Voordat het te laat is … . Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
[Embargo
t o t 20 - 12 - 03]
Ateno November 2003 Peter Kruize Paul Gruter
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
1
2
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Voorwoord ‘Meerplegers’, ‘draaideurcriminelen’, ‘veelplegers’ of ‘vaakplegers’. Geen termen die terug te vinden zijn in de dikke Van Dale, maar inmiddels zijn ze wel gemeengoed geworden in de discussie rond een relatief kleine groep delictplegers die verantwoordelijk is voor een onevenredig groot deel van de geregistreerde criminaliteit in ons land. De benaming ‘veelpleger’ voor deze categorie wordt daarbij vooralsnog het meest gehanteerd. ‘Als we nu maar die veelplegers aanpakken, dan komt het allemaal goed met de criminaliteitscijfers’, zo lijkt het credo te luiden. Enige tempering van die hoge verwachting lijkt hier wel op zijn plaats. Te meer omdat we eigenlijk niet weten wie we nu precies bedoelen als we spreken over ‘veelplegers’, waardoor het begrip voor gebruik in de praktijk vooral verwarring oplevert en daardoor nog weinig operationele waarde heeft.
processensysteem (BPS) gehaald. Tevens heeft hij samen met Karst van de Sluis (chef van de unit jeugdrecherche) en Harry Kos (jeugdrechercheur) ons een blik in de keuken gegund wat betreft de wijze waarop de politiële jeugdtaak dezer dagen in Zaanstreek-Waterland wordt ingevuld. De extracties van het Herkenningsdienstsysteem (HKS) hebben we gekregen via Edo van Urk. Inhoudelijke ondersteuning bij het werken met DEX2000 was er tot slot van de architect van het systeem, Leen Prins (dNRI). Amsterdam, november 2003 Dr. Peter Kruize Drs. Paul Gruter
Het voorstel van korpsleiding om nader onderzoek te doen naar de problematiek rond minderjarige veelplegers ‘in de dop’ in de regio Zaanstreek-Waterland hebben we met graagte aangenomen. We hopen dat de resultaten van dit onderzoek een positieve bijdrage levert aan de discussie rond recidiverende minderjarige delictplegers. De opdracht is verleend door de korpsleiding van de politieregio ZaanstreekWaterland in de persoon van plaatsvervangend korpschef Wim van Vemde. Van zijn kritisch commentaar op de conceptversie van dit rapport hebben we dankbaar gebruik gemaakt. Tijdens het onderzoek hebben we met veel plezier samengewerkt met Robert Buis, als orthopedagoog werkzaam ten behoeve van de recherche van het korps. Hij heeft ons geïntroduceerd bij de ketenpartners en de gewenste informatie uit het BedrijfsVoordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
3
4
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Samenvatting
van vijf jaar antecedenten kan hebben opgebouwd.
Het onderzoek richtte zich in eerste aanleg op jeugdige veelplegers. Landelijk zijn er kort achter elkaar drie definities voor jeugdige veelplegers geformuleerd. Bij de eerste definitie gaat het om jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar, die minstens drie delicten in het peiljaar hebben gepleegd. De tweede definitie sluit aan bij de algemene definitie van veelplegers en gaat uit van meer dan tien processen-verbaal, waarvan de laatste niet ouder dan twee jaar mag zijn. Het meest recente voorstel is om de lat voor jeugdige veelplegers te leggen bij meer dan vijf processen-verbaal.
Een tweede manco van de landelijke definities is, dat er in het ene geval wordt gekozen voor een selectie op basis van delicten (criminele feiten) en in het andere geval voor een telling van het aantal processen-verbaal (antecedenten), maar in geen van de definities wordt een combinatie hiervan gehanteerd. Als een jongere nu twaalf woninginbraken heeft gepleegd en hij besluit – om wat voor een reden dan ook – schoon schip te maken, dan is het resultaat één antecedent met twaalf criminele feiten. Gaan we uit van antecedenten, dan is hij een first-offender, gaan we uit van het aantal (delicten) feiten, dan is hij een veelpleger.
Aan de hand van de eerste definitie (drie delicten in het peiljaar) zouden er zestig minderjarige veelplegers in ZaanstreekWaterland zijn, geboren na 1 januari 1986, met 2002 als peiljaar. De tweede definitie (meer dan tien processen-verbaal) levert één minderjarige veelpleger op en met de eis van meer dan vijf processen-verbaal kunnen er vier minderjarige veelplegers in de regio Zaanstreek-Waterland worden geïdentificeerd. Een nadere inspectie van minderjarige veelplegers aan de hand van de landelijke definities wijst uit dat redelijk vaak een onterecht etiket op de jongere in kwestie wordt geplakt. Er zijn meerdere redenen, waarom deze landelijke definities tot een onjuiste selectie leiden. De eerste reden is, dat deze definities geen rekening houden met de duur van de criminele loopbaan. Nu speelt dit probleem meer bij volwassenen, maar ook bij minderjarigen kunnen redelijke verschillen bestaan. Bij minderjarigen speelt de leeftijd een belangrijke rol in dit verband. De geregistreerde criminele loopbaan van een twaalfjarige kan immers theoretisch nooit langer zijn dan één jaar, terwijl een zestienjarige in principe over een periode
Uiteindelijk hebben deze bezwaren er toe geleid dat het onderzoek zich concentreert rond drie thema’s: 1. Identificatie van risicojongeren op basis van eigen bedrijfsinformatie. 2. Het in kaart brengen van de achtergrond en criminele loopbaan van deze risicojongeren. 3. Het inventariseren van huidig beleid ten aanzien van recidiverende minderjarigen en voorstellen tot nieuwe aanpak. Ad.1 Identificeren van risicojongeren Met de introductie van de term vaakpleger door Ellfers wordt wel rekening gehouden met de duur van de criminele loopbaan. De voorgestelde berekeningsmethode schiet echter, zeker bij debutanten, te kort. We hebben er voor gekozen dit probleem op te lossen door een scheiding te maken tussen debutanten en niet-debutanten. Zoals de termen doen vermoeden, hebben debutanten hun eerste antecedent opgelopen in het peiljaar (2002) en de niet-debutanten hebben hun eerste antecedent in de jaren daarvoor verworven. Het voordeel van deze opdeling is, dat minderjarigen die een korte criminele loopbaan hebben (korter dan een
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
5
jaar; dus debutant), nu als aparte groep worden behandeld, waarbij ook andere eisen kunnen worden geformuleerd om in aanmerking te komen voor de kwalificatie van (potentiële) veelpleger. In onze filosofie is het belangrijk dat een minderjarige minstens twee keer door de politie is gepakt voor een criminele handeling, voordat we eventueel willen schermen met de term potentiële veelpleger. Dat wijst er immers op dat het eerste politiecontact er niet voor heeft gezorgd, dat de jongere in kwestie gestopt is met het plegen van criminaliteit. Daarnaast is het van belang dat de minderjarige in elk geval een zeker aantal criminele feiten heeft gepleegd, voordat we kunnen spreken van potentiële veelpleger. Op basis van bovenstaande argumenten, hebben we er voor gekozen om onderstaande criteria te hanteren voor een zoekslag in het HKS naar mogelijke potentiële minderjarige veelplegers. We hebben daarbij de lat niet te hoog gelegd. Niet iedereen die aan deze criteria voldoet, zal overigens ook een potentiële veelpleger zijn, maar het vormt het uitgangspunt voor verdere inspectie. Verder zijn alleen minderjarigen meegenomen, die zijn geboren na 1 januari 1986. Zij zijn dus allen nog minderjarig, op het moment dat deze analyse verschijnt. Niet alleen het aantal antecedenten en criminele feiten is van belang om potentiële veelplegers te identificeren. De ervaring van jeugdrechercheurs heeft aanleiding gegeven om naast het HKS, ook het BPS te bevragen. Nu is BPS minder gestructureerd en gecontroleerd dan HKS en de gegevens moeten dan ook met meer terughoudendheid worden geïnterpreteerd. Aan de andere kant kan BPS wel zicht geven op minderjarigen, die op één of andere wijze door het strafrechtelijk net heen zwemmen en ‘slechts’ als betrokkene vaak voorkomen. Ten slotte hebben we de mededaders van de
6
minderjarige delictplegers onderzocht. Het idee achter deze exercitie is, dat minderjarigen die zich in een netwerk begeven met veelplegende vrienden, een verhoogd risico lopen om zich ook te ontwikkelen tot een veelpleger. De selectie-eisen, die we voor HKS hebben gehanteerd zijn: - Debutanten: minimaal twee antecedenten en minimaal drie criminele feiten in 20021. - Niet-debutanten: minimaal twee antecedenten in 2002, of één antecedent in 2002 en drie antecedenten in de jaren daarvoor, of minimaal tien criminele feiten. De selectie-eisen voor BPS zijn: - Minderjarigen die tien of meer keer in BPS voorkomen in de (vermeende) rol van verdachte of betrokkene. De selectie-eisen voor een netwerk zijn: - Een netwerk van minimaal tien personen, die rechtstreeks gekoppeld kunnen worden aan een minderjarige. Er zijn in totaal 49 minderjarigen geselecteerd uit HKS en BPS. Deze 49 minderjarigen zijn individueel bekeken. Uitgangspunt daarbij vormde het eventuele criminele netwerk waar ze zich in begeven. Op basis van deze individuele inspecties hebben we 27 minderjarigen als potentiële veelplegers geïdentificeerd en 22 niet. De 22 minderjarigen, die niet in aanmerking komen voor het etiket potentiële veelpleger, kunnen zich natuurlijk wel als zodanig ontwikkelen en het nauw volgen van deze jongeren ligt dan ook voor de hand. Ad 2. Achtergrond en criminele loopbaan van de geïdentificeerde minderjarigen De 27 minderjarigen die als potentiële veelpleger zijn geïdentificeerd bewegen zich voor een aanzienlijk deel in netwerken. Het 1
Of één antecedent en een HALT-afdoening.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
eerste netwerk bestaat uit in totaal 31 personen. Acht minderjarige potentiële veelplegers, zeven jongens en één meisje, maken deel uit van dit netwerk. Zij zijn in de leeftijd van 15-16 jaar en hebben allen hun geregistreerde criminele debuut gemaakt in 2000. Op dat moment zijn ze dus 13-14 jaar oud. Allen hebben een Nederlandse achtergrond en wonen in Purmerend. Ze hebben, op één jongere na, allen antecedenten voor misdrijven tegen de openbare orde of mishandeling. Hieruit kunnen we concluderen dat het om een groep met overwegend geweldsplegers gaat. Geweldsdelicten zijn echter niet het enige soort delicten waar deze jongeren zich schuldig aan maken. Ze hebben ook de nodige diefstallen op hun naam staan. Het tweede netwerk bestaat uit zeventien personen. Ook hier maken acht minderjarige potentiële veelplegers deel uit van dit netwerk. Het gaat hierbij om uitsluitend jongens, in de leeftijd van 13-16 jaar. In tegenstelling tot het eerste netwerk gaat het hierbij om een etnisch gemengde groep. Vijf jongens hebben een Nederlandse achtergrond, terwijl drie jongens resp. een Surinaamse, Turkse en Iraanse achtergrond hebben. Deze jongeren wonen, op één na, allen in Zaandam. De meeste van deze jongeren zijn debutant in 2002 en hebben in kort tijdsbestek redelijk veel criminele feiten verzameld. Het gemeenschappelijke delict in de criminele historie van deze jongeren is bromfietsendiefstal. Naast de bovenstaande zestien minderjarige potentiële veelplegers, die actief zijn binnen netwerken, zijn er elf minderjarigen buiten een netwerk geïdentificeerd als potentiële veelpleger. Als eerste drie jongeren, een 14jarig Nederlands meisje en twee Nederlandse jongens van respectievelijk 15 en 16 jaar, die gezamenlijk optrekken. Zij hebben veel en een breed scala aan criminele feiten op hun naam staan. Ze wonen alle drie in Purmerend. Daarnaast twee broers van 15 jaar met een Filippijnse achtergrond,
wonend in Zaandam, die samen veel diefstallen hebben gepleegd. De resterende zes minderjarige potentiële veelplegers staan als solist geregistreerd in HKS, dan wel met mededaders, die niet door ons zijn geselecteerd. Het gaat hierbij om vier jongens en twee meisjes in de leeftijd van 13-16 jaar. Slechts één van hen heeft een Nederlandse achtergrond. De andere vijf komen uit Marokko (twee keer), Iran, Suriname en de Dominicaanse Republiek. Vijf van de zes jongeren plegen een vrij breed scala aan delicten, waarbij zowel gewelds- als vermogensdelicten zijn te onderscheiden. Eén van deze jongeren beperkt zich tot uitsluitend diefstallen. Drie van deze minderjarige veelplegers wonen in Purmerend, één woont in Zaandam en twee staan geregistreerd in HKS met een plaats op de Veluwe als woonplaats. Deze laatsten verblijven daar vermoedelijk in een jeugdgevangenis of een andersoortig internaat. Ad 3. Beleid en aanpak Naast de analyse van de verschillende politiesystemen met het doel te komen tot een nuttig instrument ter identificatie van minderjarige potentiële veelplegers, is ook een inventarisatie gemaakt van huidig beleid en aanpak van deze groep delictplegers. Daartoe zijn gesprekken gevoerd met zes politiefunctionarissen uit het korps Zaanstreek-Waterland en zes vertegenwoordigers van de jeugdstrafrechtketen in deze regio. In de gesprekken staan beleid (invulling van de politiële jeugdtaak en de samenwerking met de ketenpartners) centraal. Daarnaast is er aandacht geschonken aan de wijze waarop de huidige aanpak van potentiële minderjarige veelplegers in de regio vorm krijgt. Politieel jeugdbeleid De oprichting van een sectie Jeugdzaken binnen het korps is een positieve ontwikkeling. Intern maar ook door de
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
7
partners van buiten de politieorganisatie wordt bijzonder positief gesproken over de naar hun mening duidelijker aanspreekbaarheid en het slagvaardiger optreden die deze reorganisatie rond de politiële jeugdtaak blijkbaar heeft bewerkstelligd. Bovendien is sinds de landelijke invoering van het LOF (Landelijk Overdracht Formulier) er binnen het korps – mede door het adequate oppakken van dit nieuwe instrument – sprake van een aanmerkelijk kortere doorlooptijd waar het gegevensuitwisseling betreft met het Openbaar Ministerie. Ook voor de interne bedrijfsvoering rond jeugd betekent de invoering van het LOF een vereenvoudiging van werkzaamheden die de doorlooptijd ten goede komt. Moeilijker lijkt het te liggen met de borging (organisatorische inbedding) van de politiële jeugdtaak op korte termijn. Zo lijkt de voorgenomen aanstelling van vijf jeugdagenten en elf taakaccenthouders jeugd – voor de in totaal zestien wijkteams – in 2003 niet te worden gehaald. Andere priorititeitstellingen, het niet willen verliezen van medewerkers uit onregelmatige diensten en het moeten inleveren van onregelmatigheidstoeslag worden hierbij genoemd als belangrijke oorzaken voor het langzaam verlopend proces rond het aanstellen van jeugdagenten. Het streven om in het kader van de aanpak van jeugdcriminaliteit een groep van politiefunctionarissen te creëren die door de buitenwereld worden ‘gekend en herkend’, waarmee mogelijkheden worden gecreëerd om het gesprek aan te gaan met de jongeren, lijkt hierdoor vooralsnog te worden gefrustreerd. Samenwerking met ketenpartners Uit gesprekken met vertegenwoordigers van de politie en de ketenpartners blijkt dat men vindt dat er over het algemeen sprake is van een redelijk goede communicaties tussen de verschillende instanties. Vooral het sinds
8
kort functionerende Justitieel Casus Overleg (JCO) speelt hierin een positieve rol. Minder soepel daarentegen verloopt de noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling vanuit de politieorganisatie met het Bureau Jeugdzorg en Jeugdreclassering. Niet de wil om samen te werken is hier het probleem, maar vooral de formele barrières die er liggen ten aanzien van de overdracht van cliëntgegevens. De privacywetgeving beperkt de communicatie waardoor hier niet altijd van optimale samenwerking met betrekking tot cliënten in kwestie kan worden gesproken. Een belangrijke bevinding rond de samenwerking van verschillende partners in de aanpak van jeugdige delictplegers in de regio is het feit dat de communicatie met scholen binnen de regio niet overal soepel verloopt. Vooral de situatie in Purmerend lijkt aanleiding tot bezorgdheid te geven. Door de tamelijk gesloten houding van schoolbesturen over wat zich binnen de muren afspeelt, zou belangrijke informatie rond bijvoorbeeld schooluitval (langdurig spijbelgedrag en verwijdering van school) te lang ongedeeld blijven met relevante ketenpartners. Tot slot, levert ook het nog altijd niet goed functioneren van het Cliënt Volg Systeem Jeugd geen bijdrage aan een vruchtbare stroom van gegevensuitwisseling tussen de verschillende ketenpartners. Sanctiebeleid Uit de gespreksronde is het beeld ontstaan dat de politieorganisatie er op een aantal punten beter dan voorheen in slaagt om effectief beleid en actie te ontwikkelen ten aanzien van jeugdige delictplegers. Nog te weinig worden die inspanningen ook altijd beloond met een effectief sanctiebeleid. Ogenschijnlijk zijn er ten aanzien van sanctionering van jeugdig delictgedrag veel nieuwe, positieve ontwikkelingen. Zo bestaat sinds kort de mogelijkheid tot nachtdetentie,
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
is het aantal plaatsen voor trajecten als Glen Mills en Den Engh uitgebreid en is er eveneens de mogelijkheid de betrokken minderjarige delictpleger minder ingrijpende trajecten te laten volgen, zoals ITB, ITBCriem en het vooral binnen deze regio bekende RIMH-project. Verder is er voor degenen die uiteindelijk toch in jeugddetentie belanden de mogelijkheid om al voor het formele einde van de detentieperiode weer deel te nemen aan het maatschappelijk leven via het STP (Scholing en Training Programma). Al deze mogelijkheden die alternatieven bieden voor het ultieme middel ‘jeugddetentie’, blijken echter in deze regio niet of nauwelijks te worden gebruikt, afgezien van het RIHMproject dat echter – in praktisch alle gevallen – op vrijwillige basis wordt gevolgd.
ligt ook de constatering dat er soms sprake is van een weinig consequente strafoplegging. Zo kan het voorkomen dat een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bij een volgend vergrijp niet omgezet wordt in een definitieve gevangenisstraf, maar een taakstraf. De hier door de ketenpartners verwoorde omissies in het sanctiebeleid rond jeugdigen zou bij een deel van de jonge delictplegers de gedachte kunnen voeden dat berekenend gedrag loont en bewerkstelligt dat sommigen langer dan gewenst veilig tussen de mazen van het net kunnen door blijven zwemmen.
Vooral het onbenut laten van een justitieel instrument dat bij uitstek lijkt bedoeld voor de aanpak van minderjarige (potentiële) veelplegers, de Intensieve Traject Begeleiding (ITB en ITB-Criem), wekt verbazing. De redenen die daarvoor worden aangevoerd zijn onder meer, dat er onvoldoende zicht is op potentiële deelnemers en dat de voorwaarden voor deelname op sommige punten wel erg streng zijn. Daarnaast zouden vooral de meer geharde delictplegers steeds vaker liever kiezen voor de door hen in tijdsduur korter geachte jeugddetentie. Behalve de gesignaleerde moeizame toeleiding naar alternatieve sanctietrajecten, constateren de vertegenwoordigers van de ketenpartners nog andere manco’s rond de aanpak van jeugdige delictplegers. Zo zou er nog altijd te weinig ‘lik op stuk beleid’ gelden bij het niet nakomen van de voorwaarden waaronder jongeren met de Jeugdreclassering aan de slag gaan. Ook zou de relatief geringe ervaring die sommige Officieren hebben met betrekking de uitvoering van het jeugdstrafrecht maken, dat niet altijd de meest creatieve sancties worden opgelegd. In het verlengde hiervan
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
9
10
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Inhoudsopgave Samenvatting ................................................................................................................................................. 5 1. Inleiding ................................................................................................................................................... 13 1.1 Een nieuwe politieke wind ...............................................................................................13 1.2 Jeugdige veelplegers .........................................................................................................13 1.3 Onderzoek naar minderjarige recidivisten in de regio Zaanstreek-Waterland ....................15 1.4 Geraadpleegde bronsystemen...........................................................................................16 1.5 Interviews met politiemensen en vertegenwoordigers van ketenpartners ..........................18 1.6 Leeswijzer ........................................................................................................................19 2. Invulling van de politiële jeugdtaak en samenwerking met ketenpartners .................................... 21 2.1 Sectie Jeugdzaken.............................................................................................................21 2.2 Borging van de politiële jeugdtaak ....................................................................................22 2.3 Doorlooptijden ................................................................................................................22 2.4 Justitieel Casus Overleg (JCO)..........................................................................................23 2.5 Samenwerking tussen ketenpartners .................................................................................24 2.5.1 Positieve punten ........................................................................................................24 2.5.2 Kritische geluiden......................................................................................................26 3. Veelplegers in beeld?.............................................................................................................................. 29 3.1 Veelplegers in Zaanstreek-Waterland volgens de landelijke definitie .................................29 3.2 De duur van de criminele loopbaan meegewogen.............................................................30 3.3 Bruikbaarheid landelijke definities ....................................................................................32 4. Identificatie van potentiële veelplegers in Zaanstreek-Waterland .................................................. 33 4.1 Selectie op basis van HKS ................................................................................................33 4.1.1 Overwegingen vooraf ................................................................................................33 4.1.2 Een eerste selectie .....................................................................................................33 4.1.3 Debutanten in 2002...................................................................................................34 4.1.4 Niet-debutanten in 2002............................................................................................35 4.1.5 Een vervolgselectie aan de hand van HKS.................................................................37 4.2 Controle aan de hand van BPS .........................................................................................39 4.3 De invloed van criminele vrienden ...................................................................................40 4.4 Aparte aandacht voor solisten?.........................................................................................43 4.5 Korte beschrijving en risicoinschatting van de 49 geselecteerde jongeren .........................44 4.6 Niet geregistreerd in 2002 maar wel in 2001 .....................................................................48 5. Kenmerken van negentig minderjarige delictplegers in Zaanstreek-Waterland uit 2002............ 51 5.1 Leeftijd, sekse en etniciteit................................................................................................51 5.2 Woongemeente ................................................................................................................53 5.3 Delictgedrag .....................................................................................................................53
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
11
6. Huidige aanpak van minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland ..................... 57 6.1 Civielrechtelijke aanpak ....................................................................................................57 6.2 Strafrechtelijke aanpak......................................................................................................57 6.3 Afdoening van strafbare feiten in cijfers ...........................................................................59 6.4 Strafrechtelijke trajecten voor minderjarige potentiële veelplegers en struikelblokken bij instroom. ...............................................................................................................................61 6.4.1 Individuele Traject Begeleiding..................................................................................61 6.4.2 Glen Mills en Den Engh............................................................................................62 6.4.3 Nachtdetentie ............................................................................................................62 6.4.4 RIHM-traject.............................................................................................................63 6.4.5 CC-project.................................................................................................................63 6.4.6 Ambulante en intramurale behandelingstrajecten.......................................................63 6.4.7 Scholing en Training Programma ..............................................................................63 6.5 Algemene kanttekeningen van ketenpartners rond de aanpak van minderjarige potentiële veelplegers .............................................................................................................................64 6.6 Kansrijke trajecten voor minderjarige potentiële veelplegers? ...........................................64 7. Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................................ 67 7.1 Identificatie van minderjarige potentiële veelplegers .........................................................67 7.2 Achtergrond en criminele loopbaan van minderjarige potentiële veelplegers ....................68 7.3 Beleid rond minderjarige potentiële veelplegers ................................................................69 Literatuur...................................................................................................................................................... 74 Bijlage: Respondenten gespreksronde Zaanstreek-Waterland............................................................. 76
12
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
1. Inleiding 1.1 Een nieuwe politieke wind De laatste jaren is er in ons land een publieke discussie ontstaan over veelplegers; personen, die veel strafbare feiten plegen. Dit debat is enerzijds technisch van aard – wanneer wordt iemand als een veelpleger aangemerkt – en anderzijds inhoudelijk. Voor welk deel van de (geregistreerde) criminaliteit zijn veelplegers verantwoordelijk en op welke wijze moeten veelplegers worden aangepakt? De redacties van vaktijdschriften laten zich niet onbetuigd in deze discussie. Zo is het aprilnummer (2003) van het Tijdschrift voor de Politie (TvdP) voor een belangrijk deel gewijd aan jonge veelplegers. Het Tijdschrift voor Criminologie (TvC) heeft recentelijk een themanummer (2/2003) rond veelplegers gemaakt en al eerder (3/2002) was het openingsartikel van het zelfde tijdschrift ingeruimd voor dit onderwerp2. De toon in dit debat is tamelijk scherp. Zo wordt in het redactioneel van het TvdP (4/2003) – een maandblad dat zich richt op de leidinggevenden bij de politie – het volgende gesteld: “Er zijn regio’s die gaan werken met een regionale indicatiecommissie. Zo’n commissie, voorgezeten door het Openbaar Ministerie, buigt zich over de top van veelplegers in de regio. In sommige regio’s zullen dat er vijftig zijn, soms het tienvoudige. Deze indicatiecommissie bekijkt in elk geval wat er kan gebeuren om deze veelplegers te laten stoppen. Eerst moet je ze natuurlijk pakken en ‘slopen’. Dus lang opbergen. Maar dan… Opnieuw beginnen? Of is het mogelijk de veelpleger te laten ophouden, ook als hij buiten de gevangenis is? Daarbij zijn in ieder geval de reclassering, verslavingszorg, GGD en jeugdzorg onmisbaar. Deze instanties moeten lid worden van deze indicatiecommissie, om de veelpleger afdoende te doen stoppen”.
Grapendaal en Van Tilburg (2002) Veelplegers in Nederland. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 44, nr. 3, pp. 214-230.
Op zichzelf is het opmerkelijk dat het idee van veelpleger ineens door de politiek wordt omarmd. Het is immers geen nieuw inzicht dat er een beperkte groep delinquenten veelvuldig recidiveert en verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de geregistreerde criminaliteit. Deze belangstelling moet dan ook niet zozeer worden begrepen uit ‘de stand der wetenschap’, maar eerder worden beschouwd in het licht van het huidige politieke klimaat, waarin ‘streng zijn’ op het thema criminaliteit veel kiezers blijkt te trekken. In de beleidsnota Naar een veiliger samenleving (2002) van het kabinet Balkenende-I wordt voorgesteld om veelplegers voor langere tijd te detineren. In de voortgangsrapportage (mei 2003) wordt gewag gemaakt van een wetsvoorstel dat naar verwachting begin 2004 wordt ingevoerd en waarmee ‘de meest actieve veelplegers langdurig uit de roulatie genomen gaan worden. (…) Er komen duizend plaatsen voor de meest actieve veelplegers.’ (p.11) 3. 1.2 Jeugdige veelplegers Naast veelplegers worden in Naar een veiliger samenleving ‘risicojongeren’ en ‘urgentiegebieden’ als zogenaamde beleidsspeerpunten benoemd. Voor de voortgang in de aanpak van risicojongeren wordt daarbij verwezen naar het actieprogramma voor de aanpak van jeugdcriminaliteit, getiteld Jeugd terecht. De acties zijn ondergebracht in vijf deelprogramma’s, waarvan ‘jeugdige veelplegers, groepscriminaliteit en high crime areas’ er één is. ‘Jeugdige veelplegers’ zijn op hun beurt weer één van de vijf dadercategorieën die onderscheiden worden, naast risicojongeren die dreigen af te glijden naar crimineel gedrag; first-offenders; licht criminele jongeren en harde kernjongeren.
2
Naar een veiliger samenleving (www.justitie.nl/publicaties/rapporten_en_notas) 3
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
13
Figuur 1.1 Overzicht van definities van jeugdige veelplegers
Eenheid van begrip III Eenheid van begrip IV Laatste aanpassing
Jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar, die in het peiljaar drie of meer delicten hebben gepleegd Jongeren in de leeftijd 12-17 jaar tegen wie meer dan tien processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan de laatste korter dan twee jaar geleden werd opgemaakt Een jongere in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar die in het gehele criminele verleden meer dan vijf processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar.
Deze indeling is gebaseerd op de nota Vasthoudend en effectief - versterking van de aanpak van jeugdcriminaliteit - (2002). In deze nota worden jeugdige veelplegers en harde kernjongeren conform Eenheid van begrip III gedefinieerd. In de volgende versie van Eenheid van begrip zijn de definities aangepast en zeer recentelijk is de definitie van jeugdige veelpleger wederom veranderd (zie figuur 1.1)4. Naast veelplegers worden harde kernjongeren onderscheiden. Die definitie is niet aan verandering onderhevig geweest en luidt: Jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar, die in het peiljaar twee zware delicten hebben gepleegd en in de jaren daarvoor in totaal drie of meer antecedenten hebben òf jongeren die in het peiljaar drie of meer zware delicten hebben gepleegd. Daarnaast worden in Eenheid van begrip IV tevens jeugdige meerplegers gedefinieerd. Dat zijn jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar tegen wie 2-10 processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan de laatste korter dan 2 jaar geleden. Met de laatste aanpassing zijn jeugdige meerplegers gedefinieerd als jongeren tegen wie 2-5 processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in het peiljaar. Volgens de nota Vasthoudend en effectief gaan er grofweg twee typen jeugdigen schuil achter de term jeugdige veelpleger. Enerzijds Deze aanpassing is van zo’n recente datum, dat de meeste berekeningen in dit rapport nog uitgaan van de ‘meer dan tien processen-verbaal’ definitie. Op enkele punten is wel de consequentie van de nieuwe definitie doorgerekend en die berekeningen laten zien, dat de nieuwe definitie weinig tot geen invloed heeft op de conclusies van dit rapport. 4
14
gaat het om jongeren die criminaliteit plegen om financiële redenen, een redelijk gestructureerd leven leiden en vaak over veel geld beschikken. Anderzijds zijn het jongeren met een problematische achtergrond, die een ongestructureerd leven leiden. Naast strafbaar gedrag veroorzaken deze veelplegers ook vaak overlast. Voorlopige hechtenis is meestal – gezien de aard van de delicten – niet mogelijk en de jonge veelplegers blijken in veel gevallen niet in aanmerking te komen voor een Intensieve Traject Begeleiding (ITB)5. Als voorwaarden voor een betere aanpak van veelplegers worden genoemd (p.66): -
Intensieve begeleiding of ‘van de straat worden gehouden’ gedurende langere tijd; Niet reageren op afzonderlijke (vaak lichte) vergrijpen, maar oog hebben voor de frequente herhaling van delicten (het totaalbeeld).
Er wordt voorgesteld om ITB-CRIEM, trajectbegeleiding voor jongeren uit etnische minderheidsgroepen, ook open te stellen voor de categorie van veelplegers. In Jeugd terecht worden de volgende instroomcijfers voor ITB gegeven: 5
Harde kern Criem
2001 317 308
jan-okt 2002 243 357
Totaal
625
600
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
1.3 Onderzoek naar minderjarige recidivisten in de regio ZaanstreekWaterland Gezien de landelijke initiatieven met betrekking tot (jeugdige) veelplegers ligt het voor de hand dat korpsen hier in volgen. De ‘jeugdige veelpleger’ is intussen een beladen term en zoals in de vorige paragraaf aangegeven, is de definitie aan regelmatige verandering onderhevig. In overleg met het korps is daarom afgesproken dat het onderzoek zich richt op recidiverende jongeren die het ‘gebruikelijke’ gedrag voorbij zijn. Om toch de lijn naar de landelijke discussie over veelplegers niet te verliezen is er voor gekozen in de titel van dit onderzoek te spreken van potentiële veelplegers. Recent onderzoek van Wiebrens en Slotboom (2003)6 op basis van landelijke HKS-gegevens laat zien, dat de kans dat minderjarigen recidiveren aanmerkelijk hoger is dan voor volwassenen. Verder stellen zij, dat de inzet van justitie zich vooral moet richten op personen die een hoog risico vormen, maar die nog niet tot volledige ‘criminele ontplooiing’ zijn gekomen. Jeugdige verdachten zouden hierbij een duidelijke risicogroep vormen. Redenen genoeg voor de korpsleiding van de regio Zaanstreek-Waterland om goed in kaart te brengen wie de risicojongeren in de regio zijn en op welke wijze het huidige beleid aangescherpt kan worden. Het onderzoek bestaat daarmee uit grofweg drie delen: 1. Identificeren van risicojongeren op basis van eigen bedrijfsinformatie. 2. In kaart brengen van de achtergrond en criminele loopbaan van deze risicojongeren. 3. In kaart brengen van het huidige beleid en voorstellen tot nieuwe aanpak. Wiebrens en Slotboom (2003) De komende, blijvende en gaande verdachte. Goed beschouwd 2003, www.om.nl 6
Ad1. Ontsluiting van informatie en identificatie van risicojongeren Voor het identificeren van veelplegers wordt standaard gebruik gemaakt van het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Met de komst van DEX20007 is het eenvoudiger geworden HKS-gegevens voor dit soort doeleinden te gebruiken. In het onderzoek naar minderjarigen in de regio ZaanstreekWaterland is ook in eerste instantie gebruik gemaakt van HKS-gegevens. Naast het individuele delictgedrag is tevens onderzocht met wie de minderjarige verdachten strafbare feiten plegen (netwerkanalyse). Het is immers goed voorstelbaar dat een solistische delictpleger een andere aanpak behoeft, dan een groep gerelateerde delictpleger. Daarnaast kan zicht op criminele vrienden meegewogen worden in de risicoinschatting omtrent een jeugdige delinquent. Verhalen uit de praktijk van jeugdrechercheurs geven echter aanleiding om niet alleen te varen op HKS-gegevens. Sommige jongeren komen weliswaar niet zo heel vaak voor in het HKS, maar veroorzaken toch veel problemen en overlast. Ze zijn er vaak bij, maar zwemmen op een of andere wijze door de mazen van het net. Om ook voldoende zicht op deze groep jongeren te krijgen, is naast het HKS ook het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) bevraagd. Ad2. Achtergrond en criminele loopbaan van risicojongeren Bij de identificatie van de minderjarige delictplegers stuiten we automatisch op de achtergrond en de criminele loopbaan van de jongeren in kwestie. Achtergrond en DEX is een data-extractie module om gegevens in dBase formaat te genereren uit HKS. Criminaliteitsanalisten werken met DEX2000. Met deze toepassing worden automatisch een aantal standaard overzichten gecreëerd. Tevens worden er diverse analysebestanden in Excel-formaat aangemaakt. 7
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
15
criminele loopbaan worden daarom zoveel mogelijk op individueel niveau beschreven. Naast een individuele beschrijving van de minderjarigen, wordt ook een statistische analyse uitgevoerd op het materiaal van minderjarigen, die geregistreerd staan voor meerdere criminele feiten. Niet al deze jongeren komen in aanmerking voor het etiket van ‘potentiële veelpleger’. De reden dat al deze minderjarigen in de statistische analyse zijn betrokken, is enerzijds uit getalsmatige overwegingen (statistiek veronderstelt nu eenmaal redelijk grote aantallen) en anderzijds om inhoudelijke redenen. Het blijkt namelijk dat er weinig tot geen verschillen bestaan in de leeftijd, sekse en debuutdelict 8 tussen de minderjarigen die we hebben aangemerkt als potentiële veelplegers en zij die wel voor meerdere criminele feiten staan geregistreerd, maar niet dit predikaat hebben gekregen. Ad3. In kaart brengen van het huidige beleid en voorstellen tot nieuwe aanpak Bij het in kaart brengen van het huidige beleid ten aanzien van minderjarige recidivisten komt de interne organisatie van het korps aan de orde. Omdat de politiële aanpak plaats vindt in samenwerking met de ketenpartners wordt daarbij ook nader ingezoomd op de wijze waarop het korps Zaanstreek-Waterland en het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, de Jeugdreclassering, Bureau HALT en gemeenten met elkaar samenwerken. Voorstellen voor een nieuwe aanpak worden hier enerzijds gebaseerd op de aard en omvang van de groep ‘potentiële veelplegers’ volgens de politiële bedrijfssystemen en anderzijds op basis van de huidige wijze van aanpak en een analyse van de mogelijkheden.
1.4 Geraadpleegde bronsystemen In het HKS worden aangiften en verdachten geregistreerd. Verdachten worden meestal automatisch gekoppeld aan aangiften, maar in sommige gevallen gebeurt dit ook handmatig. Een verdachte wordt in HKS geregistreerd als hij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Voor het ontsluiten van verdachtengegevens uit het HKS is gebruik gemaakt van DEX2000. HALT-afdoeningen worden wel in HKS geregistreerd, maar niet meegenomen in de algemene DEX2000 tabellen. Voor HALT-afdoeningen wordt een aparte tabel gecreëerd. Het is met reden dat de HALT-afdoeningen in een aparte tabel zijn weggezet. Oorspronkelijk werden die als antecedent meegeteld, maar daar is – om principieel juiste redenen – protest tegen gekomen en is voor deze oplossing gekozen. Bij het identificeren van risicojongeren kijken we echter wel met een schuin oog naar de HALT-afdoeningen. Van een jongere die te boek staat voor één antecedent en een HALT-afdoening weten we daarmee immers dat het politiecontact (in verband met de HALT-afdoening) onvoldoende afschrikkende werking heeft gehad voor toekomstig strafbaar gedrag. In het geval van een enkel antecedent weten we niet wat de impact van het politie/justitie contact is. In die zin is het nuttig kennis te nemen van eventuele HALT-afdoeningen9. Het spreekt voor zich dat alle personen, die niet door de politie worden verdacht van een strafbaar feit, maar wel de nodige misdrijven hebben gepleegd, ontbreken in het HKS. Daarnaast geldt uiteraard, dat een deel van de personen dat wel in HKS staat geregistreerd waarschijnlijk meer delicten
Landelijke cijfers laten zien dat minderjarige verdachten in een wezenlijk deel van gevallen een HALT-afdoening krijgen. Op jaarbasis worden er ca. 47.000 minderjarige verdachten gehoord door de politie; 21.000 van hen krijgen een HALT-afdoening, terwijl 26.000 worden doorgezonden naar het Openbaar Ministerie (bron: Jeugd terecht). 9
Dit resultaat wordt ondersteund door de bevindingen van Wiebrens en Slotboom (2003). Zij stellen: “Het maakt voor de algemene uitvalkansen (kans op recidive: PK) weinig uit of het eerste delict waarvoor een verdachte wordt aangehouden, een gewelds- of een vermogensdelict was”. 8
16
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
heeft gepleegd, dan waar zij te boek voor staat. Er staan geen overtredingen in het HKS. Hierdoor kan niet in kaart worden gebracht in hoeverre personen ook te boek staan voor verkeersovertredingen, APV-overtredingen et cetera. HKS bevat evenmin zogenaamde zachte informatie. Het kan dan gaan om informatie van de wijkpolitie over het aanwezig c.q. betrokken zijn bij incidenten op straat, maar waar niet een proces-verbaal van is opgemaakt. Deze informatie wordt – althans deels – opgeslagen in BPS. Daarnaast komt er zachte informatie binnen via de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). Deze informatie wordt veelal weggezet in het Zwacri-register van het Recherche Basis Systeem (RBS). Het BPS bevat processen-verbaal van aangifte, maar ook zogenaamde mutaties. In een mutatie vermelden politiemensen in welke situaties zij zijn opgetreden, wat daarbij is voorgevallen en wie daarbij betrokken waren. BPS is op verschillende manieren te bevragen. Wij10 hebben in BPS gezocht door na te gaan hoe vaak11 een – op basis van HKS geïdentificeerde – jongere in BPS wordt genoemd en in welke hoedanigheid. Het BPS kent onder andere de volgende indeling ten aanzien van de daarin voorkomende personen: a) betrokkene b) verdachte Deze zoekslag is verricht door Robert Buis, orthopedagoog in dienst van het korps ZaanstreekWaterland. 11 In BPS worden mutaties over hetzelfde voorval niet aan elkaar gekoppeld. Het kan daarom goed, dat een persoon, die verdacht wordt van een strafbaar feit, meerdere keren in BPS voorkomt naar aanleiding van dat incident. In de eerste mutatie wordt bijvoorbeeld vermeld dat hij als verdachte wordt aangemerkt en in de tweede mutatie komt voor dat hij het toch niet de dader was. Door deze structuur van BPS moeten we niet teveel gewicht geven aan een BPS-mutatie, maar het is evident dat een minderjarige die 50 keer voorkomt in BPS een vaste klant van de politie is. 10
c) d) e) f) g)
getuige aangever aangever benadeelde slachtoffer overig.
De (korte) mutaties uit het BPS geven vaak een beter inzicht in de levenswandel van de jongere, dan de HKS-antecedenten. Daarentegen zijn de gegevens in BPS minder zuiver dan in HKS. Zo kan een jongere als verdachte in een BPS mutatie genoemd worden, terwijl het onderzoek nog moet uitwijzen of dat ook daadwerkelijk zo is. Niet in alle gevallen (bijvoorbeeld als er onvoldoende materiaal is voor onderzoek) wordt deze code veranderd en blijft de jongere als verdachte benoemd in het BPS. Het kan ook zijn dat een jongere, die als eerste zich bij de politie meldt en vertelt dat hij slachtoffer is van mishandeling, bij nader onderzoek de dader blijkt te zijn van de vechtpartij. Daarnaast is de informatie in BPS minder gestructureerd dan in HKS. We hebben nu eerst jongeren geselecteerd aan de hand van het HKS en vervolgens op naam de BPS-registraties er bij gezocht. Ter illustratie van het verschil in beeld van een jongere op basis van HKS- en BPSregistraties wordt hieronder beschreven wat we in beide systemen, kort samengevat, aantreffen voor een 12-jarige Turkse jongen. HKS Geregistreerd met twee antecedenten. Beide antecedenten omvatten een enkel feit. Een antecedent voor winkeldiefstal en een antecedent voor vernieling. BPS Bedreiging Op school heeft verdachte medeleerlingen bedreigd met een mes, omdat zij hem al tijden pesten. Hij woont twee jaar in Nederland en spreekt nog matig/slecht Nederlands. Daar wordt hij om gepest. Diverse problemen thuis. Relatieproblemen Ouders wilden een gesprek met politie over hun zoon. Ze zijn bang dat hij afglijdt. Moeder
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
17
spreekt Spaans, maar stiefvader spreekt Nederlands. Aandachtsvestiging Stiefvader kwam melden dat zoon al drie dagen niet thuis was geweest. Verdachte situatie Verdachte fietste zonder verlichting met vriend. ’s Middags hadden beide jongens gehonkbald. Nu waren ze op weg naar het centrum van de stad. Verdachte had honkbalknuppel mee. Wapen zonder geweld Verdachte is met twee vrienden naar een schoolfeest geweest. Eén van de vrienden had een honkbalknuppel bij zich. Ze hebben knuppel en jassen in de bosjes op schoolplein verstopt en zijn de school ingegaan. Ze zijn geweigerd omdat het feest voor andere jaars was. Ze gingen buiten door ramen staan kijken. Werden weggestuurd en toen zag medewerker van school dat zij een honkbalknuppel bij zich hadden. School heeft politie gebeld (niet dezelfde vrienden als bij eerdere mutatie). Geweld met letsel met wapen Vriend van verdachte vroeg hem om naar zijn school te komen. Bij het uitgaan van de school vertelde vriend aan verdachte dat hij geslagen werd door een jongen op school. Even later wees vriend de jongen aan die hem sloeg. Verdachte sprak deze jongen aan. Op moment dat jongen zich om draaide en weg liep sloeg verdachte met voorwerp een paar maal op achterhoofd en benen van slachtoffer. Relatieproblemen Conflict tussen jongere en zijn stiefvader, waarbij jongere mes had gepakt. Diefstal aan/uit sportcomplex Tijdens sporten is ‘per ongeluk’ een mobiele telefoon in zijn tas gekomen. Verdachte heeft die telefoon aan zijn zus gegeven. Jeugdzorg Ouders van jongere kwamen op bureau, omdat ze zich zorgen maken om hun zoon. Hij zou met ‘foute’ vrienden optrekken. Aantreffen goed Ouders komen op bureau omdat zij mobile telefoon thuis hebben aangetroffen die niet van hun zoon is, maar wel in bezit van hun zoon was. Aandachtsvestiging Overleg tussen politie en Jeugdreclassering Diefstal aan/uit school Zou een geleende Mini Disc niet terug hebben gegeven. Beweerd zelf dat hij dat wel gedaan heeft.
18
Jeugdzorg Overleg met Jeugdreclassering. Betrokkene komt niet meer op school en zou rondzwerven. Melding naar Raad wordt gedaan. Vermissing persoon Betrokkene staat gesignaleerd als vermist persoon. Wapen zonder geweld Ouders hebben een namaak pistool (speelgoed maar niet van echt te onderscheiden) thuis gevonden en willen afstand er van doen. Met hun zoon gaat het niet goed. Nu drie maanden in Amsterdam bij tante om tot rust te komen. Gaat echter steeds slechter. Beroving/tasjesroof Zou met vriend op stap zijn. Deze vriend zou twee maal bij school jongeren hebben aangesproken en hun voertuig hebben vastgepakt. Verdachte zou ‘niets’ gedaan hebben.
1.5 Interviews met politiemensen en vertegenwoordigers van ketenpartners Aan de hand van interviews wordt een beeld geschetst van de wijze waarop politie en vertegenwoordigers van de ketenpartners in de regio Zaanstreek-Waterland aankijken tegen het huidige beleid rond minderjarige delictplegers. Er zijn in dat kader gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie Haarlem, de Raad voor de Kinderbescherming Haarlem, Jeugdreclassering, HALT Waterland, Bureau Jeugdzorg Zaanstad en de Gemeente Purmerend12. Daarnaast is gesproken met Formeel behoren ook de bureaus slachtofferhulp, (gezins) voogdijinstellingen, de zittende magistratuur en justitiële jeugdinrichtingen tot de jeugdstrafrecht ketenpartners (Vasthoudend en Effectief, 2002, p.87). De gemeenten en het Bureau Jeugdzorg horen daar volgens deze nota formeel niet bij, maar gezien de rol die gemeentelijke instanties en het Bureau jeugdzorg vooral bij preventieve maatregelen kunnen spelen, is hier er toch voor gekozen om in elk geval de vertegenwoordiger van één gemeente (Purmerend) en een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg aan het woord te laten. Bovenstaande instellingen / organisaties zijn niet geraadpleegd, omdat gezien de relatief beperkte omvang van het onderzoek een keuze gemaakt moest worden uit het aantal te interviewen respondenten. 12
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
zes politiefunctionarissen uit het korps Zaanstreek-Waterland. (zie bijlage voor een volledige lijst van de respondenten). De gesprekken die gemiddeld een kleine anderhalf uur duurden en op band zijn opgenomen, hebben plaatsgevonden tussen half augustus en half september 2003. Bij elke organisatie werd een enigszins aangepaste itemlijst gehanteerd om zo in te kunnen zoomen op hun specifieke taak en competenties rond risicojongeren. Centraal stonden echter steeds de vragen over het huidige beleid van de organisatie rond minderjarige delictplegers; de wijze waarop de betreffende organisatie samenwerkt met de andere ketenpartners in de regio Zaanstreek-Waterland en de initiatieven die vanuit de respectievelijke organisaties bestaan voor toekomstig beleid met betrekking tot minderjarige delictplegers. 1.6 Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt beschreven welke instanties betrokken zijn bij jeugdzorg, op welke wijze deze instanties vormgeven aan hun taakstelling en hoe de samenwerking tussen deze instanties verloopt.
In hoofdstuk 5 worden statistische gegevens verstrekt over de groep van minderjarigen, die meerdere criminele feiten hebben gepleegd. Er wordt gekeken naar de leeftijd, sekse, etniciteit en de woongemeente van deze jongeren. Verder besteden we aandacht aan het type criminaliteit waar deze jongeren zich schuldig aan maken. In hoofdstuk 6 komt de huidige aanpak van minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland aan bod. Het gaat hierbij zowel om maatregelen en sancties die in praktijk vaak worden benut door de ketenpartners, als om mogelijkheden die er theoretisch wel zijn, maar om wat voor een reden dan ook niet of nauwelijks worden benut. Het rapport sluit af met conclusies en aanbevelingen in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk worden de drie onderzoeksvragen beantwoord en wordt tevens een aantal aanbevelingen geformuleerd op basis van de resultaten van het onderzoek.
In hoofdstuk 3 wordt vervolgens nagegaan wat de resultaten in de politieregio Zaanstreek-Waterland zijn wanneer de landelijke definitie van veelpleger over het HKS-materiaal wordt gelegd. Daarnaast is er aandacht voor het recentelijk in de nationale discussie ingebrachte verschil tussen een veel- en een vaakpleger. De conclusie van de exercities in hoofdstuk 3 is, dat de landelijke definities te grof zijn om tot een inhoudelijk en ethisch verantwoorde selectie van minderjarige (potentiële) veelplegers te komen. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van de zoektocht in diverse politiële bronnen om tot identificatie van potentiële, minderjarige veelplegers te komen.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
19
20
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
2. Invulling van de politiële jeugdtaak en samenwerking met ketenpartners 2.1 Sectie Jeugdzaken13 In het korps Zaanstreek-Waterland is per 1 november 2002 – gelijktijdig met de ‘heroriëntatie van het rechercheproces’ - de regionale Sectie Jeugdzaken ontstaan en structureel opgenomen in de organisatie14. Hierdoor maken jeugdrechercheurs niet langer deel uit van de decentrale rechercheafdelingen, maar zijn werkzaam voor de Sectie Jeugdzaken. De jeugdrechercheurs blijven decentraal werken (detachering in Zaanstreek, Purmerend en Waterlanden), maar worden regionaal aangestuurd door de Sectiechef Jeugdzaken. De politiële jeugdtaak is een generale taakstelling. Afhankelijk van de zwaarte van het delict ligt de verantwoording bij het wijkteam, de decentrale recherche of de centrale recherche. Lichte jeugdcriminaliteit en sociale problematiek (zoals weglopen) zijn de verantwoordelijkheid van de wijkteams, middelzware jeugdcriminaliteit behoren tot de competentie van de decentrale recherche en kapitale delicten en/of georganiseerde misdaad onder de regie van de centrale recherche vallen. De genoemde onderdelen zijn verantwoordelijk voor de operationele (aan)sturing en afhandeling van jeugdzaken. De Sectie Jeugdzaken biedt daarbij ondersteuning en advisering. In overleg met de betrokken leidinggevenden kan in Zie: Format Bijzondere Bijdrage Jeugdcriminaliteit 2003 en 2004, Politie Zaanstreek-Waterland 2003. pp.1 tm. 21. 14 De sectie Jeugdzaken bestaat uit een sectiechef en vijf fte medewerkers, waarvan 1 fte wordt vervuld door twee parttime medewerkers. Ondersteuning vindt plaats door een orthopedagoog (in functie: beleidsmedewerker criminaliteitsbeheersing van de regionale recherche.) 13
incidentele gevallen, bijvoorbeeld bij zeer specifieke jeugdproblematiek (operationele) aansturing en afhandeling van jeugdzaken in handen van de Sectie Jeugdzaken gegeven worden. Daarnaast heeft de sectie Jeugdzaken een signalerende en attenderende taak ten aanzien van de kwaliteit en kwantiteit van de politiële jeugdtaak. Om zicht te hebben op alle jeugdzaken binnen de regio bekijken medewerkers van de Sectie Jeugdzaken dagelijks alle nieuwe en in behandeling zijnde zaken. De Sectie adviseert verder de verbalisanten en hun leidinggevenden bij de afhandeling van zaken. Daarmee houdt de Sectie ook zicht op de doorlooptijden, gebruik van de juiste formulieren en procedures15. Behalve het LOF, het Justitieel Casus Overleg (JCO) en de operationele samenwerking met de ketenpartner, is ook de coördinatie van het Cliënt Volg Systeem Jeugd (CVS-JC) in handen van de Sectie Jeugdzaken16. Waar het de politiële jeugdtaak betreft, investeert het korps Zaanstreek-Waterland ten aanzien van borging en werkprocessen op drie aspecten, te weten: preventie; De Sectie Jeugdzaken krijgt naar eigen zeggen vaak meer zaken ter (operationele) afhandeling dan eigenlijk de bedoeling is. Dit zou vooral te wijten zijn aan het feit, dat de Sectie vaak, bij gebrek aan voldoende menskracht binnen de wijkteams, centrale en decentrale recherche toch zelfstandig jeugdzaken ‘draait’. Voor een deel kan het werk dat de Sectie Jeugdzaken soms overneemt van anderen volgens een medewerker van de sectie zelf echter ook wel verklaard worden uit de werkhouding van enkelen onder hen. Of zoals deze respondent opmerkt: ‘We zijn vooral toch doeners die al snel graag zelf willen handelen. We moeten er nog aan wennen dat het nu vooral onze taak is om anderen te coachen en ondersteunen in hun werk”. 16 CVS-JC: Cliënt Volg Systeem Jeugdcriminaliteit. Dit systeem is sinds 1 oktober 2001 landelijk operationeel en kan door politie, openbaar ministerie en Raad voor de Kinderbescherming worden geraadpleegd om te zien of een jongere al eerder een strafrechtelijk contact heeft gehad. Ook is te zien welke feiten een jongere heeft gepleegd, welke acties daarop zijn ondernomen en door wie. Gebruik en registratie laten vooralsnog te wensen over. (Vasthoudend en Effectief, 2002, p.80). 15
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
21
vroegtijdige signalering en doorverwijzing en repressie. Centraal bij deze aspecten staat de integrale samenwerking met de ketenpartners van de politie binnen de regio. 2.2 Borging van de politiële jeugdtaak De borging van de politiële jeugdtaak vindt voor een belangrijk deel plaats binnen de gebiedsgebonden politiezorg, onder andere door de aanwezigheid van taakaccenthouders ‘jeugd’ en/of ‘jeugdagenten’. Het betreft politiemedewerkers die zich binnen het wijkteam geheel of gedeeltelijk richten op de politiële jeugdtaak. Volgens de plannen van het korps moeten aan het einde van 2003 vijf jeugdagenten opereren binnen het totaal van zestien wijkteams. Uit de gesprekken blijkt echter dat het vrijmaken van menskracht voor de rol van jeugdagent in de praktijk niet zo’n eenvoudige opgave is. Daar worden verschillende redenen voor aangevoerd. Zo zouden er weinig belangstellenden zijn (tot op heden één persoon). Voor een deel wordt dat in verband gebracht met de relatief lage geldelijk beloning (geen onregelmatigheidstoeslagen). Bovendien zouden ook sommige wijkteamchefs niet altijd een hoge prioriteit leggen bij ‘jeugd’ en liever teamleden hebben die ook onregelmatig inzetbaar zijn. Onregelmatige diensten, ofwel het werken in een vol continue rooster betekent echter dat jeugdagenten op de momenten dat het nodig is, niet altijd aanspreekbaar zijn. Het streven naar een goede borging van de politiële jeugdtaak wordt door elk van de (politie)respondenten als een noodzakelijke stap gezien. Tegelijkertijd wijzen zij erop dat borging alleen niet de enige voorwaarde is. Minstens zo belangrijk is de mate van gedrevenheid van de personen die zich met de uitoefening van de jeugdtaak bezighouden. Politie jeugdfunctionarissen zouden bij uitstek ‘uit het goede hout gesneden moeten zijn’. Hierbij geldt vooral
22
dat het van belang is om ‘jeugd’ ook positief te zien en niet bij voorbaat als problematisch te bestempelen. In het verlengde hiervan wordt meerdere malen benadrukt dat een ‘jeugdfunctie’ veel meer behelst dan het schrijven van verbalen. Het zijn volgens de respondenten juist de minder meetbare, zichtbare activiteiten rond preventie die een belangrijk deel uitmaken van de dagelijkse werkzaamheden17. Een jeugdrechercheur of jeugdagent blijkt zich daarmee veelal te bewegen tussen twee eisen, namelijk die van het ‘gewone’ strafrecht waarin een zaak moet worden opgelost en het jeugdstrafrecht waarin hulpverlening en een pedagogische aanpak prevaleren. 2.3 Doorlooptijden Landelijk zijn, speciaal voor de politiële jeugdtaak, prestatie indicatoren ontwikkeld, waaraan alle korpsen moeten voldoen18. De prestatie indicator ‘doorlooptijden’ geeft aan dat dossiers, per 1 maart 2003 binnen dertig dagen (na het eerste verhoor van de verdachte) bij het Openbaar Ministerie moeten zijn. Bij overschrijding van de termijn zonder vermelding van redenen, wordt het dossier - afhankelijk van de zwaarte van het delict - niet meer door het Openbaar Ministerie in behandeling Of zoals een van de respondenten het stelt: ‘Het werken aan het vroegtijdig oppikken van signalen uit de onderwaterlijn ‘. Waarbij de ‘onderwaterlijn’ het beeld is voor jongeren die al veelvuldig met de politie in aanraking zijn geweest zonder dat ze ernstige strafbare feiten hebben gepleegd, maar daardoor wel veelvuldig voorkomen in het BPS. Ofwel de groep jongeren die het risico in zich draagt om van ‘overlast veelpleger’ te worden tot ‘strafrechtelijk veelpleger’. Een soortgelijke uitspraak rond deze soms, moeilijk ‘op prestatie’ meetbare, maar belangrijke politietaken worden opgetekend uit de mond Ruud Bik (korpschef van de politie Zuid-Holland-Zuid) in een interview met het weekblad Binnenlands Bestuur. (12 september 2003, pp.30-31). 18 Andere landelijke prestatie-indicatoren zijn: - Criminaliteitsbeeld analyse (CBA); Overdrachtformulier -LOF-; - Casusbespreking (JCO-jeugd). 17
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
genomen. Voor HALT-zaken geldt een doorlooptijd van vijf werkdagen. In 2001 heeft de politie Zaanstreek-Waterland in dit kader een convenant Doorlooptijden gesloten met het Openbaar Ministerie Haarlem. Via gefaseerde invoering wordt daarin gewerkt aan doorlooptijden die voldoen aan de zogenaamde ‘Kalsbeek-norm’. De huidige norm, 80 procent van de zaken na het eerste verhoor van de verdachte binnen dertig dagen bij het Openbaar Ministerie indienen, wordt echter (nog) niet gehaald. Op 1 maart 2003 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd van jeugdzaken 32 dagen, waarbij 55 procent van de zaken inmiddels wel voldoet aan de dertig dagen norm. Met advisering en gespecialiseerde ondersteuning waakt de Sectie Jeugdzaken over de doorlooptijden. De sectie is echter niet verantwoordelijk voor het behalen van de afgesproken doorlooptijden die onder coördinatie liggen van andere afdelingen19. Het belang van de bewaking van doorlooptijden, zoals bij convenant afgesloten met het Openbaar Ministerie wordt door elk van de respondenten onderstreept. Hoewel het korps bij de meeste recente landelijke ‘doorlooptijden inventarisatie’ een derde plaats bezet, blijven hier nog zaken te wensen over. Zo blijken nog veel van de zaken net niet de termijn van dertig dagen te halen, omdat de verbalisanten vaak ook prioriteit moeten / willen geven aan andere zaken20. Eén van de Iedere ochtend ontvangen de jeugdrechercheurs een zogenaamde daglijst waarop alle minderjarigen worden vermeld die in de afgelopen 24 uur met de politie in aanraking zijn geweest. De jeugdrechercheurs bestuderen deze zaken en benaderen verbalisanten en/of lijnchefs indien zij dat nodig achten. Soms gaat het daarbij bijvoorbeeld om jongeren van wie de jeugdrechercheurs weten dat zij Jeugdreclassering of hulpverlening hebben. Het kan echter ook zijn om op eventueel gesignaleerde achterliggende problemen te attenderen of om ondersteuning aan te bieden (Justitiële Bedrijfsvoering Sectie Jeugdzaken p.54) 20 Zaken die lang in de la hebben gelegen en alsnog toch door het Openbaar Ministerie worden 19
respondenten noemde, vooral voor beginnende collega’s, ook de onvoldoende kennis van BPS als een struikelblok dat het snel afhandelen van (jeugd)zaken in de weg staat. In een recente rapportage van de Sectie Jeugdzaken waarin verkorting van de doorlooptijden onder de loep wordt genomen, wordt een aantal punten genoemd die een verdere verkorting van de doorlooptijden vooralsnog in de weg lijken te staan21. Zo zouden verbalisanten (tot voor kort) verbalen nog vaak lang onder zich kunnen houden, omdat er weinig controle is op de werkvoorraad van de verbalisanten, noch op de afhandelsnelheid. Mede door de komst van de Sectie Jeugdzaken (en de daarmee veranderde werkwijze) lijkt hier echter nu wel snel verbetering in te komen. Daarnaast zouden er verschillen zijn in afhandelingwijze tussen de wijkteams. Zo hebben sommige teams een taakaccenthouder jeugd of een jeugdagent die jeugdzaken afhandelen, terwijl bij andere teams het een zaak is van elke verbalisant. Door deze verschillen in werkwijze zou het moeilijk zijn om overzicht te houden over de afhandeling van jeugdverbalen. Zaken kunnen bovendien soms lang blijven liggen, omdat jeugdverbalen bij veel wijkteamchefs ter correctie op de stapel met gewone verbalen terechtkomen. 2.4 Justitieel Casus Overleg (JCO) In respectievelijk mei en juni 2003 zijn het Landelijk Overdracht Formulier (LOF) en het Justitieel Casus Overleg (JCO) ingevoerd. Vanaf dit tijdstip dient in alle jeugdzaken een LOF (verkort procesverbaal) te worden opgemaakt. Het geaccepteerd, worden uiteraard ook mee geteld en drukken onevenredig zwaar op de doorlooptijd gemiddelden. 21 Sectie Jeugdzaken Snellere afdoening Jeugdzaken in de Politieregio Zaanstreek-Waterland (2003)
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
23
formulier wordt gebruikt voor diverse doeleinden, zoals Stop-zaken (12-minners), HALT-zaken, JOM-afdoeningen22, meldingen aan de Raad voor de Kinderbescherming en het Justitieel Casus Overleg. Elke minderjarige tegen wie de politie proces-verbaal heeft opgemaakt komt in aanmerking voor behandeling op het JCO. De verbalisant zal het LOF, zowel naar de Raad voor de Kinderbescherming als het Openbaar Ministerie moeten faxen. Vervolgens bepaalt het Openbaar Ministerie welke zaken in het JCO aan de orde komen. Bij het casusoverleg wordt de lijst van het Openbaar Ministerie besproken en worden beslissingen genomen. Dat gebeurt mede op basis van de informatie die de drie betrokken partijen uitwisselen. Zo zal het Openbaar Ministerie soms de politie om extra achtergrond informatie vragen van bepaalde jongeren. Op basis van de informatie kan de Raad op haar beurt beslissen of er een raadsrapport moet komen. Een enkele keer kan het verhaal van de politie (of later van de Raad) er alsnog toe leiden dat bijvoorbeeld een JOM-zaak wordt geseponeerd (of voorwaardelijk sepot). De rollen van deelnemers aan het Justitieel Casus Overleg-Jeugd zijn - naast coördinatie binnen de eigen organisatie - als volgt23:
Raad voor de Kinderbescherming: Draagt zorg voor strafadvies; heeft een signalerende taak met betrekking tot de achterliggende problematiek; maakt gebruik van mogelijkheden tot verder onderzoek naar achtergronden; verwijst door naar vrijwillige of gedwongen hulpverlening. Openbaar Ministerie: Is voorzitter van het JCO; bevordert samenwerking en afgestemde aanpak; neemt eerste afdoeningsbeslissing; draagt verantwoordelijkheid voor tijdige verzending van de casuslijst ten bate van het overleg; informeert zo nodig de (coördinerend) jeugdofficier en het Arrondissementaal platform Jeugdcriminaliteit als beleidsoplossingen zijn geïndiceerd. 2.5 Samenwerking tussen ketenpartners Deze paragraaf is gebaseerd op hetgeen de respondenten te berde hebben gebracht. Het is zeker niet een grondige analyse van de samenwerking tussen de ketenpartners, maar eerder een sfeertekening. De nadruk ligt op de politieorganisatie en de wijze waarop de samenwerking tussen de politie en de ketenpartners verloopt. De beschrijving van de geluiden die ons ter ore zijn gekomen, hebben we onderscheiden in positieve punten en meer kritische kanttekeningen. 2.5.1 Positieve punten
Politie: Is verantwoordelijk voor tijdig aanleveren van LOF; heeft een signalerende taak (waar doen zich problemen voor); initieert een gezamenlijke aanpak; heeft een overzicht van alle minderjarigen die met de politie in aanraking komen terzake strafbare feiten; houdt de partners op de hoogte bij komende acties rond jeugdigen; verwijst door naar de vrijwillige hulpverlening. JOM staat voor: Jeugd Officiers Model. Zie voor uitleg hoofdstuk 6. 23 Zie ook Snellere afdoening Jeugdzaken in de Politieregio Zaanstreek-Waterland (2003) Sectie Jeugdzaken Zaanstreek-Waterland. 22
24
Politiefunctionarissen zijn het erover eens dat met de komst van het LOF en JCO de samenwerking met het Openbaar Ministerie en Raad voor de Kinderbescherming goed verloopt. Ook al voor de komst van deze twee ‘nieuwigheden’ was dit het geval, maar door het JCO is het contact beter gestructureerd. Hoewel HALT, Bureau Jeugdzorg en Jeugdreclassering geen deel uitmaken van het JCO lijken ook de contacten met deze
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
organisaties in de regel goed te verlopen24. Apart wordt ook een aantal malen het wijkbeheer genoemd als onderdeel van de gemeente, waarmee goede communicatie plaatsvindt. Naast de formele procedures wordt soms ook langs meer informele weg informatie uitgewisseld. Het is van belang dat er vaste personen zijn die als aanspreekpunt dienen. Dat geldt zowel vanuit de politieorganisatie als omgekeerd vanuit de betreffende instellingen. Vooral van het contact met het Openbaar Ministerie via de Parketsecretaris Jeugd wordt gemeld dat dit buitengewoon naar wens verloopt. Omgekeerd is het Openbaar Ministerie Haarlem over het algemeen ook goed te spreken over de wijze waarop de contacten met het korps Zaanstreek-Waterland verlopen. De goede communicatie wordt vooral toegeschreven aan het instellen van de Sectie Jeugdzaken. Het overleg bij meldingen betreft ook de eventuele BPSgegevens die bekend zijn bij de politie over de betrokkene; vooral wanneer het debutanten betreft. Benadrukt wordt dat het enthousiasme waarmee de medewerkers van de Sectie Jeugdzaken hun taak oppakken belangrijk is in de wijze waarop het contact tussen politie en Openbaar Ministerie verloopt. Evenals het Openbaar Ministerie is ook de Raad positief over de wijze waarop tegenwoordig wordt samengewerkt met het Een van de respondenten stelt dat het contact met het Bureau Jeugdzorg in Zaanstad beter verloopt dan in Purmerend. De oorzaak van het betere contact wordt onder meer gezocht in het feit dat het Zaanse Bureau Jeugdzorg twee extra mensen in dienst heeft die betaald worden vanuit het Grotestedengeld dat de gemeente Zaanstad ontvangt. Vanuit de Jeugdreclassering bestaat de wens, waar het gaat om overleg met ketenpartners, voortaan ook deel uit te maken van het tweewekelijkse JCO. De belangen van de Jeugdreclassering worden nu vooralsnog waargenomen door de vertegenwoordiger van Raad voor de Kinderbescherming. 24
korps Zaanstreek-Waterland. Vooral de herkenbaarheid van de mensen die zich specifiek met de jeugdproblematiek bezighouden wordt gewaardeerd en maakt dat de communicatie naar behoren verloopt. De contacten die de Jeugdreclassering onderhoudt met het Openbaar Ministerie worden omschreven als beter dan een aantal jaren geleden. Vooral de directe contacten met de Parketsecretaris en in sommige gevallen de Officieren worden op prijs gesteld. Er zou directer dan voorheen worden gecommuniceerd over cliënten en het Openbaar Ministerie houdt de Jeugdreclassering nauwkeuriger op de hoogte over de besluiten die genomen worden rond cliënten van de Jeugdreclassering (zittingsdata, moment van afronding taakstraf et cetera.) De samenwerking met het korps Zaanstreek-Waterland wordt door de vertegenwoordiger van het Bureau Jeugdzorg als positief ervaren. Meer dan een aantal jaren geleden zouden beide organisaties bij elkaar in de keuken kijken. Zo vindt er regelmatig (eens in de zes weken) overleg plaats met de politie over probleemgevallen, die door de politie met toestemming van de betrokkenen bij Bureau Jeugdzorg zijn gemeld. Om te voorkomen dat al te veel gegevensuitwisseling plaatsvindt via informele kanalen, wordt nagedacht over een protocol dat voortaan ook formeel gegevensuitwisseling tussen Bureau Jeugdzorg en Politie regelt. Indien het Bureau Jeugdzorg met andere partijen vrijelijk wil kunnen overleggen over de situatie van een jongere moet (ook nu al) zowel door ouders/verzorgers als de jongere schriftelijk toestemming worden gegeven. Samenvattend kan worden gesteld, dat de samenwerking tussen de ketenpartners beter verloopt indien er sprake is van een vast aanspreekpunt. Met de komst van de Sectie Jeugdzaken heeft de politie aan die eis voldaan. Bij de meeste andere ketenpartners
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
25
is er tevens sprake van een vast aanspreekpunt, wat er voor zorgt dat men in het algemeen tevreden is met de wijze waarop de samenwerking verloopt. 2.5.2 Kritische geluiden Cultuurverschillen Naast de positieve geluiden zijn er her en der ook wel kritische opmerkingen gemaakt over de wijze waarop ketenpartners hun taak vormgeven. Het is onze indruk dat veel van deze geluiden hun oorsprong hebben in verschillende organisatieculturen van waaruit wordt gewerkt. Zo kan de politiecultuur worden getypeerd als een van ‘doeners’, wat al snel in conflict kan komen met een meer ‘beschouwende’ kijk die soms opgeld doet bij ketenpartners. Zo vertellen respondenten van de Sectie Jeugdzaken dat de doorlooptijden bij het AMK (Aanmeldpunt Kindermishandeling)25 nogal eens op onbegrip stuit bij collega’s in het veld. Zij moeten – ook nadat de melding is gedaan aan het AMK – vaak nog zeer veel tijd besteden aan de jongere en het gezin in kwestie, voordat tot bijvoorbeeld een Onder Toezicht Stelling (OTS) wordt gekomen. Een ander voorbeeld van deze cultuurverschillen, wordt door de respondent van het Openbaar Ministerie gegeven. Deze respondent stelt dat het enthousiasme van de politie soms zo groot is dat ook in het weekend jongeren worden gemeld bij het Openbaar Ministerie. Voor het juiste verloop van een jeugdzaak blijkt dit echter niet altijd het juiste moment te zijn. Veel van de op dat moment dienstdoende Officieren van Justitie zouden namelijk niet altijd goed op de hoogte zijn van de regels binnen het jeugdstrafrecht en zouden daardoor niet altijd de meest juiste beslissing nemen. Zo zou bijvoorbeeld het zogenaamde woonEerstelijns instantie waarbij zwaardere jeugd psychosociale problematiek wordt gemeld, indien vrijwillige hulpverlening niet (meer) volstaat. 25
26
plaatsprincipe nog wel eens over het hoofd worden gezien26. Maar ook eventuele achtergrondkennis van de betrokken jeugdige verdachte is meestal niet aanwezig, waardoor onvoldoende kan worden ingespeeld op de individuele situatie. Ook de respondent van de Raad van de Kinderbescherming refereert aan het effect van overenthousiasme van de jeugdrechercheurs van het korps Zaanstreek-Waterland. Het kordate optreden dat meestal wars is van veel overleg leidt er soms toe dat zaken niet of onvoldoende worden gecommuniceerd met de Raad. Als voorbeeld wordt de start van het RIMH-project27 genoemd. De Raad zou aanvankelijk van dit initiatief onvoldoende op de hoogte zijn geweest. Niet delen van informatie Eén van de ketenpartners wordt in de gesprekken verschillende malen geschetst als minder goed benaderbaar. Het betreft hier een onderdeel van de scholengemeenschap in Purmerend. Vooral in deze stad zou de politie met regelmaat worden geconfronteerd met delictplegende jongeren die al geruime tijd (maanden) van school hebben verzuimd. Door terughoudendheid van de betreffende school zouden deze leerlingen niet ter sprake komen op het leerplichtoverleg (‘Aanval op uitval’) waaraan ook een vertegenwoordiger van de politie deelneemt. De respondenten benadrukken hierbij het belang van het van langdurig spijbelgedrag als signaal voor mogelijke problemen die ook tot (veelvuldig) delictgedrag kunnen leiden. Beperkingen bij gegevensuitwisseling De Jeugdreclassering heeft voor iedere nieuwe cliënt contact met het korps Woonplaatsprincipe: de regel dat een zaak tegen een minderjarige verdachte wordt overgedragen aan de instanties die werkzaam zijn in de plaats waar deze verdachte officieel woonachtig is. 27 RIMH staat voor Richting Individueel Maatschappelijk Herstel. Uitleg hierover is te vinden in hoofdstuk 6. 26
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Zaanstreek-Waterland. Veel van de contacten zijn informeel. Indien er bijvoorbeeld een aanhouding op stapel staat van een klant van de Jeugdreclassering wordt dat dan ook wel gemeld bij de Jeugdreclassering. In een enkel geval gaat die mededeling van politiezijde ook vergezeld van de vraag over de plaats waar de betreffende jongere zich zou kunnen bevinden. Een punt dat soms problemen kan opleveren voor de Jeugdreclassering is het feit dat deze instantie bij wettelijke regeling geen inzage heeft in het procesverbaal waardoor soms grote informatieachterstand bestaat over nieuwe cliënten. Ook hier wordt langs informele weg wel contact opgenomen met een betrokken jeugdrechercheur om in eerste aanleg toch iets meer informatie te verkrijgen over een cliënt. Onvoldoende kennis HALT Purmerend is niet ontevreden over de wijze waarop de contacten met de politieorganisatie verlopen. Daarbij wordt echter wel lichte verbazing uitgesproken over het feit, dat er binnen het korps – ondanks alle inspanningen van HALT – toch nog verbalisanten zijn die niet precies weten hoe ze een HALT-zaak moeten behandelen. In een enkel geval wil ook de inzending van de gegevens nog wel eens lang op zich laten wachten (weken) 28. Slecht afgestemde procedures De medewerkers van HALT vertellen veel aanmeldingen nog dubbel binnen te krijgen, omdat verbalisanten de zaak zelf verzenden, terwijl vervolgens ook de Sectie Jeugdzaken dezelfde zaken opnieuw faxt. Gebrekkige samenwerking Er zijn kritische kanttekeningen over de wijze waarop de Politie in Purmerend Een HALT-zaak behoort binnen vijf werkdagen gemeld te worden door middel van het LOF, aangifte en de bijbehorende verklaring van de jongere in kwestie. 28
omgaat met HALT waar het de samenwerking betreft rond voorlichting op scholen. Zo zouden eerder gemaakte afspraken rond een gezamenlijke invulling van voorlichtingslessen op de valreep door het korps Zaanstreek-Waterland zijn afgezegd. Een ander voorbeeld van gebrekkige samenwerking wordt gegeven door de respondent van de gemeente Purmerend. Het Openbaar Ministerie zou, terwijl ze wel formeel wel deelnemer zijn, zelden vertegenwoordigd zijn tijdens de bijeenkomsten van de kerngroep Jeugd en Veiligheid van de gemeente Purmerend. Niet-optimale doorverwijzing Verwijzingen vanuit de politie, maar ook vanuit andere partners in de keten naar het Bureau Jeugdzorg zouden niet altijd het gewenste resultaat hebben. Hierbij speelt de complexiteit van de problematiek, maar vaak ook het ontbreken van voldoende motivatie bij de jeugdige en/of ouders. Bij verwijzing van de Politie naar het Bureau Jeugdzorg wordt door de jongere in kwestie in eerste instantie vaak wel ingestemd, maar tijdens intakegesprekken met Bureau Jeugdzorg blijkt dit vaak meer voor de vorm. Jongeren willen dan nog wel eens vertellen ‘helemaal geen problemen te hebben en dat ze er alleen maar zijn, omdat de politie gezegd hebben dat ze moesten komen’. De klant komt dus in veel gevallen wel, maar zou lang niet altijd zijn probleem erkennen. Zowel Bureau Jeugdzorg als de Sectie Jeugdzaken is bezig om deze doorverwijzingstaak van de politie in het opstarten van de vrijwillige hulpverlening te verbeteren. Weinig slagvaardig Bureau Jeugdzorg in Purmerend wordt door de gemeente betiteld als weinig slagvaardig. Als voorbeeld wordt het zogenaamde Busproject van het straathoekwerk genoemd dat, ook na aandringen van de gemeente, maar niet van de grond wilde komen. Daarnaast blijkt ook het Jeugd Informatie
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
27
Punt (JIP, als onderdeel van Bureau Jeugdzorg) in deze gemeente lange tijd niet naar behoren te hebben gefunctioneerd.
28
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
3. Veelplegers in beeld? 3.1 Veelplegers in Zaanstreek-Waterland volgens de landelijke definitie In 2002 zijn 3.542 personen geregistreerd in het HKS van de regio ZaanstreekWaterland. Van deze 3.542 personen zijn er 2.215 (62%) als debutant29 te bestempelen, terwijl 1.327 personen (38%) ook in voorafgaande jaren voor één of meerdere antecedenten staan geregistreerd in het HKS. Er zijn 386 verdachten (11%) minderjarig. Minderjarigen zijn, in vergelijking met jongvolwassenen (18-23 jaar) en volwassenen (24-47 jaar), procentueel vaker debutant. Hetzelfde geldt voor verdachten die de leeftijd van rond de vijftig hebben bereikt. Naarmate verdachten boven deze leeftijd ouder worden, neemt de kans toe dat ze debutant zijn (zie ook tabel 3.1). De 3.542 verdachten van 2002 staan gezamenlijk geregistreerd voor 12.613 antecedenten. Wanneer de landelijke definitie voor veelpleger wordt gehanteerd (meer dan 10 antecedenten), dan komen 235 verdachten voor dit label in aanmerking. Deze 235 verdachten (7%) hebben samen 6.109 antecedenten (48%) op hun naam staan. Deze rekeningsom heeft veel stof doen opwaaien30. De juiste begeleidende tekst bij deze berekeningsmethode is dan ook: 7% van de verdachten uit 2002 is betrokken geweest bij 48% van alle ooit tegen de verdachten van 2002 opgemaakte
Deze analyse is gebaseerd op HKS gegevens, dus met crimineel debuut wordt bedoeld dat het eerste geregistreerde delict uit 2002 stamt. HALTafdoeningen worden niet als zodanig geregistreerd. 30 In Trouw van 12 augustus 2002 wordt gesteld dat de aanpak van veelplegers gebaseerd zou zijn op onjuiste cijfers, afkomstig uit de Landelijke Criminaliteitskaart van 1998.
processen-verbaal31. De uitspraak is dan methodologisch juist, maar de inhoudelijke betekenis is vrijwel nihil. Een persoon die tien jaar lang, ieder jaar voor één antecedent staat geregistreerd, telt voor het totaal aan antecedenten tien keer mee. Iemand, die echter alleen in 2002 één antecedent op zijn naam heeft staan, telt slechts één keer mee. Zolang de verdachten over een criminele loopbaan van totaal verschillende lengte beschikken, zijn deze percentages niet te interpreteren32. Bij nader onderzoek hoeveel antecedenten de 235 veelplegers dan in de laatste drie en de laatste vijf jaar op hun naam hebben staan, blijkt onder andere dat een kwart van de zogenaamde veelplegers alleen in 2002 een enkel antecedent op hun naam hebben staan, maar zowel in 2001 en als in 2000 niet staan geregistreerd voor een strafbaar feit. Nu kan het antecedent uit 2002 best een zwaar delict omvatten, maar er kan in ieder geval moeilijk worden beweerd dat deze personen veelplegers zijn. Het is mogelijk dat ze vroeger wel voor dit stempel in aanmerking kwamen, maar tegenwoordig is het etiket in ieder geval niet (meer) adequaat. (zie ook tabel 3.2)
29
Zie ook: Meijer et. al. (2002) Elf procent verdachten verantwoordelijk voor 20 of 60 procent van de criminaliteit. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 44, nr. 3, pp. 282-284. 32 Zie ook: Kruize en Kool (2002) Analyse van criminele loopbanen met behulp van politiegegevens. In: Tijdschrift voor de Politie, jrg. 64, nr. 11, pp. 20-24. 31
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
29
Tabel 3.1: Leeftijdsverdeling van (niet-)debutanten Debutant 12-17 18-23 24-29 30-35 36-41 42-47 48-53 54-59 60-65 66 en ouder
296 389 320 322 298 189 150 116 62 73
Niet-debutant
77% 62% 58% 56% 56% 59% 68% 70% 77% 81%
90 238 230 253 230 129 71 50 19 17
23% 38% 42% 44% 44% 41% 32% 30% 23% 19%
Totaal 2215 62% 1327 38% X2=84,207; df=9; p<0,01; Cramer’s V=0,154 De tabel is horizontaal gepercenteerd. Hetgeen betekent dat de twee percentages van iedere rij samen 100% vormen.
Totaal 386 627 550 575 528 318 221 166 81 90 3542
Tabel 3.2: Aantal antecedenten van veelplegers over de laatste drie en vijf jaar (n=235) Laatste drie jaar (2000-2002) Laatste vijf jaar (1998-2002) 1 antecedent 2 antecedenten 3 antecedenten 4 antecedenten 5 antecedenten 6-10 antecedenten 11-20 antecedenten Meer dan 20 antecedenten
59 49 21 19 17 57 12 1
3.2 De duur van de criminele loopbaan meegewogen Wanneer de duur van de criminele loopbaan in de rekensom wordt betrokken, ontstaat een ander en meer realistisch beeld. In de internationale literatuur rond criminele loopbanen wordt gesproken van de Griekse letter lambda33. De berekeningsmethode is als volgt: Lambda = aantal antecedenten : duur loopbaan
Recentelijk heeft Henk Elffers deze exercitie uitgevoerd op HKS-data van Haaglanden34.
Zie het standaardwerk: Blumstein, A. et. al. (eds.) (1986) Criminal careers and ’career criminals’ Vol. I and II. Washington, National Academy Press. 34 Elffers (2003) Veelplegers of vaakplegers? In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 119-126. 33
30
25% 21% 9% 8% 7% 24% 5% -
29 33 30 21 14 67 33 8
12% 14% 13% 9% 6% 29% 14% 3%
We reproduceren zijn berekeningsmethode en passen die toe op de data van ZaanstreekWaterland. De duur van de loopbaan wordt berekend in jaren. De datum van afsluiting van het bestand is 31 december 2002. De duur – uitgedrukt in jaren – wordt berekend door het aantal dagen van het eerste geregistreerde delict tot 31 december 2002 en dit getal vervolgens te delen door 36535. Vervolgens laten we verdachten met één antecedent buiten beschouwing. Daarmee vallen 2.107 personen af en houden we 1.437 verdachten over. Ongeveer tweederde van deze 1.437 verdachten uit 2002 scoort een lambda van minder dan één. Dat zijn verdachten van wie de duur in jaren groter is dan het aantal antecedenten. Bijvoorbeeld twee antecedenEén jaar bevat immers 365 dagen (schrikkeljaren uit-gezonderd) 35
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
Tabel 3.3: Vaakplegers (lambda >= 4) versus veelplegers (antecedenten > 10) Vaakpleger Geen vaakpleger
Totaal
Veelpleger Geen veelpleger
6 40
229 1163
235 1.203
Totaal
46
1.392
1.438
Tabel 3.4: Minderjarige vaakplegers (lambda >= 4) versus veelplegers (antecedenten > 10) Vaakpleger Geen vaakpleger
Totaal
Veelpleger Geen veelpleger
0 9
1 111
1 120
Totaal
9
112
121
ten over een tijdsduur van vier jaar, geeft een lambda score van 0,5.
wordt gesteld om van een vaakpleger te spreken.
Elffers beredeneert in zijn artikel dat een veelpleger geen vaakpleger hoeft te zijn. Dit sluit ook aan bij Ferwerda et. al. 36. Zij stellen:
Tabel 3.3 laat zien, dat van de 235 veelplegers – volgens de ‘meer dan tien antecedenten’ definitie – er slechts 6 (3%) ook te bestempelen zijn als vaakpleger. Aan de andere kant zijn er 40 vaakplegers, die niet als veelplegers worden geëtiketteerd37.
“De ruime definitie maakt bij wijze van spreken ook tot een veelpleger een vrouw van 79 die al twintig jaar slechthorend is en over die periode twaalf keer een proces-verbaal heeft gekregen wegens geluidsoverlast. Nu is dit voorbeeld natuurlijk gechargeerd, het maakt wel duidelijk wat de implicaties kunnen zijn van een eendimensionale, kwantitatieve definitie van veelplegers. Met de aard van de gepleegde delicten, het criminaliteitspatroon en specifieke daderkenmerken wordt geen rekening gehouden. Het voorbeeld maakt duidelijk dat iemand die verspreid over een groot aantal jaren ten minste tien antecedenten opbouwt, getypeerd kan worden als veelpleger en dientengevolge in aanmerking zou komen voor een al dan niet stevige aanpak. De vraag is echter of dat niet passender is voor iemand die in een korte tijd een aantal – maar minder dan tien – antecedenten opbouwt en daardoor ‘hier en nu’ veel overlast veroorzaakt.” (p. 112)
Ellfers spreekt van een vaakpleger als de persoon in kwestie minimaal vier antecedenten per jaar op zijn naam heeft staan, ofwel een lambda van vier. In onderstaande tabel wordt in kaart gebracht wat de resultaten zijn in ZaanstreekWaterland als de lambda op minimaal vier Henk Ferwerda et. al. (2003) Veelplegers. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 110-118. 36
Wanneer dezelfde exercitie wordt uitgevoerd voor de 386 minderjarige verdachten uit 2002, dan blijken 121 jongeren meer dan één antecedent op hun naam te hebben staan. Minderjarigen in de regio ZaanstreekWaterland hebben niet genoeg antecedenten op hun naam staan om aan de algemene definitie van veelpleger te voldoen. Slechts één minderjarige heeft meer dan tien antecedenten. Voor het etiket vaakpleger komen – bij een lambda van minimaal vier – negen jongeren in aanmerking. Wanneer de eis voor vaakpleger wordt verlaagd naar minimaal drie antecedenten gemiddeld per jaar, dan blijken 21 minderjarigen hieraan te voldoen. Bij een andere grenswaarde voor lambda wordt het beeld uiteraard anders. Wanneer een vaakpleger wordt gedefinieerd als iemand met minimaal drie antecedenten gemiddeld per jaar, dan zijn 17 van de 235 veelplegers (7%) ook vaakpleger. Tevens worden dan 74 personen als vaakpleger geclassificeerd, die niet als veelpleger te boek staan. 37
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
31
Minderjarigen komen procentueel gezien vaker in aanmerking voor het label vaakpleger dan meerderjarige verdachten. Bij een lambda van minimaal drie is 17% van de minderjarige verdachten met meer dan één antecedent te bestempelen als vaakpleger, tegen 5% van de meerderjarige verdachten. Bij een lambda van vier zijn de percentages 7% (minderjarigen) en 3% (meerderjarigen).
delen door de lengte van de loopbaan, dan is de rekensom 2 / 0,167 = 12. Dat bovenstaande voorbeeld niet is vergezocht is, blijkt uit de administratie van politie Zaanstreek-Waterland. Bij een lambda van drie (dus gemiddeld drie antecedenten per jaar) scoren bijvoorbeeld de volgende minderjarigen als vaakpleger: -
3.3 Bruikbaarheid landelijke definities Het alleen etiketteren van verdachten aan de hand van het aantal antecedenten is onnauwkeurig en selecteert mogelijk verdachten die niet voor het label van veelpleger in aanmerking dienen te komen. Aan de hand van de ‘meer dan tien antecedenten’ definitie heeft een kwart van de zogenaamde veelplegers in de regio Zaanstreek-Waterland één antecedent op hun naam staan in 2002, terwijl ze in 2001 en 2000 geheel niet voorkomen. De introductie van de term vaakpleger lijkt een belangrijk bezwaar tegen de landelijke definitie weg te nemen. Er wordt immers nu wel rekening gehouden met de lengte van iemand zijn criminele loopbaan. De wijze waarop Elffers dat doet is echter wat ongelukkig. Door uit te gaan van het aantal dagen en dat vervolgens om te zetten naar jaren, creëert hij een hoge lambda voor personen, die vlak voor de peildatum, twee antecedenten dicht op elkaar hebben. Dat klinkt wat cryptisch, maar een voorbeeld maakt snel duidelijk wat de consequenties (kunnen) zijn. Als iemand een antecedent krijgt voor een fietsendiefstal op 1 november 2002 en vervolgens op 5 december 2002 zijn tweede antecedent krijgt voor een winkeldiefstal, dan scoort hij een lambda van 12. Immers de peildatum is 31 december 2002. Dus de lengte van zijn criminele loopbaan is 61 dagen (van 1 november tot en met 31 december). Gedeeld door 365 geeft dat 0,167. Wanneer we lambda uitrekenen door het aantal antecedenten te
32
-
Een 15-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten voor eenvoudige mishandeling; Een 13-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten voor winkeldiefstal; Een 14-jarig Nederlands meisje met twee antecedenten voor winkeldiefstal; Een 15-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten voor een misdrijf tegen de openbare orde en een eenvoudige mishandeling.
Voor minderjarigen die vóór 2002 hun criminele debuut hebben gemaakt, werkt de rekenmethode van Elffers overigens beter. Er komen in ieder geval niet van dergelijke missers naar voren. Een groot manco van de landelijke definitie van veelplegers en de rekenarij rondom vaakplegers is, dat er geen aandacht wordt besteed aan criminele feiten. Er wordt alleen gekeken naar het aantal antecedenten. Een antecedent kan echter uit één crimineel feit bestaan, maar ook uit vijf of tien feiten. Het tweede grote bezwaar tegen de landelijke aanpak is, dat er geen rekening wordt gehouden met de aard van het criminele feit / het antecedent. In het volgende hoofdstuk wordt dan ook op zoek gegaan naar een methode die inhoudelijk tot betere resultaten leidt.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
4. Identificatie van potentiële veelplegers in Zaanstreek-Waterland 4.1 Selectie op basis van HKS 4.1.1 Overwegingen vooraf In het vorige hoofdstuk is aangetoond dat er, op één na, geen minderjarigen in de regio Zaanstreek-Waterland zijn, die meer dan tien antecedenten op hun naam hebben staan. Tevens blijkt – bij volwassenen – de definitie van veelplegers personen te selecteren die dezer dagen weinig actief zijn op het criminele vlak. Daarnaast is gebleken, dat het werken met de formule voor vaakpleger niet feilloos is. Om rekening te houden met de duur van een minderjarige zijn of haar criminele loopbaan wordt een onderscheid gemaakt tussen debutanten en niet-debutanten. Onder debutanten wordt verstaan: zij die in 2002 hun eerste geregistreerd antecedent hebben opgelopen. Het eerste geregistreerde antecedent van niet-debutanten stamt van voor 2002. Het heeft – in het kader van dit onderzoek – weinig zin een minderjarige veelpleger te identificeren, die in 2002 17 jaar oud was. Hij/zij zal immers in 2003 meerderjarig worden. Voor de identificatie van minderjarige veelplegers is daarom gekozen voor de groep, die geboren is na 1 januari 1986. De oudsten van deze groep delinquenten worden in de loop van 2003 17 jaar. Naast het aantal antecedenten zal er rekening worden gehouden met het aantal criminele feiten. Bij de eerste selectie zullen alleen die minderjarigen worden meegenomen, die minimaal twee feiten op hun naam hebben staan. Van daar uit zullen verdere selectiecriteria worden ontwikkeld
en wordt steeds gecontroleerd wat het effect is van een bepaalde keuze. 4.1.2 Een eerste selectie Er zijn 224 minderjarigen geboren na 1 januari 1986, die in het HKS van Zaanstreek-Waterland zijn geregistreerd voor één of meer antecedenten in 2002. Van deze 224 jeugdigen staan 162 te boek in HKS voor één antecedent en 62 voor twee of meer antecedenten. Let op, hier spreken we van alle antecedenten die de minderjarige in kwestie heeft en dus niet alleen over 2002. Een antecedent kan meerdere feiten (delicten) bevatten 38. Kijkend naar de feiten, dan blijken 134 van deze minderjarigen voor één feit te zijn geregistreerd, terwijl negentig minderjarigen twee of meer feiten op hun naam hebben. Gezien de doelstelling minderjarige veelplegers te identificeren, kunnen de 134 debutanten met een enkel feit per definitie buiten beschouwing worden gelaten. Hiermee is uiteraard op voorhand niet uitgesloten, dat sommige van deze jongeren zich zullen ontpoppen tot een veelpleger, maar daar zijn nu nog geen aanwijzingen voor. Naast het aantal antecedenten en feiten is het van belang om vast te stellen hoe lang de jongere bezig is met zijn (geregistreerde) criminele loopbaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen degenen die hun eerste antecedent hebben gekregen in 2002 (debutanten) en zij, die reeds voor 2002 antecedenten op hun naam hebben staan Een jongere wordt als verdachte van een feit aangemerkt. Dat kan op basis van een heterdaad aanhouding, maar het kan ook op basis van vermoedens (bewijzen) die in zijn of haar richting wijzen. Tijdens het verhoor kan de verdachte zelf aangeven dat hij /zij nog meer feiten heeft gepleegd. Ook kan de politie de verdachte confronteren met andere feiten, die mogelijk door de verdachte zijn gepleegd (bijvoorbeeld vanwege dezelfde modus operandi). Van deze feiten wordt een proces-verbaal van oplossing gemaakt en levert de verdachte één antecedent in HKS op. 38
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
33
Tabel 4.1: Aantal antecedenten en start van criminele loopbaan (n=90) Debutant in 2002 Niet debutant in 2002 1 antecedent 2 antecedenten 3 antecedenten 4 antecedenten 5 antecedenten 6 antecedenten 7 antecedenten 8 antecedenten
28 14 2 1 -
23 10 5 3 2 1 1
28 37 12 5 4 2 1 1
Totaal
45
45
90
Tabel 4.2: Aantal antecedenten en feiten van debutanten in 2002 (n=45) Aantal antecedenten Aantal 1 2 3 Feiten 2 12 6 3 10 4 4 2 3 1 5 2 6 1 10 1 1 11 12 1 15
(niet-debutanten). De helft van de negentig jongeren, met minimaal twee geregistreerde criminele feiten, hebben hun geregistreerde debuut gemaakt in 2002; de andere helft heeft, naast minimaal één antecedent in 2002, ook minimaal één antecedent voor 2002 op zijn of haar naam staan. 4.1.3 Debutanten in 2002 Er zijn, zoals uit de tabel 4.1 blijkt, 28 debutanten met één antecedent. Nu kan, zoals al opgemerkt, een antecedent uit meerdere feiten bestaan. Al eerder hebben we degenen met één antecedent en één feit buiten beschouwing gelaten, dus logischerwijs staan de antecedenten van deze debutanten voor meerdere feiten. Wanneer feiten en antecedenten van de debutanten aan elkaar worden gerelateerd, dan ontstaat het beeld zoals beschreven in tabel 4.2. Tabel 4.2 geeft inzicht in wie er van de debutanten mogelijk in aanmerking komen voor het predikaat van potentiële veelpleger. Neem bijvoorbeeld de lijstaanvoerder (vijf 34
Totaal
5
1
antecedenten; 15 feiten). Het betreft hier een jongen van Surinaamse afkomst, die in juni 2002 zijn laatste antecedent heeft opgelopen (dat wil zeggen: tot eind 2002). Op dat moment was hij net een paar dagen 15 jaar. Hij heeft in februari 2002 zijn eerste antecedent gekregen in HKS voor het stelen van bromfietsen (vijf feiten). Tussen februari en juni 2002 is tevens proces-verbaal tegen hem opgemaakt wegens diefstal uit bedrijf (vijf feiten), bromfietsendiefstal, wederom bromfietsendiefstal en ten slotte een procesverbaal dat drie diefstallen omvat – bromfietsendiefstal, een eenvoudige diefstal (art. 310) en een diefstal door middel van verbreking (art. 311). Een andere hoog scorende jongere is een Marokkaanse jongen, die zijn eerste antecedent in april 2002 oploopt. Hij is op dat moment 13 jaar. Zijn eerste antecedent omvat acht feiten: diefstal van een bromfiets, bedreiging, mishandeling, vernieling (vier keer) en tegen de openbare orde. Daarna wordt er nog twee maal
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
proces-verbaal tegen hem opgemaakt: één voor vernieling en één voor mishandeling. Deze jongen heeft weliswaar drie antecedenten, met tien feiten op zijn naam staan in de regio Zaanstreek-Waterland, maar volgens de HKS gegevens woont hij in de regio Noord-Oost Gelderland. Ten slotte, bij wijze van voorbeeld, een nadere blik op de jongere die te boek staat voor 12 feiten; alle binnen één antecedent. Het gaat hier om een Nederlands meisje, die ten tijde van de registratie van haar antecedent, februari 2002, 15 jaar was. Alle 12 feiten hebben betrekking op de categorie ‘overige gekwalificeerde diefstal’. Omdat het niet om verbreking gaat (dat is namelijk een zelfstandige categorie), gaat het waarschijnlijk om diefstal in vereniging. Meer kunnen we niet zien met behulp van DEX2000. Het is ook niet duidelijk of bij al deze feiten een proces-verbaal van aangifte is gevonden, of dat deze 12 feiten (deels) zijn gebaseerd op wat ze zelf heeft verklaard tijdens het verhoor. Wat leert nu het nauwkeuriger bekijken van deze drie debutanten uit 2002? De Surinaamse jongen heeft de meeste antecedenten en de meeste feiten op zijn naam staan. Hij beperkt zich echter tot diefstallen. De Marokkaanse jongen blijkt niet in de regio te wonen, maar daar wel veelvuldig delicten te plegen. Ons eerste idee was dat hij tijdelijk in de regio (bijvoorbeeld bij familie) woont, maar dat hij nog steeds officieel in een andere regio te boek staat. Navraag leerde echter, dat hij in een jeugdinrichting in de genoemde regio verblijft en dat daarmee zijn adres (tijdelijk) buiten regio Zaanstreek-Waterland valt. Hij heeft minder antecedenten en feiten op zijn naam dan de Surinaamse jongen, maar hij pleegt wel een grotere verscheidenheid aan delicten: vernieling, bedreiging, mishandeling, tegen de openbare orde en een enkele diefstal. In vergelijking met de Surinaamse jongen lijkt de Marokkaanse jongen een lastigere klant van de politie. Ten
slotte het Nederlandse meisje. Zij heeft slecht één antecedent, maar wel 12 feiten op haar naam. Omdat het om allemaal dezelfde feiten gaat – overige gekwalificeerde diefstal – lijkt het er op dat ze tijdens het verhoor ‘schoon schip’ heeft gemaakt en het is daarmee, naar onze inschatting, goed denkbaar, dat zij geen verdere stappen zet op het criminele pad. Dit in tegenstelling tot beide jongens, die naar ons idee een veel grotere kans hebben om wederom met de politie in aanraking te komen. Wat niet in haar voordeel pleit, is dat ze voorafgaand aan haar ene antecedent een HALTmaatregel heeft gekregen. Daarmee lijkt het ‘eenmalige karakter’ van de situatie te verdwijnen. Als we de landelijke definities over deze drie jongeren heen leggen, dan worden ze als volgt geëtiketteerd. Volgens de Eenheid van begrip IV definities, zijn de twee jongens meerplegers en is het meisje een firstoffender. Volgens de definitie uit Vasthoudend en effectief zijn alle drie de jongeren een veelpleger. Beide methoden slaan, wat ons betreft, de plank enigszins mis. Het meest opzienbarende van de landelijke definities is nog wel, dat alle drie de jongeren tegelijkertijd – zowel volgens Eenheid van begrip als Vasthoudend en effectief – voldoen aan de criteria van harde kern jongere. Wanneer de landelijke eis voor minderjarige veelplegers wordt verlaagd naar meer dan vijf antecedenten, dan is geen van de minderjarige debutanten uit ZaanstreekWaterland te bestempelen als veelpleger volgens die definitie. 4.1.4 Niet-debutanten in 2002 Evenals bij de debutanten in 2002 gaan we na voor hoeveel feiten en antecedenten de niet-debutanten staan geregistreerd in HKS. De niet-debutanten hebben minimaal twee antecedenten (één in 2002 en één in de jaren daarvoor). Het blijkt de helft van de nietdebutanten twee antecedenten op hun naam hebben.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
35
Tabel 4.3: Aantal antecedenten en feiten van niet-debutanten in 2002 (n=45) Aantal antecedenten Aantal 2 3 4 5 6 Feiten 2 12 3 6 3 4 2 3 1 5 2 1 2 2 7 1 1 8 1 9 1 1 1 10 1 12 1 14 23 1 44
Tabel 4.3 laat zien, dat er een aantal minderjarigen in het bestand van 2002 zit, met behoorlijk wat antecedenten en feiten op hun naam. We bekijken, evenals bij de debutanten, een aantal van hen iets nauwkeuriger. De jongere met de meeste feiten (44) betreft een Nederlandse jongen. Zijn eerste HKS-antecedent stamt uit november 2000. Op dat moment was hij 13 jaar. Zijn eerste antecedent betreft een vernieling. Hij komt vervolgens in 2001 wederom met de politie in aanraking naar aanleiding van een woninginbraak. In 2002 – hij is dan intussen 15 jaar – neemt zijn criminele loopbaan een vaart. Zijn derde antecedent omvat 38 vernielingen. Daarna wordt er nog vier maal proces-verbaal tegen hem opgemaakt voor respectievelijk eenvoudige diefstal, gekwalificeerde diefstal, openbare orde en bromfietsendiefstal. De tweede jongere die we nader bekijken heeft 23 feiten op zijn naam staan, verdeeld over vier antecedenten. Het betreft hier een Nederlandse jongen van 14 jaar ten tijde van zijn eerste antecedent (april 2000). Zijn eerste antecedent betreft mishandeling. Het volgende antecedent stamt ook uit 2000 en omvat twee mishandelingen. In 2001 komt hij niet in de HKS voor. Zijn derde antecedent is uit 2002 en betreft wederom mishandeling. Zijn laatste – vierde – antecedent omvat 19 vernielingen. Op dat moment is hij 16 jaar. 36
7
8
1 1
De jongere met 14 feiten verdeeld over acht antecedenten betreft een Marokkaanse jongen. Zijn eerste antecedent – een vernieling – dateert van juni 1999. Hij is 13 jaar op dat moment. In 2000 wordt vier keer proces-verbaal tegen hem opgemaakt voor 1) fietsendiefstal en gekwalificeerde diefstal, 2) mishandeling en wet wapens en munitie, 3) een gewapende overval en diefstal met geweld en 4) mishandeling. In 2001 krijgt hij zijn zesde (mishandeling) en zevende antecedent (5 keer winkeldiefstal). In 2002 ten slotte zijn laatste (achtste) antecedent inzake een mishandeling. Hij is 15 jaar ten tijde van zijn laatste feit (maart 2002). Ook bij de niet-debutanten blijkt dat het alleen maar afgaan op het aantal antecedenten en feiten onvoldoende houvast biedt voor een juiste etikettering van de jongeren. De 15-jarige Nederlandse jongen met 44 feiten op zijn naam houdt zich bezig met diefstallen en vernielingen, maar vanwege 38 feiten binnen één antecedent lijkt hij “zwaarder”, dan hij in realiteit is. Zonder het proces-verbaal er bij te halen, blijft het gissen waar al die vernielingen voor staan. Voor de 16-jarige Nederlandse jongen met 23 feiten op zijn naam geldt deels hetzelfde verhaal. Ook hier geven 19 vernielingen binnen één antecedent zijn strafblad een onevenredig zwaar gewicht. Hij onderscheidt zich van de 15-jarige wat betreft de rest van zijn antecedenten. Hij
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
staat te boek voor mishandelingen en niet voor diefstallen. Ten slotte de 15-jarige Marokkaanse jongen. Hij heeft 14 feiten op zijn naam, maar wel vrij zware feiten, verdeeld over een breed spectrum en relatief veel antecedenten. Van de drie nader bekeken jongeren, willen we hem als meest zware kandidaat bestempelen. Als we de landelijke definities over deze drie jongeren heen leggen, dan worden ze als volgt geëtiketteerd. Volgens de Eenheid van begrip IV definities, zijn alle drie jongens meerplegers. Volgens de definitie uit Vasthoudend en effectief zijn de twee Nederlandse jongens veelpleger en de Marokkaanse jongen niet. Geen van allen komt in aanmerking voor het label harde kern jongere39. Wanneer de landelijke eis voor minderjarige veelplegers wordt verlaagd naar meer dan vijf antecedenten, dan zijn er vier van de minderjarige niet-debutanten uit Zaanstreek-Waterland te bestempelen als veelpleger volgens die definitie. 4.1.5 Een vervolgselectie aan de hand van HKS De meest zekere wijze van werken is zonder twijfel iedere jongere individueel, op basis van informatie uit diverse systemen, te bekijken. Dit is echter een tijdrovende methode en het moet toch doenlijk zijn – zonder al te veel false positives en false negatives40 – een model te construeren. Bij het maken van een model hebben we uiteraard te maken met het gegeven, dat we niet weten De jongen met 44 feiten heeft twee zware feiten in 2002 en twee antecedenten voor 2002 op zijn naam staan. De jongen met 23 feiten staat niet te boek voor zware feiten en de Marokaanse jongen heeft geen zware feiten op zijn naam in 2002. 40 De termen false positives en false negatives zijn ontleent aan de internationale literatuur omtrent voorspellende modellen met betrekking tot iemand zijn criminele loopbaan. Onder false positive wordt verstaan: aangeduid als carrière crimineel (in ons geval: veelpleger), maar het etiket blijkt niet te kloppen. Onder false negative wordt het tegenovergestelde verstaan: niet aangeduid als carrière crimineel (in ons geval: veelpleger), maar ontwikkelt zich wel als zodanig. 39
of een jongere ook ongeregistreerde feiten op zijn of haar naam heeft staan. We baseren ons alleen op de geregistreerde feiten. Afgezien van het gegeven dat de landelijke definities geen onderscheid maken naar soort feit voor het etiketteren van veelplegers, worstelen ze met het onderscheid tussen antecedent en feit. Om een gefundeerde keuze te kunnen maken, moeten we ons eerst realiseren hoe de procedure in praktijk gaat. Een jongere wordt als verdachte van een feit aangemerkt. Dat kan op basis van een heterdaad aanhouding, maar kan ook op basis van vermoedens (bewijzen) die in zijn of haar richting wijzen. Tijdens het verhoor kan de verdachte zelf aangeven dat hij/zij nog meer feiten heeft gepleegd. Ook kan de politie hem/haar confronteren met andere feiten, die mogelijk door de verdachte zijn gepleegd (bijvoorbeeld vanwege dezelfde modus operandi). Van deze feiten wordt een proces-verbaal van oplossing gemaakt en levert de verdachte één antecedent in HKS op. Wanneer een antecedent meerdere feiten bevat kan dat zowel duiden op de wens van de verdachte om ‘schoon schip’ te maken, als op het vermoeden dat de verdachte waarschijnlijk nog meer feiten heeft gepleegd, maar alleen deze feiten wil erkennen, gezien het bewijs. Beide varianten zullen in praktijk voorkomen, maar wij kunnen niet aan een antecedent met meerdere feiten zien, welke variant van toepassing is. Wanneer een jongere twee antecedenten op zijn/haar naam heeft staan, betekent dat de confrontatie met de politie blijkbaar niet zoveel indruk heeft gemaakt, dat de jongere geen strafbare feiten meer pleegt. Een uitzondering hierop kan zijn, dat het tweede antecedent betrekking heeft op een feit, dat gepleegd is voor het antecedent, maar niet tijdens dat verhoor is opgebiecht. We schatten de kans dat dit het geval is, niet zo groot. Daarmee is een tweede antecedent een belangrijk gegeven.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
37
Figuur 4.1: Selectiecriteria debutanten (HKS-gegevens) 45 debutanten
Twee antecedenten
17 geselecteerd
Halt maatregel
9 geselecteerd
Subtotaal
26 geselecteerd
Drie feiten
14 geselecteerd
Totaal
14 geselecteerd
Blijkbaar is de sanctie/interventie niet succesvol geweest en ligt de weg naar verdere recidive open. Voordat we een jongere het etiket (potentiële) veelpleger geven, moet, denken wij, bewezen zijn, dat de eerste sanctie geen succes heeft gehad. Dat impliceert, dat de jongere minimaal twee antecedenten op zijn of haar naam moet hebben staan. Er blijven dan 17 van de 45 debutanten van 2002 over. Van de 28 jongeren, die één antecedent op hun naam hebben, zijn er echter 9 die daarvoor wel voor een HALT-maatregel in aanmerking zijn gekomen. Die nemen we in eerste instantie ook mee. Dat houdt in dat er 26 debutanten resteren en 19 debutanten afvallen. Als we vervolgens – met een schuin oog naar de landelijke definities – het minimum aantal feiten op drie stellen, dan vallen er nog eens 12 debutanten (zes met twee antecedenten en zes met één antecedent en een HALT-maatregel) af en resteren er 14 debutanten, die mogelijk voor het label potentiële veelpleger in aanmerking komen (zie ook figuur 4.1) De landelijke definities suggereren dat het label veelpleger niks van doen heeft met het type misdrijf. Daar is linguïstisch ook wel 38
28 niet geselecteerd
19 niet geselecteerd
19 niet geselecteerd
12 niet geselecteerd
31 niet geselecteerd
wat voor te zeggen. Ze plegen immers veel en niet noodzakelijkerwijs zware vergrijpen. Toch maakt het naar ons idee wel uit of we te maken hebben met een jongere die alleen geregistreerd staat voor mishandeling, bedreiging of vernieling, of dat we een jongere hebben die alleen inbraken pleegt. In het eerste geval hebben we te maken met een vechtersbaas en in het tweede geval inbreker. Bij de niet-debutanten zouden we dezelfde strategie kunnen volgen. De vraag is echter of, en zo ja, hoe hun criminele antecedenten feiten van voor 2002 mee moeten tellen. De antecedenten c.q. feiten optellen, lijkt te eenvoudig. Immers een jongere, die drie antecedenten in 2001 heeft opgelopen, is van een andere orde dan een jongere, die drie antecedenten heeft over de jaren 19992001 (ieder jaar één antecedent). In de literatuur over criminele loopbanen wordt er dan ook voor gepleit om het aantal antecedenten c.q. feiten te delen door het aantal actieve jaren (zie ook §2.2). Tevens moeten we ons realiseren dat een jongere die antecedenten heeft voor 2002, een deel van 2002 ingesloten kan hebben gezeten (bijvoorbeeld in een jeugdtehuis). Dit zou bijvoorbeeld wel eens kunnen gelden voor de eerder besproken Marokkaanse jongen met acht antecedenten en 14 feiten.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
Figuur 4.2: Geselecteerden op basis van HKS-gegevens. 45 debutanten
45 niet-debutanten
Selectie-eisen voor debutanten
Selectie-eisen voor niet-debutanten
14 debutanten geselecteerd
17 niet-debutanten geselecteerd
31 minderjarigen geselecteerd
Gezien bovenstaande argumenten selecteren we een niet-debutant voor een nadere beschouwing als hij of zij aan minimaal één van onderstaande eisen voldoet: a) Minimaal twee antecedenten heeft in 2002; dus minimaal drie antecedenten in totaal41. b) Minimaal drie antecedenten voor 2002; dus minimaal vier antecedenten in totaal42. c) Minimaal tien criminele feiten43. Op basis van deze selectie blijven er 17 van de 45 niet-debutanten over. Met de 14 debutanten levert een dergelijke selectie methode 31 jongeren op die mogelijk in aanmerking komen voor het etiket van minderjarige veelpleger (zie ook figuur 4.2). Een niet-debutant heeft immers minimaal één antecedent van voor 2002. 42 De selectie heeft betrekking op minderjarigen die in 2002als verdachte in het HKS voorkomen. 43 Omdat het een selectie van 2002-verdachten betreft en het om een niet-debutant gaat, hebben alle nietdebutanten minimaal twee antecedenten. Een minderjarige met twee antecedenten en tien criminele feiten wordt dus ook meegenomen voor een nadere inspectie. 41
4.2 Controle aan de hand van BPS Bij de selectie op basis van de HKSregistraties wordt gekeken naar de criminele feiten dat een jongere op zijn of haar naam heeft staan. Zoals eerder beargumenteerd, is het voorstelbaar dat sommige jongeren door de mazen van het net weten te zwemmen. Zij staan niet vaak in HKS geregistreerd, maar zijn wel vaak van de partij als er ‘iets aan de hand is’. Door de BPS-registraties er bij te betrekken, kan mogelijk inzicht hierin worden verkregen. In BPS kan evenals in HKS op naam van een persoon worden gezocht. We hebben de negentig in eerste instantie geselecteerde jongeren nagetrokken in BPS. Een BPSregistratie betekent overigens niet automatisch dat de jongere in een daderrol bij een incident is betrokken. Het kan even zo goed zijn, dat hij of zij de benadeelde partij of getuige is. BPS kent verschillende codes toe aan de veronderstelde rol die een persoon speelt bij het gemuteerde feit. Het onderzoek zal nader moeten uitwijzen wat voor een rol de jeugdige daadwerkelijk heeft
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
39
Tabel 4.4: Selectie op basis van BPS en HKS Wel geselecteerd
HKS-registratie Niet geselecteerd
Totaal
BPS-registratie Wel geselecteerd Niet geselecteerd
14 17
13 46
27 63
Totaal
31
59
90
vervuld. Het kan zijn dat de toegekende code achteraf (na bijvoorbeeld onderzoek) niet blijkt te corresponderen met de feitelijke rol. Niet in alle gevallen wordt deze code in het BPS gecorrigeerd. Voor ons zijn de codes ‘betrokkene’ en ‘verdachte’ van belang44. We hebben alle jongeren met tien of meer BPS-registraties – in de hoedanigheid van betrokkene of verdachte – geselecteerd. Dat levert een score van 27 op. Wanneer we deze lijst vergelijken met de HKS-selectie, dan ontstaat het volgende beeld: 14 van de 27 jongeren met tien of meer BPSregistraties ook geselecteerd zijn aan de hand van hun HKS-gegevens. Er zijn echter 17 jongeren die wel geselecteerd zijn aan de hand van HKS, maar niet via BPS. Omgekeerd zijn er 13 jongeren die wel tien of meer keer in het BPS voorkomen, maar niet zijn geselecteerd aan de hand van hun HKS-antecedenten (zie ook tabel 4.4). In § 4.5 bekijken we zowel de jongeren die geselecteerd zijn middels HKS en de jongeren die naar voren komen in het BPS nader om tot een uiteindelijke uitspraak te kunnen komen. Voordat de jongeren individueel worden bekeken, wordt nagegaan of de jongeren mededaders hebben, en zo ja, wie dat zijn. 4.3 De invloed van criminele vrienden Bij het selecteren van jongeren die potentieel in aanmerking komen voor het etiket van potentiële veelpleger betrekken we eveneens 44
de vraag met wie de jongere zijn of haar strafbare feiten pleegt. Wanneer een jongere feiten pleegt met ‘criminele zwaargewichten’ dan is dat mogelijk een indicatie dat hij/zij eveneens aan het begin van een serieuze criminele loopbaan staat. Het vroegtijdig identificeren van zulke jongeren kan mogelijk een verdere ontsporing voorkomen. Wanneer het antecedent van geregistreerde personen in het HKS hetzelfde procesverbaalnummer hebben, zijn ze in de meeste gevallen mededaders. Uitzondering op deze regel is, wanneer beide partijen als verdachte worden aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een vechtpartij, in het geval dat onduidelijk is wie slachtoffer en wie dader is. Beide personen kunnen in dit voorbeeld voor mishandeling worden aangehouden. Het is duidelijk dat ze in een dergelijke situatie geen mededaders zijn. Om te controleren om personen met hetzelfde proces-verbaalnummer inderdaad mededaders zijn, moeten alle verbalen worden bekeken. Dat hebben we niet gedaan, vanwege de grote tijdsinvestering die dit met zich meebrengt. Het is onze inschatting, dat in vrijwel alle gevallen de als mededader aangemerkte persoon, ook inderdaad die rol vervulde. Wanneer we naar mededaders kijken en vervolgens het eventuele netwerk in kaart brengen, kan dat op verschillende manieren worden gedaan. We hebben er voor gekozen om alleen naar die personen te kijken, die een directe relatie hebben met één of meer van de 90 jongeren uit de eerste grove selectie. Dat betekent in praktijk als Jan een
Voor een overzicht van de andere codes: zie §1.4
40
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
Tabel 4.5: Verdeling van geselecteerde jongeren (90) over de netwerken Omvang netwerk met een directe Aantal netwerken relatie geselecteerde jongeren (jongere(n) inclusief)
Aantal geselecteerde jongeren uit eerste grove selectie
10 of meer personen 5-9 personen 3-4 personen 2 personen 1 persoon (solist)
3 9 10 14 17
20 16 19 18 17
Totaal
53
90
geselecteerde jongere is en één van de twee proces-verbaalnummers waar hij voor in HKS staat geregistreerd komt overeen met een proces-verbaalnummer van Klaas, dan wordt Klaas als mededader beschouwd. Als Klaas daarnaast nog gepakt is voor een misdrijf samen met Karel, maar Karel staat niet samen met Jan in HKS geregistreerd, dan heeft Klaas een directe relatie met Jan en Karel heeft een indirecte relatie met Jan. Klaas wordt in onze netwerkanalyse meegenomen, Karel niet. Aan de hand van bovenstaande methode blijken 20 van de 90 geselecteerde jongeren in drie netwerken45 voor te komen, die uit minimaal tien personen bestaan. Het gaat hierbij dus om minimaal tien personen die een directe relatie hebben met één of meerdere van de 90 geselecteerde jongeren. Aan de andere kant van het spectrum zijn er 17 jongeren, die – aldus de HKS – geen mededaders hebben. Tabel 4.5 geeft een overzicht. Het grootste netwerk omvat 31 personen. Van deze 31 personen behoren er acht tot de 90 jongeren en van deze acht zijn er zeven geselecteerd op basis van hun HKS Het ligt voor de hand om te spreken van een crimineel netwerk, omdat een misdrijf de verbindende schakel vormt. Om associaties met georganiseerde criminaliteit te voorkomen, gebruiken we de term netwerk zonder de toevoeging crimineel. Het feit dat de jongeren samen een keer iets hebben gedaan, zegt overigens verder niks over de bestendigheid van het netwerk. De gepresenteerde netwerken moeten dan ook zeker niet als een soort statisch gegeven worden beschouwd.
en/of BPS registraties. De jongere die niet is geselecteerd aan de hand van HKS en/of BPS, in het schema aangeduid met SEN, komt samen met SPN en DEH voor in een proces-verbaal inzake mishandeling. De antecedenten van de jongeren van dit netwerk bestaan voor een belangrijk deel uit agressieve misdrijven (bedreiging, mishandeling, vernieling). SPN en SIS zijn de centrale personen in dit netwerk en met name SIS heeft naast agressieve misdrijven ook de nodige vermogensmisdrijven op zijn naam staan. Figuur 4.3 Netwerk 1. Netwerk 1 Totaal 31 personen SEN
DEH BPS
SPN HKS
KRK BPS
SIS HKS BPS
BEN HKS
GOD HKS BPS
SOA BPS
45
Het tweede netwerk bestaat uit zeventien personen, van wie er eveneens acht tot de negentig jongeren behoren. Ook hier zijn er zes van de acht geselecteerd op grond van hun HKS en/of BPS registraties en twee
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
41
niet. Deze twee, GUU en VAL, hebben samen met vier anderen een strafbaar feit begaan. Het blijkt hier om bromfietsendiefstal te gaan. Voor het gehele netwerk geldt overigens dat bromfietsendiefstal het cement tussen deze jongeren vormt. Hoewel SAT niet in het centrum van het netwerk zit, is hij wel de persoon, die de meeste antecedenten en feiten op zijn naam heeft staan. Ook bij hem neemt bromfietsendiefstal een belangrijke plaats in, maar hij pleegt daarnaast tevens andere vormen van diefstal. Het derde netwerk bestaat uit tien personen, van wie er vier tot de negentig geselecteerde jongeren behoren. Deze vier jongeren maken zich schuldig aan verstoring van de openbare orde en mishandelingen. De coördinator van de sectie Jeugdzorg noemde OUN als voorbeeld van een jongere die de politie veel werk en de samenleving veel overlast bezorgt. OUN is geselecteerd op basis van zijn BPS-registraties en HAG aan de hand van HKS. De andere twee jongeren zijn niet geselecteerd aan de hand van hun BPS- of HKS-registraties.
Figuur 4.5 Netwerk 3.
Netwerk 3 Totaal 10 personen
OUN BPS
ABG
HED
HAG
HKS
De vijf jongeren46, die niet basis van hun HKS-antecedenten of BPS-registraties zijn geselecteerd, maar wel in een netwerk van enige omvang in verband kunnen worden gebracht, zullen eveneens in § 4.5 aan een nadere inspectie worden onderworpen. Dat houdt in dat er in totaal 31 (HKS-selectie) + 13 (extra op basis van BPS-selectie) + 5 (op basis van netwerk-selectie), ofwel 49 jongeren, nader onder de loep worden genomen (zie ook figuur 4.3).
Figuur 4.4. Netwerk 2. Netwerk 2 Totaal 17 personen
GUU
VAL
INL HKS
WOY HKS
KEM HKS BPS
SOS HKS BPS
SCR HKS
SAT HKS BPS
Eén van netwerk 1, twee van netwerk 2 en twee van netwerk 3 46
42
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Figuur 4.6: Overzicht van geselecteerde jongeren op basis van HKS, BPS en netwerkanalyse.
Geboren na 1-1-86 90 jongeren Meer dan één crimineel feit Selectie-eisen HKS
31 geselecteerd
Selectie-eisen BPS
13 geselecteerd
Selectie-eisen Crimineel netwerk
Totaal
59 niet geselecteerd
46 niet geselecteerd
5 geselecteerd
49 geselecteerd
4.4 Aparte aandacht voor solisten? Uit tabel 4.5 blijkt dat 17 jongeren als solist naar voren komen op basis van hun HKSregistraties. Zoals uit het voorbeeld in §1.4 blijkt, kunnen we niet blind varen op HKS. Van de 17 jongeren, die volgens HKS geen mededaders hebben, zijn er acht geselecteerd aan de hand van hun HKS-antecedenten of aantal BPS-registraties. Deze acht hebben we nader bekeken in BPS. Het blijkt dat deze jongeren, stuk voor stuk, weldegelijk ook geregistreerd staan voor vergrijpen met leeftijdsgenoten. In het BPS lezen we bijvoorbeeld dat een 16-jarig Turks meisje, dat solo staat geregistreerd voor twee HKS-antecedenten, dat ze samen met twee vrienden ’s avonds een winkeltje in gaat om broodjes te kopen. Zij hadden allen veel gedronken. Eén van de vriendinnen scheldt het winkelmeisje uit en heeft haar aan haar haren getrokken. De verdachte en haar vriendinnen ontkennen het haren trekken. Verder vermeldt het BPS dat ze samen met anderen voorbereidingen heeft getroffen om een supermarkt te overvallen. Zij is de enige
41 niet geselecteerd
41 niet-geselecteerd
die in HKS voor dit voorval staat geregistreerd. Blijkbaar waren de bewijzen tegen haar kompanen te zwak, of blijkt de BPS-mutatie te voorbarig met het gegeven dat er ook anderen bij betrokken waren. Hetzelfde dilemma treffen we aan bij een 13-jarige Nederlandse jongen. Hij staat solo te boek in het HKS voor twee antecedenten. Een daarvan betreft fietsendiefstal. In het BPS lezen we daarover dat de verdachte samen met een vriendje door politie wordt aangesproken, omdat het vriendje in bus met een mes zat te spelen. Er zijn geen vernielingen geconstateerd en het wapen wordt in beslag genomen. Een burger had gezien dat beide jongens bij bushalte een fiets in struiken hadden gegooid. De fiets wordt gevonden en is mogelijk gestolen. In een latere mutatie lezen we dat de verdachte bekent fiets te hebben gestolen. Over de rol van het vriendje lezen we niks meer terug. Ten slotte een voorbeeld van een 14-jarige Nederlandse jongen. Hij heeft vier HKSantecedenten, waar hij solo voor staat geregistreerd. Een van zijn antecedenten
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
43
omvat een misdrijf tegen het openbare gezag. In het BPS staat vermeldt dat hij samen met een groepje jongeren zwart met de trein reisde. Hij en andere groepsleden gooiden flesjes op het station naar beneden. Bij het arriveren van de politie rende het groepje weg; onder meer over de treinrails. Twee jongens, onder wie de verdachte, werden staande gehouden en meegenomen naar het bureau. Beiden kregen een bekeuring. Omdat verdachte zich niet serieus genomen voelde door de politie, spuugde hij op de politieauto en sprak bedreigende woorden tegen de politie. Zijn actie tegen de politie was solo, maar het incident daar aan voorafgaand vond in een groep plaats. Soms verrichten jongeren strafbare handelingen solo, maar de 17 jongeren die als solist te boek staan aan de hand van het HKS, blijken in praktijk toch lang niet altijd solo op te treden. We beschouwen het dan ook meer als een registratie-effect dat sommige jongeren als solist te boek staan en kennen het geen inhoudelijke betekenis toe. 4.5 Korte beschrijving en risicoinschatting van de 49 geselecteerde jongeren In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn selecties gemaakt op basis van hoe vaak een jongere in HKS dan wel BPS voorkomt en zijn of haar criminele vrienden. In deze paragraaf bekijken we deze 49 geselecteerde jongeren individueel. In het kort wordt het verloop van hun criminele loopbaan beschreven. Op basis daarvan wordt een risicoinschatting gemaakt met betrekking tot de jongere in kwestie. De geselecteerde jongere heeft relatief veel criminele feiten op zijn of haar naam staan, of er zijn sterke aanwijzingen dat hij/zij vaak bij criminele activiteiten is betrokken. Uitgangspunt vormt het netwerk of de (groep van) mededader(s) van de jongeren.
44
Netwerk 1
SIS. Een 15-jarige Nederlandse jongen met vijf antecedenten in 2002, één antecedent in 2001 en één antecedent in 2000. In 2000 pleegt hij een vernieling, in 2001 een woninginbraak en in 2002 staat hij geregistreerd voor 38 vernielingen (binnen één antecedent), twee diefstallen, tegen de openbare orde en zijn laatste antecedent betreft een bromfietsendiefstal. Hij komt 18 keer in het BPS als verdachte of betrokkene voor. BEN. Een 16-jarige Nederlandse jongen met drie antecedenten in 2002 en één in 2000. Zijn eerste antecedent omvat een vernieling. Zijn drie antecedenten uit 2002 hebben betrekking op gekwalificeerde diefstal, heling, bromfietsendiefstal en een vernieling. Hij komt zes keer in het BPS voor. SPN. Een 16-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten in 2002 en twee antecedenten in 2000. In 2002 staat hij te boek voor 19 vernielingen en in 2000 voor vier mishandelingen. Hij komt slechts één keer in het BPS voor. DEH. Een 15-jarige Nederlandse jongen, die debuteert met een misdrijf tegen de openbare orde in 2000. In 2000 wordt hij tevens geregistreerd voor mishandeling (twee feiten). Ook in 2002 staat hij te boek voor een mishandeling. Hij komt tien keer in het BPS voor. GOD. Een 16-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten in 2002, één in 2001 en twee in 2000. Elk antecedent omvat één feit. Hij debuteert in 2000 met een mishandeling, gevolgd door een winkeldiefstal. In 2001 staat hij te boek voor een eenvoudige diefstal en in 2002 tegen de openbare orde en een valsheidsmisdrijf, dat niet nader is gespecificeerd. Hij komt 16 keer in het BPS voor. KRK. Een 15-jarig Nederlands meisje, die na een HALT-afdoening een proces-verbaal krijgt in 2000 voor een misdrijf tegen de openbare orde. In 2002 krijgt ze haar tweede antecedent voor een mishandeling. Ze komt 11 keer in het BPS voor. SEN. Een 15-jarige Nederlandse jongen, die in 2000 zijn eerste antecedent krijgt voor een mishandeling (twee feiten). Zijn tweede
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
antecedent uit 2002 omvat eveneens een mishandeling. Hij komt vier keer in het BPS voor. SOA. Een 14-jarige Nederlandse jongen, die na een HALT-afdoening zijn eerste antecedent krijgt in 2002 voor bromfietsendiefstal en heling. Hij komt 41 keer in het BPS voor als verdachte of betrokkene.
Risicoinschatting netwerk 1 Het netwerk bestaat uit acht jongeren in de leeftijd van 15-16 jaar, die allen hun criminele loopbaan zijn begonnen in 2000. SOA vormt een uitzondering met zijn 14 jaar en zijn criminele debuut in 2002. Ze hebben allen een Nederlandse achtergrond en wonen allen in Purmerend. Ze hebben, op SOA na, allemaal antecedenten voor misdrijven tegen de openbare orde of mishandeling, wat er op duidt dat we hier te maken hebben met een groep geweldsplegers. Daarnaast plegen ze ook de nodige diefstallen. Het lijkt er op dat alle acht jongeren voor het etiket van potentiële veelpleger in aanmerking komen, zij het dat de één wel wat zwaarder telt dan de ander. Netwerk 2 SAT. Een 15-jarige Surinaamse jongen met vijf antecedenten alle uit 2002 voor acht bromfietsendiefstallen, vijf keer diefstal uit bedrijf, een eenvoudige diefstal en een gekwalificeerde diefstal. Hij komt 18 keer in het BPS voor. SOS. Een 14-jarige Nederlandse jongen met een HALT-maatregel en twee antecedenten voor zes bromfietsendiefstallen uit 2002. Hij komt 15 keer in het BPS voor. SCR. Een 16-jarige Nederlandse jongen met een HALT-maatregel en twee antecedenten uit 2002 voor twee bedreigingen en een mishandeling. Hij komt zes keer in het BPS voor. KEM. Een 15-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten uit 2002 voor een misdrijf tegen het openbaar gezag, een mishandeling, een bromfietsendiefstal en voor een vernieling. Hij komt 14 keer in het BPS voor.
INL. Een 13-jarige Turkse jongen met één antecedent uit 2002 voor vijf feiten: twee keer openbaar gezag, bromfietsendiefstal en twee keer heling. Hij komt 13 keer in het BPS voor. GUU. Een 15-jarige Nederlandse jongen, die zijn debuut maakt in 2001 met een mishandeling. In 2002 staat hij geregistreerd voor een bromfietsendiefstal. Hij komt tien keer in het BPS voor. VAL. Een 14-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten uit 2002; één voor bromfietsendiefstal en één voor woninginbraak. Hij komt acht keer in het BPS voor. WOY. Een 16-jarige jongen uit Iran met twee antecedenten in 2002 en één antecedent in 2000. Zijn antecedent uit 2000 omvat drie woninginbraken en twee overige diefstallen. In 2002 krijgt hij een antecedent voor bromfietsendiefstal en een antecedent voor diefstal van een gemotoriseerd voertuig. Hij komt acht keer in BPS voor als verdachte of betrokkene.
Risicoinschatting netwerk 2 Het netwerk bestaat uit acht jongeren in de leeftijd van 13-16 jaar. Ze hebben een verschillende etnische achtergrond. Behalve WOY47 wonen alle jongeren in Zaandam. Bromfietsendiefstal is een gemeenschappelijk item voor deze jongeren. Allen, op SCR na, hebben antecedenten hiervoor. Op WOY en GUU na zijn deze jongeren hun criminele loopbaan gestart in 2002. Met name SAT heeft veel feiten op zijn naam staan, maar ook de anderen hebben redelijk veel feiten in het tijdsbestek van één jaar gepleegd. Ook de jongeren uit dit netwerk komen naar onze mening in aanmerking voor het label van potentiële veelpleger, mede gezien het feit dat de meeste criminele feiten uit 2002 stammen. Netwerk 3
OUN. Een 16-jarige Marokkaanse jongen, die zijn debuut heeft gemaakt in 2001 met twee mishandelingen binnen één antecedent. In 2002 47
Volgens het HKS is Hoofddorp de woongemeente van WOY. Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
45
staat hij te boek met een antecedent voor vernieling. Hij komt 11 keer voor in het BPS. ABG. Een 16-jarige Nederlandse jongen, die in 2001 debuteert met twee mishandelingen binnen één antecedent. Zijn tweede antecedent is uit 2002 voor drie misdrijven tegen de openbare orde. Hij staat acht keer vermeldt in het BPS als verdachte of betrokkene. HAG. Een 16-jarige Turkse jongen met een HALT-maatregel en één antecedent voor drie misdrijven tegen de openbare orde uit 2002. Hij komt vijf keer in het BPS voor als verdachte of betrokkene. HED. Een 15-jarige Nederlandse jongen met één antecedent voor drie mishandelingen. Hij komt drie keer in het BPS voor.
Risicoinschatting netwerk 3 De antecedenten van deze jongeren richten zich zonder uitzondering op agressieve misdrijven. OUN en ABG komen uit Koog aan de Zaan, terwijl HAG en HED in de buurplaats Zaandam wonen. De groep zorgt vast en zeker voor de nodige overlast, maar op basis van deze gegevens lijkt het etiket potentiële veelpleger prematuur. Het is echter wel een groep die nauwkeurig moet worden gevolgd. Trojka
ZUK. Een 14-jarig Nederlandse meisje met twee antecedenten uit 2002 voor twee fietsendiefstallen, heling en een gekwalificeerde diefstal. Ze komt drie keer in het BPS voor. GES. Een 16-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten in 2002 en vier antecedenten in 2001. Hij heeft in totaal tien feiten op zijn naam staan. In 2002 staat hij geregistreerd voor vijf feiten: twee mishandelingen, een vernieling en twee diefstallen. In 2001 staat hij eveneens te boek voor vijf feiten met betrekking tot de openbare orde, mishandeling, vernieling, diefstal en een straatroof. Hij staat 31 keer vermeldt in het BPS. KON. Een 15-jarige Nederlandse jongen met één antecedent in 2002, vier antecedenten in 2001 en één antecedent in 2000. Hij heeft in totaal negen feiten op zijn naam staan voor twee
46
misdrijven tegen de openbare orde, drie mishandelingen, een straatroof, een eenvoudige diefstal, een vernieling en een gekwalificeerde diefstal. Zijn antecedent uit 2002 omvat twee diefstal feiten. Hij staat 36 keer vermeldt in het BPS.
Risicoinschatting trojka Met name de twee jongens, GES en KON, hebben veel antecedenten op hun naam staan, maar ook ZUK laat zich niet onbetuigd. Ze plegen een breed scala aan misdrijven en zijn alledrie woonachtig in Purmerend. Ze zijn alledrie als potentiële veelpleger te etiketteren. Tweelingbroers
NAO1. Een 15-jarige Filippijnse jongen met drie antecedenten in 2002 en één in 2001. In totaal negen feiten, allen diefstal. Zijn drie antecedenten uit 2002 bevatten allen één diefstal, terwijl zijn antecedent uit 2001 zes diefstallen bevat. Hij staat negen keer in BPS vermeld. NAO2. De tweelingbroer van NAO1. Hij heeft een nagenoeg identiek strafblad; één antecedent minder in 2002. De broers gaan blijkbaar meestal samen op dievenpad. Hij staat acht keer in BPS vermeld.
Risicoinschatting tweelingbroers De broers plegen zowel in 2001 als in 2002 veel diefstallen. De gegevens wekken de indruk dat ze gedurende de rit meer ‘systeemkennis’ opdoen en niet vrijwillig andere feiten willen bekennen. Ze wonen in Zaandam en zijn beiden als potentiële veelpleger te bestempelen. Jongeren met mededaders, maar niet een geselecteerde TUN. Een 15-jarig Nederlands meisje met twaalf diefstallen binnen één antecedent uit 2002. Voorafgaand aan haar antecedent heeft ze een HALT-maatregel gekregen. Ze komt drie keer in het BPS voor.
MAS. Een 14-jarige Nederlandse jongen met een HALT-maatregel en één antecedent uit 2002 voor drie keer poging tot doodslag. Hij komt zes keer in het BPS voor.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
MUR. Een 13-jarig Nederlands meisje met drie antecedenten uit 2002 voor twee misdrijven tegen de openbare orde, een winkeldiefstal en een gekwalificeerde diefstal. Ze komt zes keer in het BPS voor.
VAL. Een 14-jarige Nederlandse jongen, die in 1999 debuteert met twee diefstallen door verbreking binnen één antecedent. In 2002 krijgt hij zijn tweede antecedent voor mishandeling. Hij komt 17 keer in het BPS voor.
FRU. Een 15-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten uit 2002 voor vernieling en twee keer overtreding van de opiumwet. Hij komt vier keer in het BPS voor.
LAK. Een 16-jarige Nederlandse jongen, die in 1999 debuteert met een fietsendiefstal. Hij krijgt zijn tweede antecedent in 2002 voor vernieling. Hij komt 15 keer in het BPS voor.
RIA. Een 13-jarige Cubaanse jongen met twee antecedenten voor een aanranding, een mishandeling en een vernieling.
LUS. Een 14-jarige Nederlandse jongen, die in 2001 debuteert met een eenvoudige diefstal. In 2001 krijgt hij tevens zijn tweede antecedent voor een gekwalificeerde diefstal. In 2002 omvat zijn derde antecedent eveneens gekwalificeerde diefstal. Hij komt 11 keer in het BPS voor.
SAT. Een 15-jarige Marokkaanse jongen met één antecedent in 2002, twee in 2001, vier in 2000 en één antecedent in 1999. Hij heeft in totaal 14 feiten op zijn naam staan. Zijn antecedent uit 2002 omvat een mishandeling. Zijn antecedenten uit 2001 betreffen vijf winkeldiefstallen (waarschijn-lijk in vereniging, want ze staan te boek als gekwalificeerde diefstallen) en een mis-handeling. In 2000 heeft hij diverse diefstallen en een gewapende overval gepleegd. Zijn eerste antecedent uit 1999 betreft een vernieling. Hij komt 38 keer in het BPS voor. HAN. Een 14-jarige Irakese jongen met twee antecedenten in 2002, twee antecedenten in 2001 en één antecedent in 2000. In totaal gaat het om negen feiten, allen te kenschetsen als diefstallen (fiets, woning, vanaf voertuig, overig). Zijn twee antecedenten uit 2002 omvatten vier diefstallen. Hij komt 18 keer in het BPS voor. WAE. Een 15-jarig Surinaams meisje met één antecedent in 2002, drie antecedenten in 2001 en één antecedent in 2000. Ieder antecedent omvat één feit. Ze debuteert in 2000 met een afpersing, gevolgd door twee bedreigingen en een mishandeling in 2001. In 2002 staat ze geregistreerd voor een winkeldiefstal. Zij komt 17 keer in het BPS voor. PAR. Een 13-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten in 2002 en één in 2001. Ieder antecedent staat voor één feit. Hij debuteert in 2001 met een mishandeling. In 2002 krijgt een antecedent voor een vernieling en een antecedent voor een diefstal door verbreking. Hij komt 11 keer in het BPS voor.
BOT. Een 12-jarige Nederlandse jongen, die in 2001 debuteert met winkeldiefstal en in 2002 een antecedent krijgt voor bromfietsendiefstal. Hij komt 17 keer in BPS voor. JNG. Een 15-jarige Nederlandse jongen met één antecedent uit 2002 voor eenvoudige diefstal en mishandeling. Hij staat tevens geregistreerd voor een HALT-maatregel. Hij komt tien keer in het BPS voor. VEA. Een 15-jarige Nederlandse jongen met één antecedent in 2002 voor twee mishandelingen en een misdrijf tegen de openbare orde. Hij komt 13 keer in het BPS voor.
Risicoinschatting jongeren met mededaders De geselecteerde jongeren lijken allen in potentie zich te kunnen ontwikkelen tot veelpleger. We willen het etiket potentiële veelpleger alleen toekennen aan degenen die daar op dit moment, dat wil zeggen op basis van hun criminele feiten tot en met 2002, voor in aanmerking komen. Het is en blijft lastig om een precieze grens te trekken, maar wij kwalificeren MUR, SAT, HAN en WAE als potentiële veelpleger. Jongeren zonder mededaders (volgens HKS)
INL. Een 16-jarig Turks meisje met twee antecedenten uit 2002 voor een bedreiging, een
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
47
gewapende overval en zakkenrollerij. Zij komt acht keer in het BPS voor. AZH. Een 13-jarige Marokkaanse jongen met drie antecedenten uit 2002 voor een misdrijf tegen de openbare orde, een bedreiging, twee mishandelingen, een bromfietsendiefstal en vijf vernielingen. Hij komt 59 keer in het BPS voor. SCG. Een 13-jarige Nederlandse jongen met twee antecedenten uit 2002 voor een fietsendiefstal, bromfietsendiefstal en een verduistering. Hij komt tien keer in het BPS voor. SAG. Een 15-jarige Nederlandse jongen met één antecedent in 2002 en twee antecedenten in 2000. In 2000 staat hij te boek voor twee mishandelingen en in 2002 omvat zijn antecedent tien eenvoudige diefstallen. Hij komt zeven keer in BPS voor. WAM. Een 16-jarig Somalisch meisje met twee antecedenten in 2002 en één in 2000. Haar eerste antecedent betreft een mishandeling. In 2002 krijgt ze een antecedent voor twee mishandelingen en een antecedent voor een eenvoudige diefstal. Ze komt acht keer in het BPS voor. BRR. Een 14-jarige Nederlandse jongen met één antecedent in 2002 en drie antecedenten in 2001. Hij debuteert met een winkeldiefstal. Zijn volgende antecedent heeft betrekking op afpersing en een straatroof, gevolgd door een antecedent voor fietsendiefstal. Zijn laatste antecedent – van 2002 – omvat een misdrijf tegen het openbare gezag. Hij komt vijf keer in het BPS voor. KLP. Een 16-jarige Dominicaanse jongen met drie antecedenten in 2002 en één in 2001. Ieder antecedent omvat één feit. Hij start in 2001 met een bedreiging. In 2002 staat hij achtereen volgend te boek voor een mishandeling, een eenvoudige diefstal en ten slotte voor een diefstal met geweld. Hij komt 19 keer in het BPS voor. GUR. Een 12-jarige Turkse jongen, die in 2001 zijn criminele loopbaan start met een winkeldiefstal. In 2002 krijgt hij zijn tweede antecedent voor vernieling. Hij komt 15 keer in het BPS voor als verdachte of betrokkene.
48
TAT. Een 15-jarige Marokkaanse jongen met één antecedent uit 2002 voor twee fietsendiefstallen en een mishandeling. Hij komt twaalf keer in het BPS voor.
Risicoinschatting jongeren zonder mededaders Ook deze geselecteerde jongeren lijken allen in potentie zich te kunnen ontwikkelen tot veelpleger, maar we hebben wederom het etiket potentiële veelpleger alleen toegekend aan degenen die daar op dit moment voor in aanmerking komen. Wij kwalificeren AZH en KLP als potentiële veelpleger. In totaal hebben van 27 van de 49 geselecteerde jongeren aangemerkt als potentiële veelpleger. We onderstrepen hier nogmaals bij, dat we dat doen op basis van de beschikbare informatie. 4.6 Niet geregistreerd in 2002 maar wel in 2001 Het DEX2000 bestand van 2001 laat zien, dat er 55 jongeren zijn, die in 2001 te boek staan voor minimaal twee feiten, geboren zijn na 1 januari 1986 en niet in het bestand van 2002 terugkomen. Het gaat hierbij om 34 jongeren die alleen in 2001 antecedenten hebben en om 21 jongeren die ook antecedenten hebben in de jaren daarvoor. Er zijn verschillende hypothesen denkbaar waarom een jongere wel in 2001 antecedenten heeft, maar niet in 2002. De eerste reden kan zijn, dat de jongere zijn leven – al dan niet met steun van een instantie – heeft gebeterd en geen criminaliteit meer heeft gepleegd. Het kan echter ook zo zijn, dat hij of zij wel is doorgegaan met het plegen van feiten, maar daar niet voor gepakt is. Het is ook mogelijk, dat de jongere in (een deel van) 2002 niet op vrije voeten is geweest en daardoor geen nieuwe feiten heeft gepleegd.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Tabel 4.6: Aantal antecedenten en feiten van debutanten in 2001* (n=34) Aantal feiten Aantal antecedenten 1 2 2 15 7 3 2 2 4 2 5 2 8 1 * maar geen antecedenten in 2002. Tabel 4.7: Aantal antecedenten en feiten van niet-debutanten in 2001* (n=21) Aantal antecedenten Aantal 2 3 4 Feiten 2 5 3 3 1 4 1 2 1 5 2 1 6 1 1 7 8 1 11 * maar geen antecedenten in 2001
Tabel 4.6 brengt het aantal antecedenten en feiten van de debutanten uit 2001, die niet hun loopbaan doorzetten in 2002, in kaart. De ogenschijnlijk zwaarste klant (drie antecedenten en drie feiten) betreft een Nederlands meisje, dat haar eerste antecedent krijgt op 14-jarige leeftijd voor een mishandeling. Haar tweede antecedent betreft eveneens een mishandeling en bij het derde antecedent gaat het om een woninginbraak. De jongere met één antecedent en acht feiten is een Nederlandse jongen, die op 15jarige leeftijd zijn antecedent oploopt. Dat antecedent houdt vier winkeldiefstallen, een straatroof, en gekwalificeerde diefstal, misdrijf tegen de openbare orde en wapenbezit in. Het antecedent is van april 2001. Tabel 4.7 laat zien, dat een aantal nietdebutanten in 2001, dat weliswaar niet voor meer feiten is geregistreerd in 2002, wellicht opmerkzaamheid verdient. Ook hier kunnen we niet blind varen op alleen het aantal antecedenten en feiten en beschouwen we
3 3
5
9
1 1
een aantal van deze jongeren nader. De jongere met negen antecedenten en elf feiten blijkt een Nederlands meisje te zijn, die in 1999 debuteert met drie keer mishandeling binnen één antecedent. Zij is op dat moment 13 jaar. In 2000 krijgt ze vijf keer een proces-verbaal voor mishandeling, één voor woninginbraak en één voor winkeldiefstal. Haar laatste antecedent is van januari 2001 inzake winkeldiefstal. De rest van 2001 en heel 2002 is ze niet voor nieuwe feiten geregistreerd. De jongere met vijf antecedenten en zeven feiten betreft een Marokkaanse jongen, die in 1998 op 12-jarige leeftijd zijn eerste gekwalificeerde diefstal pleegt. In 1999 loopt hij twee antecedenten op voor bedrog en straatroof / afpersing. In 2000 pleegt hij een woninginbraak en in 2001 krijgt hij een proces-verbaal voor vernieling / misdrijf tegen de openbare orde. Zijn laatste antecedent stamt uit december 2001. De jongere met drie antecedenten en acht feiten blijkt een Joegoslavische jongen te zijn, die in 1999 op 12-jarige leeftijd zijn
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
49
eerste antecedent krijgt voor drie diefstal feiten, in 2000 krijgt hij zijn tweede antecedent voor één diefstal en in december 2001 zijn derde antecedent voor vier diefstallen. Het gaat in totaal om vijf winkeldiefstallen, twee woninginbraken en één niet nader gespecificeerde diefstal. De grote vraag bij de groep jongeren die wel feiten hebben gepleegd in 2001, maar niet in 2002, is wat de achterliggende reden hiervan is. Om daar beter zicht op te krijgen, hebben we bij het Openbaar Ministerie informatie opgevraagd over de opgelegde sancties. Niet voor alle 55 jongeren, maar voor degenen, die voor meer dan drie feiten staan geregistreerd. In totaal gaat het om 28 jongeren: 12 debutanten en 16 nietdebutanten.
in het HKS, niet vanwege detentie niet meer in 2002 terugkomen. Wellicht zijn ze door een civielrechtelijke maatregel uit de roulatie gehaald, maar het is ook goed denkbaar, dat deze jongeren (tijdelijk) weer het rechte pad hebben gevonden. Op zich niet verrassend, want de ervaring heeft geleerd, dat veel jongeren na een ‘wilde tijd’ meestal ‘vanzelf’ weer ophouden met het vertonen van crimineel gedrag. Het is nog steeds onderwerp van debat onder criminologen wat de oorzaak is van dit, zeer robuuste, gegeven. Gezien het bovenstaande, is er geen aanleiding om minderjarigen die in het peiljaar (2002) geen antecedenten op hun naam hebben staan mee te nemen in de zoektocht naar minderjarige potentiële veelplegers.
De lijst met 28 namen is overhandigd aan het Openbaar Ministerie met de vraag in hoeverre deze jongeren vast hebben gezeten in 2002. Die vraag kan niet beantwoord worden, maar er kan wel inzicht worden verschaft in de opgelegde sanctie48. De meeste zaken met betrekking tot debutanten zijn afgehandeld door de Officier van Justitie – dus zonder inmenging van de Kinderrechter – in de vorm van ATAN (een werkstraf). Slechts één van de debutanten is veroordeeld tot detentie (12 maanden waarvan 5 voorwaardelijk). Bij de niet-debutanten wordt de zaak vaker aan de Kinderrechter voorgelegd dan bij de debutanten, maar ook hier worden de minderjarigen overwegend tot een werk- of taakstraf veroordeeld. Twee van de zestien niet-debutanten zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke detentiestraf (beide drie maanden). De conclusie is dan ook dat minderjarigen die in 2001 en de jaren daarvoor voor meerdere criminele feiten staan geregistreerd We hebben dus geen inzicht in hoeverre de opgelegde sanctie ook daadwerkelijk is uitgevoerd. 48
50
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
5. Kenmerken van negentig minderjarige delictplegers in Zaanstreek-Waterland uit 2002 5.1 Leeftijd, sekse en etniciteit49 Van de 45 debutanten van 2002, die minimaal twee feiten op hun naam hebben staan, zijn er 40 in Nederland geboren 50. Zes jongeren zijn wel in Nederland geboren, maar hebben wel een buitenlandse nationaliteit. Het betreft hier twee jongeren met een Marokkaanse nationaliteit en vier Turkse jongeren. Jongens zijn in de meerderheid, maar in vergelijking met de gebruikelijke verhouding tussen mannen en vrouwen, is het aantal meisjes relatief hoog. Het gaat om 31 jongens en 14 meisjes. Er blijkt geen samenhang te bestaan tussen geboorteland/nationaliteit en sekse. Ook blijken sekse en leeftijd niet samen te hangen. De 45 niet-debutanten van 2002 laten een vergelijkbaar beeld zien. Van de 45 jongeren zijn er 36 in Nederland geboren51, terwijl 31 de Nederlandse nationaliteit hebben52.
Etniciteit refereert aan de nationaliteit en het geboorteland van de jongere. Het geboorteland van de ouders wordt niet in HKS geregistreerd. Tweede generatie jeugd kan daardoor niet worden geïdentificeerd, behalve als zij een dubbele nationaliteit bezitten. 50 De vijf niet in Nederland geboren debutanten hebben als geboorteland: Cuba, voormalig OostDuitsland, Nederlandse Antillen, Suriname en voormalig Joegoslavië. 51 De negen niet in Nederland geboren nietdebutanten hebben als geboorteland: Dominicaanse Republiek, Engeland, Iran, Irak, Nederlandse Antillen, Libanon, Suriname (2x) en Somalië. 52 Twee Marokaanse, twee Filippijnse en één Turkse jongeren zijn wel in Nederland geboren, maar hebben niet de Nederlandse nationaliteit. 49
De sekseverdeling is bij de niet-debutanten meer wat we gewend zijn: 39 jongens en 6 meisjes53. In totaal zijn 65 van de 90 jongeren (72%) in Nederland geboren en hebben de Nederlandse nationaliteit. Als we dat vergelijken met de gemeentelijke statistiek dan blijken de jongeren met een nietNederlandse nationaliteit sterk oververtegenwoordigd 54. Op zich zelf geen verrassend resultaat, gezien alle onderzoeken die in dezelfde richting wijzen 55. Het onderstreept echter nog eens, dat jongeren met een allochtone achtergrond een verhoogd risico lopen om met criminaliteit in aanraking te komen.
De vraag of de sekseverdeling bij de debutanten een voorbode is van een nieuwe trend is op basis van deze kleine aantallen en op basis van een enkel jaar niet te beantwoorden. In de literatuur wordt wel gesuggereerd dat het aandeel van meisjes in criminaliteit toeneemt, maar niet in een dergelijk hoog tempo. “In de politiestatistiek is zowel in absolute aantallen als per 100.000 jongeren het aantal gehoorde mannelijke minderjarige verdachten vele malen groter dan het aantal gehoorde vrouwelijke minderjarige verdachten. Dat geldt voor alle categorieën misdrijven, waarbij wel aangetekend moet worden dat de meisjescriminaliteit in de politiestatistiek (nog steeds) een sterke groei doormaakt. Een verschuiving in de verhouding jongens / meisjes vindt plaats bij de geweldscriminaliteit. Twintig jaar geleden lag die op 15:1 en nu op 5:1. Bij de vermogensdelicten schommelt de jongen-meisjeverhouding al jaren rond de 5:1.” (Kruissink en Essers (2001) Ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit: periode 1980-1999). 54 In de CBS-statistiek kunnen niet 12-17 jarigen worden onderscheiden. In Purmerend heeft 98% van de jongeren onder de 15 jaar de Nederlandse nationaliteit; voor 15-30 jarigen ligt dit percentage op 96%. In Zaanstad heeft 95% van de jongeren onder de 15 jaar een Nederlandse nationaliteit en 92% van de 15-30 jarigen. De grootste groep van nietNederlanders in Zaanstad betreft jongeren met een Turkse nationaliteit (bron: Stat-line; www.cbs.nl, peiljaar 2002). 55 Zie bijvoorbeeld Schnabel (2002) Vervelende feiten; criminaliteit onder allochtone jongens. In Justitiële Verkenningen, 2002:4, p. 88-95. 53
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
51
Tabel 5.1: Etniciteit (n=90) Debutanten
Niet-debutanten
Totaal
Nederlandse Turkse Marokkaanse Surinaamse Antilliaanse Filippijnse Anders
34 4 2 1 1 3
76% 9% 4% 2% 2% 7%
31 1 2 2 1 2 6
69% 2% 4% 4% 2% 4% 13%
65 5 4 3 2 2 9
72% 6% 4% 3% 2% 2% 10%
Totaal
45
100%
45
100%
90
100%
Tabel 5.2: Sekse (n=90) Debutanten
Niet-debutanten
Totaal
Jongen Meisje
31 14
69% 31%
39 6
87% 13%
70 20
78% 22%
Totaal
45
100%
45
100%
90
100%
Tabel 5.3: Leeftijd (n=90) Debutanten
Niet-debutanten
12 jaar 13 jaar 14 jaar 15 jaar 16 jaar
2 8 15 14 6
4% 18% 33% 31% 13%
2 2 6 18 17
4% 4% 13% 40% 38%
4 10 21 32 23
4% 11% 23% 36% 26%
Totaal
45
100%
45
100%
90
100%
Het zwaartepunt van de leeftijdsverdeling van de 90 jongeren ligt bij 15 jaar (ruim éénderde). Door de wijze van selecteren zijn de 17-jarige jongeren niet meegenomen56. Slechts vier van de 90 jongeren is 12 jaar oud; ook 13-jarige komen relatief weinig voor. Een belangrijke verklaring hiervoor is zonder twijfel de selectiemethode. Alleen jongeren met twee of meer feiten zijn geselecteerd en daardoor is – theoretisch gezien – de kans dat 12- of 13-jarigen in de selectie vallen kleiner dan voor oudere minderjarigen. Immers, hoe ouder, hoe langer de periode waarin strafbare feiten kunnen worden gepleegd. Verder is het een robuust gegeven dat 15-16 jarige jongeren
nu eenmaal meer criminele feiten plegen dan 12-13 jarigen57. De debuutleeftijd van de 45 jongeren, waarvan hun eerste geregistreerde misdrijf stamt van voor 2002, wijst uit dat negen van deze jongeren hun criminele loopbaan gestart zijn op 12-jarige leeftijd. Het merendeel van deze jongeren wordt voor het eerst officieel geregistreerd voor een strafbaar feit op 13- of 14-jarige leeftijd (64%). Het gegeven dat de debuutleeftijd van de niet-debutanten van 2002 gemiddeld
De leeftijdscurve laat zien dat het aantal wetsovertreders snel stijgt in de tienerjaren en daarna geleidelijk afneemt. Voor een theoretische discussie over de verklaring van deze curve, zie bijvoorbeeld Gottfredson, M.R. and T. Hirschi (1990) A general theory of crime, Stanford, California, Stanford University Press. 57
De 17-jarigen uit 2002 worden in 2003 meerderjarig en daarmee zou het meenemen van deze jongeren voor dit onderzoek ‘mosterd na de maaltijd’ zijn. 56
52
Totaal
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
Tabel 5.4: Woongemeente (n=90) Debutanten Beemster Edam-Volendam Landsmeer Oostzaan Purmerend Waterland Wormerland Zaanstad * Zeevang Buiten de regio **
2 2 1 1 10 1 1 17 3 7
Niet-debutanten
4% 4% 2% 2% 22% 2% 2% 38% 7% 16%
1 1 22 15 6
Totaal 45 110% 45 * 25 van de 32 jongeren uit de gemeente Zaanstad wonen in Zaandam ** 4 van de jongeren van buiten de regio wonen in Amsterdam
jonger is dan van de debutanten uit 2002, is een indicatie dat de groep niet-debutanten ‘crimineel zwaarder’ is dan de groep van debutanten. 5.2 Woongemeente Ruim eenderde (32) van de 90 jongeren woont in Purmerend. Hetzelfde aantal woont in Zaanstad (voornamelijk Zaandam). De resterende 26 jongeren wonen voor de helft in de andere gemeenten van Zaanstreek-Waterland en voor de helft buiten de regio (zie ook tabel 5.4). Wanneer de woongemeente van een jongere buiten de regio is, kan dat verband houden met plaatsing in een jeugdinrichting. Van de vier jongeren uit Amsterdam nemen we aan dat ze in de gemeente Amsterdam wonen. Zowel gemeten naar het aantal jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar per gemeente, als naar het aantal jeugdige delictsplegers neemt Purmerend een opvallende positie in. Volgens de gemeentelijke statistiek woont ca. een kwart van de jongeren in Purmerend. Volgens een onderzoek van Ferwerda et al. (1999: 15) woont circa eenderde van de jeugdige delictplegers in Purmerend. Als de 13 niet in de regio wonende geselecteerde jongeren buiten beschouwing worden gelaten, dan woont 42% in Purmerend. Speciaal
Totaal
2% 2% 49% 33% 13%
2 3 2 1 32 1 1 32 3 13
2% 3% 2% 1% 36% 1% 1% 36% 3% 14%
100%
90
100%
opvallend daarbij is dat bij de nietdebutanten, die overwegend een langer strafblad hebben, het aantal jongeren uit Purmerend de 50% overschrijdt (22 van de 39). Dit alles duidt er op dat Purmerend – in verhouding tot de andere gemeenten uit de regio – een bijzondere positie inneemt en speciale aandacht verdient58. 5.3 Delictgedrag De 90 geselecteerde minderjarigen plegen een scala aan delicten. Bij een clustering van de misdrijven tot twee hoofdgroepen, gewelds59- en vermogensmisdrijven60, blijken vrijwel alle61 jongeren in één of beide groepen thuis te horen. Het landelijk criminaliteitsbeeld laat zien dat vermogensmisdrijven veruit de grootste groep
Een nadere analyse van de situatie in Purmerend kan inzicht verschaffen in de achterliggende problematiek. 59 Onder geweldsmisdrijven vallen misdrijven tegen de openbare orde, tegen het openbaar gezag, zedenmisdrijven, bedreigingen, mishandelingen, misdrijven tegen het leven en vernielingen. 60 Onder vermogensmisdrijven vallen valsheidsmisdrijven, afpersingen, verduisteringen, diefstallen (inclusief diefstal met geweld) en heling. 61 Eén jongere staat voor noch een gewelds- noch een vermogensmisdrijf geregistreerd. Hij staat te boek voor overtreding van de opiumwetgeving. 58
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
53
Tabel 5.5: Delictshoofdgroepen Debutanten
Niet-debutanten
Totaal
20 16 8
14 10 21
34 26 29
44
45
89
Niet-debutanten (n=45) 14 31% 1 2% 1 2% 3 7% 25 56% 2 4% 13 29% 2 4% 31 69% 3 7%
Totaal
Alleen geweldsmisdrijven Alleen vermogensmisdrijven Zowel gewelds- als vermogensmisdrijven Totaal Eén debutant scoort niet in deze tabel. Tabel 5.6: Uitsplitsing misdrijven (n=90) Openbare orde Openbaar gezag Aanranding Overige valsheidsmisdrijven Bedreiging Mishandeling Poging doodslag Afpersing Verduistering Overige vernieling Heling Diefstal Opiumwet Wet wapens en munitie
Debutanten (n=45) 7 16% 2 4% 1 2% 5 11% 18 40% 2 4% 1 2% 8 18% 3 7% 24 53% 3 7% 1 2%
vormen62. Bij de geselecteerde jongeren is dat anders; 63 van de 90 jongeren heeft antecedenten voor (onder andere) geweldsmisdrijven, terwijl 55 van de 90 jongeren antecedenten heeft voor (onder andere) vermogensmisdrijven. Bij de debutanten beperkt een groter deel van de jongeren zich tot één van beide hoofdgroepen dan bij de niet-debutanten (zie tabel 5.5). Op zich niet verrassend, gezien het feit dat de niet-debutanten gemiddeld meer antecedenten op hun naam hebben staan. Een verdere detaillering van de misdrijfcategorie (zie tabel 5.6) laat zien dat 62In
2002 zijn er landelijk 316.532 geweldsmisdrijven (25%; inclusief openbare orde en vernieling) versus 946.394 vermogensmisdrijven (75%) geregistreerd. In Zaanstreek-Waterland gaat het om 5.055 geweldsmisdrijven (29%) en 12.144 vermogensmisdrijven (71%) (bron: Stat-line; www.cbs.nl, peiljaar 2002).
54
21 3 1 1 8 43 2 2 1 21 5 55 3 4
23% 3% 1% 1% 9% 48% 2% 2% 1% 23% 6% 61% 3% 4%
diefstal en mishandeling de hoogst scorende misdrijven zijn, gevolgd door misdrijven tegen de openbare orde en vernielingen. Van de 90 jongeren staan er 55 (61%) geregistreerd voor één of meerdere diefstallen en bijna de helft (48%) heeft één of meer mishandelingen op zijn of haar naam staan. Iets onder een kwart (23%) komt voor bij misdrijven tegen de openbare orde. Hetzelfde aantal staat te boek voor ‘overige vernieling’. Debutanten en niet-debutanten scoren het meest op dezelfde soort misdrijven; de rangorde is gelijk, maar de frequentie van het aantal jongeren dat een bepaald type misdrijf heeft gepleegd, verschilt. Bij alle vier de genoemde misdrijfcategorieën scoren nietdebutanten hoger dan debutanten. Op zich niet verrassend, gezien het feit dat nietdebutanten over een langere periode actief zijn geweest en daardoor gemiddeld meer antecedenten hebben.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
Tabel 5.7: Uitsplitsing diefstallen (n=90) Debutanten
Niet-debutanten
Totaal
Fietsendiefstal 3 7% 9 20% 12 13% Bromfietsendiefstal 9 20% 8 18% 17 19% Diefstal andere motorvoertuigen 1 2% 1 1% Uit/vanaf voertuigen 1 2% 3 7% 4 4% Gewapende overval 1 2% 1 2% 2 2% Straatroof 5 11% 5 6% Zakkenrollerij 1 2% 1 1% Winkeldiefstal 7 16% 8 18% 15 17% Woninginbraak 1 2% 4 9% 5 6% Bedrijfsinbraak 1 2% 1 2% 2 2% Deze diefstaltypen zijn niet uitputtend en de aantallen komen daarom niet overeen met de totale diefstalgroep uit tabel 5.6.
Een uitsplitsing van de diefstallen (zie tabel 5.7) laat zien, dat fietsen-, bromfietsen- en winkeldiefstal relatief vaak voorkomen; respectievelijk bij 13%, 19% en 17% van de jongeren. Debutanten blijken zich vooral toe te leggen op bromfietsendiefstal (20%) en winkeldiefstal (16%), terwijl niet-debutanten naast bromfietsendiefstal (18%) en winkeldiefstal (18%) eveneens relatief hoog scoren bij fietsendiefstal (20%) en in mindere mate bij straatroof (11%). Eén derde van de jongeren is de loopbaan gestart (dat wil zeggen: het eerste geregistreerde strafbare feit) met een mishandeling. Het gaat in meerderheid van de gevallen om een eenvoudige mishandeling. Ook éénderde van de jongeren heeft een vorm van diefstal als debuutdelict. Winkeldiefstal is het meest voorkomende vergrijp in dit verband. De resterende jongeren (ook éénderde) hebben hun debuut gemaakt met een ander misdrijf. Binnen deze restcategorie scoren misdrijven tegen de openbare orde het hoogste.
hetgeen overeen komt met gemiddeld ruim drie antecedenten en bijna zes criminele feiten per persoon. De meeste criminele feiten hebben betrekking op diefstal. Bij debutanten gaat het bij 83 van de 165 criminele feiten (50%) om diefstal. Bij niet-debutanten ligt dit percentage op 39% (102 van de 262 criminele feiten). Bij debutanten betreffen 28 van de 165 criminele feiten mishandeling (17%). Bij niet-debutanten hebben 49 van de 262 criminele feiten (19%) betrekking heeft op mishandeling.
De 45 debutanten staan in totaal geregistreerd voor 165 criminele feiten, die zijn vervat in 67 processen-verbaal. Debutanten hebben daarmee gemiddeld ongeveer 1½ antecedenten en ruim 3½ criminele feiten op hun naam staan. De 45 niet-debutanten staan geregistreerd voor 138 processen-verbaal met 262 criminele feiten,
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
55
56
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
6. Huidige aanpak van minderjarige delictplegers in de regio ZaanstreekWaterland 6.1 Civielrechtelijke aanpak63 Iedereen die zich zorgen maakt over ontwikkeling en opvoeding van een kind kan een beroep doen op Bureau Jeugdzorg. Dit kunnen de ouders zijn, maar ook buren, de huisarts, de onderwijzer of een politiefunctionaris. Hierbij kan het gaan om zeer uiteenlopende problemen: een moeilijke thuissituatie, slechte schoolprestaties of afglijgedrag. Bij zware psychische problematiek wordt de jongere – veelal via een speciaal aanmeldingsspreekuur – doorverwezen naar de RIAGG of Triversum (een verlengstuk van het RIAGG). Wanneer de politie in contact komt met een minderjarige die psychosociale problemen heeft en/of afglijgedrag vertoont, kan de politie – naast de reguliere Jeugdzorg – ook verwijzen naar het door de gemeente gefinancierde project IZP (Integrale Zorg en Preventie). IZP is ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg. Het is een intensief, vrijwillig begeleidingstraject dat drie maanden duurt en bestemd is voor jongeren in de leeftijd van tien tot en met zeventien jaar64. Bij niet slagen bestaat de mogelijkheid om de jongere eventueel over te dragen aan de voordeur van Bureau Jeugdzorg of aan te melden bij de Jeugdreclassering.
De paragrafen 6.1 en 6.2 zijn deels ontleend aan: Bac, J.R. en E.M. Mijnarends (2000) De jeugdige delinquent en het recht. Den Haag: Elsevier en Bartels, J.A.C. (2003) Jeugdstrafrecht. Deventer: Kluwer. 64 Bij het IZP worden momenteel meer dan vijftig cliënten per jaar in behandeling genomen. 63
Ook een rechtstreekse melding bij het AMK (Advies en Meldpunt Kindermishandeling) behoort tot de mogelijkheden. In ernstige gevallen kan vervolgens de Raad voor de Kinderbescherming besluiten tot een gezinsonderzoek en adviseren over het soort hulpverlening. Indien het om zeer ernstige zaken gaat (bijvoorbeeld incest of vergaande ontsporing van de jongere) kan de Raad aan de rechter vragen een maatregel van kinderbescherming uit te spreken. De meest voorkomende maatregel is de ondertoezichtstelling (OTS)65. Hierbij wordt de ouderlijke macht beperkt en wordt het kind onder toezicht van een gezinsvoogd gesteld. Afhankelijk van de aard van de problematiek kan het kind thuis blijven wonen of (tijdelijk) uit huis worden geplaatst. Uithuisplaatsing kan betekenen dat een kind terecht komt in een pleeggezin, in een behandelinrichting of elders zelfstandig of begeleid kamerwonen. Bij crisissituaties, waarbij uithuisplaatsing van een jongere snel geregeld moet worden, kan kortdurende opvang in een opvanginrichting worden geregeld (crisisopvang). 6.2 Strafrechtelijke aanpak Wanneer een minderjarige van twaalf jaar of ouder wordt verdacht een strafbaar feit te hebben gepleegd, dan kan daar strafrechtelijk op worden gereageerd. De zaak kan worden afgedaan door de politie, door het Openbaar Ministerie of door de Rechtbank. Onder Toezicht Stelling gebeurt op last van de kinderrechter. Het verzoek daartoe kan worden gedaan door een ouder, pleegouder, de partner van de met het gezag belaste ouder, de Raad voor de Kinderbescherming of het Openbaar Ministerie (art. 1:254 BW). De uitvoering van OTS wordt de kinderrechter overgedragen aan een gezinsvoogdijinstelling. In 1997 zijn er in Nederland 5.367 kinderen onder toezicht gesteld. Het totaal aantal kinderen, dat onder toezicht stond in 1997, is 18.810. Er stonden in 1997 iets meer jongens (10.106) onder toezicht dan meisjes (8.704). (Bron: CBS, Rechtspraak in Nederland 1999, p. 26) 65
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
57
Afdoening door de politie In het Wetboek van Strafvordering komt het begrip politiesepot niet voor, maar in praktijk kan – afhankelijk van de afspraken met het Openbaar Ministerie – bepaalde zaken worden geseponeerd. Dat kan bijvoorbeeld in het geval dat het bewijs onvoldoende is om tot vervolging te komen, maar het kan ook kleinere vergrijpen (bijvoorbeeld winkeldiefstal) betreffen. De politie kan tevens besluiten, in Zaanstreek-Waterland altijd na overleg met het Openbaar Ministerie, om de jongere naar HALT te sturen. Onder regie van het HALT-bureau krijgt de jongere dan een aantal uren (maximaal twintig uur) werkstraf opgelegd en indien er sprake is van schade, is het mogelijk dat de jongere in kwestie deze (deels) vergoedt. Ook het maken van een werkstuk en/of het aanbieden van excuses behoren tot de mogelijkheden66. Indien een HALT-traject niet wordt afgerond, volgt een melding bij het Openbaar Ministerie en kan er alsnog strafvervolging worden ingesteld. Als het project met succes wordt afgerond, is er verder geen reden meer tot strafvervolging en is de zaak afgedaan. De jongere voorkomt daarmee opname in het Justitieel Documentatie Register. De politie heeft echter wel een proces-verbaal opgemaakt en de minderjarige staat daardoor geregistreerd in het HKS. Afdoening door het Openbaar Ministerie In alle gevallen waarbij sprake is van jeugdige verdachten wordt het Openbaar Ministerie geraadpleegd en beslist deze instantie over de meest passende reactie bij Tijdens het eerste gesprek dat met jongeren bij HALT wordt gevoerd, is er niet specifiek aandacht voor achterliggende problematiek. In de praktijk blijkt echter dat als hier sprake van is, dit ook al snel naar voren komt. Indien nodig vindt een verwijzing plaats naar het Bureau Jeugdzorg of het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en van daar uit bij ernstige problematiek naar de Raad voor de Kinderbescherming. 66
58
afdoening van de zaak. Afgezien van dagvaarden, is er nog een aantal andere instrumenten dat de Officier van Justitie ter beschikking staat om de zaak af te doen67. De belangrijkste instrumenten zijn het sepot en de transactie. In het geval van een sepot om beleidsredenen (bijvoorbeeld: gering strafbaar feit) of vanuit technisch oogpunt (bijvoorbeeld: onvoldoende bewijs) kan de Officier van Justitie afzien van (verdere) vervolging68. De andere manier van afdoening die de Officier van Justitie kan volgen, is de transactie69, waarbij aan de niet-vervolging voorwaarden worden verbonden, zoals het betalen van schade en/of het verrichten van een aantal uren werk. Bij minderjarigen wordt onder de noemer van transactie vaak tot een zogenaamde JOM-afdoening (Jeugd Officiers Model) besloten. De strafmaat mag bij een JOMafdoening uit niet meer dan veertig uur bestaan (taak- of leerstraf). Daarnaast mogen er geen bewijsproblemen zijn en de jongere moet bekend hebben het strafbare feit te hebben gepleegd. Indien in overleg met de parketsecretaris van het Openbaar Ministerie tot een Onderhoud Ten Parkette of afdoening via het JOM wordt besloten komt de jongere op een lijst waarop dag en tijdstip van zijn verschijnen De Officier van Justitie is zelfstandig bevoegd om de opportuniteit van verdere vervolging te beoordelen en kan dankzij dit opportuniteitsbeginsel de zaak buitenrechtelijk afdoen. 68 Er wordt dan ook gesproken van beleidssepot, waarbij van vervolging wordt afgezien op grond van het algemeen belang en technisch sepot, waarbij van vervolging wordt afgezien, omdat men van mening is dat vervolging niet tot een veroordeling zal leiden. 69 Transactie wordt door het CBS als volgt gedefinieerd: “Het onder bepaalde omstandigheden ter voorkoming van strafvervolging voldoen aan één of meer door de opsporingsambtenaar (politie) of het Openbaar Ministerie (Officier van Justitie) gestelde voorwaardeb, zoals het betalen van een geldsom, waardoor het recht tot strafvervolging vervalt.” 67
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
wordt vermeld. Als de jongere in kwestie akkoord gaat met de voorgestelde taakstraf en/of betaling van het schadebedrag, dan wordt een formulier ondertekend en opgestuurd naar het Bureau Taakstraffen. Deze instantie controleert en begeleidt de jongere tijdens de uitvoering van de taak- of leerstraf 70. Bij slagen van de werk- of leerstraf in het kader van het officiersmodel wordt de vervolging geseponeerd71. Afdoening door de rechtbank De rechter kan besluiten de verdachte vrij te spreken, een geldboete op te leggen of te veroordelen tot werkstraf, taakstraf of jeugddetentie. Indien jeugddetentie wordt opgelegd, gebeurt dit in jeugdinrichtingen die onderscheiden kunnen worden in opvangen behandelinrichtingen (PIJ). De opvanginrichtingen zijn vooral bedoeld voor het ondergaan van de voorlopige hechtenis en uitzitten van een vrijheidsstraf. De straffen ‘geldboete’ en ‘jeugddetentie’ kunnen voorwaardelijk worden opgelegd. Daarbij kan een proeftijd gelden van maximaal twee jaar. Naast de straf en proeftijd kunnen aan het vonnis echter ook algemene en/of bijzondere voorwaarden worden verbonden. Zo kan de rechter als bijzondere voorwaarde opleggen dat een (gezins)voogdij-instelling wordt opgedragen de veroordeelde ‘hulp en steun te verlenen’ (MHS: Maatregel van Hulp en Steun) bij het Het advies voor de inhoud van een leerstraf komt in veel gevallen van de Raad voor de Kinderbescherming. 71 Theoretisch en afhankelijk van de aard van het delict kan opeenvolgend HALT, HALT, JOM (twintig uur), JOM (dertig uur), JOM (veertig uur) worden opgelegd, voordat een zoveelste zaak van een minderjarige delictpleger wordt voorgelegd aan de Kinderrechter. Bij een weinig gunstige opvoedingssituatie kan echter in een eerder stadium ook al besloten zijn tot een civiele maatregel (bijvoorbeeld het aanstellen van een gezinsvoogd). Ook het inschakelen van de Jeugdreclassering - ook in een JOM afdoening - in een poging recidive te voorkomen, behoort tot de mogelijkheden. 70
naleven van de bijzondere voorwaarden. Deze taak wordt uitgevoerd door de Jeugdreclassering van de gezinsvoogdijinstelling. Indien de verdachte al civielrechtelijk onder toezicht staat, dan wordt de gezinsvoogd opgedragen hulp en steun te verlenen. Degene die hulp en steun verleent, brengt elke drie maanden verslag uit aan de Officier van Justitie. In het kader van het grotestedenbeleid zijn extra middelen vrijgemaakt ten bate van een intensievere begeleiding van jeugdigen in het kader van de bijzondere voorwaarde MHS. Voor jongeren die kunnen worden aangemerkt als harde kern/veelplegers is dat Individuele Traject Begeleiding (ITB) of voor jongeren uit etnische minderheidgroepen (ITB-Criem). De uitvoering van de maatregel hulp en steun krijgt door toepassing van ITB dus een intensiever karakter. Maar het blijft een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling (of bij een schorsing van de voorlopige hechtenis of bij een voorwaardelijke invrijheidstelling) die in de rechterlijke beslissing wordt vermeld als Maatregel Hulp en Steun in de vorm van ITB of ITB-Criem. 6.3 Afdoening van strafbare feiten in cijfers In 2001 zijn er 1.357.617 misdrijven geregistreerd in Nederland; 215.424 (16%) hiervan zijn opgelost72. In de politieregio Zaanstreek-Waterland zijn 18.490 misdrijven geregistreerd in 2001, waarvan er 3.186 (17%) zijn opgelost.
‘Opgelost’ is eigenlijk een wat optimistische term, want het houdt in, dat er ten minste één verdachte is gehoord met betrekking tot het geregistreerde strafbare feit. Later kan blijken, dat er onvoldoende bewijs is, de persoon in kwestie toch niet de dader was of dat de rechtbank tot vrijspraak overgaat. Desondanks blijft het misdrijf als opgelost te boek staan. 72
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
59
Tabel 6.1 Afdoeningen door het Openbaar Ministerie (landelijke cijfers) Minderjarigen Meerderjarigen Technisch sepot Beleidssepot Transactie
2.095 2.880 9.345
Geldboete* Inbeslagname Schadevergoeding ATAN Opvolgen aanwijzing instelling Leerproject Overdracht 1.150 Voeging ad informandum 940 Voeging ter berechting 2.425 Totaal
11% 16% 51% 1.550 110 840 5.745 160 940
18.355
12.165 9.045 45.515 8% 1% 5% 31% 1% 5%
15% 11% 56% 40.020 2.450 1.040 1.850 5 150
49% 3% 1% 2% -
6% 5% 13%
2.545 3.645 9.030
3% 4% 11%
100%
81.945
100%
Bron: CBS (Stat-line; www.cbs.nl)
* In 2001 vermeldt Stat-line van het CBS niet het aantal geldboetes. Dit getal moet als een minimumgetal worden gezien en is berekend door het totaal aantal van de andere transactievormen af te trekken van het totaal aantal bij transactie. Het is echter mogelijk dat een verdachte zowel een geldboete als bijvoorbeeld ATAN krijgt opgelegd. Tabel 6.2 Afdoeningen door de rechter in eerste aanleg Minderjarigen Geldboete
1.040 Onvoorwaardelijk Gedeeltelijk onvoorwaardelijk voorwaardelijk Gevangenisstraf 620 Onvoorwaardelijk Gedeeltelijk onvoorwaardelijk voorwaardelijk Jeugddetentie 4.165 Onvoorwaardelijk Gedeeltelijk onvoorwaardelijk voorwaardelijk Werkstraf 4.320 Taakstraf 1.205 Totaal
Meerderjarigen 9%
745 95 200
45.970 7% 1% 2%
5% 195 130 295 37%
11.350
36% 4% 3%
44.275 2% 1% 3%
565 1.010 2.590
42% 38.965 4.150 2.855 41% 22.970 6.340 14.965
35 5% 9% 23%
21% 6% 14% -
10 10 15
-
38% 11%
18.060 155
17% -
100%
108.495
100%
Bron: CBS (Stat-line; www.cbs.nl)
Er zijn in Nederland 276.615 verdachten gehoord in 200173. Volgens de nota Jeugd Terecht worden er op jaarbasis ongeveer 47.000 minderjarigen gehoord. Dat zou inhouden dat ongeveer 230.000 meerderjarigen zijn gehoord. In Jeugd Terecht wordt ook vermeld dat ongeveer 21.000 van de minderjarige verdachten een HALT-
afdoening krijgen en dat circa 26.000 verdachten worden doorgezonden naar het Openbaar Ministerie. Dat klopt redelijk met het aantal doorgezonden processen-verbaal van minderjarigen in 2001 volgens de CBSstatistiek74. Tabel 6.1 (p.70) geeft een Een verdachte en een zaak zijn niet per definitie dezelfde meeteenheden. Een verdachte kan voor meerdere zaken een afdoening krijgen. 74
Dit getal komt niet overeen met het aantal opgeloste misdrijven, omdat voor een misdrijf meerdere verdachten kunnen zijn gehoord. 73
60
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland
overzicht van de aard van de afdoening door het Openbaar Ministerie. Ongeveer de helft van de zaken van minderjarige verdachten, die zelfstandig door het Openbaar Ministerie worden afgedaan, betreft een transactie. Binnen deze sanctie is ATAN (Arbeid Ten Algemenen Nutte) de meest benutte vorm. Meerderjarigen krijgen nagenoeg even vaak een transactie aangeboden, maar dan in de vorm van een geldboete. De zaken die gevoegd worden, zowel ad informandum als ter berechting, worden overigens wel aan de rechter voorgelegd. Bij afdoeningen door de rechter in eerste aanleg kunnen verdachten worden vrijgesproken. Dit getal is niet meegenomen in tabel 6.2 Indien een verdachte een combinatiestraf krijgt, bijvoorbeeld voorwaardelijke detentie en een geldboete, dan scoort de persoon in kwestie twee keer. Volgens het CBS gaat het in totaal om 9.620 minderjarige verdachten, die voor de (kinder)rechter worden geleid. Ruim eenderde (37%) van de minderjarige verdachten krijgt een jeugddetentie als straf opgelegd. In de meeste gevallen is het echter wel een voorwaardelijke straf. In ongeveer de helft van de gevallen besluit de rechter tot een werk- of taakstaf. Evenals de Officier van Justitie gebruikt de rechter in het geval van meerderjarigen frequent de geldboete als sanctiemiddel. 6.4 Strafrechtelijke trajecten voor minderjarige potentiële veelplegers en struikelblokken bij instroom. 6.4.1 Individuele Traject Begeleiding Dit traject waarbij de jongere binnen de eigen omgeving blijft, dient als alternatief voor (een deel van) jeugddetentie. Het wordt sinds enkele jaren toegepast. Tijdens een periode van zes maanden wordt het doen en
laten van de jongere in kwestie op alle leefterreinen strak gecontroleerd. Bij mislukking van de ITB kan de jongere in voorlopige hechtenis worden geplaatst of kan de oorspronkelijke sanctie alsnog ten uitvoer worden gebracht. De duur van zes maanden, kan eventueel met zes maanden worden verlengd. Bij de uitvoering van ITB werken Jeugreclassering, politie, Openbaar Minsterie en de Raad voor de Kinderbescherming nauw samen75. Struikelblokken ITB wordt tot nu toe zelden geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming aan de Kinderrechter. Slechts weinig van de potentiële kandidaten blijken namelijk aan de strenge voorwaarden te voldoen. Recidiverende jongeren komen voor begeleiding bij de Jeugdreclassering terecht en van daaruit behoort ITB tot de mogelijkheden76. Ook de Jeugdreclassering constateert echter dat deze nieuwe vorm van Jeugdreclassering tot op heden nog maar weinig klanten heeft. Slechts zes jongeren zijn vanuit deze instantie voorgedragen aan de Raad voor de Kinderbescherming voor ITB. Voor ITB-Criem (een ITB-variant voor jongeren met een allochtone achtergrond) is binnen de regio zelfs nog geen enkele kandidaat aangemeld. Het geringe aantal aanmeldingen zou volgens de Jeugdreclassering deels ook verklaard kunnen worden uit het feit dat de groep jongeren die OTS hebben en daarnaast in een strafrechtelijk traject zitten niet bij de Jeugdreclassering terechtkomen. Op het moment dat er al een beschermings maatregel geldt, is de betreffende jongere namelijk een cliënt van de gezinsvoogdij. Een andere reden voor het geringe aantal ITB-klanten zou liggen in de strenge Jeugd Terecht (kwartaalbericht) (2003) p.4. Uit een recente analyse van ITB-waardige zaken blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming voor de regio Zaanstreek-Waterland tien keer géén aanvraag heeft ingediend voor ITB, terwijl de cliënten wel aan de voorwaarden voldeden. 75 76
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
61
voorwaarden, waaronder de eis dat het sociaal netwerk (onder meer de thuissituatie) van de jongeren zodanig is dat ze er voldoende op kunnen terugvallen77. Deze eis blijkt in veel gevallen problemen te geven, omdat veel van de kandidaat-jongeren verkeren in een onstabiele thuisomgeving. Volgens de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming zijn veelplegende minderjarigen bovendien inmiddels al zo gehard en hebben ze vaak al zodanige kennis van de regels van het strafrechtsysteem, dat ze weinig voordeel zien in het aanbod mee te werken aan een ITB en er de voorkeur aan geven om een (meestal kortere periode) door te brengen in jeugddetentie.
Soortgelijke overwegingen van minderjarigen als bij het ITB-aanbod – voorkeur voor kortere jeugddetentie – lijken te gelden bij het (niet willen) instemmen met het Glen Mills traject78. 6.4.3 Nachtdetentie
Ook trajecten als Glen Mills en Den Engh, waar behandelingsvormen naar min of meer Amerikaans – sterk op militaristisch gedachte geschoeid – voorbeeld worden geboden en bedoeld voor jongeren vanaf twaalf jaar, worden binnen deze regio nauwelijks geadviseerd.
Sinds kort bestaat de mogelijkheid tot het plaatsen van minderjarige delictplegers in nachtdetentie79. Deze maatregel kent twee vormen. Allereerst kan nachtdetentie worden toegepast in de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie ter voorbereiding op terugkeer naar de maatschappij. Daarnaast vindt nachtdetentie plaats in de fase van voorlopige hechtenis. In de laatste vorm wordt ze toegepast in een dependance van de Hartelborgt (Rotterdam) en het Jongeren Opvang Centrum (JOC) in Amsterdam. De jongeren aan wie nachtdetentie is opgelegd, verblijven ‘s nachts en in het weekend in een inrichting. De doelstelling van nachtdetentie is het voortzetten tijdens de voorlopige hechtenis van contacten met de samenleving in het kader van school, werk of dagbehandeling.
Struikelblokken De geringe toestroom heeft volgens het Openbaar Ministerie onder meer te maken met de aard van de trajecten: het duurt lang en voor deelnemers betekent de deelname dat zij geheel uit hun leefomgeving worden gehaald. Vooral de Jeugdreclassering zou terughoudend zijn over het voorstellen van het lopen van een dergelijk traject.
De doelgroep is hiervan een afgeleide: het gaat om jongeren die één van de genoemde bezigheden hebben of waarbij deze tot stand kunnen worden gebracht. Op basis van de experimenteerfase kan worden gezegd dat de delicten waarvan deze jongeren worden verdacht relatief zwaar zijn (diefstal met geweld, afpersing, mishandeling met zwaar letsel)80.
6.4.2 Glen Mills en Den Engh
Bij hun evaluatie van het electronisch huisarrest voor minderjarigen constateren Terlouw en Kamphorst (2002) soortgelijks, als ze stellen: “De instroom in de nieuwe modaliteit was veel geringer dan verwacht. Na anderhalf jaar bleken 23 jongeren onder elektronisch huisarrest gestaan te hebben. In die periode waren 48 deelnemers verwacht. De stringente voorwaarden verklaren voor een groot deel de geringe instroom. Meer dan de helft van de in het arrondissement Rotterdam voorgeleide jongeren heeft bijvoorbeeld al geen stabiele thuissituatie en/of discipline en structurerend vermogen, terwijl bijna de helft niet over een zinvolle dagbesteding beschikt.” . 77
62
Volgens de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming in Haarlem heeft slechts één cliënt in de afgelopen jaren het Glen Mills traject gelopen. 79 Na een lange experimentele fase is de mogelijkheid tot nachtdetentie per 1 oktober 2003 formeel van start gegaan. Bij nachtdetentie ondertekenen jongeren een contract. Daarin staan afspraken over onder meer de aanwezigheid op school en op het werk. Het nietnaleven van de regels voor nachtdetentie leidt tot overplaatsing naar een reguliere voorlopige hechtenis. 80 Zie: Bos en Mehciz (2001) Evaluatie Nachtdetentie. Amsterdam: Regioplan Onderzoek Advies en 78
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Struikelblokken Een barrière voor deze maatregel blijkt – volgens een van de medewerkers van de Jeugdreclassering in de regio vooralsnog dat de instellingen die deze maatregel moeten uitvoeren, daar logistiek in de praktijk nog niet klaar voor zijn. Voor de regio Zaanstreek-Waterland is het JOC in Amsterdam de plaats voor nachtdetentie. De aanvragen die tot september 2003 gedaan zijn, zijn vooralsnog niet gehonoreerd in verband met plaatsgebrek of omdat de vraag voor plaatsing per direct is, terwijl er eigenlijk eerst zes weken in de aanvangsgroep bij het JOC aan vooraf moet gaan. 6.4.4 RIHM-traject Het in deze regio bekende RIMH-traject (Richting Individueel Maatschappelijk Herstel) is een traject dat wordt gelopen op basis van vrijwilligheid, maar is in het verleden ook een enkele maal als voorwaarde opgelegd bij een voorwaardelijke straf of bij schorsing van een voorlopige hechtenis. Het RIHMproject is bedoeld voor risicojongeren in de leeftijd van 13-18 jaar. Het biedt een veertien weken durende opvoedcursus die zich deels in Frankrijk afspeelt. Het traject is verbonden aan het Bureau jeugdzorg Amstelland Meerlanden/Zaanstreek Waterland en heeft sinds haar ontstaan in 1997 als thuisbasis het straathoekwerk Zaanstad.
gevolg heeft doorlopen, wordt daar bij het uiteindelijke vonnis rekening mee gehouden. Struikelblokken Het CC-programma zou volgens opgave van de Jeugdreclassering officieel niet erkend worden door het Openbaar Ministerie in Haarlem 81. 6.4.6 Ambulante en intramurale behandelingstrajecten Andere instanties die zich bezighouden met de problematiek rond minderjarige delictplegers c.q. veelplegers en waarmee vooral de Jeugdreclassering veelvuldig contact onderhoudt, zijn De Waag en de Derde Oever in Amsterdam. Deze instellingen hebben zich gespecialiseerd in zowel ambulante als intramurale psychiatrische en psychologische behandeling 82. 6.4.7 Scholing en Training Programma Relatief nieuw is ook het zogenaamde Scholing en Training Programma (STP), een resocialisatietraject voor jongeren die uit detentie komen. De directeur van de instelling waar de jongere verblijft, kan via de Raad voor de Kinderbescherming toestemming geven tot het volgen van dit traject. Het betekent dat een jongere al voor het einde van zijn straftijd (scholing, werk) gelegenheid krijgt om opnieuw de (maatschappelijke) draad op te pakken
Struikelblok Deelname aan het RIHM-project geschiedt praktisch alleen op vrijwillige basis. 6.4.5 CC-project In Amsterdam wordt de straf volgens de vertegenwoordiger van de Jeugdreclassering opgelegd door de Raadkamer. In Haarlem zou de straf alleen opgelegd worden als bijzondere voorwaarde, onder verantwoordelijkheid van de Jeugdreclassering. 82 Vanuit de Jeugdreclassering zijn in september 2003 dertien cliënten bij De Waag in behandeling, veelal in verband met zeden- en geweldsdelicten. 81
Voor jongeren met meerdere politiecontacten bestaat verder het zogenaamde CC-programma van de Schijf (een leerstraf van 200 uur in Amsterdam). Indien de betrokkene de leerstraf met goed Informatie en Jeugd Terecht (2003) Kwartaalblad Ministerie van Justitie, nr.1 augustus p.3.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
63
6.5 Algemene kanttekeningen van ketenpartners rond de aanpak van minderjarige potentiële veelplegers Recidiverende minderjarige delictplegers die al een voorwaardelijke straf hebben, kunnen in de ogen van de Raad voor de Kinderbescherming nog altijd te lang doorgaan met het plegen van strafbare feiten, voordat daadwerkelijk tot ten uitvoerlegging van een straf wordt overgegaan. Vooral veelplegers blijken volgens de Raad in de regel goed op de hoogte en weten hoever ze kunnen gaan. Maar er zijn recentelijk ook positieve veranderingen in dit opzicht. Zo wordt er, indien een jongere zich niet houdt aan de verplichting van een taakstraf of de voorwaarden van de Jeugdreclassering negeert, sneller dan voorheen teruggemeld aan de Officier van Justitie. Dit hoeft overigens niet altijd te betekenen dat er ook directe consequenties zijn voor de betrokken jongere. Hoewel de Jeugdreclassering bij een mislukte interventie dit direct pleegt terug te melden bij het Openbaar Ministerie zou niet altijd sprake zijn van direct daarop volgende concrete actie, meer dan een oproep voor een Onderhoud Ten Parkette. De praktijk zou toch vaak zijn, dat er wordt gewacht totdat de jongere in kwestie opnieuw in de fout gaat. De vertegenwoordiger van de Jeugdreclassering spreekt in dit verband zijn zorg uit over deze gang van zaken, waarbij jongeren – als ze zich niet houden aan de opgelegde straf – nog lang kunnen doorlopen, voordat ze uiteindelijk de consequenties van hun delictgedrag in de vorm van strafoplegging krijgen gepresenteerd. Belangrijk in de visie van de Raad voor de Kinderbescherming is verder de constatering dat minderjarigen die veel strafbare feiten plegen daar per definitie niet altijd mee 64
hoeven door te gaan. In veel gevallen blijkt na een korte periode van frequent strafbare feiten plegen toch ook de rust weer te keren. Het pleidooi luidt daarom een delictplegende jongere ook weer niet te snel te beschouwen als een potentiële veelpleger. De Jeugdreclassering stelt nauwelijks veelplegers in het bestand te hebben83. Voor de enkeling die wellicht als zodanig beschouwd zou kunnen worden, bestaan er echter geen specifieke trajecten waar deze jongeren automatisch in terechtkomen. Tot slot wijzen de vertegenwoordigers van de Jeugdreclassering en het Bureau Jeugdzorg op het probleem van de bijzonder lange wachtlijsten bij verschillende instellingen voor minderjarige delictplegers. Wachttijden van een jaar (vooral ook binnen civiele trajecten) blijken eerder regel dan uitzondering. 6.6 Kansrijke trajecten voor minderjarige potentiële veelplegers? Bij de landelijke aanpak van meerderjarige veelplegers wordt veelal gedacht in termen van strafverzwaring bij recidive. Omdat het in veel gevallen blijkt te gaan om langdurig drugsverslaafden wordt in dit kader als alternatief in plaats van reguliere detentie ook steeds vaker de maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV) opgelegd. Dit zijn niet het soort trajecten die het meest geschikt zijn voor de problematiek rond minderjarige (potentiële) veelplegers in de regio Zaanstreek-Waterland. In de eerste Hoewel er niet met een definitie van ‘veelplegers’ wordt gewerkt, schat een medewerker van de Jeugdreclassering het aantal minderjarige veelplegers in de regio Zaanstreek-Waterland vanuit zijn eigen beroepspraktijk in de zomer van 2003 op plusminus vijftien. Hierbij zijn ook de jongeren gerekend die onder de hoede van een gezinsvoogd vallen en daardoor grotendeels buiten het zicht van de Jeugdreclassering zijn. 83
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
plaats, omdat onder de minderjarigen in deze regio nauwelijks tot geen veelplegers zijn geïdentificeerd en in de tweede plaats omdat (hard)drugverslaving bij minderjarigen geen rol van betekenis lijkt te spelen in relatie met de door hen gepleegde delicten. In Jeugd Terecht wordt Individuele Traject Begeleiding (ITB) als mogelijke strafrechtelijke sanctie voor recidiverende jongeren aangedragen. Slotboom et al. (2003) constateren dat ITB zich in een toenemende populariteit mag verheugen, ondanks het feit dat deze maatregel niet of nauwelijks is geëvalueerd. Zij stellen verder dat ITB sterk lijkt op de Angelsaksische Intensive Probation Supervision (IPS). In Nederland kan de Stelselmatige daderaanpak Minderjarige Daders (SMD) als voorloper van ITB worden gezien. Ondanks het feit dat ITB niet of nauwelijks is geëvalueerd kunnen we op basis van internationale ervaringen wel nagaan aan welke algemene principes een behandelingsmaatregel moet voldoen. Een eerste belangrijk gegeven, wat door tal van studies wordt ondersteund (o.a. Andrews, 1997), is dat intensieve behandeling alleen gericht moet zijn op personen met een hoog recidive-risico. Behandeling van personen met een laag risico leidt mogelijk tot een tegengesteld effect. In termen van de What Works benadering wordt dit het risicobeginsel genoemd (Slotboom et al., 2003). Verder wordt gesteld dat de behandeling op het individu moet zijn afgestemd. In de What Works terminologie worden daar drie beginselen aan gewijd: responsiviteitsbeginsel, behandelmodaliteit en professionaliteitsbeginsel. Een laatste, niet onbelangrijke, voorwaarde is dat de behandeling in vrijheid plaatsvindt. ITB is individueel gericht. Hoe goed men in staat is in te spelen op individuele mogelijkheden en achterliggende problemen, weten we niet, maar als de behandelaars daar
goed de vinger achter weten te krijgen, dan voldoet ITB in principe aan de voorwaarden om met succes recidive te kunnen terugdringen. Het is ambulant en de instroomcriteria zijn vrij scherp. Daarmee lijkt aan bestaande eisen te zijn voldaan. In de internationale literatuur wordt minder lovend gesproken over de effecten van Boot Camp-achtige maatregelen. Afschrikking is het sleutelbegrip bij deze benaderingen. Onderzoek heeft geen positief effect kunnen aantonen, maar laat vaak juist zien dat dit soort maatregelen recidive in de hand werkt (Kyvsgaard, 2000). We weten onvoldoende van Glen Mills en Den Engh om te kunnen waarderen in hoeverre deze trajecten te classificeren zijn onder de paraplu van Boot Camps, maar een zekere terughoudendheid met op militaristische leest geschoeide behandeling lijkt, gezien de buitenlandse evaluatiestudies, op zijn plaats. Langdurige detentie, waarbij deze niet gepaard gaat met intensieve behandeling, heeft geen of een negatief effect op het recidive-risico. Het is ook niet verbazingwekkend, dat het samenbrengen van op vele punten belaste jongeren, een groot risico met zich meebrengt dat het van ‘kwaad tot erger’ gaat. Een ander effect van langdurige opsluiting is wat in de literatuur wordt aangeduid met ‘onschadelijkmaking’84. Het idee is, dat zolang iemand opgesloten zit, hij of zij geen delicten kan plegen (althans niet buiten de muren van de gevangenis). In de scenariostudie van Blokland et al. (2003) komt onder andere naar voren dat het opsluiten van veelplegers na het derde proces-verbaal voor een periode van twee jaar het criminaliteitsniveau met ongeveer een derde zou verminderen. Daar staan echter enorme kosten tegenover. De Voor een kritische beschouwing van deze gedachte, zie: H.G. van de Bunt (1988) Criminele carrières en selectieve onschadelijkmaking. In: Justitiële Verkenningen, jrg. 14, nr. 4, pp. 78-99. 84
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
65
gevangenispopulatie zou zes tot zeven keer zo groot worden en ongeveer eenvijfde van de personen die voor langere tijd zouden worden opgesloten, zouden ook op vrije voeten geen nieuwe justitiecontacten meer hebben gehad.
66
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
7. Conclusies en aanbevelingen Zoals in het eerste hoofdstuk uiteengezet, bestaat het onderzoek uit drie onderdelen: 1. Identificeren van risicojongeren op basis van eigen bedrijfsinformatie. 2. In kaart brengen van de achtergrond en criminele loopbaan van deze risicojongeren. 3. In kaart brengen van het huidige beleid en voorstellen tot nieuwe aanpak. In dit afsluitende hoofdstuk zetten we de resultaten op een rij, trekken daar conclusies uit en formuleren een aantal aanbevelingen. 7.1 Identificatie van minderjarige potentiële veelplegers Aan de hand van de jongste landelijke definitie van jeugdige veelplegers voldoen vier minderjarigen, geboren na 1 januari 1986, in de regio Zaanstreek-Waterland aan dit criterium. We zijn van mening dat de landelijke definitie te wensen overlaat en dat het zaak is om enerzijds energie te steken in jongeren die zich dreigen te ontwikkelen in de richting van een veelpleger (‘voordat het te laat is’) en anderzijds meer gegevens daarbij te betrekking dan alleen het tellen van processen-verbaal. Deze benadering sluit goed aan bij de conclusies van Wiebrens en Slotboom85. Zij stellen in hun recidiveanalyse aan de hand van HKS-gegevens, dat “jong begonnen verdachten dreigen niet alleen dóór te gaan, maar zij bouwen ook sneller dan anderen een (groot) aantal antecedenten op. (…) Zij zijn, kortom, de veelplegers van morgen”. Wiebrens, C. en A. Slotboom (2003) De komende, blijvende en gaande verdachte. Goed beschouwd 2003, www.om.nl 85
Logischerwijs bevelen Wiebrens en Slotboom dan ook aan om veel energie te steken in deze groep van jonge verdachten en niet zozeer de blik te richten op de – in hun ogen nauwelijks meer te bereiken – gevestigde veelplegers. Deze meer theoretische beschouwing wordt gesteund door praktijkervaring uit Utrecht. De jeugdofficier van justitie, betrokken bij het project HAK (Heldere Aanpak harde Kernjongeren) gaf tijdens een discussiemiddag over veelplegers86 te kennen – in tegenstelling tot wat er wordt beweerd in publicaties over dit project87 – dat de aanpak eigenlijk niet als geslaagd mag worden bestempeld, omdat te laat op de doelgroep wordt ingezet. Volgens haar is het meeste winst te halen bij de groep die zich dreigt tot ontwikkelen tot veelpleger. Niet alleen het aantal antecedenten en criminele feiten is van belang om potentiële veelplegers te identificeren. De ervaring van jeugdrechercheurs heeft aanleiding gegeven om naast het HKS, ook het BPS te bevragen. Ten slotte hebben we de mededaders van de minderjarige delictplegers onderzocht. Het idee achter deze exercitie is, dat minderjarigen die zich in een netwerk begeven met veelplegende vrienden, een verhoogd risico lopen om zich ook te ontwikkelen tot een veelpleger. De conclusie is dat het weinig zinvol is om zonder nadere bestudering minderjarigen het etiket veelpleger op te plakken op basis van een x-aantal antecedenten en/of criminele feiten. Het is niet zozeer de kunst om achteraf (retrospectief) vast te stellen, dat een persoon zich heeft ontwikkeld tot een veelpleger. Het is beter om na te gaan welke 25 september 2003, georganiseerd door het SISWO naar aanleiding van het themanummer in het TvC (2/2003). 87 Zie bijvoorbeeld: F. Smilda en C. Verhoeven (2003) Heldere aanpak harde kern. In: Tijdschrift voor de Politie, 4/2003, p. 12-16, waarin onder andere wordt gesteld dat zestien van de twintig harde kern-jongeren immiddels effectief zijn aangepakt. 86
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
67
minderjarigen zich mogelijk zullen ontwikkelen tot een veelpleger en daar effectief op in te zetten. Aanbevelingen Een dergelijke exercitie is echter slechts verdedigbaar en uitvoerbaar als zoveel mogelijk gegevens over de minderjarigen in kwestie worden verzameld. In dit onderzoek hebben we gegevens uit het HKS en het BPS benut. Het is natuurlijk niet doenlijk om van iedere minderjarige een volledig dossier aan te leggen en daarmee is het ook zinvol om HKS en BPS te gebruiken om een aantal selecties te maken. Daarna zal getracht moeten worden om het dossier zo volledig mogelijk te krijgen. Daarbij kan meer informatie worden gehaald uit HKS en BPS, maar moet vooral ook gedacht worden aan informatie die bij ketenpartners voor handen is. Wanneer een zo compleet mogelijk beeld aanwezig is, kunnen onderbouwde keuzen worden gemaakt voor een effectieve aanpak. Daarnaast is het aan te bevelen om lopende zicht te houden op potentiële veelplegers. Wij stellen voor om overzichten met een zekere regelmaat – bijvoorbeeld eens in de drie maanden – te actualiseren. Het HKS kan daarbij als uitgangspunt dienen. Daarnaast zou het BPS structureler als tweede informatiebron moeten dienen. Het beter en makkelijker ontsluiten van BPSinformatie zou in dit kader een nuttige aanvulling zijn. Bij de regiopolitie van Noord-Holland-Noord is, naar verluid, een methode ontwikkeld om BPS-informatie geautomatiseerd te ontsluiten voor analysedoeleinden. In meer algemene zin verdient het aanbeveling na te gaan, in hoeverre elders ontwikkelde instrumenten eveneens benut kunnen worden in Zaanstreek-Waterland. Zo wordt bij het Utrechtse HAK-project niet alleen politiële informatie bijeen gebracht, maar tevens informatie van ketenpartners. De projectleiding van HAK heeft aangegeven, dat binnenkort deze 68
informatie geautomatiseerd gekoppeld kan worden voor individuele verdachten om de zogenaamde onder- en bovenwater tijdlijn beter zichtbaat te maken88. 7.2 Achtergrond en criminele loopbaan van minderjarige potentiële veelplegers We kunnen nu een aantal conclusies trekken ten aanzien van de geïdentificeerde – in aantal 27 – minderjarige potentiële veelplegers: -
-
-
Zestien van de potentiële veelplegers maken deel uit van twee netwerken van delictsplegers. Ze wonen in Purmerend of Zaandam. De andere plaatsen in de regio scoren niet. Ruim eenderde van de potentiële veelplegers heeft een niet-Nederlandse achtergrond. Met enig voorbehoud (de aantallen zijn klein) lijkt het er op dat minderjarige veelplegers met een nietNederlandse achtergrond uit Zaandam komen. In vergelijking met de totale groep van minderjarige delictsplegers in Zaanstreek-Waterland zijn de jongeren met een niet-Nederlandse achtergrond oververtegenwoordigd bij de veelplegers. De meeste potentiële veelplegers staan te boek voor een vrij breed scala aan delicten. Acht van hen staan echter alleen voor diefstal en/of inbraak geregistreerd. De meeste geïdentificeerde minderjarigen zijn hun criminele loopbaan gestart in 2000 of 2001. Ze
De onderwaterlijn laat zien wanneer een verdachte door de politie in verband wordt gebracht met het één of ander op basis van BPS-informatie. Daarnaast staan overtredingen van de WVW en APV in de onderwaterlijn. De bovenwaterlijn laat zien welke antecedenten in HKS de verdachte oploopt en op welke wijze deze worden afgedaan door het OM of de rechtbank. Ten slotte wordt aangegeven of de verdachte op vrije voeten is, dan wel in (voorlopige) hechtenis zit en wanneer hij/zij een begeleidingstraject doorloopt. 88
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
hebben dus een paar jaar de tijd nodig, om zich voor het etiket van potentiële veelpleger te kwalificeren. Uitzondering hierop vormt één van de twee netwerken, waarbij zes van de acht potentiële veelplegers debutant zijn. Analyse van de (criminele) achtergrond van alle negentig minderjarigen, die voor meerdere criminele feiten te boek staan, wijkt weinig af van hetgeen we kunnen concluderen over de 27 geselecteerde jongeren. Opmerkelijk is echter de sterke vertegenwoordiging van meisjes bij de debutanten van 2002. In hoeverre dit daadwerkelijk een voorbode is van een nieuwe trend kan op basis van dit materiaal echter moeilijk worden vastgesteld. Aanbevelingen De analyse laat zien dat de hier geïdentificeerde minderjarige veelplegers uit Purmerend en Zaandam komen. Het ligt daarmee voor de hand om de aanpak van potentiële veelplegers te concentreren in deze twee plaatsen. Verder verdient het aanbeveling na te gaan welke extra vroegtijdige preventieve maatregelen er zouden kunnen worden genomen om verder afglijden van deze jongeren te voorkomen. De analyse laat tevens zien, dat onder de term potentiële veelpleger enerzijds jongeren schuil gaan die vaak betrokken zijn bij geweldsincidenten en anderzijds jongeren, die zich uitsluitend bezig houden met vermogensmisdrijven. Wij vermoeden dat er een andersoortige problematiek als oorzaak aan te wijzen is voor het criminele gedrag bij geweldsplegers enerzijds en anderzijds bij degenen die zich beperken tot diefstallen en inbraken. Het zou goed zijn om daar bij de keuze voor een (justitieel) traject rekening mee te houden.
7.3 Beleid rond minderjarige potentiële veelplegers Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen in gang gezet die de aanpak van potentiële minderjarige veelplegers efficiënter maken, maar tegelijkertijd hebben zowel politie als ketenpartners nog altijd geen uitgekristalliseerd (gezamenlijk) beleid ontwikkeld voor een specifieke aanpak van deze groep minderjarige delictplegers. Politieel jeugdbeleid De oprichting van een sectie Jeugdzaken binnen het korps is een positieve ontwikkeling. Intern maar ook door de partners van buiten de politieorganisatie wordt met lof gesproken over de duidelijker aanspreekbaarheid en het slagvaardiger optreden die deze reorganisatie rond de politiële jeugdtaak heeft bewerkstelligd. Bovendien is sinds de landelijke invoering van het LOF (Landelijk Overdracht Formulier) er binnen het korps – mede door het adequate oppakken van dit nieuwe instrument – sprake van een aanmerkelijk kortere doorlooptijd waar het gegevensuitwisseling betreft met het Openbaar Ministerie. Verder betekent het werken met dit fomulier ook intern een vereenvoudiging van zaken die de doorlooptijd binnen de eigen organisatie ten goede komt. Moeilijker lijkt het te liggen met de borging (organisatorische inbedding) van de politiële jeugdtaak op korte termijn. De gewenste aanstelling van vijf jeugdagenten en elf taakaccenthouders jeugd is vooralsnog niet bereikt. Andere prioriteitstellingen en het niet willen verliezen van medewerkers uit de onregelmatigheid zouden factoren zijn die daarbij een belangrijke rol spelen. Anderzijds zouden er ook maar weinig politiefunctionarissen enthousiast zijn de functie van jeugdagent te aanvaarden, omdat ze daarmee hun onregelmatigheidstoeslag moeten inleveren. Het streven om in het kader van de aanpak van jeugdcriminaliteit
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
69
een groep van politiefunctionarissen te creëren die door de buitenwacht wordt ‘gekend en herkend’, waarmee mogelijkheden worden gecreëerd om het gesprek aan te gaan met de jongeren, lijkt hierdoor enigzins te worden gefrustreerd. Aanbevelingen Voor een adequate invulling van de politiële jeugdtaak is het van belang dat er sprake is van een goede borging. Aandacht en prioriteit voor het proces van borging strekt dan ook ter aanbeveling. Samenwerking met ketenpartners Het sinds kort functionerende Justitieel Casus Overleg (JCO) waar vertegenwoordigers van de politie en de Raad voor de Kinderbescherming, onder voorzitterschap van het Openbaar Ministerie met elkaar de (strafrechtelijke) aanpak van minderjarigen bespreken, heeft een positieve invloed op de onderlinge samenwerking. Minder soepel verloopt de noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling tussen de politieorganisatie met het Bureau Jeugdzorg en Jeugdreclassering. Niet de wil om samen te werken is hier het probleem als wel de formele barrières die er liggen ten aanzien van de overdracht van cliëntgegevens. De privacywetgeving (Wet op de Politieregisters) beperkt de communicatie zodanig dat niet altijd van optimale samenwerking met betrekking tot de cliënt in kwestie kan worden gesproken. Een belangrijke bevinding rond de samenwerking van verschillende partners in de aanpak van jeugdige delictplegers in de regio is het feit dat de communicatie met scholen binnen de regio niet overal even soepel verloopt. Vooral de situatie in Purmerend lijkt hier aanleiding tot bezorgdheid te geven. Door de tamelijk gesloten houding van schoolbesturen over wat zich binnen de muren afspeelt, zou belangrijke informatie rond bijvoorbeeld schooluitval (langdurig spijbelgedrag en 70
verwijdering van school) te lang ongedeeld blijven met de andere relevante ketenpartners. Meer in algemene termen tot slot, is ook het nauwelijks functioneren van het Cliënt Volg Systeem Jeugd geen bijdrage aan een vruchtbare stroom van gegevensuitwisseling tussen de verschillende ketenpartners. Aanbevelingen Voorbeelden elders uit het land, zoals het intussen beruchte ‘stroomschema’ uit Utrecht, laten zien dat veelplegende jongeren tussen de mazen van het net kunnen zwemmen89. Dat ligt vooral aan het feit, dat de verschillende betrokken instanties niet goed op de hoogte zijn van elkaars handelen en een onvoldoende follow-up bij het mislukken van een ingezet traject. Van vele kanten wordt er dan ook gepleit voor een betere dossiervorming90. Ervan uitgaande dat de aanpak van jeugdcriminaliteit slechts succes kan hebben als dit gebeurt in nauwe samenwerking met alle partners in de keten, ligt het dan ook voor de hand stevig in te zetten op een nog betere uitwisseling van gegevens rond (potentiële) veelplegers. Alleen door het uitwisselen van alle relevante informatie is het immers mogelijk te komen tot goede beslissingen rond de groep (potentiële) veelplegers, waardoor de algemeen zo gewenste dadergerichte in plaats van delictgerichte aanpak kans van slagen kan krijgen. Ten bate van de optimalisatie van gegevensuitwisseling zal allereerst serieus aandacht besteed moeten worden aan het wegnemen van de oorzaken die maken dat 89
Zie bijvoorbeeld ook Het Parool 26 febuari 2003 Het daarin gepubliceerde Dagboek van een draaideur deed eveneens veel stof opwaaien in de discussie rond de aanpak van veelplegers. 90 Zie bijvoorbeeld het interview met de korpschef Ruud Bik van Zuid-Holland-Zuid in Binnenlands Bestuur van 12 september 2003.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
het Cliënt Volg Systeem nog altijd niet naar behoren functioneert. Daarnaast zal nagedacht moeten worden over de wijze waarop de formele barrières die er nu bestaan voor gegevensuitwisseling met het Bureau Jeugdzorg en Jeugdreclassering geslecht kunnen worden, zodat niet langer langs informele, maar via de formele weg communicatie over cliënten kan plaatsvinden. Een versoepeling van de privacywetgeving zou hierbij van nut zijn91. De regelgeving zou daarbij zo aangepast moeten worden, dat ze enerzijds werkbaar is voor de diverse instanties en dat anderzijds de rechten van individuele burgers voldoende zijn gewaarborgd. In het kader van een gezamenlijke aanpak verdient het ten slotte aanbeveling om te komen tot een breder overleg dan het nu bestaande JCO, waarin ook vertegenwoordigers van gemeente (leerplicht, veiligheid, jeugd), Jeugdreclassering en Bureau Jeugdzorg een plaats hebben. Bij de vorm die een dergelijk jeugdoverleg zou moeten krijgen, kan gedacht worden aan het model dat in Utrecht wordt gehanteerd bij de zogenaamde HAK-aanpak. In de Utrechtse regio is een projectgroep opgericht met vertegenwoordigers van alle ketenpartners die wekelijks bijeenkomen. Een vollediger dossiervorming zal bovendien voor de zwaardere gevallen kunnen bijdragen aan een meer consequente sanctieoplegging door de kinderrechter. Sanctiebeleid Het beeld ontstaat dat de politieorganisatie er op een aantal punten beter dan voorheen in slaagt om effectiever beleid te ontwikkelen ten aanzien van jeugdige delictplegers. Tegelijkertijd doet zich dan de vraag voor, in hoeverre het politiewerk ook 91
In het najaar van 2003 is de zogenaamde Privacy helpdesk van het Minsterie van Justitie van start gegaan. De helpdesk informeert over de juridische mogelijkheden die er zijn om gegevens te delen met de ketenpartners.
wordt vertaald in een effectief sanctiebeleid ten aanzien van de betreffende jongeren. Op dit punt is het beeld nog altijd verre van eenduidig. Vooral het onbenut laten van een justitieel instrument dat bij uitstek lijkt bedoeld voor de aanpak van minderjarige (potentiële) veelplegers, de Intensieve Traject Begeleiding (ITB en ITB-Criem), wekt verbazing. De redenen die daarvoor worden aangevoerd zijn onder andere, dat er onvoldoende zicht is op potentiële deelnemers en dat er te strenge voorwaarden worden verbonden aan deelname. Daarnaast zouden vooral de meer geharde delictplegers steeds vaker liever kiezen voor jeugddetentie. Dat neemt niet weg dat landelijk er zeshonderd minderjarigen in de eerste negen maanden van 2002 ingestroomd zijn voor ITB of ITB-Criem (Jeugd Terecht), wat overeen zou komen met achthonderd op jaarbasis. Op basis van het aantal gehoorde minderjarige verdachten in ZaanstreekWaterland en het gegeven dat een deel van de regio sterk verstedelijkt is, zouden we rond de vijftien minderjarige klanten voor ITB of ITB-Criem mogen verwachten vanuit de regio Zaanstreek-Waterland. Waar het effectief sanctiebeleid betreft, zijn er uit de gesprekken met verschillende ketenpartners ook nog een aantal andere zaken aan de oppervlakte gekomen. Zo zou er nog altijd te weinig ‘lik op stuk beleid’ gelden bij het niet nakomen van de voorwaarden waaronder jongeren met de Jeugdreclassering aan de slag gaan. Ook zou de relatief geringe ervaring die sommige Officieren hebben met betrekking de uitvoering van het jeugdstrafrecht maken, dat niet altijd de meest creatieve sancties worden opgelegd. In het verlengde hiervan ligt ook de constatering dat er soms sprake is van weinig consequente strafoplegging. Zo kan het voorkomen dat een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
71
bij een volgend vergrijp niet omgezet wordt in een definitieve gevangenisstraf, maar een taakstraf. De door de ketenpartners verwoorde ommissies in het sanctiebeleid rond jeugdigen zou bij een deel van de jonge delictplegers de gedachte kunnen voeden dat berekenend gedrag loont en bewerkstelligt dat sommigen langer dan gewenst veilig tussen de mazen van het net kunnen blijven door zwemmen. Aanbevelingen In het debat rond sanctieoplegging bij minderjarige veelplegers wordt het accent gelegd op adequate strafrechtelijke vervolging en wel op zo’n manier, dat de jongere in kwestie niet alleen op het feit waar hij of zij terecht voor staat wordt beschouwd, maar ook op basis van eerdere vergrijpen. Dat is, naar ons oordeel, altijd al een ingrediënt van strafbepaling geweest, maar de roep om een krachtig optreden klinkt luid door. Het lijkt ons, zeker voor minderjarigen, echter een weinig heilzame weg om te streven naar langdurige opsluiting. Behalve dat het enorme kosten voor het gevangeniswezen met zich meebrengt, is het vooral moreel gezien verwerpelijk, daar de kans op ‘onnodige’ opsluiting aanzienlijk is. In een scenariostudie van Blokland et al. (2003) komt onder andere naar voren dat het opsluiten van veelplegers na het derde proces-verbaal voor een periode van twee jaar het criminaliteitsniveau met ongeveer een derde zou verminderen. Daar staan echter enorme kosten tegenover. De gevangenispopulatie zou zes tot zeven keer zo groot worden en ongeveer eenvijfde van de personen die voor langere tijd zouden worden opgesloten, zouden ook op vrije voeten geen nieuwe justitiecontacten meer hebben gehad. Waar het gaat om het bestrijden van recidive bestaat overigens nog altijd veel onduidelijkheid over welke sanctievormen daarbij nu het meest effectief zijn. Vast staat echter wel dat het louter langdurig detineren van jeugdigen zonder behandeling de minst wenselijke vorm is. 72
(Boone en Poort (2002, 54). Ook wijst buitenlands onderzoek uit, dat Boot Camp achtige sancties weinig zoden aan de dijk zetten. Bovenstaande is geen pleidooi voor niet of slap optreden naar deze categorie van daders, integendeel. Het strekt tot aanbeveling om nu daadwerkelijk snel ervaring op te doen met ITB of ITB-Criem in de regio en te evalueren welke resultaten dat met zich meebrengt. Het JCO is het meest geëigende overleg om tot zorgvuldige selectie van potentiële klanten voor ITB of ITB-Criem te komen. Aangezien het voorzitterschap van het JCO bij het Openbaar Ministerie ligt, lijkt het ons tevens het meest natuurlijk dat het Openbaar Ministerie de regierol vervult bij de aanpak van potentiële minderjarige veelplegers. Met de in dit rapport voorgestelde werkwijze rond de inventarisatie van potentiële veelplegers hopen we daarmee in elk geval één van de obstakels – het selecteren van de juiste klanten voor alternatieve sanctietrajecten – te hebben weggenomen, zodat hopelijk velen van hen, nog een kans krijgen hun leven te beteren, voordat het te laat is... .
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
73
Literatuur Andrews, D.A. (1997) An overview of treatment effectiveness. In: Report of Scandinavian Research Council for Criminology 39th Research Seminar, Hirtshals. Bac, J.R. en E.M. Mijnarends (2000) De jeugdige delinquent en het recht. Den Haag: Elsevier. Bartels, J.A.C. (2003) Jeugdstrafrecht. Deventer: Kluwer. Beek, van S. (2003) De kraan moet dicht De moeizame aanpak van veelplegers - In: Binnenlands Bestuur. Nr.37 pp.30-31. Blokland, A., C. Bijleveld en P. Nieuwbeerta (2003) Kosten en baten van de invoering van ‘Three Strikes and You’re Out’ in Nederland – een scenario studie. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 178-192. Blumstein, A. , J. Cohen, J.A. Roth, et al., (eds.) (1986) Criminal careers and ’career criminals’ Vol. I and II. Washington: National Academy Press. Boone en Poort (2002) Wat werkt (niet) in Nederland? In: Justitiële Verkenningen, jrg. 28, nr.8. p.54. Bos, J. en M. Mehciz (2001) Evaluatie Nachtdetentie. Amsterdam: Regioplan Onderzoek Advies en Informatie. Buis, R. (2000) Handboek Politiële Jeugdzorg. Zaanstad: Regiopolitie ZaanstreekWaterland. Bunt, H.G. van de (1988) Criminele carrières en selectieve onschadelijkmaking. In: Justitiële Verkenningen, jrg. 14, nr. 4, pp. 78-99. Dagboek van een draaideur. (2003).In: Het Parool PS-bijlage 26 februari. 74
Elffers, H. (2003) Veelplegers of vaakplegers? In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 119-126. Ferwerda, H.B., M.Bottenberg en B.M.W.A Beke (1999) Jeugdcriminaliteit in de politieregio Zaanstreek-Waterland. Een onderzoek naar de omvang, aard, spreiding en achtergronden. Arnhem/Middelburg: Advies- en onderzoeksgroep Beke. Ferwerda H. E. Kleemans, D. Korf en P. van der Laan (2003) Veelplegers. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 110-118. Format Bijzondere Bijdrage Jeugdcriminaliteit 2003 en 2004, (2003) Politie Zaanstreek-Waterland (interne publicatie). Gottfredson, M.R. and T. Hirschi (1990) A General Theory of Crime, Stanford, California: Stanford University Press. Grapendaal, M. en W. van Tinburg (2002) Veelplegers in Nederland. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 44, nr. 3, pp. 214-230. Jeugd terecht. (2003) Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006 van het kabinet. Den Haag: Ministerie van Justitie. Jeugd Terecht (kwartaalbericht) (2003), nr.1 augustus. Den Haag: Ministerie van Justitie. Kop, N., J. van Hoorn en T. Elberse (2003) Stroperige rechtsketen frustreert jeugdbeleid. In: Tijdschrift voor de Politie, nr.4, april, pp.411. Kruissink, M. en A.A.M. Essers (2001) Ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit: periode 1980-1999). Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie. Kruize, P. en M. Kool (2002) Analyse van criminele loopbanen met behulp van politiegegevens. In: Tijdschrift voor de Politie, jrg. 64, nr. 11, pp. 20-24.
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
Kyvsgaard, B. (2000) Hvad virker og hvad virker ikke med hensyn til at mindske ungdomskriminalitet? – Udenlandske erfaringer. In: Ungdomskriminalitet. www.politi.dk Meijer R. et. al. (2002) Elf procent verdachten verantwoordelijk voor 20 of 60 procent van de criminaliteit. In: Tijdschrift voor criminologie, jrg. 44, nr. 3, pp. 282-284. Schnabel, P. (2002) Vervelende feiten; criminaliteit onder allochtone jongens. In: Justitiële Verkenningen, 2002:4, p. 88-95. Slotboom, A., P. van der Laan en C. Bijleveld (2003) Stelselmatige daders aanpakken. In: Tijdschrift voor Criminologie, jrg. 45, nr. 2, pp. 166-177. Smilda, F. en C. Verhoeven (2003) Heldere aanpak harde kern. In: Tijdschrift voor de Politie, nr.4 april, pp.12-16. Snellere afdoening Jeugdzaken in de Politieregio Zaanstreek-Waterland. (2003) Sectie Jeugdzaken Politieregio ZaanstreekWaterland (interne publicatie). Terlouw, G.J. en P.A. Kamphorst (2002) Van vast naar mobiel. Een evaluatie van het experiment met elektronisch huisarrest voor minderjarigen als modaliteit voor de voorlopige hechtenis. Onderzoek en beleid, nr. 195. Den Haag: Ministerie van Justitie. Vasthoudend en effectief. (2000) Kabinetsnota over de versterking van de aanpak van jeugdcriminalititeit. Den Haag: SDU. Wiebrens, C. en A.. Slotboom (2003) De komende, blijvende en gaande verdachte. Goed beschouwd 2003, www.om.nl
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .
75
Bijlage: Respondenten gespreksronde Zaanstreek-Waterland Naam Robert Buis Karst van der Sluis Harry Kos Evert Ziesemer Henk Kooi Klaas Staal Anne Mulder Robert Gans Iet Winter Pauline Woldhuis Riad Yahiaoui Ger van der Gaast Martine van Vliet Floor Andringa
76
Organisatie / Functie Politie / Orthopedagoog Sectie Jeugdzaken Politie / Teamchef Sectie Jeugdzaken Politie / Jeugdrechercheur Politie / Jeugdrechercheur Politie / Wijkteamchef (Purmerend) Politie / Jeugdagent Raad voor de Kinderbescherming / Teamleider sectie straf Raad voor de Kinderbescherming / Casusregisseur Openbaar Ministerie Haarlem / Parketsecretaris Gemeente Purmerend / Medewerker Jeugdbeleid Bureau Jeugdzorg (Zaanstad) / Coördinator/projectleider Jeugdreclassering / medewerker Jeugdreclassering HALT (Waterland) HALT (Waterland)
Voordat het te laat is … Identificatie en aanpak van risicovolle minderjarige delictplegers in de regio Zaanstreek-Waterland .