DE JEUGD VAN TEGENWOORDIG! - IN HET ROMEINSE RIJK. Strubbe Johan Oud-hoofddocent Oude Geschiedenis Universiteit Leiden
[email protected]
Jongeman, mozaïek. Mozaïek van een jongeman met de witte mannentoga (2e-3e eeuw n.C.; Rheinisches Landesmuseum, Trier).
Jongeman uit Egypte. Mummieportret van een jongeman uit de Fayum in Egypte (2e eeuw n.C.; Musée des Beaux Arts, Dijon).
Als je de TV aanzet of de krant openslaat, krijg je de indruk, dat er weinig deugt van onze jeugdigen. Ze gaan ten onder aan drankmisbruik, ze gaan zich te buiten aan seks en geweld, ze nemen onverantwoorde risico’s en denken niet aan de toekomst, ze geven niet om een ander en zijn louter uit op eigen gewin, ze zijn genot- en gemakzuchtig, ze verliezen zichzelf op het internet. Aldus de beschrijving die prof. dr. P.M. Westenberg geeft, hoogleraar Psychologie, in het bijzonder Ontwikkelingspsychologie, van de Leidse Universiteit, een kenner van de jeugdige psyche (Westenberg, 2008, p. 4). Opvallend genoeg vind je veel van deze negatieve kenmerken terug in de Romeinse literatuur waarin over jeugdigen wordt gesproken. Maar vooraleer we die kenmerken de revue laten passeren, moeten we vaststellen wie we met de term ‘jeugdigen’ bedoelen. In het Romeinse Rijk waren leeftijdsgroepen niet scherp afgebakend (Laes & Strubbe, 2008, pp. 33-48). Het einde van de kindertijd en het begin van de jeugd werd gemarkeerd door het aannemen van de mannentoga, dat is het witte kleed van de volwassen man. Maar daar stond geen vaste leeftijd voor: het was de vader van de jongen die besliste op basis van de seksuele rijping van de zoon. Dat kon enkele jaren uiteenlopen; gemiddeld was het rond 14-15 jaar. Waar de grens lag tussen de jeugd en de rijpe volwassen leeftijd, was evenmin duidelijk bepaald. Het Romeinse recht, m.n. de Lex Laetoria, beschermde jongeren tegen uitbuiting bij transacties tot 25 jaar. Een andere wet, de Lex Vilia annalis, bepaalde dat een jongeman van senatoriale afkomst het allereerste ambt (van quaestor) vanaf 25 jaar mocht uitoefenen. Er is dus reden om aan te nemen dat de jeugd rond 25 jaar eindigde: op die leeftijd kreeg een jongeman echte verantwoordelijkheid. Wanneer we hier dus over jeugdigen spreken, worden jongeren van ca. 15 tot ca. 25 jaar bedoeld. De eerste fase van de jeugd was de puberteit, maar de Romeinen hadden daarvoor niet een apart woord. Pubers werden niet als een aparte groep gezien. De Latijnse term adulescens (waarvan ons woord ‘adolescent’ is afgeleid) was een algemene term, net zoals iuvenis: ‘jongeman’. Beide termen waren erg vaag en werden ook gebruikt om jonge volwassenen aan te duiden,
8 4 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 47 • Ma ar t 20 10
dertigers of zelfs ouder. De verwarring wordt nog groter doordat de term adolescentie in de ontwikkelingspsychologie tegenwoordig gebruikt wordt voor de periode vanaf ca. 10 jaar tot 21 jaar, terwijl gewone mensen in het dagelijkse taalgebruik daar allen een eigen invulling aan geven. Een tweede punt dat bij aanvang benadrukt moet worden, is de aard van onze bronnen, de Romeinse literatuur. Die is geproduceerd door leden van de elite en licht ons dus overwegend in over jeugdigen uit de elite en de rijkere klassen. Auteurs als Cicero, Plinius, Seneca verhalen over hun eigen kringen, de senatoren- en ridderfamilies, en dan in het bijzonder in de hoofdstad Rome. We weten wel een en ander over de jeugd van de midden en lagere klassen en over de jeugd in de provinciesteden, maar dat is vooral dankzij andere dan literaire bronnen (papyri, inscripties); dat is een complex en specialistisch verhaal dat in het korte overzicht hier niet uit de doeken gedaan kan worden. Verder is het een feit dat de literatoren in hoofdzaak mannen waren, met als gevolg dat de Romeinse literatuur bijna uitsluitend vertelt over jonge mannen. Over meisjes wordt bijna niets meegedeeld. Van zodra zij in de puberteit kwamen, werden ze nauwlettend bewaakt, en het was de bedoeling dat ze zo snel mogelijk zouden huwen. Voor hen was er geen jeugd; ze gingen van de kindertijd direct over in het leven van de ‘matrona’ (de gehuwde vrouw des huizes).
1.
DE KENMERKEN VAN JEUGDIGEN EN ADOLESCENTEN
Welke kenmerken schreven de Romeinen in de literatuur toe aan adolescenten of, aangezien de terminologie meestal vaag is, aan jeugdigen na de kindertijd (Laes & Strubbe, 2008, pp. 48-51)? Om te beginnen stelden zij vast dat in de periode na de kindertijd het verstand tot ontwikkeling komt. Tegelijk met de fysiologische rijping (de lichamelijke puberteit) vindt een geestelijke rijping plaats vanaf ongeveer veertien jaar. De jeugdige leert logisch denken, redeneren en abstraheren. Ook op moreel gebied begint de rijping. De jeugdige
wordt bekwaam om onderscheid te maken tussen goed en kwaad, rechtvaardigheid en onrecht, plicht en genot. De Romeinen benadrukten daarbij dat het verstand nog maar weinig ontwikkeld is; de periode is nog steeds een fase van zwakheid met uitglijders. De jonge man is onbezonnen, lichtzinnig, denkt niet aan de toekomst, hij is beïnvloedbaar, speels, spilziek, teugelloos. De ondeugden lonken. Kortom, zoals Cicero zegde, het is een glibberige leeftijd (lubrica aetas): ‘De natuur zelf verwekt heel wat bekoringen. De deugd wordt erdoor in slaap gewiegd en ziet al eens iets door de vingers. Ze toont aan de jeugd (adulescentia) vele en gladde wegen, waarop deze leeftijd amper kan staan of gaan zonder te vallen of uit te glijden’1. Op de tweede plaats wordt de jeugd gekenmerkt door emotionele bewogenheid. Doordat het verstand onvoldoende ontwikkeld is, valt de jeugdige ten prooi aan allerlei heftige emotionele neigingen. Typisch voor de jongere zijn dan ook de hartstochten en passies, vooral het streven naar genot, liefde en de begeerte naar bezit. Deze passies zijn hevig, frequent, agressief en onbeheerst. De jongeman is impulsief: hij wordt gedreven door zijn driften om onmiddellijk en zonder nadenken zijn behoeften te bevredigen. Tegelijkertijd is hij wispelturig. Horatius schreef dat ‘de baardeloze jongeman (…) zacht is als was om tot de ondeugd verleid te worden, lastig tegenover zijn opvoeders. Hij voorziet niet vlug wat nuttig is, is verkwistend met geld, hautain, begerig, en laat vlug in de steek wat hij ooit aanbad’2. Tot slot wordt de jongeman gekenmerkt door de jeugdige gloed: hij is heftig, vurig, opvliegend. Dit staat in relatie met de antieke medische theorieën over de lichaamssappen (Hippocrates, Galenus). Volgens deze is het lichaam van de jeugdige vochtig en warm en de aard “sanguinisch”. Het bloed is overvloedig. Het is ook beweeglijk en bruist op; begeerten ontvlammen door de warmte van het bloed. Ook werd een relatie gelegd met de planeten, onder andere door de astroloog Ptolemaeus. Hij stelde dat de jongeman van 15 tot 22 jaar wordt gekenmerkt door wellustig verlangen, onbeheerstheid en de verblin-
ding van allesoverheersende passie, omdat die levensfase in het teken staat van de planeet Venus. Alle kenmerken van de jeugdige kunnen samengevat worden in één Latijnse term, de ‘ferocitas’ (onstuimigheid). Zoals de kindertijd gekenmerkt wordt door zwakheid, is onstuimigheid hét kenmerk van de jeugd, om Cicero opnieuw te citeren: ‘Het menselijke leven verloopt volgens een vast patroon. De natuur gaat slechts langs één enkel pad en dat loopt men maar eenmaal. Elke fase van het leven bezit zijn eigen karakter, zodat de zwakheid (infirmitas) van de kinderen en de onstuimigheid (ferocitas) van de jongeren, de ernst (gravitas) van de volwassenen en de rijpheid (maturitas) van de ouderen alle natuurlijk zijn. Men moet zich daaraan overgeven op de juiste tijd’3. Kortom, het is duidelijk dat de Romeinen erg negatief over de jeugd spraken. Maar dat moeten we relativeren op twee punten. Om te beginnen, de negatieve beschrijvingen komen bijna alle uit de mond (of de pen) van volwassen Romeinen, prominente figuren en voorname literatoren, die zelf gekenmerkt werden door ernst (gravitas). Deze ouderen benadrukten vooral de verschillen tussen de jeugd en de bezadigde leeftijd en konden die niet waarderen: de norm was immers de volwassen (mannelijke) burger, ernstig, gematigd, met zelfbeheersing. Ook in onze tijd hoor je ouderen vaak klagen dat het gedrag van de jongere generatie afkeurenswaard is, gevolgd door het cliché dat ‘in de goede oude tijd’ de jeugd zich veel gepaster gedroeg. Een tweede overweging ter relativering is de vaststelling dat de uitspraken komen uit de literatuur uit de periode van de 2e eeuw v.C. tot in de 5e eeuw n.C. Als je al die uitspraken bijeenbrengt, krijg je een cumulatief en daardoor overtrokken beeld van de werkelijkheid. Maar het is ontegensprekelijk waar dat ouderen de jeugd negatieve kenmerken toeschreven. De jeugd werd gezien als een periode die je liefst zo snel mogelijk achter je moest laten om tot de volwassenheid te komen.
1 2 3
Cicero, Pro Caelio 17, 41. Horatius, Ars Poetica 161-165. Cicero, De Senectute 10, 33.
Hermes • J a a rg a ng 1 4 • n r. 4 7 • M a a r t 2 0 1 0 •
85
2.
JEUGD VAN VROEGER EN NU.
Ongetwijfeld herkennen wij een aantal karakteristieken van de antieke jeugd in de moderne jongeren. Spreken wij niet in dezelfde termen over ‘de jeugd van tegenwoordig’ (zoals door Westenberg bij het begin van dit artikel verwoord)? De jeugd is opvliegend (snel aangebrand), wispelturig, onbeheerst, dwars (conflicten met ouders), niet vooruitziend. Het is de moeite waard te overwegen of de overeenkomst in het gedrag van jongeren vroeger en nu (althans voor een deel) verklaard zou kunnen worden door biologische gegevens: bij de puberteit beginnen de hormonen op te spelen en door het bloed te razen, en het brein van de jongeren is nog in ontwikkeling. Neuropsychologen van het Leidse Institute for Brain and Cognition, waaronder P.M. Westenberg en E. Crone (die in 2005 het Brain and Development Lab heeft opgericht), hebben aangetoond dat de hersenen van adolescenten nog niet volledig ontwikkeld zijn (Westenberg, 2008). In het kort komt het erop neer dat door middel van MRI-scans, i.e. Magnetic Resonance Imaging, aangetoond is dat de hersenen van het kind zich stap voor stap ontwikkelen tijdens de adolescentie. Zijn intellectuele capaciteiten stijgen: er is een enorme toename van kennis, het ruimtelijk inzicht verbetert en het logische redeneren en abstracte denken komt op een hoger niveau (zoals de Romeinen inderdaad vaststelden). De rijping gaat door tot ongeveer 24 jaar; verschillende hersendelen die elk specifieke functies ondersteunen, komen één voor één volgens aparte tijdschema’s tot wasdom. Dat deel van de hersenen, dat het laatst tot ontwikkeling komt, is de frontale cortex, met de prefrontale cortex, die een belangrijke rol speelt bij cognitieve functies zoals het plannen en organiseren, de gevoeligheid voor negatieve consequenties van gedrag, het controleren van impulsen. Dat mag een verklaring bieden waarom adolescenten impulsief handelen en niet vooruit zien, waarom ze vaak grote risico’s nemen: ze zijn niet gevoelig voor verlies maar voor directe beloning. Er is nog geen evenwicht in het brein tussen de werking van de prefrontale cortex en de zgn. amygdala, die o.a. emotionele reacties controleert. Vandaar dat emoties vaak overheersen over ratio-
8 6 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 47 • Ma ar t 20 10
neel denken en rationele beslissingen: het deel van de hersenen dat dit laatste stuurt, is nog niet ontwikkeld en kan de emotionele reacties niet in toom houden. De prefrontale cortex speelt ook een rol bij het sociale gedrag: anderen begrijpen en hun standpunt waarderen, onbaatzuchtig versus egocentrisch gedrag. Al met al lijkt er wel een biologische reden te zijn waarom adolescenten van vroeger en nu moeilijk met gematigdheid kunnen handelen en impulsief en wispelturig zijn. Maar biologie is niet een absolute determinant. Andere factoren hebben ook invloed op het menselijke gedrag: de individuele persoonlijkheid, opvoeding, interactie met de sociale groep, de structuur van de maatschappij die bepaalde gedragingen kan toestaan of juist afremmen. En wat dat betreft is het Romeinse Rijk natuurlijk sterk verschillend van de moderne tijd. Tussen haakjes, een verwijt dat je tegenwoordig veel hoort over adolescenten is dat ze moe en lui zijn: ‘ze liggen maar wat op de bank voor de TV te zappen’. Ontwikkelingspsychologen stellen vast dat jongeren inderdaad vaak niet voldoende slapen; maar dat is ook weer het gevolg van biologische veranderingen. Het slaap-waakritme verandert doordat de productie van melatonine verandert. De adolescent wordt pas later in de avond moe en gaat dus later slapen, maar in feite heeft het snel groeiende lichaam veel slaap nodig want de groei vereist veel energie. Het gevolg is dat jongeren vaak moe zijn en lusteloos, en dat wordt vaak gezien als luiheid. Dat is een aspect dat, voor zover wij weten, in de beschrijvingen van de Romeinse jeugd nauwelijks of niet aan bod komt en het zou aardig zijn te begrijpen waarom niet.
3. ‘ONSTUIMIG’ GEDRAG Hoe uitte de ‘ferocitas’ (onstuimigheid) van de jongeren zich in het dagelijkse Romeinse leven? De Leuvense onderzoeker, E. Eyben, heeft in talrijke publicaties vanaf ca. 1970 de onstuimigheid van de Romeinse jongeren zeer uitvoerig beschreven, in handelen, denken en voelen (o.a. ontspanningsleven, seksualiteit en liefde, de poëzie) (Eyben, 1977;
Laes & Strubbe, 2008, pp. 123-141). We zullen hier slechts twee aspecten bekijken: seksualiteit en conflicten met ouderen. Bij beide zijn verschillen in gedragingen ten opzichte van de moderne maatschappij vast te stellen door oorzaak van andere normen, structuren en ideeën. Hoe gedroegen Romeinse jongeren zich op het gebied van de seksualiteit.? Het is algemeen bekend dat de Romeinen eerder vrij stonden tegenover seksualiteit en liefde. Een aantal gedragingen werd niet getolereerd, zoals duidelijk aangegeven wordt door een slaaf in de komedie Curculio van Plautus (2e eeuw v.C.). Hij zegt tot zijn meester: ‘Hou van wie je wilt, als je maar afblijft van een gehuwde vrouw, een weduwe, een maagd, een vrije jongeman of knaap’4. Dat betekent dat jongemannen verschillende uitlaatkleppen hadden voor seksuele behoeften: het bezoek aan prostituees en seks met slaven en vrijgelatenen. In de grootstad Rome tierde de prostitutie welig: in de volkse buurt Subura, bij het Colosseum, maar ook bij tempels en op het forum. Er waren bordelen voor ieders beurs, vunzige kamertjes in achterbuurten en sjieke huizen van plezier. Ook in andere steden dan Rome kon men vanzelfsprekend bordelen bezoeken. In Pompeii bijvoorbeeld vind je honderden graffiti op de muren gekrast die informeren over namen van prostituees, prijs, kwaliteit, standjes en andere nuttige raadgevingen of waarschuwingen voor de bezoekers. Vele antieke auteurs, onder wie Cicero en Seneca de Oude, beschouwden het als normaal dat een jongeman prostituees bezocht, niet alleen vrouwelijke maar ook mannelijke. Alleen moest men niet overdrijven. Een jongeman kwam een bordeel uit toen Cato de Oude net passeerde, en vluchtte weg. Cato riep hem terug en prees hem. Maar later, toen hij hem vaker datzelfde bordeel zag verlaten, zei hij: “Ik prees je omdat je hier kwam, niet omdat je hier woonde”5. Dus een zekere matiging en fatsoen waren vereist. En de jongeman mocht niet teveel geld verkwisten. Ook konden jongens zelf het voorwerp zijn van de liefde van een volwassen man. Zo had keizer Hadrianus een jongeman als geliefde, Antinoüs.
Seks met slaven en vrijgelatenen was maatschappelijk volkomen geaccepteerd. Slaven werden gezien als willoos eigendom van de bezitter, over wie hij volledige beschikking had en met wie hij dus naar believen seks kon bedrijven. Rijken bezaten vaak grote aantallen slaven en de jonge meester kon hen seksueel gebruiken, zowel mannelijke als vrouwelijke. Vrijgelaten slaven bleven in sociaal opzicht afhankelijk van hun vroegere meester en hadden de morele plicht hem te gehoorzamen en desgewenst seksueel ter wille te zijn. Maar het was niet geaccepteerd dat men ongelimiteerd misbruik maakte van slaven, slavinnen of vrijgelatenen. De heersende moraal hield in dat een man zelfbeheersing moest tonen. Hij diende zijn seksuele driften in te tomen. Zoniet viel hij ten prooi aan morele afkeuring en openlijke spot. Hij kon bijvoorbeeld uitgemaakt worden voor slavinnengek (ancillariolus). In de keizertijd drong overigens onder Stoïcijnse invloed een striktere seksuele moraal door. Filosofen als Musonius Rufus (1e eeuw n.C.) formuleerden de eis dat mannen eenzelfde kuisheid aan de dag dienden te leggen als vrouwen. Seks mocht volgens hen alleen plaatsvinden binnen een wettig huwelijk. Maar het is de vraag of deze filosofie daadwerkelijk leidde tot een veranderd gedragspatroon. Seksualiteit leidde dus niet tot problemen voor jongeren (van gegoede stand) in de Romeinse maatschappij omdat er talrijke ‘outlets’ waren. Dat is geheel verschillend van onze maatschappij met Christelijke moraal, waar seksualiteit buiten het huwelijk niet geaccepteerd is (of was). Dit toont dat gedrag van jeugdigen uit het verleden niet onvoorwaardelijk was “net zoals nu”. Gedrag in het verleden kan fundamenteel anders zijn dan gedrag nu door de wezenlijke verschillen in concepten en structuren van de maatschappij en de sociale praktijken. In de Romeinse tijd kwamen, net zoals nu, veel conflicten voor tussen jongeren en ouderen, speciaal ouders. Tegenwoordig gaat het om zakgeld, kapsel, het uur van thuiskomen en zo meer: adolescenten willen zelf kunnen beslissen, zelfstandig zijn. In de oudheid was dat niet anders. In de Romeinse maatschappij kwamen wellicht méér conflicten voor dan in de huidige tijd omdat de vader daar over de ‘patria potestas’ beschikte (de
Bordeel te Pompeii. Kamertje in het bekende bordeel te Pompeii met een gemetseld bed. Boven de deur een erotische schildering.
Jongeman bij prostituee. Fresco uit Herculaneum (Museo Archeologico, Napels). Een jongeman heft de drinkbeker in het gezelschap van een prostituee met doorzichtig gewaad om het bovenlichaam.
4 5
Plautus, Curculio 37-38. Pseudo-Acro, Scholia in Horatium Serm. 1, 2, 31-32.
Hermes • J a a rg a ng 1 4 • n r. 4 7 • M a a r t 2 0 1 0 •
87
BIBLIOGRAFIE Eyben, E. (1977), De jonge Romein volgens de literaire bronnen der periode 200 v.C. tot ca. 500 n.C., Brussel. Laes, C. & Strubbe, J. (2008), Jeugd in het Romeinse Rijk. Jonge jaren, wilde haren?, Leuven. Westenberg, P.M. (2008), De jeugd van Tegenwoordig!, Leiden (dies-oratie).
vaderlijke macht). Die hield in principe in dat de vader tot zijn dood onbeperkte macht had over leven en dood van zijn kinderen, over al het bezit van de familie en macht over het huwelijk van de kinderen (partnerkeuze, ontbinding van het huwelijk). Dat moet onvermijdelijk tot vele ruzies geleid hebben. Maar in de praktijk was de autoriteit van de vader niet zo oppressief; één van de argumenten daarvoor komt uit de demografie. Doordat mannen laat huwden, waren vaders vaak een dertigtal jaar ouder dan hun kinderen. Dat bracht mee dat de vader van veel adolescenten al gestorven was. In de elite had ongeveer een derde van de kinderen op vijftien jaar zijn vader verloren, ongeveer de helft op twintig jaar, en drie vijfden op vijfentwintig jaar. Ondanks dat, draaien veel van de conflicten binnen de familie om de patria potestas. Er is een hele reeks van gegevens in de antieke bronnen vanaf de komedies van Plautus in de 2e eeuw v.C. Ook hier geldt dat, wanneer je alle gegevens uit de lange Romeinse geschiedenis bijeen zet, een cumulatief en daardoor overtrokken beeld ontstaat alsof het Romeinse huisgezin een brandhaard van conflicten was. Natuurlijk is dit beeld eenzijdig. Als tegengewicht kan gewezen worden op de zeer talrijke voorbeelden van vader- en moederliefde voor kinderen in literatuur en inscripties, en omgekeerd van pietas (liefde, genegenheid) van kinderen tegenover hun ouders.
6 7
Plinius, Epistulae 9, 12. Cicero, Pro Caelio 18, 43.
Een paar voorbeelden van conflicten. De befaamde redenaar Cicero had nogal wat problemen met zijn zoon Marcus. Toen die 20 jaar oud was, studeerde hij in Athene maar in plaats van te studeren zette hij de bloemetjes buiten en moest zijn vader steeds om geld vragen. Gevolg: grote ruzies. Ook in veel redevoeringen uit de redenaarsscholen draait het vaak om geld: de zoon vindt dat de vader hem een te karig leefloon geeft, de vader gaat niet akkoord met de manier waarop de zoon het geld besteedt (aan dure paarden). En verder allerlei conflicten over fuifpartijen, liefdesaffaires, partnerkeuze, obsessie voor spektakels, wagenrennen. Dit soort conflicten kwam ook in de realiteit voor, zoals literaire bronnen aantonen. Een brief van Plinius de Jongere vermeldt dat één van zijn vrienden zijn zoon met grote strengheid terechtwees in Plinius’ bijzijn, omdat die al te verkwistend paarden en honden kocht.
8 8 • H er me s • Jaarg an g 1 4 • nr. 47 • Ma ar t 20 10
Het is interessant op te merken dat Plinius’ vriend zijn zoon enkel met woorden terechtwees; hij gebruikte zijn patria potestas niet. Hij had het gekund: we kennen vaders die harde maatregelen namen en hun vaderlijke macht streng uitoefenden. Dat een vader het recht had zijn kinderen lichamelijke straffen toe te dienen, was een algemeen erkend principe dat wel degelijk in de praktijk gebracht werd: een flink pak ransel, stokslagen of andere vormen van geweld. Als we de literaire bronnen mogen geloven, waren vaders meestal toegeeflijk en escaleerden conflicten meestal niet. Reeds in de komedies van Plautus en Terentius verschijnen ‘begrijpende’ ouders op het toneel. Cicero, Plinius de Jongere en vele anderen verdedigden de humane aanpak. Plinius schreef: ‘Behandel je zoon niet op al te strenge en harde wijze. Bedenk dat hij nog een jongen is en dat ook jij dat geweest bent’6. De meeste auteurs vonden dat men de excessen van de jongeren door de vingers moest zien en een jongeman zijn pleziertjes moest gunnen (‘Ach, ze bedoelen het niet zo kwaad’). De misdragingen hoorden bij de jeugdige leeftijd, ze zouden vanzelf wel voorbij gaan. Na verloop van tijd zou de jongeman weer op het rechte pad belanden en een deugdzame burger worden. Cicero verwoordt het weer eens mooi: ‘Nadat de begeerten der jeugd uitgegist waren, kwamen op volwassen leeftijd uitmuntende deugden te voorschijn. Ik zou er velen kunnen vermelden die in hun jeugd berucht waren om hun libertinisme, hun overdreven weeldezucht, hun grote schulden, hun verkwistingen en hun wellust; ondeugden die later uitgewist werden door talrijke deugden’7. Hier zien we van de kant van de Romeinse vaders een wat meer begrijpende houding tegenover de jeugdigen dan bij veel moderne vaders. Misschien heeft dat te maken met de medische theorieën: met het ouder worden zou het lichaam van de jeugdige vanzelf kouder en droger worden, dus minder onbeheerst en onstuimig.