kroonprinses Charlotte kennen en in 1816 treden beiden in het huwelijk. Het overlijden van Charlotte een jaar later is een zware klap. Leopold blijft in Groot-Brittannië en ontpopt zich als bemiddelaar voor zijn familieleden die hij over heel Europa uithuwelijkt. Zijn zuster huwt met de broer van de Britse koning en Leopold wordt de oom en raadgever van haar dochter, koningin Victoria, de echtgenote van zijn neef, Albert van Saksen-Coburg. Als koning der Belgen gaat Leopold op zoek naar een geschikte bruid. Louise-Marie d’Orléans, dochter van de Franse koning Louis-Philippe, is een ideale politieke keuze. Het huwelijk vrijwaart het jonge en kwetsbare België van een mogelijke annexatie door Frankrijk. Het echtpaar krijgt drie kinderen die de volwassen leeftijd bereiken: prins Leopold, prins Philippe en prinses Charlotte. De eerste koningin der Belgen sterft in 1850, nauwelijks 38 jaar. De veel oudere Leopold zal haar nog vijftien jaar overleven. Zoals in de voormalige grondwet is vastgelegd, wordt hij opgevolgd door zijn oudste zoon, prins Leopold.
2
2. KONING LEOPOLD II (1865-1909)
Tijdens de lange regeerperiode van Leopold II wordt het politieke leven beheerst door de strijd tussen katholieken en liberalen over de positie van Kerk en Staat in de maatschappij. Daarnaast zorgen ook twee emancipatiebewegingen voor spanningen: de arbeidersbeweging en de Vlaamse beweging. In deze conflicten neemt Leopold II de rol op zich van scheidsrechter en verzoener. In tegenstelling tot zijn vader staat hij tegenover meer ervaren ministers en georganiseerde partijen, die minder geneigd zijn de vorstelijke inmenging te dulden. Er zijn drie terreinen die Leopold II van jongs af aan interesseren en die zijn talenten als zakenmandiplomaat-politicus onderstrepen: landsverdediging, overzeese expansie en urbanisme. Zoals zijn vader wil hij de Belgische neutraliteit veilig stellen door een sterke defensie op te bouwen. Zijn jarenlange strijd voor een modern uitgerust leger bestaande uit dienstplichtigen en niet uit door het lot aangeduide mannen, wordt pas kort voor zijn overlijden bij wet geregeld. Leopolds belangrijkste levensproject is het verwerven van een kolonie. In 1885 slaagt hij erin zich internationaal en door België te laten erkennen als staatshoofd van de Onafhankelijke Congostaat. Hij beheert dit gebied in Centraal-Afrika in persoonlijke naam, volledig los van de Belgische staat. De exploitatie van de rubber en de ivoorhandel leiden tot misbruik van de plaatselijke bevolking. Door de internationale en Belgische kritiek op zijn regime draagt Leopold in 1908 de kolonie aan België over. In België ontwikkelt Leopold II een urbanistische activiteit die het land wereldfaam moet bezorgen. Hij leidt en financieert persoonlijk grootse projecten zoals de aanleg van parken, brede lanen en prestigieuze gebouwen in vooral Brussel en Oostende.
Leopold, Louis, Philippe, Marie, Victor (9 april 1835 – 17 december 1909) De jonge Leopold kampt met een zwakke gezondheid en verblijft langdurig in landen met een warm klimaat. Daar ontwikkelt hij een passie voor de studie van andere volkeren en culturen. Tijdens zijn koningschap zal dit uitmonden in het verwerven van een kolonie in Centraal-Afrika en in belangrijke projecten in het keizerlijke China. De prins is amper achttien jaar wanneer zijn vader een huwelijk regelt met de twee jaar jongere aartshertogin Marie-Henriette van Oostenrijk. Leopold I wil het voortbestaan van de dynastie verzekeren en de banden met de Habsburgers aanhalen. Het jonge paar krijgt vier kinderen: de prinsessen Louise, Stefanie en Clementine, en prins Leopold. Na het overlijden van hun zoon in 1869 komt er geen rechtstreekse mannelijke troonopvolger meer. De verbitterde vorst verblijft steeds langere periodes in het buitenland, is nog nauwelijks in het openbaar te zien en zondert zich af van zijn familie en van de Belgische politiek. Ook met zijn neef en troonopvolger Albert heeft hij een gespannen verhouding. Wanneer de vorst in 1909 sterft, wordt er niet echt gerouwd.
3
3. KONING ALBERT I (1909-1934)
Kort na zijn aantreden wordt Albert I geconfronteerd met donkere oorlogswolken aan de Europese hemel. Diplomatieke initiatieven kunnen het tij niet keren en op 4 augustus 1914 valt Duitsland België binnen. De koning stelt zich aan het hoofd van het Belgische leger. Zoals Leopold I in 1831 meent hij zonder ministeriële verantwoordelijkheid over de inzet van Belgische troepen te kunnen beslissen. Zijn weigering om onder geallieerd bevel deel te nemen aan bijzonder bloedige offensieven spaart veel levens. Ze past ook in een politieke strategie: voor Albert I staat het vast dat België uitsluitend zijn eigen grondgebied moet verdedigen. Hij is het niet eens met de oorlogsdoelstellingen van de geallieerden die geen compromisvrede maar een onvoorwaardelijke Duitse capitulatie eisen. Hoewel zijn optreden tot spanningen met de regering leidt, groeit zijn prestige bij de bevolking. Het volk vereert de koning en de koningin vanwege hun bezorgdheid om het lot van de soldaten, hij als koning-ridder en zij als koninginverpleegster. Op 11 november 1918, de dag van de wapenstilstand, bereikt Albert I met politici en andere prominenten een akkoord over belangrijke hervormingen zoals de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en de goedkeuring van sociale maatregelen zoals de wet op de achturenwerkdag. In de volgende jaren laveert de koning discreet en met gezag tussen de belangen van de diverse partijen; hij treedt vooral op wanneer hij meent dat de eenheid van het land gevaar loopt. De immense populariteit van Albert I houdt heel zijn regeerperiode stand en na zijn plotse overlijden in 1934 rouwt het land massaal.
Albert, Leopold, Clément, Marie, Meinrad (8 april 1875 – 17 februari 1934) Het zorgeloze leven van de jonge Albert neemt een onverwachte wending in 1891 bij het overlijden zijn oudere broer Boudewijn. Plotseling ligt de zware taak van het koningschap in het vooruitzicht. In 1900 huwt hij Elisabeth, hertogin in Beieren. Er worden drie kinderen geboren: Leopold, Karel en Marie-José. De levenswijze van het prinsenpaar en hun aandacht voor de bevolking steken schril af tegen de kille en afstandelijke houding van Leopold II. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stijgt de populariteit van Albert I en Elisabeth tot ongekende hoogten, ook in het buitenland. De ontelbare beelden van de koning die bekwaam en onverschrokken zijn manschappen leidt en het lot van zijn soldaten deelt, zorgen voor een krachtige identificatie tussen vorst en vaderland. In 1934 verongelukt Albert I tijdens een rotsbeklimming. Hij laat een land na dat een vurige liefde voor de monarchie koestert. Voor het eerst staat een Belgische koningin niet in de schaduw van haar man. Elisabeth, ‘de troosteres van de gewone soldaat’ in 14-18, treedt na de oorlog op als kunstenares, mecenas en ambassadrice van het culturele leven. De vioolwedstrijd Eugène Ysaÿe, die later zal uitgroeien tot de internationaal gerenommeerde Koningin Elisabethwedstrijd, is haar initiatief.
4
4. KONING LEOPOLD III (1934-1951)
Leopold III is de meest omstreden vorst in de Belgische geschiedenis. In de korte vooroorlogse periode waarin hij regeert, kent het land grote moeilijkheden: een mondiale economische crisis, hevige sociale onrust, hevige taalstrijd, talrijke regeringswissels en dreigend oorlogsgevaar. Als kind van zijn tijd voelt Leopold III zich aangesproken door de roep voor een leiderschap dat boven de partijen staat. Met zijn krachtdadige interventies wil hij orde op zaken stellen, maar daardoor verzuurt zijn relatie met de politieke wereld. In navolging van zijn legendarische vader is Leopold III een groot voorstander van de neutraliteitspolitiek en een sterke nationale defensie. Om België buiten een tweede oorlog te houden moet het land een onafhankelijke politiek volgen, los van de grote Europese mogendheden. Ondanks vredesinitiatieven schendt nazi-Duitsland op 10 mei 1940 het Belgische grondgebied. Leopold III neemt de leiding van de troepen in handen. Na de overgave van het leger blijft hij als krijgsgevangene in het bezette land achter. Dit is tegen de wil van de regering die na enige aarzelingen naar Londen uitwijkt om daar de strijd aan de zijde van de geallieerden voort te zetten. Leopolds ontmoeting met Hitler in Berchtesgaden, zijn tweede huwelijk, zijn geloof in een compromisvrede tussen de grootmachten en zijn negatieve houding tegenover de regering en de geallieerden zorgen na de oorlog voor een crisis van de monarchie. Vijf jaar lang is het land verdeeld tussen voor- en tegenstanders van de vorst. Tijdens deze ‘koningskwestie’ neemt zijn broer Karel tijdelijk zijn plaats in als regent. Onder druk van zware onlusten neemt prins Boudewijn in 1950 de koninklijke functie van zijn vader over. Een jaar later doet Leopold III afstand van de troon.
Leopold, Philippe, Charles, Albert, Meinrad, Hubertus, Marie, Miguel (3 november 1901 – 25 september 1983) Van meet af aan ziet de Belgische bevolking Leopold III als een evenbeeld van zijn vader: jonge prinssoldaat in de oorlog, pleitbezorger voor wetenschappelijke en technische vooruitgang, verdediger van de neutraliteitspolitiek, vader en echtgenoot van een modelgezin. Leopold, Astrid van Zweden en hun drie kinderen Josephine-Charlotte, Boudewijn en Albert brengen de monarchie dichter bij het volk dan ooit. In 1935 komt Astrid om het leven in een auto-ongeval. Na de Duitse inval in mei 1940 maakt Leopolds beslissing om de strijd te staken en bij zijn volk te blijven hem heel populair. Het beeld van de koning die het lot van zijn soldaten deelt spat echter uiteen wanneer de bevolking verneemt dat de koning in september 1941 in het huwelijk is getreden met Lilian Baels. In juni 1944 worden Leopold III en zijn gezin gedeporteerd naar Duitsland. Bij hun bevrijding in mei 1945 kan de koning echter niet naar België terugkeren, omdat zijn houding tijdens de oorlog het onderwerp van een hevige polemiek is geworden. De jarenlange verdeeldheid van het land blijkt ook duidelijk uit de uitslag van de volksraadpleging op 12 maart 1950: 57% is voor de terugkeer van de koning, 43% tegen. Uiteindelijk treedt Leopold III af ten voordele van zijn zoon Boudewijn. Hij trekt zich terug uit het publieke leven en wijdt zich aan studie, fotografie en ontdekkingsreizen.
5
5. PRINS KAREL, REGENT, RÉGENT (1944-1950)
Wanneer Leopold III en zijn gezin door de bezetter naar Duitsland worden weggevoerd, duikt zijn broer prins Karel onder. Kort na de bevrijding wordt Karel door de Verenigde Kamers als regent aangesteld tot Leopold III naar België kan terugkeren. Constitutioneel heeft de regent dezelfde prerogatieven als de koning. Er is slechts één beperking: tijdens een regentschap kan de grondwet niet worden gewijzigd. Bij zijn eedaflegging dankt Karel in naam van de koning de geallieerde bevrijders en het verzet. De regent zit volledig op de lijn van de regering en daar is de koning niet gelukkig mee. Leopold III eist immers publieke verontschuldigingen van de regering voor haar houding in mei 1940. Een ander geschilpunt tussen beide broers is de houding ten opzichte van de geallieerden. Leopold blijft vasthouden aan de vooroorlogse strikt neutrale koers, los van de geallieerden. Karel daarentegen beseft dat deze politiek achterhaald is en dat er nieuwe internationale samenwerkingsverbanden in de maak zijn. Door vele goede contacten met het buitenland behoudt België het nodige prestige bij de bondgenoten. Tijdens de koningskwestie neemt Karel een neutrale houding aan en volgt hij scrupuleus de regels die de grondwet hem oplegt. Niet hij maar de regering moet een oplossing vinden voor het conflict. Met de terugkeer van Leopold III in juli 1950 naar België eindigt Karels regentschap.
Charles-Theodore, Henri, Antoine, Meinrad (10 oktober 1903 – 1 juni 1983) Prins Karel is de tweede zoon van koning Albert en koningin Elisabeth. Na een lange marineopleiding in Groot-Brittannië volgt hij les aan de Koninklijke Militaire School in Brussel. Zoals de andere leden van de koninklijke familie neemt hij vanaf 1926 deel aan diverse officiële activiteiten. In mei 1940 neemt Karel als kolonel deel aan de Achttiendaagse Veldtocht. Tijdens de bezetting leidt hij in Brussel een teruggetrokken leven; veel omgang met zijn broer heeft hij niet. In de laatste maanden van de oorlog verdwijnt hij ongemerkt en leeft ondergedoken in een dorpje nabij Spa. Bij de bevrijding van het land wordt Karel regent. Hij ontmoet met veel eerbetoon staatshoofden en geallieerde opperbevelhebbers waaronder de Britse koning George VI, de Nederlandse koningin Wilhelmina, en de generaals De Gaulle, Eisenhower en Montgomery. Na zijn regentschap trekt prins Karel zich terug op het domein Raversijde bij Oostende, waar hij zich als Karel van Vlaanderen aan de schilderkunst wijdt.
6
6. KONING BOUDEWIJN (1951-1993)
In moeilijke omstandigheden volgt prins Boudewijn zijn vader Leopold III op. In de loop van zijn koningschap slaagt hij erin het vertrouwen in de uitoefening van de koninklijke functie te herstellen. Vanaf de jaren 1960 moet Boudewijn toezien hoe de spanningen tussen Vlamingen en Franstaligen toenemen. Opeenvolgende staatshervormingen maken van het unitaire België een federale staat. Bezorgd om de eenheid van het land neemt hij tegenover dit proces aanvankelijk een afwijzende houding aan. Gaandeweg verzoent hij zich met de federalisering en ziet hij de monarchie steeds meer als een brug tussen de gemeenschappen. Tijdens de regeerperiode van Boudewijn verandert de aard van de koninklijke functie, niet alleen door de federalisering maar ook door het lidmaatschap van België in allerlei internationale bondgenootschappen en organisaties. Toch neemt hij politieke initiatieven zoals tijdens de crisis rond de onafhankelijkheid van de Belgische kolonie. De regering vraagt de koning niet tussen te komen. Daarna verrijkt Boudewijn de koninklijke functie met ethische en humanitaire initiatieven. Zijn bekommernis om het lot van kwetsbare groepen in de samenleving bezorgt hem veel respect en sympathie. Wanneer de koning overlijdt, neemt het volk massaal en emotioneel afscheid. Aangezien zijn huwelijk kinderloos is gebleven, volgt zijn broer Albert hem op. Kort voordien was ook een belangrijke wijziging van de wet op de troonopvolging doorgevoerd: vanaf 1991 komen daarvoor ook vrouwen in aanmerking.
Boudewijn, Albert, Karel, Leopold, Axel, Maria, Gustaaf (7 september 1930 – 1 augustus 1993) De ernstige jongeman die in juli 1951 koning wordt, heeft geen makkelijke jeugd achter de rug. Zijn moeder overlijdt wanneer hij nauwelijks vijf jaar oud is. Daarna komen de oorlogsjaren, de ballingschap in Zwitserland en de troonsafstand van zijn vader. De koning vindt het moeilijk om samen te werken met ministers die het aftreden van zijn vader hebben geëist. Bovendien mist hij de gedegen opleiding die een toekomstige koning normaal krijgt. Boudewijn leeft het liefst teruggetrokken en besteedt zijn tijd vooral met studeren, dossiers doornemen en deskundigen raadplegen. Zijn huwelijk in 1960 met de Spaanse doña Fabiola de Mora y Aragón is een keerpunt in zijn leven. Samen met haar doorkruist Boudewijn het land. De bevolking leert hem kennen als een bezorgde en betrokken vorst. Daarnaast bouwt de koning aan een netwerk van binnen- en buitenlandse vertrouwenspersonen. Zo groeien zijn gezag en zijn prestige. In 1990 ontstaat een crisis rond de door het parlement goedgekeurde abortuswet. De koning weigert de wet te bekrachtigen en beroept zich op zijn geweten. Dit ernstige feit wordt grondwettelijk opgelost door de koninklijke rechten over te dragen aan de regering. De crisis eindigt twee dagen later. De populariteit van de koning die in 1993 plots overlijdt, blijkt onaangetast.
7