Ideeënbrief
bij de fragmentenbundels
Jeugdboekenweek 2001
Een doos vol dromen Wat kun je meer doen met droomboeken dan ze alleen maar lezen…?
Inhoud Inleiding Dromen en filosofie Het museum, een plek om te dromen Dromen en muziek Dromen en psychologie Dromen in mijn boekenkast
5 6 7 9 13 18
Dromen vertellen mijn verhaal Ideeënbrief bij het kleuterboekje Mijn broer
24
Voorbeeldig gedroomd Ideeënbrief voor het eerste leerjaar
33
‘Dromen is heel geheimzinnige dingen,’ (zei de GVR) Ideeënbrief voor het tweede en derde leerjaar
49
Een droom van een droom Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar
71
O, ik droom allemachtig! Ideeënbrief voor het zesde leerjaar
87
Droomverwarring Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar
107
Waar ben je als je droomt? Ideeënbrief makkelijk lezen
123
Colofon
136
3
Inleiding - Jij bent ook nooit tevreden, Arno, zuchtte Etra.Wanneer zul je leren dat de dingen vaak niet zijn zoals jij graag zou willen? - Maar Etra, zei Arno, wij zijn de Ontwerpers van Alle Dingen. Als wij onze dromen opgeven, wat voor zin heeft ons bestaan dan? uit: ‘De schepping van de vlinders’, Gioconda Belli Omdat u zeer goed weet dat kinderen die niet graag lezen, niet lezen. Omdat wij met u ijveren voor leesplezier, hebben wij weer meer dan honderd fragmenten uit kinder- en jeugdboeken voor u en een ideeënbrief erbovenop, omdat de sleutel tot boekenland soms verstopt zit in één enkel boek. Omdat wij de stille hoop koesteren u en uw leerlingen tot veel mooie boeken te verleiden, hebben wij twee jaar geleden de formule van het leesproject herzien. Vroeger boden wij u en uw leerlingen kortverhalen aan, in opdracht voor de Jeugdboekenweek geschreven. In 1999 hebben wij voor het eerst mooie teksten uit recente Vlaamse, Nederlandse en vertaalde kinder- en jeugdboeken voor u samengelezen. Omdat u daar prettig op reageert zetten wij die werkwijze voort. Omdat wij hopen daarmee beter in te spelen op de ontwikkeling van de leesvaardigheid van uw leerlingen, hebben wij een nieuwe leeftijdsopdeling doorgevoerd. Omdat u van uw kant maar al te goed weet dat ‘het gemiddelde kind’ niet bestaat, hebben wij de werktips samengebracht in één bundel. Want waarom zou u niet eens over het muurtje van de jaarklas kijken, als er bij jongere en oudere groepen zoveel te spieken valt? Omdat u niet uw eerste boekenles geeft, hebben wij inspirerende redactieteams samengesteld van leraren die voor de klas staan en docenten van de lerarenopleiding. Dit jaar voor het eerst uitgebreid met boekenliefhebbers die we vonden in pedagogische centra en theaters, in de boekhandel, in een schoolbibliotheek... Opdat uw enthousiasme frisse inspiratie moge vinden... Omdat wij ervan overtuigd zijn dat uw belangstelling en inspiratie niet stilvallen als u uit uw klas naar buiten stapt, hebben wij vijf specialisten uit evenveel disciplines gevraagd hun dromen-inspiratie met ons te delen. Hun stukken staan naast de lestips in deze bundel. De literatuur, de beeldende kunsten, de filosofie, de psychologie en de muziek vaardigen zo hun muzen af. Omdat uw beroepseer niet toelaat allang blij te zijn dát ze lezen, maar omdat u uw leerlingen graag nieuwe leesontdekkingen gunt, bieden wij met het hele leesproject inspiratie bij meer dan honderd titels. Keuze te over. Immers, om de vlam voorgoed te laten branden, gaat ‘het juiste boek voor het juiste kind op het juiste ogenblik’. Omdat u wel (een beetje) een dromer moet zijn. Anders had u een ander beroep gekozen... Omdat dromers misschien niet altijd weten waar ze aankomen, maar wél weten waar ze heen willen... Omdat u dan misschien niet een Ontwerper van Alle Dingen bent, maar wel een Behoeder van Alle Dromen. Van uzelf en van uw leerlingen. Omdat wij er mét Rudyard Kipling van overtuigd zijn dat alle leerboeken in alle klassen van de wereld waardeloos zijn als niet de leraar zelf iemand is om na te leven. Iemand om na te lezen. Daarom. Majo de Saedeleer
5
Dromen en filosofie ‘Het leven is een droom.’ Een veelgehoorde uitspraak, titel van tal van boeken, vers in vele gedichten. Een van de grote bekommernissen van de moderne westerse wijsbegeerte bestond erin te proberen te bewijzen dat de werkelijkheid écht is – dat we met andere woorden niet voortdurend aan het dromen zijn. De vader van de moderne filosofie, René Descartes, was op zoek naar een absoluut onbetwijfelbare zekerheid. Hij begon met alles te betwijfelen wat maar enigszins betwijfeld kan worden, in de hoop op die manier te stuiten op een onbetwijfelbaar gegeven, waarop hij dan de hele kennis zou kunnen funderen. De werkelijkheid als geheel – zo redeneerde hij – kan te allen tijde betwijfeld worden: niets garandeert ons dat het niet allemaal zelf gecreëerde droombeelden zijn. Sommige dromen voelen namelijk bijzonder reëel aan – we zouden zweren dat ze echt zijn, en vaak zijn we ook na het ontwaken verbaasd dat het allemaal niet echt is gebeurd. Zo zou het ook kunnen dat de hele wereld niets anders is dan een droom, waaruit we, bijvoorbeeld bij onze dood, zullen ontwaken. Om te bewijzen dat dit niet het geval is doet Descartes uiteindelijk een beroep op de goedheid van God (die volgens hem noodzakelijk bestaat), die niet kan toestaan dat we op die manier zouden worden misleid. De westerse wetenschap gaat ervan uit dat de werkelijkheid echt is, dat ze is zoals ze is en dat het belangrijk is haar te kennen zoals ze zich aandient. In het oosten daarentegen (boeddhisme, hindoeïsme, taoïsme) overheerst de gedachte dat het leven inderdaad een (kortstondige) droom is, en bijgevolg niet meer aandacht verdient dan andere dromen. Er is de beroemde droom van Zuang Zu, die droomde dat hij een vlinder was en bij zijn ontwaken niet meer wist of hij Zuang Zu was die droomde dat hij een vlinder was, of een vlinder die droomde dat hij Zuang Zu was. Volgens de psychoanalyse van Freud zijn dromen de uitdrukking van verborgen en verdrongen wensen, die aanwezig blijven in het onbewuste. De onderliggende gedachte is dat wij meer weten (over onszelf) dan wij bewust menen te weten (zie ook gegevens vanuit hypnose). In de loop van ons leven worden pijnlijke ervaringen of ongeoorloofde verlangens (vaak in verband met seksualiteit) voortdurend uit ons bewustzijn verdrongen, door toedoen van een soort innerlijke censuur. Tijdens de slaap wordt die censuur gedeeltelijk opgeheven, zodat beelden uit het onbewuste opnieuw kunnen opduiken. Dit gebeurt echter nog steeds in een gecamoufleerde vorm: het droomverhaal. De analyse van een droom kan ons dingen over onszelf duidelijk maken die ons in ons bewuste leven waren ontgaan. De therapeutische techniek van de psychoanalyse is voor een groot deel hierop gebaseerd. Freuds leerling Jung gaat verder in de betekenis die hij toekent aan dromen. Hij meent dat in de droom niet alleen persoonlijke inhouden uit het onbewuste opduiken, maar ook collectieve, archetypische symbolen die tot de erfenis van de mensheid als geheel behoren, en die een soort magische waarde hebben. De droom stelt ons in verbinding met een bovennatuurlijke, bovenpersoonlijke wereld en kan ons inlichten over gebeurtenissen lang voor onze eigen geboorte, of in de verre toekomst. Patricia de Martelaere Patricia de Martelaere is filosoof en essayist en doceert filosofie aan de Universiteit van Brussel en Leuven.
6
Het museum, een plek om te dromen Musea worden door veel mensen nog altijd gezien als stoffige opslagplaatsen van saaie objecten uit een ver verleden.Weinig creatieve plaatsen waar vooral op een cognitieve wijze wordt omgegaan met voorwerpen die weinig te maken hebben met de wereld om ons heen. Je kunt ook op een heel andere manier kijken naar een museum. Met de juiste invalshoek wordt die museumtempel een verbeeldingspaleis van sacrale ruimtes vol raadsels en mysteries. Een perfecte plaats om te dromen dus. In een museum kun je wegdromen over het heden, over het verleden en over andere culturen. In een museum voor beeldende kunst kun je kijken naar de dromen van kunstenaars die een vaste vorm hebben gekregen op een doek of in een beeld. Je kunt er je fantasie gebruiken, dagdromen en even loskomen van de wereld van alledag. Stel je maar eens voor hoe zo’n grote en stille museumzaal er ’s nachts uitziet. Een gedempt licht, lange schaduwen die op de geboende vloer vallen, de verre stap van een eenzame nachtwaker, en dan al die voorwerpen met hun eigen geschiedenis. Stel je ook eens voor dat die objecten tot leven zouden komen, dat ze allemaal hun verhaal zouden gaan vertellen… Stap eens in een schilderij, en probeer je voor te stellen waar je zou zijn, wat je zou ruiken, hoe dat zou voelen… In wat voor een wereld ben je beland en wat kan daar allemaal gebeuren? Dromen en musea, ze zijn dus wel degelijk aan elkaar te linken. Een droom en een museumbezoek lijken in een aantal opzichten erg op elkaar. Als je droomt, stap je vaak in een labyrint van plaatsen en gebeurtenissen. Ongewild kom je van de ene situatie in de andere terecht, word je geleid van de ene wereld naar de andere, om zo dingen te ontdekken die je niet bewust had gezocht. Een museumbezoek is ook vaak zo. Je zwerft door een doolhof van zalen en gaat bewust of onbewust van de ene naar de andere wereld. Op je zoektocht kom je dingen tegen die je niet had verwacht en niet had voorzien. Je valt van de ene verrassing in de andere. Een ander element dat dromen en museumbezoeken met elkaar gemeen hebben, is dat ze allebei puur persoonlijk zijn. Een droom is jouw persoonlijke zoektocht door je verbeelding, jouw dromen zijn uniek en volledig van jou. Wat je ziet in een museum en hoe je dat ervaart is ook uniek. De objecten in musea treden in dialoog met jou. Jouw beeld van een voorwerp is niet hetzelfde als dat van je buurman. Je brengt in het beschouwen je eigen ervaring en geschiedenis mee, en vormt zo je eigen perceptie. Waarom een bepaald object je aanspreekt vertelt ook iets over jezelf. Daarom kunnen mensen op één bepaald voorwerp zo verschillend reageren. Er bestaan verschillende soorten musea, waarin je op een verschillende manier kunt wegdromen. Historische musea vertellen een verhaal over het verleden. In volkenkundige musea vind je dagdagelijkse voorwerpen uit ons eigen verleden en voorwerpen uit verschillende culturen. Natuurhistorische musea vertellen dan weer over de natuur en de geschiedenis van de aarde. In kunstmusea kun je alle verschillende aspecten van de beeldende kunst onderzoeken. Onderstaande voorbeelden geven je een idee van de richting die je droom uit kan gaan. De voorbeelden zijn voornamelijk afkomstig uit het Antwerpse museumlandschap. Het historisch museum waar ik zelf als jonge puber mijn eerste droomervaring heb gehad is het Forum Romanum in Rome. Dit openluchtmuseum, gecombineerd met het pakkende verhaal van mijn geschiedenisleraar, liet mij in de schoenen (of sandalen?) stappen van de
7
beroemde Romeinse schrijvers die hun sporen nalieten op de smalle wegen. Ik zag hoe ze hun in toga’s verpakte zitvlak neervlijden op de treden rond het plein. Het gevoel dat ik daar liep, over dezelfde stenen als deze mensen uit dat verre verleden, gaf me een kick, een indruk die ik nooit zou vergeten. In Antwerpen kun je een soortgelijke ervaring opdoen in het Museum Plantin-Moretus. Ga maar eens naar de drukkerij, sluit je ogen en stel je voor hoe het er toeging in de zeventiende eeuw. Achter iedere pers staat een bezwete man met al zijn kracht te trekken aan de persboom. Leerjongens lopen heen en weer met nog vochtige, pas gedrukte vellen papier die ze te drogen moeten hangen. Je kunt de inkt bijna ruiken. Er barst een ruzie los tussen een drukker en een letterzetter, omdat de een volgens de ander niet hard genoeg werkt, waardoor ze een achterstand oplopen… Nog een voorbeeld, het lichtschip de Westhinder uit de collectie van het Nationaal Scheepvaartmuseum. Dit schip ligt in het water, je loopt over de loopbrug het dek op en stapt meteen in het leven van de negen zeelieden die dit schip bemanden. Een kruipdoor-sluipdoortocht brengt je van de kleine kombuis naar de kajuiten en ten slotte de stuurcabine. Je voelt de geïsoleerdheid die bijna doet denken aan Big Brother en je kunt je levendig voorstellen wat er allemaal gebeurde op zo’n schip. Kortom, in een historisch museum komt de geschiedenis tot leven. In volkenkundige musea kun je dan weer op een heel andere manier wegdromen. In het Volkskundemuseum zie je grootouders met hun kleinkinderen aan de hand rondlopen en je hoort de vraag: ‘Toe oma, vertel nog eens over vroeger…’ Het zien van het oude fornuis, het grote draaiorgel en de apotheek zijn een inspiratiebron voor spannende verhalen over de tijd van toen. In het Etnografisch Museum kun je letterlijk en figuurlijk heel dicht bij de droom komen. Je vindt er rituele objecten die gebruikt werden door sjamanen om in een droomtoestand te raken. Zo kunnen ze de gedaante aannemen van een vogel en op die manier contact leggen met de wereld van de geesten. In het museum worden hun dromen aanschouwelijk gemaakt. Je kunt er ook kennismaken met droom en nachtmerrie, goed en kwaad in andere culturen. In de kunstmusea wordt er dan weer een ander verhaal verteld. De kunst is eeuwenlang hét uitdrukkingsmiddel geweest om vorm te geven aan dat wat je niet kunt zien, aan je dromen. Je moet je voorstellen dat de wereld zoals wij die nu kennen, met haar overvloed aan beelden, pas van recente datum is. Het altaarstuk dat op feestdagen werd geopend moet voor de mensen vroeger een enorme sensatie zijn geweest, alsof ze ineens in een theater stonden. Het moet een voedingsbodem zijn geweest voor dromen en nachtmerries. In de beeldende kunst vind je verschillende perioden en stijlen die zich heel specifiek op de droom concentreren. Wie kent er niet het werk van surrealisten als Paul Delvaux en Giorgio de Chirico, die de droom als directe bron van inspiratie gebruikten? Een verlaten architecturale constructie waarin geïsoleerde figuren rondlopen, elkaar voorbijlopen, waarin voorwerpen ineens meer dan levensgroot worden… Een wereld die we allemaal kennen uit onze eigen dromen krijgt in het werk van deze kunstenaars een vaste vorm. Maar de wereld van droom en nachtmerrie, van hemel en van hel is van alle tijden en is gedurende onze westerse geschiedenis altijd op verschillende manieren vormgegeven. De hemel en de hel kun je ook ontdekken in verschillende musea in Antwerpen. Zaal vier van het
8
Museum Mayer van den Bergh geeft je zicht op de verschillende hemelen uit onze vroege kunstgeschiedenis. Aan de muur hangen een aantal houten engelen van een calvarie uit de vijftiende eeuw. Ze zingen hun hemels lied weliswaar niet meer in een religieuze context, maar hun stem klinkt nog altijd luid voor de aandachtige toeschouwer. Aan een andere muur zie je de hemel volgens de meester van de sacristiekast van Kaufbeuren, een gouden glinstering met als centraal tafereel de kroning van Maria. In het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten kun je je dan weer een voorstelling maken van de hel. De zestiende-eeuwse Frans Florisz De Vriendt geeft een hallucinant beeld van de ‘Val van de opstandige engelen’. De afvallige engelen veranderen gedurende hun val uit de hemel naar de hel in insectachtige monsters met slangenstaarten en hoorns. Het zien van dit werk moet in de zestiende eeuw voor heel wat nachtmerries hebben gezorgd. Denk nu niet dat hemel en hel alleen inspirerend waren in vroegere tijden. Een bezoek aan het MUHKA maakt duidelijk dat ook heel wat hedendaagse kunstenaars zich laten inspireren door droom en nachtmerrie. De ‘Insectenvrouw’ of ‘Mur de la montée des anges’ van Jan Fabre heeft in 1993 bezit genomen van deze voormalige opslagplaats en laat de geboeide toeschouwer nog altijd achter met een gevoel van bewondering en afschuw. Ik kan me ook voorstellen dat de ‘Cloaca’ van Wim Delvoye, opgesteld in het MUHKA, voor veel toeschouwers een levensechte nachtmerrie is. Musea zijn nog te weinig geëxploreerd als plaatsen om te dromen en te fantaseren. Een museumbezoek is nog al te vaak een gedachteloos slenteren langs de objecten, een zappen van voorwerp naar voorwerp, van periode naar periode. Met deze tekst wil ik een pleidooi houden voor het museum als plaats om eens ándere dingen te doen. Een museum is een plek waar zoveel meer te beleven valt. Als we nu allemaal onze museumdromen eens aan elkaar zouden vertellen, creëren we samen al een heel ander beeld van het museum. En zo maken we dromen waar. Odette Peterink Odette Peterink is kunsthistorica en samen met Els Verstraete de drijvende kracht achter MuseJA!
Dromen en muziek Jarenlang had ik diezelfde droom. Of beter: een droom in een droom. Een droom in het kwadraat dus. Ik droomde dat ik in mijn slaap een wonderlijke melodie hoorde. Steeds weer die onweerstaanbare, onwerelds mooie melodie. In al die jaren veranderde er geen noot aan, alleen de bezetting en de orkestratie varieerden. Een ijle kinderstem (zo’n onnavolgbare treble uit een Engels kathedraalkoor), een warme, donkere alt (Aafje Heynis in haar beste dagen), een Russisch mannenkoor met diepe donkere bassen, een strijkkwartet, een houten traversofluit, een groot kerkorgel, een zwaar aangezet symfonisch orkest (in een Leopold Stokowski-orkestratie), telkens kleurden ze de melodie weer anders in en brachten zo elk op hun beurt onvermoede schoonheid aan het licht. Het was een gelukzalige droom: slapen terwijl je een overweldigende esthetische ervaring ondergaat. Alleen was er bij het wakker worden telkens een gevoel van spijt; spijt dat ik me die melodie niet kon herinneren, dat ik ze niet kon neuriën. Ik ging me dan ’s ochtends aan de piano zitten maar wat ik ook probeerde, nooit kon ik ook maar één flard reproduceren. Soms gebeurde het wel dat een stukje van de melodie me kwam toewaaien, zomaar, overdag. Maar nooit kon ik ze vangen. Een beetje te vergelijken met de enerverende frustratie die je ervaart als je niet op een naam kunt komen, een naam die op het puntje van je tong ligt, en je zou het duizend keer zeggen maar… Alleen ging het dan niet om de naam van een oude bekende maar om de aller-, allermooiste melodie. Neem de mooiste melodie van Mozart – het Andante uit de Sinfonia concertante voor viool, altviool en orkest KV 364, de beroemde beginmelodie uit de Symfonie nr. 40 KV 550 –, wel, nóg mooier. Zó mooi dat het pijn deed dat ze ongrijpbaar bleef. Ik kon alleen maar hopen dat de dromen niet te lang op zich lieten wachten. Maar plots, zonder aanwijsbare reden, liep het verkeerd: terwijl ik in mijn droom in het kwadraat de melodie hoorde, probeerde ik in mijn basisdroom de melodie op te schrijven. Ik zag de noten zo voor mij, ik had ze maar op te schrijven. Toch lukte het niet. Ik had geen muziekpapier of de potloodpunt brak of de melodie stopte plots. Maar wat nog erger is: sinds een aantal jaren is de droom weggebleven. En daarmee ook die wonderlijke melodie. De droomuitlegging Ik heb nooit de behoefte gevoeld om naar een ‘verklaring’ voor mijn droom te zoeken. De droom op zich was meer dan voldoende en bovendien geloof ik niet zo in gepsychologiseer, laat staan in droomuitlegging. De droom blijft al vele jaren weg en ik dacht er niet meer aan. Tot enige tijd geleden. Tijdens een lange nachtelijke autorit naar huis luisterde ik naar een Franse radiozender, toen ik plots een enthousiasteling hoorde vertellen over een opera van de Tsjechische componist Bohuslav Martinu (1890–1959). Het was een opera uit de jaren 1936-37 die ik alleen van naam kende maar waarvan ik tot dan nog nooit één noot had gehoord: Juliette, ou la Clé des Songes (‘Juliette of de droomuitlegging’). Een mooie titel voor een opera. En zo kende ik Martinu wel. Hij schreef niet alleen prachtige en daarom te weinig gekende muziek, hij gaf zijn werken ook inventieve titels, zoals Instructief duo voor zenuwachtige spelers, Op de hoek geboren foxtrott (voor pianowerken) en Legende van de rook van het aardappelloof (titel van een cantate). De radio leerde me verder dat Martinu voor dit meesterwerk – (‘un vrai chef-d’oeuvre’, voor minder ging men niet – zelf ook het libretto had geschreven en dat hij zich daarbij had gebaseerd op het gelijknamige toneelstuk van ene Georges Neveux. Ik was al tevreden dat mijn autorit een mij onbekend meesterwerk had gereveleerd – morgen naar de platenwinkel dus. Maar toen begon de man het verhaal te vertellen. Het was, zoals vaak in opera’s, een gecompliceerd verhaal. Ik was moe en de gedreven Martinu-
9
specialist had een groot spreekdebiet, ik kon het verhaal niet tot in de finesses volgen. Maar wat ik wél begreep zorgde voor een opwindend gevoel van herkenning. De opera vertelde namelijk het verhaal van een man die een prachtig lied had gehoord, zó mooi dat hij het niet meer uit zijn gedachten kon zetten. Tot in zijn dromen toe hoorde hij het lied weerklinken.
wensen te veranderen maar ze aanvaarden in haar zuiverste vorm en in haar absolute schoonheid. Ik heb geprobeerd om de zachte tover die uit deze droom straalt nergens te storen’. Niettegenstaande de poëzie van het droomthema schreef Martinu hier klare muziek die weliswaar herinnert aan de toverwereld van Debussy’s Pelléas et Mélisande. Droom en poëzie krijgen hier pas betekenis door muzikale precisie en helderheid.
Drie gespecialiseerde platenwinkels konden me niet aan een opname helpen zodat uiteindelijk, weken later, een Praag-toerist me uit de nood heeft geholpen. Eindelijk kon ik de muziek beluisteren en het libretto reconstrueren. Martinu’s opera is een bijzonder merkwaardig werk dat zich, zonder echte dramatische ontwikkeling, in een vreemde droomwereld afspeelt. Zelf beschreef de componist het werk als ‘een mooie en poëtische fantasie onder de vorm van een droom – de enige mogelijke vorm voor de beschrijving van zielstoestanden.’ De opera begint op het moment dat Michel, een boekhandelaar uit Parijs, terugkeert naar de kleine havenstad waar hij ooit vanuit een open raam, dicht bij Hôtel des Navigateurs, een meisje een prachtig liefdeslied hoorde zingen. Dat intrigerende lied is bij hem blijven hangen, hij droomt het voortdurend en daarom wil hij het meisje en haar lied terugvinden. Hij zoekt het Hôtel des Navigateurs, maar niemand kan hem helpen. Sinds zijn vorige bezoek lijken de inwoners van het stadje trouwens veranderd: ze leven alleen in het nu dat voor hen onmiddellijk verleden én vergeten wordt. Ze zijn hun geheugen kwijt maar hebben ook geen toekomstbesef. Niemand weet wat er de vorige minuut is gebeurd, niemand weet wat het volgende moment zal brengen. Er wordt gefeest maar waarom weet men niet. Waarzeggers voorspellen het verleden. De realiteit wordt schijn, terwijl droom en fantasie steeds meer op de realiteit lijken. Binnen die droomwereld is Michel de enige die weet wat hij wil. Hij is ook de enige met herinneringen en daarom verkiezen de inwoners hem tot burgemeester. Wat ze dan prompt weer vergeten. Na lang zoeken vindt hij uiteindelijk het meisje van het lied, Juliette. Vreemd genoeg begroet ze hem als een oude bekende. En op dat moment bereikt de spanning tussen droom en realiteit een hoogtepunt. Plots valt een schot en weerklinkt een kreet. Michel heeft geschoten op de weglopende Juliette. Maar heeft hij wel geschoten of is ook dit een droom, vraagt hij zich vertwijfeld af. In het holst van de nacht dwaalt hij rond op zoek naar Juliette, tot hij een man ontmoet die hem uitnodigt op zijn schip. Maar niets is wat het lijkt. Het schip blijkt het Centrale Bureau voor Dromen te zijn, een kantoor waar men dromen kan kopen. Een jongetje koopt er een droom waarin hij met Buffalo Bill een meisje kan zoeken op de prairie, een gevangene wil in zijn cel tralies die hij kan verwijderen met zijn kleine pink en een machinist van de Oriënt Express kijkt naar foto’s van zijn dode dochtertje in een album met lege bladzijden. Voorts zijn er nog in het grijs geklede mannen die in hun gekochte dromen zo veel geluk vonden dat ze niet meer willen ontwaken. Michel moet het schip verlaten, anders wordt hij een van die grijze mannen, maar op dat moment hoort hij Juliette roepen. ‘Laat mij nog één keer binnen, ik heb zo lang naar haar gezocht en nu hoor ik haar achter die deur’, smeekt hij. De portier opent de deur maar de kamer is leeg. Michel hoort nog steeds haar stem terwijl traag het begindecor opnieuw zichtbaar wordt. Een oude Arabier zegt hem: ‘Het Hôtel des Navigateurs? Dat is hier!’ Het verhaal kan opnieuw beginnen, alles is een droom. Over wat Martinu, en met hem Neveux, met de opera bedoelden lopen de meningen uiteen. Zo’n veelgelaagde opera is niet met een paar woorden te situeren. Het stuk gaat over de kracht, en tegelijkertijd de oneindigheid van het menselijke zoeken en dromen, maar ook over het heimwee naar schoonheid en de kracht van muziek. Martinu beweerde dat hij in dit werk geprobeerd heeft ‘de verborgen kern van de kunst, de poëzie, te vatten. Dat broze ding dat slechts verdraagt aangeraakt te worden door diegenen die het nodig hebben en die de poëzie niet
Dromen zijn bedrog
10
Dream, dream dream dream, dream, dream dream dream When I want you in my arms, when I want you and all your charms, Whenever I want you, all I have to do is, Dream, dream dream dream. Wat je niet hebt, kun je dromen, dat hoopten ook de Everly Brothers in close harmony. Maar ‘Dromen zijn bedrog’, zong Marco Borsato zich naar wereldroem in Nederland en Vlaanderen. ‘Dream a little dream of me’ (The Mamas and The Papas), ‘I dream of you more than you dream of me’ (Frank Sinatra), ‘I have a dream’ (Abba), ‘Een droom’ (Doe Maar), ‘Dreamer’ (Supertramp), ‘Au bout de mes rêves’ (Jean-Jacques Goldman), ‘The dream of the blue turtles’ (Sting), ‘Cover yourself with dreams’ (Elisa Waut), ‘These dreams of you’ (Van Morrison), ‘Don’t dream it’s over’ (Crowded House), ‘Alleen maar een droom’ (Stef Bos), ‘A dream goes on forever’ (Todd Rundgren), ‘Had a dream about you, baby’ (Bob Dylan), ‘Dream Street Rose’ (Gordon Lightfoot)… en zo kunnen we nog wel enkele bladzijden doorgaan. Na love (en Liebe / liefde / amour / amor) is dream (Traum / droom / rêve / sueño) zonder twijfel een van de door schrijvers van songteksten meest gebezigde woorden. Er wordt wat afgedroomd door rockers, popsterren, schlagerzangers en chansonniers. Maar ook klassieke componisten zetten graag dromen op muziek, de hele muziekgeschiedenis door. Martinu is met zijn Centrale Bureau voor Dromen zeker geen uitzondering. Kinderdromen, dagdromen, voorspellende dromen, spirituele dromen, nachtmerries, erotische dromen… ze komen allemaal wel in een of andere compositie voor. Vooral in opera’s worden dromen als dramatisch element gebruikt: van de barokopera Iphigénie en Tauride van Christoph Willibald von Gluck (Iphigenia droomt dat haar broer Orestes hun moeder Clytaemnestra heeft vermoord) over Hector Berlioz’ romantische La Damnation de Faust (in een betoverende slaap droomt Faust van de maagdelijke Marguerite en raakt in vervoering) tot hedendaagse opera’s als Luigi Dallapiccola’s Il Prigioniero (een moeder heeft een steeds weerkerende droom waarin Filips II haar zoon dreigt te doden) of Das Schloss van de Vlaamse componist André Laporte (een libretto naar Kafka: tijdens een lange redevoering van de ambtenaar van het Slot valt K. in slaap en droomt dat de Slotpoort eindelijk voor hem opengaat maar dat hij die uiteindelijk niet kan bereiken). Maar er zijn ook de vele liederen (bijvoorbeeld Franz Schuberts ‘Nacht und Träume’ of de ‘rêve’ van Claude Debussy), populaire pianoparels (Robert Schumanns ‘Träumerie’, ‘Liebestraum’ van Franz Liszt, ‘Zoete dromen’ uit Tchaikovsky’s ‘Kinderalbum’, ‘Rêverie’ van Claude Debussy) of symfonische werken (Tchaikovsky’s Symfonie nr. 1 wordt ook wel ‘Winterdromen’ genoemd, Florent Schmitt schreef ‘Rêves pour orchestre’). Zeker in de romantiek gebruikten kunstenaars dromen gretig als een bron van inspiratie. Het prototype van de romantische componist, Hector Berlioz (1803-1869), laat zijn Symphonie Fantastique beginnen met dagdromen en beëindigt ze met een nachtmerrie. Dit magistrale werk heeft zijn ontstaan te danken aan een hard bevochten, weerbarstige liefde en is de eerste symfonie die gebaseerd is op een seksuele sublimatie. ‘Ma vie est un roman qui m’intéresse beaucoup’, beweerde Berlioz en dit is dan ook een autobiografisch werk waarin hij zijn dromen, passies en ontgoochelingen in een orkestwerk heeft omgezet.
In september 1827 werd Berlioz in Parijs hopeloos verliefd op de Ierse actrice Harriet Smithson, die als Ophelia in Hamlet en Juliet in Romeo and Juliet zijn hoofd op hol had gebracht. Hoewel hij nauwelijks Engels kende sorteerde de combinatie van de gracieuze toneelspeelster met de beroemde verzen van Shakespeare een overweldigend effect. Álles stelde hij in het werk om haar hart te veroveren. Hij bedolf haar onder bloemen of sprong plots voor haar koets, maar de beroemde actrice zag de nog jonge, onbekende componist niet eens staan. En dat maakte hem bij momenten uitzinnig van woede. Maar zijn droomvrouw opgeven wou hij niet en daarom besloot hij om dan zelf ook maar beroemd te worden. Hij zou haar met verstomming slaan door de meest fantastische symfonie schrijven: de Symphonie Fantastique, het muzikale verhaal van zijn extreme gevoelens voor haar, van passionele liefde tot blinde woede. In deze vijfdelige, meer dan vijftig minuten durende symfonie stelt hij Harriet Smithson voor door middel van een idee-fixe, het muzikale symbool van zijn obsessie dat in het hele werk opduikt en zo ook de verschillende delen met elkaar verbindt en voor structuur en eenheid zorgt. Die idee-fixe bestaat uit veertig maten, maar komt vooral in brokstukken, gevarieerd of vervormd, voor. Om toch niet de minste twijfel over zijn opzet te laten schreef Berlioz bij zijn symfonie een uitvoerige programmatische verklaring. Een dergelijke literaire ondersteuning van een muziekwerk was gebruikelijk in de romantiek – veel componisten zijn ook literair begaafd –, maar ook zonder die begeleidende tekst en zonder kennis van de achterliggende liefdeshistorie is deze inventieve en virtuoos gecomponeerde symfonie na meer dan 170 jaar stevig overeind gebleven. Berlioz’ inleiding gaat als volgt: ‘Een jonge musicus met een ziekelijke overgevoeligheid en een rijke verbeeldingskracht vergiftigt zich, in een aanval van liefdeswanhoop, met opium. De ingenomen dosis, die te zwak is om hem te doden, dompelt hem in een diepe slaap met hevige dromen en vreemde visioenen, gedurende welke zijn sensaties, gevoelens en herinneringen zich in zijn zieke brein omzetten in muzikale gedachten en beelden. De geliefde vrouw zelf is voor hem een melodie, een steeds terugkerend thema (idee fixe) geworden, dat hem niet meer loslaat.’ Binnen die opiumdroom heeft het eerste deel ‘Rêveries–Passions’ (Dromerijen–Hartstochten) als titel. De jonge kunstenaar dagdroomt over de tijd toen hij zijn geliefde nog niet had ontmoet. Maar dan herinnert hij zich de uitzinnige liefde, zijn jaloerse driftbuien, de tedere momenten, de angst om verlaten te worden. In het tweede deel, ‘Le bal’ (‘Een bal’), vindt hij zijn geliefde terug op een bal, midden in het tumult van een feest. Harpklanken leiden een wals in. Het middendeel, ‘Scène aux champs’ (‘Scène op het land’), begint bucolisch: op een mooie zomeravond hoort de kunstenaar twee herders een lied spelen, op Engelse hoorn en hobo. Die pastorale stemming maakt hem rustig tot zijn geliefde hem plots verschijnt. En dan, opnieuw in de woorden van Berlioz: ‘Zijn hart krimpt ineen; smartelijke voorgevoelens pijnigen hem. Stel dat zij hem bedriegt! Een van de herders hervat zijn rustieke lied, de ander antwoordt niet meer. De zon gaat onder. In de verte gerommel van de donder. Eenzaamheid. Stilte.’ In het vierde deel, ‘Marche au supplice’ (‘De mars naar het schavot’), droomt de kunstenaar dat hij zijn geliefde heeft gedood en daarom op het schavot zal worden geëxecuteerd. De optocht naar het schavot, op een dreigend marsritme, is rumoerig, dan weer statig, tot het rumoer wegsterft en alleen nog de marcherende stappen te horen zijn. Op het einde is de idee-fixe te horen, een laatste liefdesgedachte die bruusk wordt afgebroken door het vallen van de bijl. Het slotdeel, ‘Songe d’une nuit du Sabbat’ (‘Droom van een heksensabbat’), lijkt wel de muzikale pendant van een visoen van Jeroen Bosch. De kunstenaar is op een heksensabbat terechtgekomen en ziet rond zich gruwelijke wezens als schimmen, heksen en monsters. Terwijl ze te midden van helse geluiden wachten op zijn begrafenis weerklinkt
Smithsons melodie, maar ditmaal als een banale, groteske dans. Het is zijn geliefde die op de heksensabbat opduikt en in de duivelse orgie meedanst. Doodsklokken, een parodie op het ‘Dies Irae’, de heksen dansen rond het graf. Eenmaal Berlioz zijn heftige en tegenstrijdige sentimenten voor Smithson in muziek had neergelegd en verwerkt, verlegden zijn passionele gevoelens zich al vlug van de actrice naar de jonge pianiste Camille Moke. Deze beeldschone achttienjarige zou later onder de naam Camille Pleyel een van de beroemdste pianovirtuozen van de negentiende eeuw worden. Berlioz had haar leren kennen in de meisjeskostschool waar ze beiden les gaven, zij piano, hij gitaar. Zijn vriend, de pianist-componist Ferdinand Hiller, was al op haar verliefd, maar dat kon geen beletsel zijn. In zijn memoires bekende Berlioz dat Camille hem ‘in vuur en vlam zette en alle duivels uit de hel in hem wakker riep’. Dat hij Harriet Smithson in een heksensabbat opvoerde en Camille Moke er van betichtte dat ze ‘alle duivels uit de hel’ wakker riep, zegt iets over hoe hij tegen vrouwen als bron van alle kwaad aankeek. Zoals zoveel mannen die een moeizame relatie met hun moeder met zich meesleepten had hij het moeilijk met vrouwen. Na de succesvolle creatie van zijn Symhonie Fantastique op 5 december 1830 kon hij het zich veroorloven om zich te verloven met Camille, weliswaar nadat hij haar moeder had moeten beloven tot Pasen 1832 te wachten om met haar te trouwen. Camilles moeder was een harde zakenvrouw die in Parijs een lingeriewinkel had geopend nadat haar Belgische (!) echtgenoot hun hele kapitaal had vergooid. Ze wilde voor haar dochter de beste partij en hield Berlioz achter de hand, terwijl ze uitkeek naar nóg beter. En beter was inderdaad de drieënvijftigjarige rijke pianobouwer Pleyel. De piano was hét instrument van de negentiende eeuw en pianofirma’s als Pleyel en Érard konden de vraag nauwelijks volgen. Goed gezien dus van Camilles moeder, die, terwijl Berlioz op concertreis in Italië was, haar dochter uithuwelijkte aan Pleyel. De bedrogen componist moest het in Italië stellen met een laconiek briefje. Zijn reactie was typisch voor Berlioz: ‘Twee tranen van woede sprongen in mijn ogen, en mijn besluit stond onmiddellijk vast. Ik moest meteen naar Parijs, waar ik zonder mededogen twee schuldige vrouwen en een onschuldige man moest doden.’ Maar eenmaal in Nice gearriveerd was hij gekalmeerd en liet hij zijn moordplannen varen. Gelouterd door zijn avontuur met Camille Moke realiseerde hij zich dat Harriet Smithson de enige ware was en weer begaf hij zich op het veroveringspad. Op 9 december 1832 organiseerde hij in Parijs een uitvoering van de Symphonie Fantastique, waarop hij haar inviteerde. Hij hoopte dat het haar dan zou dagen dat zij het onderwerp van de symfonie was. En zijn plan slaagde. In zijn Memoires rapporteerde hij: ‘De symfonie heeft een verpletterende uitwerking. Dit succes, het hartstochtelijk karakter van het werk, de brandende melodieën, de liefdeskreten, de vlagen van razernij, de heftige geluidstrillingen, van zo nabij, van een dergelijk orkest, moesten wel een even diepe als onverwachte indruk maken op haar nerveuze inborst en haar dichterlijke verbeelding – en dat deden ze ook. Toen, diep in haar hart verzuchtte ze heimelijk: "Stel dat hij mij nog steeds beminde!"’ Maar zelfs na die fantastische liefdesverklaring was miss Smithson nog niet helemaal over de streep. De steeds hopelozer wordende Berlioz zag nog maar één middel: haar van zijn liefde overtuigen door in haar bijzijn vergif te slikken. In een brief aan een vriend bracht hij nadien verslag uit: ‘Vreselijke kreten van Henrietta… Verheven vertwijfeling!… Wreed gelach van mijn kant!… Verlangen weer te leven bij het horen van haar heftige liefdesverklaringen!… Braakmiddel!… Twee uur lang vomeren!… Slechts twee korrels opium bleven achter; ik was drie dagen ziek, maar ik heb het overleefd.’ Tegen zoveel hardnekkigheid kon Harriet niet op en eindelijk gaf ze haar jawoord. Op 3 oktober 1833 trouwden ze, met Franz Liszt als een van de getuigen. Maar al vlug bleek hun huwelijk een mesalliance. Harriets ster als actrice taande, haar schoonheid verbleekte en ze zocht
11
vergetelheid en troost in de drank. Ook al omdat Berlioz’ hartstochtelijke aard hem ondertussen in de armen van de zangeres Marie Recio had gedreven – hoewel hij vond dat ze een lelijke stem had. Hij verliet Harriet maar bleef wel voor haar zorgen, ook toen ze gedurende de vier laatste jaren van haar leven verlamd was en niet meer kon spreken. Harriet Smithson stierf op 3 maart 1854, 54 jaar oud. En zo kwam een eind aan een van de meest tot de verbeelding sprekende liefdesaffaires uit de muziekgeschiedenis, een liefdesrelatie die een absoluut meesterwerk heeft opgeleverd. De Symphonie Fantastique is een van die werken die zoveel jaren later nog altijd een schok veroorzaken (wat niet hetzelfde is als shockeren). Een schok, door die intense emotionaliteit en de verregaande amoureuze biecht, zeer actueel in deze tijden van emocratie. Een schok door de drugsdroom waarbinnen hij dagdroomt en hallucineert. Maar bovenal een schok omdat de symfonie ingaat tegen het klassieke evenwicht, tegen voor de hand liggende welluidendheid, tegen absolute muziek. Hoe Berlioz in het laatste deel de nachtmerrie gedurende tien minuten laat voortwoeden en muzikaal gestalte geeft is ongeëvenaard. En wat hij hier aan nieuwe klanken uit een symfonisch orkest haalt! Strijkers krassen en schuren, houten instrumenten schreeuwen, kopers keffen en blaffen, het slagwerk beukt en bonst. De symfonie eindigt met het geloei van de monsters dat in een oorverdovende stampede verdwijnt en laat de hedendaagse luisteraar nog altijd met verstomming achter. Dromerijen Van een heel andere orde, zowel muzikaal als inhoudelijk, zijn de ‘Träumereien’ die Richard Strauss (1864–1949) in enkele van zijn liederen verwerkte. Naast opera’s en symfonische gedichten heeft Strauss letterlijk zijn hele leven lang liederen geschreven, zo’n tweehonderd in totaal. Van de liederen die hij op zijn zesde schreef voor zijn tante Johanna tot de ‘Vier letzte Lieder’ waarmee hij in zijn voorlaatste levensjaar afscheid nam. Enkele van zijn beste liederen heeft hij geschreven voor zijn vrouw, de zangeres Pauline de Ahna, zoals de superbe ‘4 Lieder opus 27’ die hij haar op hun trouwdag schonk. Nog aan de vooravond van het huwelijk, op een moment dat een aanstaande bruidegom zich realiseert dat hij nog passende sokken moet kopen, schreef hij voor haar het gepassioneerde lied ‘Cäcilie’. In dat lied droomt hij van zijn nakend huwelijksgeluk: ‘Wenn du es wußtest, Was träumen heißt von brennenden Küssen…’ (‘Wist je maar wat het betekent te dromen van vurige kussen…’). Een gelukkig gezinsleven zou hem ook later tot schitterende liederen bewegen, met ‘Wiegelied’ uit 1899 als sprekend voorbeeld. Zoals het een wiegenlied past schreef Strauss hier een eenvoudige, maar prachtige melodie die, boven continu doorlopende arpeggio’s, sereniteit koppelt aan een lyrische sensualiteit. De melodie mag dan wel eenvoudig klinken, althans in een goede uitvoering, maar ze is allerminst gemakkelijk te zingen. De lang uitgesponnen cantilenes vergen een goede adembeheersing en komen alleen bij een uitgekiend tempo tot hun recht. Strauss bedoelde het lied voor stem en piano maar bewerkte het een jaar later voor stem en orkest. Zijn vrouw Pauline heeft het lied vele keren uitgevoerd. De gevoelige, maar nooit sentimentele tekst van Richard Dehmel spreekt over de vele dromen die een moeder haar kind toewenst:
Träume, träume, du mein süßes Leben, Von dem Himmel, der die Blumen bringt. Blüten schimmerln da, die leben Von dem Lied, das deine Mutter singt. Träume, träume, Knosper meiner Sorgen, Von dem Tage, da die Blume sproß; Von dem hellen Blütenmorgen, Da dein Seelchen sich der Welt erschloß. Träume, träume, Blüte meiner Liebe, Von der stillen, von der heilgen Nacht, Da die Blumen seiner Liebe Diese Welt zum Himmel mir gemacht. Maar misschien wel zijn allermooiste liederen schreef Strauss in de laatste, droevige jaren van zijn leven toen hij samen met zijn vrouw in een zelfgekozen ballingschap in Zwitserland verbleef en wachtte op zijn denazificatie. In die deprimerende situatie trof hem het gedicht ‘Im Abendrot’ van Joseph Eichendorff, over een oud koppel dat een zonsondergang bekijkt en zich afvraagt: ‘Is dit misschien de dood?’ Hij herkende er zijn eigen situatie in en zette het gedicht op muziek. Kort nadien voegde hij daar nog drie gedichten van Herman Hesse aan toe (‘Frühling’, ‘September’ en ‘Beim Schlafengehen’). Samen werden ze postuum gebundeld tot ‘Vier letzte Lieder’. In de muziekliteratuur is dit misschien wel het ontroerendste en, bovenal, meest hoopgevende afscheid van een leven. Want na een bijzonder rijk gevuld en succesrijk leven bleef de vijfentachtigjarige Strauss aan dromen vasthouden. In drie van de ‘Vier letzte Lieder’ valt het woord ‘Traum’. Honderd en één jaar geleden schreef Sigmund Freud Die Traumdeutung, het boek waarin hij ‘de droom voorstelt als de onbewuste manifestatie van een diep verdrongen verlangen.’ Als eerbetoon aan Freud heb ik mijn diepe tegenzin overwonnen en mijn droom voorgelegd aan de Vereniging voor de Studie van de Dromen, op het internet een zeldzaam ‘Centraal Bureau voor Dromen’ dat voor droomuitlegging geen geld vraagt (www.vsd.cistron.nl/droomvragen.html). Ik ben benieuwd… Luistersuggesties Muziek kan veel doelen dienen en wordt dan ook vaak oneigenlijk gebruikt. Niet alleen op de manier waarop Bo Derek in Ten het tempo bepaalt op de ‘Bolero’ van Ravel, maar ook om de stilte te verjagen of als vehikel om op weg te dromen, iets waar de platenmarkt gretig op inspeelt met cd’s als ‘Sensual classics’, ‘Over 75 minutes of musical passion’ of compilaties van populaire adagio’s als ‘Droom-cd’. Klassiek om bij weg te dromen, voorzien van een dromerige cover (genre weids natuurzicht, kaarslicht of vrouwelijk schoon bij het haardvuur). Maar muziek bestaat pas ten volle in het oor van de luisteraar. Muziek is een hoorfenomeen dat langs auditieve weg actief dient geconsumeerd te worden. En omdat muziek er niet is om over te praten of te schrijven maar om gehoord te worden volgen hieronder aanbevolen opnames van de besproken werken. Bohuslav MARTINU, Juliette ou le Clé des Songes Nationaal Theater van Praag o.l.v. Jaroslav Krombholc/(Supraphon 10 8176-2 613) Orchestre Lyrique de la R.T.F. o.l.v. Charles Bruck/(Le Chant du Monde 278995.96) Op de cd-markt zijn slechts twee oude opnamen te vinden, een Tsjechische uit 1965 en een Franse uit 1962. Dat de opera niet vaak uitgevoerd wordt, is deels te wijten aan het uitgebreide orkest en het
12
gemengde koor, maar vooral aan de grote zangersbezetting: naast de hoofdrollen Juliette (sopraan) en Michel (tenor) moet een operadirecteur of platenbaas nog diep in zijn beurs tasten voor vijf mezzosopranen, twee alten, drie tenoren, drie baritons, zes bassen en één spreekrol. Hector BERLIOZ, Symphonie Fantastique Wiener Philharmoniker/Colin Davis (Philips 432 151-2) Davis is een absolute specialist die jarenlang in de concertzaal, in de opera en op plaat met Berlioz’ muziek is omgegaan. Die ervaring gekoppeld aan een toporkest resulteerde in een ideale mix van klassieke beheersing en romantische spontaneïteit. Het orkest speelt fantastisch en de klankopname is uitstekend. Orchestre Révolutionnaire et Romantique/John Eliot Gardiner (Philips 434 402-2) Voor wie van authentieke instrumenten houdt. De authenticiteit gaat zo ver dat er opgenomen werd in de zaal waar de creatie plaatsvond. Richard STRAUSS, Vier letzte Lieder - Wiegenlied Jessye Norman - Gewandhausorchester Leipzig – Kurt Masur (Philips 411 052-2) Barbara Hendricks – The Philadelphia Orchestra – Wolfgang Sawallisch (EMI 5 555594 2) In dit repertoire gaat mijn voorkeur naar de voluptueuze sensualiteit van Norman, die in 1984 voor deze opname terecht bekroond werd met zowel de Gramophone Record Award als de Edison.
Dromen en psychologie: van bedriegers tot verguisde boodschappers van de waarheid ‘Dromen zijn bedrog’, zegt het ene spreekwoord. ‘Dromen zijn de spiegels van onze ziel’, zegt een ander. ‘Dromen zijn boodschappen van God’, meende men in oude tijden. ‘Dromen zijn persoonlijke creaties van de dromer’, stellen hedendaagse psychotherapeuten. Dromen doen we ’s nachts, al slapend, wanneer we ons niet bewust zijn van de wereld rondom ons. Maar we dromen ook overdag, in dagdromen en in wensdromen over ons leven en dat van onze kinderen. We hebben wakkere dromen van liefde, vrede en geluk. Soms gaan dromen in vervulling. Maar soms gaan dromen ook aan scherven. En soms worden we zelfs hardhandig uit onze droom geholpen. Deze inleiding lijkt misschien alleen maar een woordspelletje, toch is ze ook ernstig bedoeld. Ik beoog hiermee namelijk ook de lezer te laten proeven van de complexe en meervoudige betekenis van het begrip ‘dromen’. Want complex is het echt wel, al lijkt dat niet meteen zo. Niets lijkt immers zo gemakkelijk te zijn als dromen: met je ogen open of dicht, het kan allebei, en je hoeft er niet eens een inspanning voor te doen. En toch wordt er veel geschreven over dromen, over waar dromen vandaan komen en wat ze betekenen. Over wat dromen ons te vertellen hebben, en over het belang van dromen in onze persoonlijke ontwikkeling.
Jan Dewilde Jan Dewilde is musicoloog.
Met het begrip ‘dromen’ hebben we het dus niet over een eenduidig en eenvoudig gegeven, maar evenmin over een gegeven met een ondubbelzinnige connotatie: dat je droomt blijkt enerzijds heel goed te zijn voor je emotionele gezondheid en ontwikkeling, maar dat je ‘staat te dromen’ is niet altijd een compliment. En wanneer je het over een ‘dromer’ hebt, spreek je dan over een goedaardige idealist, zo van die mensen waar de wereld steeds een tekort aan heeft, of over een sufferd met weinig oog voor de wereld rondom hem? Heel wat van de hier kort aangehaalde facetten en aspecten van dromen en hun dromers komen we ook in de psychologische literatuur tegen. Met enkele ervan wil ik je hier nader laten kennismaken. Van goddelijke inspiratie tot persoonlijke creatie Droomwerk en droomtheorieën hebben een oude en rijke geschiedenis. In oude tijden werden dromen gezien als boodschappen van God. Het waren waarschuwingen, profetieën en aanmoedigingen. Denk maar aan het oudtestamentische verhaal over Jozef die uit de gevangenis gehaald wordt om twee dromen van de farao uit te leggen. De farao legde hem volgende dromen voor: ‘Ik droomde dat ik aan de oever bij het water stond en dat ik uit het water zeven mooie dikke koeien zag komen, die in het weiland gingen grazen. En daarna zag ik zeven andere, schrale, zeer magere koeien uit het water komen. Ik heb in het hele land van Egypte niet zulke lelijke koeien gezien. En de zeven magere lelijke koeien vraten de zeven eerste dikke koeien op. En toen zij ze hadden opgevreten, was het hun niet aan te zien, dat zij ze hadden opgevreten en zij waren lelijk als voorheen. Toen ontwaakte ik. En nog eens zag ik in mijn droom zeven aren aan een halm groeien, vol
13
en dik. Daarna kwamen zeven dorre aren op, dun en verzengd. En de zeven dorre aren strengelden zich om de zeven dikke aren heen. En ik heb het de waarzeggers gezegd; maar ze kunnen het me niet uitleggen.’ Jozef antwoordde de farao: ‘Beide dromen zijn eender. God verkondigt de farao wat hij voorheeft. De zeven mooie koeien zijn zeven jaren, en de zeven goede aren zijn ook deze zeven jaren. Het is één en dezelfde droom. De zeven magere, lelijke koeien die daarna uit het water zijn gekomen, dat zijn zeven jaren, en de zeven magere, verzengde aren zijn zeven jaren dure tijd… Ziet. Zeven rijke jaren zullen komen in heel het land van Egypte, en daarna zullen zeven jaren dure tijd komen, zodat men al deze overvloed in het land van Egypte zal vergeten; en in de dure tijd zal het land worden verteerd, zodat niemand iets zal weten van de overvloed in het land voor de dure tijd, die daarna komt. Deze tijd zal immers zeer moeilijk zijn. Dat de farao dit tot tweemaal toe heeft gedroomd, betekent dat God dit zeer binnenkort doen zal.’ Jozef gaf de farao de raad te zorgen voor een verstandig en wijs man, die samen met de ambtenaren van het land in de zeven rijke jaren een vijfde deel van de oogst zou nemen en een voorraad zou aanleggen in de korenschuren, om te voorkomen dat de Egyptenaren in de zeven schrale jaren van honger zouden omkomen. De farao stelde Jozef als hoogste ambtenaar aan. Jozef zorgde ervoor dat voor iedereen ook in de schrale jaren brood voorhanden was. Ook de Oude Grieken zagen dromen als goddelijke boodschappen die een genezende bedoeling hadden. Bovendien bestond in heel wat andere oude culturen de praktijk om te bidden tot God en hem te vragen via een droom een boodschap te sturen, die het antwoord op een probleem omvatte. Griekse priesters, die ook genezers waren, schreven hun ‘patiënten’ slaap voor, om hun lichaam en geest te genezen. Veel van wat vroeger als goddelijk beschouwd werd, is doorheen de tijd steeds persoonlijker ingevuld geraakt. Ook met dromen is het zo gegaan. Psychologen en psychotherapeuten van de laatste eeuw, werkzaam met dromen in de psychotherapeutische praktijk, gaan ervan uit dat dromen creaties van de dromer zijn. Er is niet noodzakelijk ‘goddelijke’ inspiratie voor nodig, maar wel een veilige en rustige plaats waar onze gedachten ongestoord hun gang kunnen gaan. Wat de oude culturen ons echter wel leren is dat we in dromen helpende en genezende beelden kunnen vinden voor problemen. Veranderingen in dromen kunnen veranderingen teweegbrengen in hoe we dingen zien en beleven wanneer we wakker zijn, en kunnen een invloed uitoefenen op ons emotioneel en ons lichamelijk welbevinden.
onaanvaardbaar waren voor de wakkere persoon en daarom naar het onbewuste waren verbannen, weer tot uiting kwamen. Freud onderzocht zijn eigen dromen en die van zijn patiënten en stelde vast dat onbewuste, dus verbannen wensen in de droom tot uiting kwamen en daar beantwoord werden. De droom was volgens hem de vervulling van een onvervuld verlangen. Om dit te illustreren gaf hij als voorbeeld hoe een kleine jongen ervan droomde een mandje kersen te eten, dat hij de dag voordien niet had mogen eten. Bij dit jongetje ging het met andere woorden over een eenvoudige en rechtstreekse wensvervulling. Naarmate men volwassen wordt gaat het echter om complexere wensen die met krachtige verboden omgeven zijn. Dergelijke wensen kunnen dan in de droom vervuld worden, maar kunnen er soms ook toe leiden dat men intens angstig wakker wordt. Een andere belangrijke denker over dromen is Carl Gustav Jung. Hij beklemtoont dat dromen iets laten zien van de innerlijke gedrevenheid van de mens naar emotionele gezondheid en ontwikkeling. Voor Jung zijn de beelden en symbolen, zoals die in dromen gebruikt worden, de natuurlijke taal van het onbewuste. Een droomsymbool brengt volgens hem iets van onze persoonlijkheid tot uiting dat we verbaal en verstandelijk nog niet of nog maar gedeeltelijk zouden kunnen beschrijven. Om droomsymbolen te begrijpen ging Jung terug naar mythen en legenden. Hij was ervan overtuigd dat universele thema’s laten zien hoe er in elk individu een universele laag aanwezig is. Hij spreekt van een collectief onbewuste. Jung achtte het belangrijk bij een droom altijd te gaan kijken naar de huidige situatie van de dromer. Volgens hem waren dromen zelfbeelden van de dromer, waarbij elk element een stemming, een emotie of een deel van de persoonlijkheid van de dromer vertegenwoordigt. Voor Jung had de droom tot functie het psychisch evenwicht van de dromer te herstellen. Met Freud en Jung als historische grondleggers ontstond een psychologisch denken over dromen. Binnen deze discipline werd ondertussen reeds heel wat geschreven over dromen van volwassenen. Over kinderdromen is het pakket literatuur dat je in de psychologie kunt vinden veel kleiner, maar uitermate boeiend. En over het dromen van kinderen zal mijn verdere verhaal gaan.
Een mooie omschrijving van wat dromen zijn, vond ik bij Stanley Spiegel (1994), in een artikel over werken met dromen in kinderpsychotherapie. Volgens Spiegel is een droom een gecodeerde boodschap in de vorm van een metafoor die gaat over een probleem in het leven van de dromer. Dromen kunnen een vertaling van een wens of verlangen zijn, maar zijn vaker nog een poging om een probleem of een zorg van de dromer in een perspectief te plaatsen dat de dromer van nut kan zijn.
Kinderdromen Een onvermijdelijke vraag is vanaf welke leeftijd kinderen kunnen dromen. Pas vanaf het tweede levensjaar zijn dromen makkelijk te identificeren, omdat het kind dan taal kan beginnen gebruiken om zijn dromen tot uiting te brengen. In de literatuur vinden we enkele beschrijvingen terug van dromen in dat tweede levensjaar. Zo beschrijft de kinderpsychiater Mack (1965) een jongetje van dertien maanden oud dat in zijn slaap, in een nachtmerrie, ‘boem boem’ roept. Hij was daarbij van mening dat het kind in zijn nachtmerrie de beangstigende stofzuiger tegenkwam, omdat hij die ‘boem boem’ noemde en er overdag erg bang voor was. Men vermoedt echter dat er ook in dat eerste levensjaar reeds volop gedroomd wordt. Maar omdat het kind dan nog geen taal kan gebruiken om erover te spreken, moet men zich hier uitsluitend baseren op observaties van de bewegingen, geluiden en uitingen zoals lachen of huilen gedurende de slaap.
Denkers over dromen Alle ‘denkers over dromen’ beschouwen Sigmund Freuds De droomduiding (1900) als een cruciaal keerpunt in de geschiedenis van de theorievorming over dromen. Freud zag dromen als ‘de koninklijke weg naar het onbewuste’, waarin herinneringen, wensen of impulsen die
Een daarbij aansluitende vraag over het dromen van kinderen is de vraag vanaf welke leeftijd kinderen hun dromen kunnen onderscheiden van reële gebeurtenissen. Jonge kinderen beleven hun dromen als werkelijk. Ze zijn ervan overtuigd dat wat ze in hun droom tegenkwamen echt was. Er worden drie fasen onderscheiden in hoe kinderen dromen
Steven Ablon en John Mack (1980), beiden kinderpsychiaters, poneren dat dromen zo fascineren omdat ze krachtige gevoelens en ervaringen wakker maken.
14
begrijpen. In de eerste fase, tot 5 à 6 jaar, beleven kinderen wat ze dromen als iets wat zich werkelijk en buiten hen afspeelt. Ze vertellen over hun dromen alsof ze hen echt overkomen zijn. Rond 7 à 8 jaar beginnen kinderen te beseffen dat de droom zich binnen in hun hoofd afspeelt, maar met het sterke gevoel dat het zo echt lijkt. Pas rond 9 à 10 jaar beleven ze hun droom als iets wat enkel en alleen van binnen in hun hoofd gebeurt. Maar hiermee vertel ik niets nieuws. Heel veel ouders weten dit, wanneer ze samen met hun kind onder het bed gaan kijken om te bewijzen dat daar geen monster zit… Het verklaart wel waarom het soms helpt van onder het bed te kijken, of het gedroomde spook via het raam buiten te zetten. Of te doen zoals een moeder van een kind dat herhaaldelijk angstig droomde. Ze maakte samen met haar kind, dat vaak over heksen droomde, een grote poster waarop Platvoetje de heks in een tekstballon zegt: ‘Hier waak ik.’ Deze poster hingen ze op de deur van de slaapkamer. Kinderdromen en kinderontwikkeling Kinderdromen zijn nauw verbonden met hoe het dromende kind overdag functioneert. De dromen bieden vaak een weerspiegeling van wat er in de ontwikkeling van het dromende kind aan de orde is. Ze tonen iets van de ontwikkelingsopdrachten waarvoor het kind zich geplaatst ziet, van zijn creativiteit, van zowel zijn capaciteiten als zijn emotionele moeilijkheden. Soms laten dromen zo’n diepe indruk na dat ze tot in de volwassenheid herinnerd worden. Kinderen hebben vaker onaangename, vreemde, angstige dromen wanneer ze door een moeilijke periode gaan of wanneer er zich problemen voordoen. Tot de inhoud van kinderdromen behoren vaak thema’s als ‘op het potje’, afscheidsmomenten, de geboorte van een broertje of zusje, het overlijden van een verwant, veranderde gevoelstoestanden bij mama of papa, veranderingen thuis of op school, ziekte, operaties, kwetsuren, een beangstigende gebeurtenis van overdag (bijvoorbeeld angst voor de hond die daar ineens stond te blaffen tijdens de wandeling),… Dromen blijken met andere woorden zeer nauw verbonden te zijn met wat emotioneel van belang is in het leven van de dromer. Wat kinderen dromen evolueert dan ook met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van het kind. Zo blijkt uit onderzoek dat drie- en vierjarigen vaak dromen over thuis als hun centrale leefwereld: over hun ouders, vriendjes en huisdieren. Vijf- en zesjarigen, die als jongen of meisje hun weg zoeken tussen leeftijdsgenoten en volwassenen, dromen dan weer vaker over wat ze plezierig en opwindend vinden, zoals de kermis of de speeltuin, maar ook over vechten en gestraft worden. In hun dromen komen vaak koningen en koninginnen voor, heksen, slangen, wolven, vuur en water. Bij lagereschoolkinderen komen aspecten met betrekking tot de gewetensvorming en hun begaan zijn met school en met leeftijdsgenoten op de voorgrond. In hun dromen komen vaak autoriteitsfiguren voor, zoals leerkrachten of politieagenten, maar ook vriendjes, spelen en ontspanningsactiviteiten. Bij adolescenten wordt het dromen, net als het denken, veel complexer. In adolescente dromen komen meer agressieve en seksuele elementen naar voor, net als in hun wakkere beleven. Ter illustratie Een gebeurtenis die altijd intense gevoelens oproept is, zoals reeds aangehaald, de geboorte van een broertje of zusje. Dat er naast intense vreugde, even krachtige negatieve gevoelens kunnen heersen, hoeft wellicht geen betoog. Peuters en kleuters nemen op dit vlak vaak geen blad voor de mond. Zij durven ongegeneerd te vertellen dat die baby nu
wel terug naar het ziekenhuis, terug in de buik, naar een andere mama of zelfs in de vuilnisbak mag. En hoe vaak zijn baby’s niet door moederhanden behoed voor duwen, knijpen of prikken in de oogjes door die soms zo lieve, maar soms ook zo boze en jaloerse grotere broer of zus. Dat dit bij peuters en kleuters nog zo openlijk en ongegeneerd gebeurt, heeft er enerzijds mee te maken dat ze nog niet ten volle beseffen wat mag en wat niet mag. Het heeft anderzijds ook te maken met hun nog geringe inlevingsvermogen in anderen. Ze beseffen nog niet helemaal dat zo’n baby ook pijn en verdriet kan hebben. Naarmate een kind ouder wordt, en de genoemde capaciteiten zich steviger ontwikkelen, zullen de jaloerse en boze gevoelens, die er naast alle liefde ongetwijfeld ook zijn, minder openlijk afgereageerd en minder rechtstreeks verwoord worden. Maar waar gaan die gevoelens dan naartoe? Wat gebeurt er dan mee? Bij iets oudere kinderen vinden we dergelijke gevoelens nogal eens terug in dromen. Ik denk daarbij aan Tom, een zevenjarige jongen, die een tijdlang veel ruzie maakte en rivaliseerde met zijn vierjarige zus. Hij vertelde over een droom waarin zijn zus door rovers werd meegenomen. ‘Dat was wel heel erg voor Charlotte, dat zou ik nooit willen’, voegde hij eraan toe. Ook Gillman (1987) beschrijft dat vijandige gevoelens bij wat oudere kinderen meer in dromen aanwezig zijn. Agressieve gevoelens worden in die dromen nogal eens gesymboliseerd in monsters of rovers, stelt hij. Hij voegt er het voorbeeld aan toe van een achtjarige jongen die vaak nachtmerries had over kidnappers die zijn kamer binnenkwamen en hem wilden meenemen. Deze jongen was lange tijd de jongste geweest van meerdere kinderen. De nachtmerrie begon kort nadat er een baby geboren was. Tot op dat moment was hij de ‘prins’ van het gezin geweest. Zijn oplossing om de baby te laten kidnappen was conflictueus en kon slechts uitgedrukt worden in de droom waarbij hij zelf het slachtoffer was van zijn eigen boosheid. De droom biedt het voordeel van de ‘afstand’: het kind kan ten volle bezig zijn met een erg moeilijk, pijnlijk of beschamend gevoel, zonder daarvoor de volle verantwoordelijkheid te moeten dragen, zonder het als iets van zichzelf te moeten zien: niet ik ben boos, het is die boze wolf waarover ik droom, die jou opeet. Het boze gevoel kan zich op die manier een weg zoeken. Er kan wat spanning wegvloeien, een beetje stoom ontsnappen, zonder dat we ons daar voortdurend van bewust hoeven te zijn. De waarde en de functie van dromen Vanuit deze illustraties kunnen we vervolgens iets vertellen over de waarde en de functie van dromen. Twee functies van dromen worden in de literatuur sterk beklemtoond. Enerzijds waken dromen over de slaap van het kind, anderzijds waken ze over zijn emotionele gezondheid. Peter Smits verhaal Eend leert vliegen (2000) illustreert dit: Het is nog vroeg. Eend zit op zijn nest. Hij slaapt heel diep. Hij droomt van poten. Poten van poezen, hazen en mollen. En poten van kippen en eenden. Zelf heeft Eend maar één poot. De andere is hij kwijt. Eend heeft een botsing gehad met een auto. Eend zucht diep. Hij droomt van duizend poten. Ze lopen in een rij.
15
En ze fluiten er een liedje bij. Ze gaan over de dijk langs de sloot. En ze doen wie het hardst kan stampen. De grond trilt ervan. Het nest van eend schudt heen en weer. Het lied klinkt nu hard. Eend doet zijn ogen open. Naast zijn nest ziet hij twee poten. Ze zijn van Spreeuw. ‘Hè hè’, zegt Spreeuw. ‘Wat een slaapkop ben jij, zeg! Ik floot zo hard ik kon. En toch sliep je maar door!’ Met het waken over de slaap wordt bedoeld dat we in onze dromen elementen uit de buitenwereld integreren in ons ‘droomverhaal’. In het verhaal Eend leert vliegen droomt Eend over duizend fluitende poten. Wanneer hij wakker wordt, blijkt dat het gefluit dat van Spreeuw naast hem was. Dergelijke dingen gebeuren vaker in dromen: een geluid uit de buitenwereld dringt in onze slaap tot ons door, maar vooraleer het ons kan wekken, nemen we het op in ons droomverhaal. ’s Ochtends constateren we dan verbaasd dat de vreselijke donderslag waarover we droomden in werkelijkheid een boek was dat van het nachttafeltje gedonderd is. Met het waken over de emotionele gezondheid, bedoelen we dat er in de droom veel emotionele aanspraken en gebeurtenissen verwerkt worden. Net als Eend, die zijn pootje verloor, droomt over duizend poten, dromen kinderen vaak over moeilijke of pijnlijke gevoelens en gebeurtenissen in hun leven. Moeilijke gevoelens en gebeurtenissen worden deels al dromend en fantaserend verwerkt en geïntegreerd in het persoonlijk functioneren. Raija-Leena Punamäki (1998) is een Finse psychologe die onderzoek doet over hoe dromen psychologische bescherming kunnen bieden in traumatische omstandigheden. Zo doet zij bijvoorbeeld droomonderzoek bij kinderen in traumatische omstandigheden. Daarbij liet zij kinderen van zes tot vijftien jaar, die in de Gaza-strook in gewelddadige omstandigheden hadden geleefd, een droomdagboek bijhouden. Het ging om kinderen die in levensgevaar hadden verkeerd, en getuige waren van gewelddadige vernieling en dood. Punamäki liet deze kinderen, in de tijd dat ze in een vluchtelingenkamp verbleven, zeven dagen lang een dagboek bijhouden, waarin ze elke ochtend hun dromen noteerden van de voorbije nacht. Ze wilde daarbij onderzoeken of sommige droomkenmerken bij deze kinderen samengaan met een slechtere of een betere psychische gezondheid. De conclusies die zij daaruit trekt, zijn bijzonder interessant, ook voor ‘traumatische’ gebeurtenissen die minder zwaar zijn dan leven in een oorlogssituatie. Traumatische ervaringen bij kinderen houden een ernstig risico in op een verstoring van de gezonde emotionele ontwikkeling. De slaap blijkt daarbij bijzonder kwetsbaar te zijn. Traumaslachtoffertjes lijden vaak aan slaapstoornissen, nachtmerries en angstdromen. Anderzijds blijkt dat dromen soms een hulp kan zijn om een trauma verwerkt te krijgen, en een goede ontwikkeling naar een gezonde persoonlijkheid weer op gang te trekken. Kinderen met traumatische ervaringen blijken vaak een welbepaalde opeenvolging van verschillende soorten dromen te hebben. Heel vaak blijken kinderen kort na een traumatisch gebeuren op exact dezelfde wijze te dromen wat er gebeurd is. Het zijn identieke herhalingen van het trauma, alsof de film zich steeds opnieuw afspeelt op exact dezelfde wijze. Een tijd later zijn hun dromen meestal nog steeds beangstigend,
16
maar gaan ze al meer verhaalelementen omvatten. Naarmate er meer tijd overheen gaat, gaan de dromen steeds meer op verhalen lijken met allerlei nieuwe, soms vreemde wendingen. Zo kan er in deze dromen iets opgelost of beheerst worden, dat in de realiteit niet te beheersen was. Uit onderzoek blijkt dat de kans om weer op het spoor van een gezonde ontwikkeling te geraken groter is wanneer kinderen in hun dromen metafore beelden vinden voor shockerende en traumatische ervaringen, en wanneer daarbij een grote variatie aan gevoelens tot uitdrukking kan komen. Dan kunnen dromen helpen om te komen tot een geleidelijke vermindering van de overweldigende pijnlijke gevoelens. Dromen en fantaseren: een andere logica Dat er gemeenschappelijke elementen terug te vinden zijn in dromen en in fantaseren, wordt wellicht stilaan duidelijk. Hoe meer ‘verhaalelementen’ er in de droom vervat liggen, hoe dichter het dromende kind bij de verwerking van pijnlijke gebeurtenissen kan komen, zeggen onderzoekers. In dromen kan er, net als in fantasieën, met personages, gebeurtenissen en gevoelens gejongleerd en getoverd worden. Gevoelens kunnen worden omgekeerd of weggelaten, personen kunnen verwisseld worden, wensen kunnen tot uiting worden gebracht, jongens kunnen meisjes worden en vice versa… Dit heeft als gevolg dat gevoelens aanwezig kunnen zijn zonder dat ze herkend worden, of dat tegenstrijdige gevoelens tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn. Denken we maar aan Tom, die er met zijn droom in slaagt uiting te geven aan zowel zijn wens om zijn zus kwijt te zijn, als aan zijn medeleven en liefde voor haar. In dromen hoeven we immers absoluut geen rekening te houden met de wetten van de logica van overdag. In dromen vraagt er niemand: ‘Komaan, hoe zit het, zie je haar nu graag of wil je haar kwijt?’ In dromen kun je meerdere personages tezelfder tijd zijn en de meest tegenstrijdige gevoelens gelijktijdig beleven en vorm geven. Dromen en fantasieën volgen een andere logica dan de logische redeneringen van ons bewuste denken en spreken. In ons denken en spreken proberen we lijnen vast te houden: wat moet ik eerst vertellen en wat volgt daarna, als dit… dan dat…, eerst dit… vervolgens dat…, In dromen en fantasieën ligt dat compleet anders. In dromen en fantasieën lijkt soms elke logica verloren te gaan: het ene moment lig je dood neer, en het volgende moment ben je weer in een gevecht betrokken. Dieren kunnen spreken en voorwerpen kunnen bewegen. Je kunt soms de binnen- en de buitenkant van een huis tegelijkertijd zien, groot en klein kunnen met elkaar verwisseld worden… Rita Ghesquiere (1998) geeft in een historische schets van de actuele thema’s in kinder- en jeugdboeken aan dat er in kinder- en jeugdboeken tegenwoordig weer volop ruimte is voor fantasie en verbeelding. Ze verwijst daarbij naar Roald Dahl als trendsetter. Deze auteur geeft de kinderen de fantasie als wapen mee, om het met succes te kunnen opnemen tegen negatieve krachten en grote machten. Denk maar aan hoe Mathilda zich een weg vindt in een wereld die geregeerd wordt door volwassenen, en die voor kinderen extreem saai en afstompend is. Misschien kan er niet alleen in dromen, maar ook in fantasieverhalen iets opgelost of beheerst worden, wat in de realiteit niet zo gemakkelijk te beheersen is. Wat in droom, fantasie en verbeelding op het eerste gezicht een afwezigheid van elke logische redenering lijkt, is echter een uiting van een eigen, zeer specifieke wijze van redeneren. Dit wordt een ‘prelogisch redeneren’ of een ‘primair procesdenken’ genoemd. Het is een redeneren waarin emoties, gedachten, herinneringen en impulsen op een heel
eigen wijze met elkaar vermengd worden en tot uiting komen op een creatieve en symbolische manier. Dergelijke ‘prelogische’ creatieve en symbolische processen vinden we ook terug in mythen, poëzie en kunst. De dierenverhalen van Max Velthuijs zijn daarvan een illustratie. In deze verhalen raken dieren in situaties verzeild die voor kinderen erg herkenbare emoties evoceren. Het verhaal over Eend en Vos begint als volgt: Een eend ging eens een eind wandelen. Het was lekker weer en ze voelde zich blij en zorgeloos. Eend blijft zich echter niet zo zorgeloos voelen wanneer ze Vos ontmoet, die in haar een lekker hapje ziet. Eend bedenkt hoe ze aan Vos kan tonen dat ze zich niet zomaar laat opeten. Ze graaft een kuil voor hem. Vos valt in de diepe kuil en brult woedend dat hij eruit wil gehaald worden. Eend wil dit slechts doen wanneer Vos belooft haar niet op te eten. Eend wil hem er wel uit halen, maar ze is niet zo gerust in hoeveel het woord van een hongerige Vos waard is. Ze zorgt dus voor heel veel eten, wanneer ze hem bevrijdt. Vos, die weet wat hij heeft aan Eend, sluit dan vriendschap met haar. Eend, zich bewust van haar zwakke positie tegenover Vos, blijft alert: ‘Eendje’, zei Vos voldaan, toen hij zijn buikje rond had gegeten, ‘ik hou van je.Wil je met me trouwen?’ ‘Nee’, zei de eend,‘ik trouw niet met je. Vossen houden te veel van eenden. Maar vrienden kunnen we wel zijn.’ In deze dierenverhalen van Max Velthuijs worden, net als in kinderdromen, allerlei moeilijke situaties verbeeld en worden er metafore oplossingen gezocht. Dit verhaal zou een metafoor kunnen zijn voor wat kinderen vaak meemaken: je vertrekt argeloos en blijgezind naar school, en iemand pakt je knikkerzakje af. Of iemand scheldt je uit voor ‘werkman’ omdat je het verkeerde hemd aan hebt, of voor ‘meisje’, omdat je krullend haar hebt. Wat doe je dan? Hoe vind je daar een oplossing voor? Hoe zorg je voor jezelf en voor goede relaties wanneer je zo klein en machteloos wordt gemaakt? Niet alleen dromen, maar ook verhalen kunnen het kind via metafore oplossingen opnieuw een gevoel van beheersing, een gevoel van de situatie aankunnen, bezorgen. We komen hiermee bij een belangrijk facet van de logica die in dromen en fantasieën aan de orde is. Wat onlogisch lijkt, volgt immers een eigen logica. Het gaat hier namelijk om een in de emotie gefundeerde logica, een logica die gevoelens en angsten betreft die, hoe onlogisch en absurd ze soms ook lijken, toch heel vertrouwd zijn. Zo weten we allemaal wel dat elk ongeboren kindje uit moeders schoot zal komen en geboren zal worden, toch hebben we ons ook allemaal ooit wel eens afgevraagd: stel… Over die vraag, ‘stel…’ gaat het prentenboek Kindje van Fran Manushkin (1998). In Kindje praat moeder al wandelend in het bos tegen haar ongeboren baby: ‘Kindje, er bloeien allemaal gele bloemetjes in het gras. Als je geboren bent, kun je ze zelf zien.’ ‘Ik wil niet geboren worden,’ zegt het kindje. ‘O jawel, je moet geboren worden!’ zegt mama. ‘Mooi niet, ik blijf hier lekker zitten,’ zegt het kindje. Mama schrikt. ‘Hoe moet dat nu?’ denkt ze.‘Ik kan toch niet eeuwig met een kindje in mijn buik rondlopen?’
Charles Michels’ prachtige illustraties bij het boek beklemtonen het droomkarakter van dit verhaal. Je kunt in moeders buik kijken, waar een kindje arrogant kijkt en ‘nee’ zegt tegen de wetmatigheden van het leven. Ook Mijn vader van Toon Tellegen omvat een overvloed aan elementen die ook ‘droomelementen’ zouden kunnen zijn omwille van hun eigen logica, en ook dit boek gaat over de intense gevoelswereld die kinderen ervaren ten opzichte van die grote volwassenen: over hoe het voelt van ‘klein’ te zijn tussen ‘grote’ mensen. Een fragment ter illustratie. Mijn vader is heel lang. Hij is zó lang dat ik, als ik hem iets wil vertellen, helemaal naar boven moet klimmen. Dat is een heel eind.Vooral van zijn broeksriem tot zijn kin is het ver. Meestal kom ik buiten adem bij zijn oor aan. En dan ben ik altijd vergeten wat ik vertellen wou. Dan sta ik daar wat verloren bij zijn schouder. ‘Ja?’ vraagt mijn vader. ‘Nou ja,’ zeg ik maar.‘Ik dacht, ik ga maar een eindje lopen, en toen kwam ik hier terecht.’ ‘Wou je me iets vragen?’ ‘Nee, dat geloof ik niet, nee.’ ‘O.’ Ik rust op zijn schouder uit. Met mijn rug tegen zijn nek.Vanaf zijn schouder kijk ik over de hele wereld heen. Ik denk dat mijn vader de machtigste man van de wereld is. Ik weet dat niet zeker, maar één moet er de machtigste zijn. In een kudde olifanten is één olifant de machtigste. Altijd. Onder de mensen is mijn vader dat.Waarom niet? En soms herinner ik me plotseling wat ik hem vragen wou:‘Is er nog iemand groter dan jij?’ Auteurs die fantasieverhalen voor kinderen schrijven, spelen vaak met die logica van ons denken. Ze lijken gemakkelijk te kunnen overstappen van de ene logica in de andere en op die manier een droomwereld te kunnen creëren, die kinderen aanspreekt. Je weet soms niet meer waar de realiteit eindigt en waar de droom begint. In Lewis Carolls klassieker Alice in Wonderland weet je als lezer soms niet meer of je waakt of slaapt, en ook in Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom gebeurt iets vergelijkbaars. Ook auteurs die voor jonge kinderen, met name peuters en kleuters, schrijven, laten soms de ene logica overvloeien in de andere. Zo laat Miep Diekman (1996) in haar bundel versjes voor peuters Ik zie je wel, ik hoor je wel het bed spreken tot het kind. Tot slot dan ook dit versje van haar, omdat ik me geen mooiere manier kan voorstellen om binnen te glijden in de droomwereld, dan wanneer je daartoe verwacht en uitgenodigd wordt door je eigen bed: Schone handjes Schone tandjes Schoon gezicht De dag gaat dicht Uit is het licht Hallo, zegt het bed, Ben je daar weer? Want ik dacht net Jij komt niet meer Kom er maar lekker onder gekropen Morgenvroeg gaat er weer een dag open Nicole Vliegen Nicole Vliegen is kinderpsychologe en werkt in Leuven bij het Instituut voor Kinderpsychotherapie.
17
Dromen in mijn boekenkast
Bibliografie D. Cushway en R. Sewell, Counselling with Dreams and Nightmares, London/Newbury Park/New Delhi: Sage Publications, 1992. Miep Diekman, Ik zie je wel, ik hoor je wel, Amsterdam/Antwerpen: Querido, 1996. P. Garfield, Creative Dreaming, New York: Ballantine Books, 1974. P. Garfield. Your Child’s Dreams, New York: Ballantine Books, 1984. Rita Ghesquiere, Uit de kinderschoenen: drie decennia jeugdliteratuur. Actuele thema’s in kinder- en jeugdboeken: historische evolutie, Openbaar, 1998. Carl Jung, Man and his symbols, London: Picador, 1978. Carl Jung, Dreams, Henley: Ark Paperbacks, 1982. F. Manushkin, Kindje, Bloemendaal: Gottmer/Becht, 1998. Peter Smit, Eend leert vliegen, Serie Leesleeuw. Een samenwerkingsproject van de uitgeverijen Leopold/Elzenga, Querido en Zwijsen, 2000. S. Spiegel, ‘An alternative to dream interpretation with children’, Contemporary Psychoanalysis, 1994, Vol 30(2): 384-395. Toon Tellegen, Mijn vader, Amsterdam: Querido, 1996. Max Velthuijs, Het rode kippetje. Zes dierenverhalen, Amsterdam: Leopold, 1996.
Er is iets wat ik heel graag wil. Iets waar ik van droom. Gisteren was ik zooooo dicht bij de verovering, de verwezenlijking. Gisteren was ik er bijna. Kent u dat? En dan, vannacht had ik die droom.Vannacht droomde ik dat ik een e-mail kreeg van een vriendin, een betrouwenswaardige bekende. En ze schreef: ‘Afblijven!’ Levensecht zag die e-mail eruit. Zo echt als het flesje dat Alice op weg naar Wonderland vindt en waarop staat: ‘Drink me’. En Alice, die eigenlijk slaapt en dat flesje dus droomt, drinkt ervan, met de bekende gevolgen. Voor Literatuur In de eenentwintigste eeuw geven niet veel mensen nog toe dat ze geloven in dromen. Of dat ze er belang aan hechten. Dat is lang anders geweest. In sommige niet-westerse culturen bieden dromen toegang tot het goddelijke/geestelijke of vormen ze er een rechtstreeks contact mee. Bij indianenstammen in het noorden van Amerika wordt iedereen geacht te dromen. Het is een manier om zichzelf en de wereld te leren kennen. Bij de Carrier vertelde men elkaar die dromen om zo ‘beter’ te leren dromen en dus bepaalde gaven beter te ontwikkelen die via dromen werden doorgegeven. In Songlines beschrijft Bruce Chatwin, de Engelse reiziger-schrijver, de manier waarop de wereld tot stand is gekomen volgens de mythes van de Aboriginals, de oorspronkelijke bevolking van Australië. Legendarische wezens zwierven in de Droomtijd over het hele continent en zongen de naam van alles wat hun pad kruiste en zo zongen ze de wereld tot werkelijkheid. De Aboriginals gaan ervan uit dat er zich over heel Australië een netwerk van onzichtbare paden uitstrekt: de Droompaden, ofte ‘Songlines’. Al lang voor er sprake was van literatuur, vertelden mensen dromen. Dromen lieten toe dingen in een onbestemde, bekende en toch andere wereld te plaatsen. Het onderscheid tussen droom en werkelijkheid hoefde niet zo duidelijk te zijn. Het één kon niet zonder het ander, omdat het één betekenis gaf aan het ander. Of op zijn minst interpretatiemogelijkheden, eventueel zelfs richting of opdracht bood. Dromen in de literatuur zijn dus minstens zo oud als de literatuur zelf. (Ouder zelfs.) Sommige literatuur/sommige boeken zijn dromen: dromen van een betere wereld. Denk maar aan de bijbel – waar ook heel wat voorspellende dromen in voorkomen of in uitgelegd worden. Jozef bijvoorbeeld was een bekend dromenverklaarder. Een ander voorbeeld van zo'n droomboek, veel, veel later, is Marx’ Das Kapital. Dromen van een toekomst, beter en anders, gewenst. Fijn onderwerp Dromen in de literatuur, dromen in mijn persoonlijke boekenkast. Het leek me een fijn, vrolijk onderwerp. Ik dacht aan kleurige beschrijvingen, fantasievolle beelden, te gekke dingen die konden gebeuren etc. U weet wel, dromen als onschuldige kindertekeningen. Maar terwijl ik door mijn boekenkast snuisterde – en daar staat vooral proza in, geef ik toe –, kwam ik almaar meer boeken tegen waar bij nader inzien wel iets van een droom in zat, zij het helemaal anders dan ik me voorgesteld had. Het hing er maar van af hoe je ‘dromen’ interpreteert. En het werd opeens veel moeilijker om iets te schrijven over ‘dromen in de literatuur’. Er bleken zoveel manieren te zijn om dit onderwerp aan te pakken. De verschillende manieren regen zich aan elkaar als beelden in een droom: met een onloochenbare interne logica, maar zonder dat je die echt in woorden kunt vatten. Maar aangezien ik geen sjamaan ben die zelf, laat staan met u, in en uit dromen kan stappen, kan ik u mijn bedenkingen alleen maar met woorden proberen te vertellen.
18
Onderwerp in de literatuur Er zijn natuurlijk de dromen als onderwerp bij uitstek, als onderzoeksobject bij Freud en Jung. Zij wijdden heelder studies aan het fenomeen dromen. En als je in de bieb het trefwoord ‘dromen’ intikt, krijg je een ellenlange lijst dromenverklarende boeken, met van zeer onbetrouwbaar tot serieus klinkende titels. Maar we hadden het over literatuur. In House of Sleep van Jonathan Coe hebben alle hoofdpersonages iets met slaap en/of dromen: hetzij gebrek, hetzij teveel … Er is Terry die als student minstens veertien uur per etmaal slaapt, op jacht naar de perfecte wereld waar hij altijd van droomt, al kan hij zich 's ochtends alleen herinneren dat het perfect was. In een latere fase van zijn leven slaapt hij nog nauwelijks, workaholic als hij is. Het is pas wanneer hij voelt dat van hem verwacht wordt dat hij een zware taak op zich neemt dat hij er weer naar begint te verlangen eens lang en diep te slapen. (Vluchtreflex?) En er is Sarah die zo levensecht droomt dat ze werkelijkheid en droom door elkaar begint te halen, wat tot hilarische, maar ook pijnlijke situaties leidt. Eduardo Galeano noteert in zijn Boek der Omhelzingen, een boek vol geschiedenisjes, onder andere de dromen van zijn vrouw, kort en krachtig, mooi. ‘Helena – zijn vrouw – was in een rijtuig op weg naar het land, waar de dromen worden gedroomd. Naast haar op de bok zat het hondje Pepa Lumpen. Pepa droeg onder haar arm een kop, die in haar droom zou gaan werken. Helena had een enorme hutkoffer vol maskers en gekleurde doeken bij zich. De weg was vol mensen. Allemaal liepen ze naar het land van de dromen en maakten een hoop drukte en veel herrie bij het elkaar laten zien van de dromen die zij gingen dromen, zodat Pepa zat te mopperen omdat ze haar niet toestonden zich te concentreren zoals het moet.’ U kent dat vast, zo van die beeldrijke, maffe dromen met een sterke interne logica, maar waar je ’s ochtends – als je je er nog iets van herinnert, opschrijven, opschrijven – geen touw meer aan kunt vastknopen!? In Gioconda Belli’s De Bewoonde Vrouw komt Lavinia, het hoofdpersonage, haar overleden grootvader nog regelmatig tegen in haar dromen: ‘Zij stonden op een hele hoge berg met sneeuw op de top en lente op de hellingen. Grootvader bevestigde een paar enorme vleugels van witte veren op haar rug, dezelfde die zij in een paasprocessie had gedragen toen zij als engel verkleed meeliep, blies heel hard en gaf haar een duwtje om haar te laten vliegen. En in haar dromen vloog zij echt. Zij was gelukkig, voelde zich vogel, en zij voelde zich zeker, omdat haar grootvader daar hoog op de berg op haar wachtte en ervan genoot haar te zien vliegen. Maar de laatste tijd begon zij nachtmerries te krijgen, waarin de vleugels in aluminium veranderden en zij met veel geraas ter aarde stortte.’ De dromen van Lavinia vormen een link tussen het verleden en het heden. Ze verzorgen continuïteit, maar tegelijkertijd voegen ze ook een extra dimensie toe aan het hier en nu van Lavinia. Alsof de puzzelstukken waaruit haar wereld bestaat even in een andere constellatie worden gelegd, niet minder zinvol dan de samenstelling die ze gewend is, maar wel anders. De dromen gunnen de lezer ook een blik in de gevoelswereld van het hoofdpersonage, die daardoor handelingen en gedachten van Lavinia eerder of soms beter begrijpt of denkt te begrijpen dan Lavinia zelf. Nog zo’n boek waarin dromen een prominente rol spelen is De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera. Tereza heeft last van haar dromen, soms. Het zijn doorgaans geen fijne dromen. Ze weerspiegelen haar onzekerheden, haar angsten. Maar de verteller merkt op: ‘De droom is niet alleen een mededeling (een eventueel gecodeerde mededeling), maar ook een esthetische activiteit, een spel van verbeelding dat op zichzelf waarde heeft. De droom is er het bewijs van dat verbeelding, het
dromen van iets dat niet gebeurd is, tot de diepste behoeften van de mens behoort. Hierin ligt de wortel van het verraderlijke gevaar van de droom.’ Dromen als een van de diepste behoeften van de mens, van de mens van alle leeftijden. Neem nou Annetje Lie in Annetje Lie in het holst van de nacht van Imme Dros en Annemie Heymans. Annetje Lie wordt door haar vader bij haar oma gedropt. Die schijnt niet te weten wanneer Annetje Lie haar mamma of pappa zal terug zien. ’s Nachts zwerft het meisje rond in het holst van de nacht, in het gezelschap van de Muizenkoning en de Maan en nog vele anderen. De Vos bijvoorbeeld, die haar een rondleiding zal geven voor honderd haren. Hij trekt ze bij haar uit. ‘‘Au!’ zegt ze honderd keer. ‘Wat is er toch, heb je ergens pijn?’ vraagt de Vos met de stem van pappa. ‘Ja pijn, au het doet pijn!’ De Vos buigt zich heel dicht over haar heen, zijn vlugge nagels trekken en trekken, zijn staart is heet als oma’s straalkachel.’ Na een poosje schijnt er geen eind meer te komen aan de nacht. En aan de dromen. En het is nog maar de vraag of Annetje Lie dat wel wil, want waar zal ze het meest gerustgesteld worden: in het de echte wereld of in haar dromenwereld, in het holst van de nacht? Het kan hard werken en hard afzien zijn, dat dromen. Literair-technische mogelijkheden Behalve als deel van het verhaal bieden dromen schrijvers ook heel wat literair-technische mogelijkheden. Het inpassen van dromen stelt de schrijver in staat weg te gaan van het reële, het realistische, het beperkte van het hier en nu in het boek. Het biedt de mogelijkheid een parallel universum te creëren. Men accepteert beter dat er absurde, ongehoorde dingen kunnen gebeuren, zonder dat die meteen een impact hebben op het leven van de personages en zonder dat de schrijver ervoor verantwoordelijk gehouden kan worden. Milan Kundera speelt daarmee in Identiteit. Een vrouw droomt (?) van een vroegere minnaar. Haar man merkt dat en speelt erop in door haar liefdesbrieven te sturen alsof ze van een geheime bewonderaar komen. De vrouw vertelt haar man er niets over. Uiteindelijk gaat ze op zoek naar haar vroegere minnaar en beleeft ze een wilde orgie. Of droomt ze daar alleen van? Of heeft haar man het allemaal gedroomd? Dromen hebben het voordeel dat het concept an sich vertrouwd is, inclusief het vage, het vertrouwd-vreemde, waar de schrijver dan weer heel ver kan gaan in het spelen met dat ‘vreemde’. Alice in Wonderland - Werkelijkheid versus Droom Hét voorbeeld van een droomboek is natuurlijk Alice in Wonderland. Dat Alice droomt, wordt pas geëxpliciteerd op de laatste pagina’s. Haar zus maakt haar wakker, luistert naar Alice die haar droom vertelt en begint, nadat ze haar zusje heeft weggestuurd, zelf te dromen. Eerst over Alice zelf, later ook de droom die Alice haar net verteld heeft. Maar ‘zo bleef ze zitten met gesloten ogen, en waande zichzelf half in Wonderland, al, wist ze wel dat zij ze maar open hoefde te doen om alles weer saaie werkelijkheid te laten worden – het gras zou gewoon ritselen in de wind, en de vijver rimpelen tegen het wuivend riet – de rinkelende theekopjes zouden veranderen in tinkelende schaapsbellen, en het schelle geschreeuw van de Koningin in de stem van de herdersjongen – en het niezen van de baby, de gil van de Griffioen en al de andere vreemde geluiden zouden (wist ze) veranderen in het verwarde rumoer van de boerderij in vol bedrijf.’ ‘Saaie werkelijkheid’ in tegenstelling tot de opwindende droomwereld. Het is een tegenstelling die wel vaker voorkomt: in dromen zijn mensen vrij(er), het is er spannender, onvoorspelbaarder. Kinderen zijn er doorgaans dol op. Maar net die onvoorspelbaarheid in een droom en, vooral, het moment waarop de scheiding tussen droom en realiteit minder duidelijk wordt, maken sommige dromen ook angstaanjagend, ook – misschien wel vooral – voor volwassenen.
19
Alice zelf raakt even in paniek wanneer in het tweede deel, Through the looking glass, Tweedledum haar zegt dat ze alleen maar bestaat in de droom van de Rode Koning, terwijl Alice, net zoals de lezer ‘weet’ dat zij het is die van de Rode Koning droomt. Verwarrend en beangstigend: Alice maant Tweedledum aan om wat zachter te praten of hij maakt de Rode Koning nog wakker. ‘‘Well, it’s no use your talking about waking him’, said Tweedledum, ‘when you’re only one of the things in his dream.You know very well you’re not real.’ – ‘I am real!’ said Alice, and began to cry. – ‘You won’t make yourself a bit reallier by crying,’ Tweedledee remarked: ‘there’s nothing to cry about.’ – ‘If I wasn’t real’, Alice said – half-laughing through her tears, it all seemed so ridiculous – ‘I shouldn’t be able to cry.’ – ‘I hope you don’t suppose those are real tears?’ Tweedledum interrupted in a tone of great contempt.’ En dan schudt Alice de paniek af en wordt ze weer praktisch.
the channel of their earlier bent.’
Grote mensen gaan er doorgaans prat op dat ze het onderscheid kunnen maken tussen droom en werkelijkheid. Maar is dat wel zo? Plato beschreef al hoe Socrates beredeneerde dat we nooit zeker kunnen zijn hoe echt onze werkelijkheid is en hoe ‘onecht’ onze dromen zijn.
The American Dream Al is dat makkelijker gezegd dan gedaan. Hoeveel ouders laten zich niet weleens meeslepen door hun dromen voor/over hun kinderen, en vergeten nog te luisteren of te kijken naar de mogelijkheden en de wensen van die kinderen zelf? Maar niet alle volwassenen slagen er even goed in hun wensen, hun dromen niet voor werkelijkheid te nemen. Denk maar aan de dromen die ouders hebben over/voor hun kinderen. Of een volk over zijn eigen natie. De discrepantie tussen droom en werkelijkheid, tussen dromen voor jezelf en voor anderen, tussen ruimte laten voor het toeval en doelgericht naar iets toe werken, is dankbare stof voor drama.
Wereldverbeteraars Hoe echt of onecht, hoe mogelijk of onmogelijk. Nog een soort dromen zijn die van de wereldverbeteraars, de visionairen. Mary Shelleys Frankenstein is een boek dat bulkt van de dromers. En vaak met desastreuze gevolgen. Walton Saville, de zeeman die Victor Frankenstein vindt in Rusland, waar hij achter zijn creatie aan zit om hem te vernietigen, wordt, net zoals Victor Frankenstein voortgedreven door een droom. Saville werd geïnspireerd door de boeken over grote ontdekkingsreizigers. Als kind wilde hij al niets liever dan in hun voetsporen treden. Dat mocht niet van zijn vader. Hij verbeet zijn teleurstelling en dacht er even over om schrijver te worden. Toen hij daar het talent niet voor bleek te hebben, was dat even zwaar slikken. Weer een droom de mist in. Door omstandigheden slaagt hij er dan toch in zijn jongensdroom te verwezenlijken en ontdekkingsreiziger te worden en op een van die tochten leert hij dus Victor Frankenstein kennen. Frankenstein wilde de pijn van het verlies van een geliefd persoon voorgoed de wereld uithelpen door mensen weer tot leven te kunnen wekken. Hij creëerde een monster. Victors droom doodt wat Victor het liefst is. Victor, door scha en schande geleerd, waarschuwt Walton dan ook zijn droom niet ten koste van om het even wat na te jagen. Want een droom kan je boven het hoofd groeien. ‘…nothing contributes so much to tranquillise the mind as a steady purpose – a point on which the soul may fix its intellectual eye. This expedition has been the favourite dream of my early years. I have read with ardour the accounts of the various voyages which have been made in the prospect of arriving at the North Pacific Ocean through the seas which surround the pole.You may remember that a history of all the voyages made for purposes of discovery composed the whole of our good Uncle Thomas’s library. My education was neglected, yet I was passionately fond of reading. These volumes were my study day and night, and my familiarity with them increased that regret which I had felt, as a child, on learning that my father’s dying injunction had forbidden my uncle to allow me to embark in a seafaring life. These visions faded when I perused, for the first time, those poets whose effusions entranced my soul and lifted it to heaven. I also became a poet and for one year lived in a Paradise of my own creation; I imagined that I also might obtain a niche in the temple where the names of Homer and Shakespeare are consecrated.You are well acquainted with my failure an how heavily I bore the disappointment. But just at that time I inherited the fortune of my cousin, and my thoughts were turned into
20
In dromen denken we de wereld, het onwereldse en onszelf aan te kunnen. Dat is een reden waarom het er heerlijk toeven is. Denkt u maar aan Casper, van de strip Casper en Hobbes. Hij delft dan misschien wel altijd het onderspit tegen zijn schooljuf, maar hebt u die dinosaurussen waar hij het tegen durft op te nemen al eens goed bekeken? En hoeveel verre planeten, bevolkt door afschuwelijke monsters, heeft hij al niet ontdekt? Uit een kindermond vinden we die verhalen leuk. Het is kinderen toegestaan te dromen, dat wil zeggen zolang ze hun huiswerk maar maken, zou de moeder van Casper zeggen. Of zolang ze er niet ongelukkig van worden, zoals Adrian Mole die als 14, 3/4-jarige frustrerend lang alleen van Pandora kan dromen. Want de werkelijkheid gaat – volgens de volwassenen – toch nog altijd voor op dromen.
Ouderlijke dromen in combinatie met een ‘nationale’ droom, the American Dream, vormen de essentie van The death of a Salesman van Arthur Miller. In The death of a Salesman beschuldigt zoon Biff zijn vader, de verkoper, ervan hem zijn hele leven vol hete lucht gepompt te hebben. ‘I never got anywhere because you blew me so full of hot air I could never stand taking orders from anybody! That’s whose fault it is!’ Zijn vader droomde een toekomst voor Biff die niks met Biffs mogelijkheden, laat staan wensen te maken had. De droom van geld en status, verworven door hard werken en uitblinken, is zo sterk dat de vader niet bereid is hem op te geven. Hij neemt hem mee in zijn graf nadat Biff er zich aan ontworsteld heeft. Zijn andere zoon neemt de fakkel van hem over. The American Dream, maar ook de dromen van ouders voor hun kinderen. Hun eigen (gefrustreerde) dromen die ze projecteren op hun kinderen. Ook in De Republiek van Dromen van Nelida Pinon, waarin een geschiedenis van Brazilië wordt geschetst aan de hand van vier generaties binnen één familie, snijdt het mes aan twee kanten. De (vaak overgeërfde) dromen blijken net zo vaak tot vervreemding, apathie en frustratie te leiden als tot revolutie, actie en verandering. Dromen intomen Als volwassene word je verondersteld je dromen te kunnen intomen. Of tenminste een onderscheid te kunnen maken tussen werkelijkheid en dromen. We schudden wat meewarig het hoofd bij mensen die het dromen niet kunnen laten. Die lopen met hun hoofd in die wolken, die staan niet met beide voeten op de grond. In het strengste geval doen we het af als ‘vluchtgedrag’, de werkelijkheid niet aankunnen. De dromers in boeken slagen er nog in sympathie op te wekken, bewondering misschien zelfs voor zover we onszelf ervan kunnen overtuigen dat ze het toch maar goed bedoelen en moedig zijn door tegen de stroom in te roeien, standvastig te zijn. Maar net zo goed wekken consequente dromers vaak jaloezie op, frustratie, weerstand. Toch wanneer je dromen beschouwt als een kracht. Waar halen ze het? De ambitie, het lef, de overtuiging, vooral de visie?
Wie een droom heeft en ervoor gaat, maakt vijanden. Ik denk aan Thomas S., die in City of Light de eerste waterkrachtcentrale bouwt bij de Niagara-watervallen, in het begin van deze eeuw. Hij droomt ervan alle Amerikanen gratis van elektriciteit te voorzien. Dat zou betekenen dat meer mensen kunnen leren lezen en schrijven, dat er minder ogen verknoeid worden door naaiwerk bij slecht licht enzovoort. Maar dat is buiten de investeerders gerekend die alleen aan hun winsten denken en er dus op uit zijn Thomas S. uit zijn droomwereld te helpen. Nogal hardhandig. De dromer bij uitstek is natuurlijk Cervantes’ Don Quichote: vechter tegen windmolens, dreaming the impossible dream, zoals het heet in de musical-versie. Wie laat zich niet graag eens meeslepen door zo’n gepassionneerd dromer? Ontroerend toch, iemand die nog durft te dromen? Eventjes maar, natuurlijk, louter in een boek of bij een voorstelling, want we zijn toch allemaal zo realistisch en zo werkelijkheidsgebonden. Er zijn dingen die kunnen en er zijn dingen die niet kunnen. En als je oud, slim, ervaren, volwassen,… genoeg bent, ken je het verschil tussen beiden. En maar goed ook. Toch?
plezier in dromen en boeken vastbijt. Ik garandeer u: de smaak laat u nooit meer los! Annelies Beck Annelies Beck is Ter Zake-journaliste en literatuurverslaafde.
Duo’s Kijk, en dan wordt het allemaal minder zwart-wit. Dromen roepen in de eerste plaats positieve associaties op. Bij nader inzien blijkt er voor elke positieve associatie ook een negatieve pendant te zijn. Voor beide elementen kan je volgens mij in de literatuur voorbeelden vinden. Om maar te zeggen: dromen blijken een heel complex thema te zijn. Al lezend vond ik telkens nieuwe duo’s en u kunt er vast nog verzinnen. Misschien inspireert het lijstje u voor de komende Jeugdboekenweek? realistisch / onrealistisch (contradictio in terminis) echt / onecht mogelijkheid / onmogelijkheid saai / leuk, spannend voorspelbaar / onvoorspelbaar angst / durf hoop / teleurstelling vlucht / confrontatie kracht geven / frustreren, verlammen, buiten de wereld zetten eigen / anderen leeftijd / leeftijdsloos (toegestaan) doel / dwalen richting / richtingloosheid redelijkheid / onredelijkheid haalbaar / onhaalbaar controleren / toeval inspirerend / verlammend Conclusie Ik wou dus iets heel graag. En misschien lukt het nog die droom te realiseren, als ik veel geduld heb, er hard voor werk, geluk heb enzovoort. Of misschien slaat de teleurstelling, de waarheid, de mislukking mij binnenkort keihard in het gezicht. Spat de droom uit elkaar. Dat kan. Dat is misschien het verschil tussen dromen in je eigen hoofd en dromen in boeken. In boeken zijn de gevolgen voor een ander, daar is het veilig dromen. Maar hoe dan ook: voor dromen én boeken geldt hetzelfde als voor het koekje dat Alice vindt met de boodschap: ‘Eet mij’. Groei je net als Alice boven jezelf uit of hou je er een wrange smaak aan over? Je weet pas wat ze waard zijn, wat het effect is als je er ook in durft bijten. Ik hoop dat u zich de komende Jeugdboekenweek met veel
21
Legende bij de lessuggesties
Lezen, Voorlezen, Hardop lezen, Stil lezen
Filosoferen
Drama, Improvisatie, Uitbeelden, Poppenkast, Theater
Creatief Schrijven
Handen uit de mouwen
Muziek
Fantaseren
23
Dromen vertellen mijn verhaal Ideeënbrief bij het kleuterboekje Mijn broer Samengesteld door Sandrine Lambert en Hilde Paesen Over de samenstellers Hilde Paesen studeert Germaanse filologie aan de KUL. Zij is redactrice van het natuurtijdschrift Het piepertje voor kinderen van 8 tot 13 jaar en (hoofd)monitrice van de speelpleinwerking ‘De Mallemolen’. Sandrine Lambert studeerde Beeldende Kunsten en Vrije Grafiek en is kleuterleidster. Zij stelt regelmatig tentoon met poppen, teksten en schilderijen.
24 – Kleuterboekje
Wat betekent dromen voor kleuters? Er is een groot verschil tussen 2,5- en 3-jarigen, 4-jarigen of 5jarigen. 2,5- en 3-jarigen, de peuters, zijn nog heel erg ik-gericht. Hun dromen beperken zich dus tot het kleine wereldje dat ze kennen: hun huis, hun tuin, hun school, hun juf, de dokter, bepaalde familieleden,… Dromen is voor hen geborgenheid, warmte, een knusse plek met vertrouwde voorwerpen. 4-Jarigen kunnen al goed fantaseren. Ze zijn helemaal gefascineerd door figuren als heksen, spoken, tovenaars, zeerovers,… Soms zijn ze wel bang van dit soort wezens. Ze kunnen zich al veel beter inleven in een andere persoon dan 3-jarigen en hun leefwereld heeft zich uitgebreid. 5-Jarigen beginnen zich bewust te worden van hun eigen kunnen. Ze krijgen interesse voor de wereld rondom hen. Ze zijn vaak ook leergierig. Daardoor spreken thema’s als andere culturen, het nieuwsbericht, ruimtevaart, treinen, vliegtuigen,… deze kleuters aan. Hoe spelen we hierop in? Het is van groot belang om in te spelen op het thema ‘dromen’ zoals deze kleuters ‘dromen’ beleven. Hoewel ‘dromen’ iets is wat vooral in het hoofd gebeurt laten we kleuters actief omgaan met het thema. Bij de drie leeftijdsgroepen bieden we allerlei zachte en knusse materialen aan, wat zeker de ‘droomsfeer’ ten goede zal komen. Signalen van kleuters zelf mogen we bij dit thema niet negeren. Als kleuters met een aandachtig oog begeleid worden, kunnen ze zelf heel veel inbreng hebben in het thema. De activiteiten hieronder spelen in op de belevingswereld van de kleuters.
Sfeerschepping Je kunt vooraf, tijdens het onthaal of in een georganiseerd kringgesprek, met de kleuters spreken over hun dromen (afhankelijk van de groep en de leeftijd van de kleuters zal dit gesprek rijke ideeën opleveren of nog erg oppervlakkig blijven). De kleuters kunnen suggesties doen over sfeervolle aanpassingen in de klas. Als het gaat om erg jonge kleuters of een groep die niet zo mondig is, kan bijvoorbeeld een pop de ideeën (van de juf) ter sprake brengen. De kleuters kunnen hierop reageren. Op die manier kan gezorgd worden voor een gepaste inkleding, waar de kleuters zoveel mogelijk bij betrokken zijn. Knuffelhoek Gebruik lappen, dekens, zachte materialen, knuffeldiertjes,… Donkere hoek De donkere hoek wordt afgeschermd met zwart plastic, doeken of karton (afhankelijk van de leeftijd van de kleuters; zijn ze nog een beetje bang? Willen ze het wel zo donker?). Er zijn ook zaklampen.
Luisterhoek Zachte muziek speelt; samen met de kleuters kun je een geluidsmontage maken rond het verhaal van Jaak Dreesen en Erika Cotteleer. Droombak In plaats van een maïsbak of zandbak, kan deze bak gevuld worden met zachte materialen: wattenpropjes, kleine restjes stof of garen. Documentatiemappen Eventueel met de kleuters aangelegd rond dromen (natuur, speelgoed, lekker eten, speeltuin, andere culturen,…).
Spiegels De verkleedkoffer kan wat meer aandacht krijgen, door ook mooie, grote doeken aan te bieden. Natuurlijk zijn er ook spiegels om jezelf in te bekijken en te dromen dat je een prinses bent.
Boekenhoek Verrijkt met boeken over dromen (ruime interpretatie).
Kleuterboekje – 25
Mijn broer Het verhaal van Jaak Dreesen en Erika Cotteleer Inhoud Een jongen krijgt er een nieuw zusje bij. Het is een heel mooi zusje, mama is er veel mee bezig. Maar hij had veel liever een broer gehad. Wanneer hij in bed ligt, droomt hij over zijn broer, over wat ze allemaal zouden doen. Een zacht boekje over jaloezie en hoe dromen daarmee omgaan. Met heel wat van de elementen uit het verhaal kun je aan de slag. In het verhaal komt een bos voor met wilde dieren, een veer, mama die het kindje voedt, het kind in bed (met een kussen, warme dekens,…), een broertje, melk, de wangetjes van Hanna, ‘slaapwel’, raam, wind, wolken, bed, slapen, dromen, bos, bomen, struiken, geritsel van bladeren, haas, eng, bang, een sterke broer die niet bang is, beren, everzwijnen, leeuwen, tijgers, donker, koud, takken, wind, bomen, waaien, lawaai van vechtende vogels, vogelveer, broekzak, wakker worden, opstaan, babygeluidjes, denken maar niet zeggen, verbaasd, lachen, een cadeautje voor zusje. Genoeg om er een dromerige periode van te maken… Over de auteur Jaak Dreesen werd geboren in Bocholt op 24 januari 1934. Hij studeerde aan de handelsschool in Gent. In 1960 werd hij journalist bij het gezinsweekblad De Bond. Hiervoor schreef hij columns, beschouwingen en interviews. Later werd hij hoofdredacteur van het blad. Jaak Dreesen is getrouwd en woont in Leefdaal. Hij is opa van heel wat kleinkinderen. Hij debuteerde toen hij 44 was met het boek Zand erover. De thema’s die vooral in zijn boeken aan bod komen zijn: mensen en milieu, oorlog, de relatie van kinderen met hun (groot)ouders, liefde, geborgenheid, vertrouwen, ziek zijn,… Verder spelen dromen een belangrijke rol in zijn boeken. De stijl van Jaak Dreesen is sober en poëtisch. Het gaat bij hem meer om het innerlijke van de mens dan om spannende avonturen. Naast kinderboeken schreef hij ook boeken voor adolescenten, hoorspelen en liedteksten. Jaak Dreesen kreeg meermaals een bekroning voor zijn werk. Andere boeken van Jaak Dreesen Moen, de trommelaar, Averbode, 1997 Houden van, Averbode, 1997 Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998 Zeg me dat het niet zal sneeuwen!, Averbode, 1998 Mijn eerste bijbel, Averbode, 1998 Mijn beer, Averbode, 1999 Rook en de geur van rozen, Facet, 2000 Er was eens een jongen op zoek naar nooit meer alleen, Lannoo, 2000 Over de illustrator Erika Cotteleer werd in 1972 geboren in Kapellen. Ze studeerde grafische vormgeving en reclame. In 1991 behaalde ze het diploma ‘Beeldende Kunsten’ aan het Heilig Pius X-instituut in Antwerpen. In 1995 behaalde ze haar meestergraad aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten in Antwerpen. Ze werd bekroond met de ‘Prijs Club der XII’ en met de ‘Prijs Artistieke Stichting Horlait Dapsens’, beide in 1995. De tekenstijl van Erika Cotteleer is zeer direct: zwarte inktlijnen, egaal geschilderd in soms verrassende kleurcombinaties. Soms ook schilderachtig met of zonder collages of combinaties van verschillende technieken zoals bijvoorbeeld inkt en houtskool, plakkaatverf en acryl.
26 – Kleuterboekje
Andere boeken van Erika Cotteleer De gele vlechten, Clavis, 1998 Ventje aan zee, Clavis, 1999 En alles is echt waar (met woorden van André Sollie), De Eenhoorn, 2000
Werken met het verhaal
Voorlezen In een knusse boekenhoek staat een wieg, liggen herfstbladeren en een veertje. Kunnen de kinderen een verhaal bedenken? Wat gebeurt er in dit verhaal met deze drie elementen? Lees nu het verhaal sfeervol voor. Zorg voor een zacht lampje, zachte kussens en een heldere stem. Kringgesprek Dit verhaal nodigt zeker uit om van gedachten te wisselen. Voor de jongste kleuters wordt zo beslist vanalles duidelijker. Waarover gaat dit verhaal? Wie heeft al een zusje of een broertje? Vind je dat fijn? Hoe voelde dat om er plots iemand bij te hebben? Wat gebeurt er in het bos? Is dat echt? En vanwaar komt die veer op het einde van het verhaal? Begrijpen Vergroot de prenten van Erika Cotteleer uit en laat de kleuters het verhaal reconstrueren aan de hand van de prenten. Kunnen ze het verhaal navertellen? Dan begrijpen ze wellicht ook wat er in het verhaal gebeurt. Randactiviteit Als randactiviteit kun je samen koude pudding van melk (zoals het kindje ook melk drinkt) maken. Muziek is ook belangrijk om te dromen. Laat een zacht muziekje spelen. Of de kleuters kunnen vogels imiteren uit de droom. Je kunt poppen maken met doekjes en met garen. Speel met de kinderen het verhaal na.
De kleuterleidster toont kleine kaartjes met dezelfde prenten. Wie de prenten op zijn kaart vindt, mag het geluid van het dier nabootsen. Als het juist is, leg je het kaartje omgekeerd op de prent.
Spiegelbeeld: Graag een broertje? Maak een ‘spiegelbeeld-tekening’ Inleiding: korte bespreking over broers en zussen van de kleuters. Misschien zijn er kinderen die – net zoals in het verhaal – graag nog een broertje of zusje zouden willen. We kunnen er eentje knutselen, dat is niet echt, maar je kunt dan nog beter dromen. Elke kleuter krijgt een tekenblad en vouwt dit dubbel. Er wordt dikke plakkaatverf aangeboden om op één helft een zelfportret te maken. Vóór de verf droog is, vouwen we het blad dicht en drukken er stevig met onze hand op. Als we het blad openvouwen hebben we een tekening met twee broers of twee zussen.
Een minibos We willen graag een bos in de klas. Maar kan dat wel? Ja hoor! We maken een minibos. Een grote stevige kist wordt met plastic bekleed en met aarde gevuld. De kleuters hebben van thuis allerlei takjes, keien en bladeren meegebracht (of hebben die tijdens een klaswandeling verzameld). Samen maken we een leuk minibos door de takken rechtop in de aarde te prikken en de keien op een mooie manier te schikken. Er kan misschien zelfs een vijvertje gemaakt worden. Met nep-vogeltjes spelen we de scène in het bos na…
Ik wil geen zusje maar… Het jongetje uit dit verhaal wil geen zusje maar een broer. De kinderen hebben vast ook wel eens iets gekregen wat ze niet zo leuk vonden en stiekem iets anders gewenst. Laat de kinderen op een groot blad een tekening maken van hun wensdroom. Hang die bladen verspreid over de klas. Elke dag van de Jeugdboekenweek mag een kind over zijn wensdroom vertellen. Bange dromen Dit verhaal is ook eventjes spannend. In het bos krijsen vogels en maken ze ruzie. Zijn de kinderen al eens bang geweest in een droom? Laat ze uitgebreid vertellen. In een donker hoekje van de klas, met enkel wat zaklamplicht bedenken de kleuters nieuwe spannende dromen.
Gezelschapsspel: geluiden nabootsen Elke kleuter heeft een kaart met vakjes waarop de verschillende geluiden uit het verhaal afgebeeld zijn: wind, geritsel van bladeren, haas, beren, everzwijnen, leeuwen, tijgers, takken, wind, bomen, waaien, lawaai van vechtende vogels, vogelveer, wakker worden, babygeluidjes, verbaasd, lachen,…
Kleuterboekje – 27
Werken rond dromen Dromen voelen Laat de kinderen genieten van lappenkussens, zachte materialen, de sfeer van lichtjes, kaarsen, zaklampen, een wandeling en het waarnemen van de wolken.
Droomassociaties Laat de kinderen vrij fantaseren en associaties leggen. Bedenk een aantal dromerige voorwerpen en leg ze aan de kinderen voor. Een veertje doet je denken aan? Een wolk doet je denken aan? Een boom doet je denken aan? De nacht doet je denken aan?
Dromen op muziek Werk hiervoor met harde en zachte materialen. Laat de kinderen ervaren dat zachte materialen horen bij een zoete droom, harde materialen bij een bange droom. Maak samen een droommelodie. Hoe klinkt die? Je kunt ook natuurgeluiden nadoen en hiermee een droommuziekje maken. Denk hierbij aan het waaien van de wind, het ritselen van bladeren, voetstappen in het natte gras, bomen die wiegen, struiken die tegen elkaar aan wrijven. Bedenk dierengeluiden die passen bij het verhaal. Eventueel lees je het verhaal Mijn broer opnieuw voor en laat je de kinderen nu en dan voor geluid zorgen. Zo heb je een luisterspel.
Versjes over dromen geschreven door Sandrine Lambert Vannacht in mijn bed, ik droomde van Bas. Ik droomde dat hij een broer van mij was. Vannacht had ik een vriendje, net zo groot als ik. We liepen samen op het gras en ik gaf hem een tik. Toen was hij de tikker, we liepen even snel. En dus bleven we lopen, toen ging de bel, toen ging de bel. We zaten samen in de klas, op dezelfde stoel. De juf wou dat niet hebben, dat geeft te veel gewoel. Ik moest een bank naar voren, hij één plaats achteruit. Dus zat ik naast Jacobus. Hé, wat is dat geluid? Het is die rare wekker, hij ratelt als een slang. Nu moet ik echt naar school toe, ik kijk naar het behang. Ik blijf nog even liggen, nog even moe en loom. Straks zit ik naast Jacobus, of was dat maar een droom? ___ Ik kan het niet laten, ik droom van een hond. Een hond die ik zomaar in ’t keldergat vond. Eerst keek hij me aan, hij gromde zelfs wat. Ik gaf hem een bordje, waar hij gulzig uit at. Toen was hij mijn vriend, toen was hij mijn maat. Een vriend voor het leven, zoals dat in films bestaat. Maar papa blijft zeggen, je hebt toch geen hond. Gelukkig, zegt mama, al dat haar op de grond.
Een dromerig wegkruiphuis Op de grond leg je een groot stuk plastic om de vloer te beschermen. De kleuterleidster of een van de kleuters heeft een grote kartonnen doos meegebracht. Daar snijdt de kleuterleidster ramen en een deur uit. Een groep kleuters verft het huis met structuurverf (plakkaatverf vermengd met behangerslijm en zand). Deze verf kan door de kleuters zelf gemaakt worden en met grote verfborstels op de doos worden aangebracht. Een andere groep kleuters beschildert met vingerverf een lap stof voor de gordijnen. Er kunnen ook kussens gemaakt worden door de kleuters door hoezen te vullen met snippers, papierpropjes, stofresten, restjes garen, … Als alles droog is kunnen de kleuters in kleine groepjes in hun huis spelen en er lekker in wegdromen.
Ik heb WEL een hond! Hij woont in mijn hoofd. Je mag zelfs gaan kijken, als je mij niet gelooft. ___ Lukt het me om te vliegen? Te zweven in de lucht. Kijk, kijk, ik ga de hoogte in, dat doe ik met een zucht. Mijn benen zwaaien, zwieren, ik doe heel hard mijn best. Kijk, mama, hoe ik schommel, veel hoger dan de rest. Maar mams is niet aan ’t kijken, ze ligt daar in het gras. Zij is ook aan het dromen, dat zij de mooiste was, zij is de mooiste mama en ik het hoogste kind. Oké, eens zien of papa dat ook zo fantastisch vindt. Papa! Kom nu toch eens kijken, want mama is zo mooi en ik kan beter vliegen, dan de parkietjes in hun kooi. Maar paps is nu gaan fietsen, hij wil de snelste zijn, ik wil dat we straks samen dromen, want dat is ook wel fijn. Als ik in de wolken kijk, heel hoog in de lucht, dan wil ik daar wel wonen. Maar kan dat wel, zo’n vlucht? Ik zou er wonen in een huis, het hoeft niet groot te zijn. Geen muren en geen dak, een stukje grond, piepklein.
28 – Kleuterboekje
Ik zou er kunnen spelen, als ik boos ben op jou. Even in de wolken, de zon, de lucht zo blauw. En als ik naar beneden kom, dan ben ik niet meer boos, het kan toch even deugd doen, alleen te zijn, een poos. ___ Zeg, weet je wat ik nu ga doen, als ik alleen wil zijn? ’k Ga even zitten op mijn bed, mijn ogen dicht, da’s ook wel fijn. Dan droom ik van de blauwe lucht en van de zonneschijn, en als ik naar beneden kom, hoef ik niet meer boos te zijn. ___ Sluit je ogen, Kareltje, slaap en droom maar zacht, van een grote teddybeer en elfjes in de nacht. Van een mooie, lieve fee, en van zonneschijn. Van een kleine, grijze muis, en een blauw konijn.
Dit herhaalt ze enkele malen. Ineens begint de pop te bewegen en in zijn ogen te wrijven, hij wordt wakker. De kleuterleidster neemt Kareltje op haar schoot en stelt kort zichzelf en de kleuters aan hem voor. De kleuterleidster streelt moederlijk door de haren van Kareltje terwijl ze het eerste deel van het versje nogmaals herhaalt. Kareltje is eerst verbaasd en dan verontwaardigt en zegt op een wat verontwaardigde toon: Maar ik wil liever dromen, van dieren vreemd en groot. Een vis met rode schubben, en vogels groen en rood. Van grote vliegtuig-vliegen, die zoemen rond mijn hoofd. De kleuterleidster kijkt een beetje droevig, dit had ze niet verwacht van Kareltje. Kareltje herhaalt zijn woorden nog eens op een zoete manier, hij voegt er deze keer aan toe: Maar mams, ik zal zoet slapen, dat heb ik je beloofd.
Maar ik wil liever dromen, van dieren vreemd en groot. Een vis met rode schubben, en vogels groen en rood. Van grote vliegtuig-vliegen, die zoemen rond mijn hoofd.
Dit maakt het weer goed, de kleuterleidster is heel gelukkig dat Kareltje haar ‘mams’ heeft genoemd. Er volgt een dialoog, de kleuterleidster zegt het eerste deel, Kareltje het tweede deel. Dit kan in verschillende gemoedsstemmingen gebeuren: teder, droevig, vrolijk, boos, verbaasd, moe,…
Maar mams, ik zal zoet slapen, dat heb ik je beloofd.
Vervolgens wordt getest of de kleuters het rijmpje ook al een beetje kennen. Een klein grappig vingerpopje komt vrolijk uit de zak van de kleuterleidster gesprongen. Dolenthousiast vertelt hij dat hij net een héél leuk versje heeft gehoord, hij kent het zelfs al helemaal vanbuiten!
___ Verwerking
Het mannetje begint: Er wordt begonnen met een gesprek over de dromen van de kleuters, elke kleuter komt aan bod om kort te vertellen over welk dier of verhaal hij graag droomt.
Ineens maakt de kleuterleidster de kleuters attent op een zacht gesnurk achter de kast. Wie zou dat zijn? De kleuters blijven rustig zitten, de kleuterleidster komt terug met een mandje waarin een pop ligt te slapen. De kleuterleidster is helemaal ontroerd door de pop, ze wiegt hem in haar armen en zegt dat ze hem Kareltje wil noemen. Terwijl ze de pop wiegt zegt ze het eerste deel van het versje: Sluit je ogen, Kareltje, slaap en droom maar zacht, van een grote teddybeer en elfjes in de nacht. Van een mooie, lieve fee, en van zonneschijn. Van een kleine, grijze muis, en een blauw konijn.
Sluit je ogen, Anneke, snurk en schreeuw maar hard, van een grote slagroomtaart en elfjes in het park. Van een mooie, lieve koe, en van zonneschijn. Van een kleine, grijze steen, en een blauwe hemel. Maar ik wil liever dromen, van dieren dik en dun. Een vis met rode lippen, en vogels groen en rood. Van grote madelieven, die zoemen rond mijn hoofd. Maar mams, ik zal mooi zingen, dat heb ik je beloofd. De kleuters zullen voortdurend verbeteren, ze vinden dit mannetje wel erg dom (en zichzelf véél slimmer). De kleuterleidster heeft prenten gemaakt waarop het versje stap voor stap uitgetekend staat, dit is een geheugensteuntje. Aan de hand van de
Kleuterboekje – 29
prenten zeggen de kleuters het versje. Dit wordt enkele malen herhaald. Dan wordt het ook zonder prenten ‘gedreund’. Spelletje: wie kan de prenten helemaal alleen in de juiste volgorde leggen? Tot slot vormen de kleuters een lange rij, Kareltje mag voorop, terwijl iedereen het versje dreunt, lopen we een ererondje door de klas of op de speelplaats.
Poppenspel Koning Slaap is ziek Nodig: een poppenkast, een pop, een bedje en een grote kleurige doos Opstelling: Koning die ziek te bed ligt. Grote kleurige, lege doos vooraan. Koning Slaap is koning van dromenland. Elke avond voor hij gaat slapen kiest hij een mooie droom uit zijn grote dromendoos. Vervolgens gaat hij op zijn balkon staan en blaast de droom over zijn landgenoten. Maar… De onderdanen van de koning zijn hopeloos. Hun koning ligt ziek te bed. Hij wil niet meer eten, kan niet meer lachen, wil niet meer slapen en wil niet meer uit zijn bed komen. De onderdanen vertellen de kleuters wat er de vorige nacht gebeurd is: al de dromen van Dromenland zijn die nacht gestolen uit de grote dromendoos. De koning is verschrikkelijk verdrietig. Zonder zijn dromendoos kan hij niet regeren. De onderdanen/dokters vragen aan de kleuters of zij willen helpen de doos weer te vullen. Ze worden gevraagd hun dromen te tekenen/knutselen en vervolgens hun tekening/knutselwerkje in de grote doos te stoppen.
Rond dit gegeven zijn heel wat knutselopdrachten te verzinnen. Krassen De keuters kleuren een blad vol met vetkrijtjes. Daarna wordt het blad overschilderd met zwarte plakkaatverf. Met het topje van een lepeltje worden er allerlei dromerige figuren in gekrast. Waar de verf weg weordt gekrast, komt de onderliggende kleur naar boven. Glinstertjes stempelen De kleuters maken een mooie tekening. Daarna mogen ze op hun tekening glinsters aanbrengen (goud, zilver, blauw,...). De juf helpt hier een beetje. Een tekening om bij weg te dromen!! Versierde zaklampen De juf heeft rondjes (maat van een grote zaklamp) van papier geknipt waarop figuurtjes getekend worden. Grote kleuters kunnen dit al zelf, kleine kleuters krijgen een voorgetekend rondje papier. De kleuters prikken de vooraf getekende figuurtjes uit het blaadje. De blaadjes worden een voor een voor de zaklamp worden gehouden door de juf. Zo wordt er een dromerige lichtshow opgevoerd voor de koning en de kinderen. Bij elk rondje dat verschijnt wordt natuurlijk de maker ervan vernoemd. Een groot tekenblad Er wordt een blad (eventueel behangselpier) op de vloer gekleefd. Iedereen krijgt zijn plaatsje toegewezen op het blad. Het blad wordt omgetoverd tot een dromenposter. Iedereen tekent, kleeft, schildert wat hij maar wil. Het geheel wordt afgesloten met een vervolg op de poppenkastvoorstelling. De koning kijkt in de doos, wordt weer blij en de kinderen worden beloond met een mooie droom. De koning neemt zijn ‘bellenblaas’ en blaast tientallen droombellen over de kinderen.
30 – Kleuterboekje
Van een vogel die wel eens wilde dromen
Randactiviteiten
Hiervoor gebruik je het best een handpop.
Een zeepbellenafdruk maken De activiteit begint met een korte waarneming van de verschillende materialen: een bakje verdunde verf, een flesje detergent, rietjes, papier. Een kleuter doet de inhoud van het flesje detergent in het bakje met waterverf. Enkele kleuters blazen met een rietje in het mengsel om zeepbellen te verkrijgen (vooraf goed duidelijk maken en kort oefenen: blazen is niet zuigen!). We leggen een blad op het mengsel en verkrijgen op die manier een zeepbellenafdruk. Samen bespreken we wat we zien, de kleuterleidster stimuleert de kleuters om echt tot dromen en fantaseren te komen.
De kleuters zitten op kussens in een cirkel. Er worden vragen gesteld rond slapengaan. Wie slaapt er onder een dons? Wie heeft lakens en dekentjes op zijn bedje liggen? Zingt mama een liedje voor het slapengaan? Of vertelt ze een verhaaltje? Mogen er knuffels mee naar bed? Welke? Mag er een lampje aan ’s nachts, licht op de gang…? Na het gesprek gaat de juf even het raam openzetten want het is nogal warm in de klas. Maar hé, wie heeft ze bij zich als ze terugkomt? Een vogel! De vogel kan praten en begint te vertellen: ‘Dag lieve kleuters. Toen ik daarnet voorbij jullie raam vloog, hoorde ik dat jullie over jullie bedjes aan het vertellen waren. Dus dacht ik: misschien kunnen die kleuters mij wel helpen?’ De vogel begint te vertellen dat hij elke nacht op een tak in een boom slaapt. Hij is het beu… elke nacht wordt hij wakker van de waaiende wind, het geluid van krakende takjes, ritselende blaadjes en vooral van het geroep van zijn vriend de uil die nooit ’s nachts maar overdag slaapt. De vogel wil een bed omdat hij dolgraag eens een mooie droom wil hebben. Hoe kun je nu dromen als je voortdurend uit je slaap gehaald wordt? De vogel vraagt of kinderen (die in een bed slapen) wel eens dromen hebben. Welke dromen? De vogel wordt een beetje jaloers op al die leuke dromen en vindt het spijtig dat hij geen bed heeft. De juf stelt voor om samen met de kleuters een bed te maken. Er wordt overlopen wat er allemaal nodig is bij de opbouw van een bed. Aan de hand van prenten over slaapkamers kunnen de kleuters een mooi bed samenstellen. De vogel is dolblij. Voor hij gaat slapen vertelt hij dat hij over ‘heel hoog vliegen’ gaat dromen en over ‘zwemmen’ (vogels kunnen niet zwemmen maar wel in hun dromen) en over ‘kabouters’ en over… De kinderen mogen speeltjes kiezen die ze ook eens voor een nachtje willen laten slapen. De vogel en de speeltjes worden samen te slapen gelegd. Eventueel zingen de kinderen nog een slaapliedje of vertelt de juf nog een mooi verhaaltje over dromen (waar de kinderen ook van zullen genieten). De volgende ochtend wordt de vogel uit zijn bed gehaald, eventueel past de juf enkele ochtendritueeltjes op hem toe (wassen, ontbijten,…). Als hij fris gewassen in de kring mag komen zitten, mag hij over zijn droom vertellen. De vogel droomde dat hij zwemmen kon, en dat hij een reuzetaart kreeg voor zijn verjaardag en dat hij een mooie nieuwe veer had, en dat hij …
Ook de kinderen mogen over hun dromen van de afgelopen nacht vertellen. Op deze manier wordt een aanzet gegeven voor de praatronde voor die dag. De kleuters mogen ook uitwijden over andere dingen. De vogel bedankt de kinderen en vliegt weer weg.
Vriendjes erbij: poppen van textiel Twee poppen willen zo graag vriendjes erbij. De kleuterleidster stelt voor om samen met de kleuters poppen te maken. De twee poppen zijn enthousiast. Materiaal: voor iedere kleuter één doek en één schaar, verf in verschillende kleuren, kurken, oorwatjes, touw in verschillende kleuren, viltstiften, krantenpapier, verschillende soorten wol. In een eerste activiteit worden de doeken van rafels voorzien (de kleuters knippen gewoon met hun schaar rafels aan de rand van het doek, helemaal rond) en bestempeld met behulp van kurken en oorwatjes. In een tweede activiteit wordt, als de verf droog is, het popje gevormd: de kleuters maken een prop van papier, dit wordt het hoofd; de kleuters tekenen zelf een gezicht met stift; de kleuters kiezen wol voor het haar en kleven het op het hoofd. Klaar! De kleuters kunnen met hun pop spelen en dan kan er een plaatsje voor haar in de klas gezocht worden. Stempeltjes Inleiding: gesprekje over beelden die symbool staan voor dromen. Waar denken we aan? Sterren, een maan, een hart, een zon, een klavertjevier om geluk te hebben,… Hier kunnen we wat mee doen, we maken onze eigen droomstempel zodat we inpakpapier kunnen maken voor een cadeautje voor onze beste vriend, of briefpapier voor een briefje naar oma. De kleuters knippen uit een stuk stevig karton twee vierkanten. Op één van de vierkanten tekenen de kleuters hun ‘droomvormpje’, dat ze ook uitknippen. De vorm wordt op het andere vierkant gekleefd. Dit moet eerst goed drogen. De kleuters verven de vorm met dikke plakkaatverf. Stempelen maar! Tekenfilm rond een eigen droom of het verhaal Inleiding: als wij in de klas een verhaal vertellen doen we dat bijna altijd met een boek, dat is erg leuk maar het kan ook een keertje anders, bijvoorbeeld door naar een film te kijken. Wij kunnen natuurlijk niet echt een film maken maar we kunnen wel een soort film maken. Het is mogelijk om één film met de hele groep te maken. Ofwel maakt elke kleuter zijn eigen film. Voor het scherm nemen we een grote kartonnen doos waaruit aan de voorkant een grote rechthoek gesneden wordt. De zijvlakken moeten aan beide kanten van gleuven voorzien worden. Natuurlijk is het voor de kleuters aantrekkelijker als hun scherm er mooi uitziet. Versieren kan eventueel samen met de kleuters gebeuren. Voor de tekeningen spreekt de kleuterleidster best vooraf af hoe het verhaal (de film) verloopt. Grotere kleuters zijn al in staat om een chronologisch verhaal weer te geven. De tekeningen worden op grote bladen gemaakt (niet groter dan het scherm) en – wanneer ze klaar zijn – aan de zijkanten aan elkaar
Kleuterboekje – 31
vastgemaakt (met kleefband). De film wordt door het scherm geschoven, het kind of de kleuterleidster kan er bij vertellen. Zoals een reus of een grote broer lopen (bliklopen) Iedereen droomt er wel eens van om groter te zijn. Waarom, wat mogen grote mensen dat kinderen niet mogen? Wat kunnen reuzen wel en kabouters niet? We zetten de blikken met de opening naar beneden op een stevige ondergrond. Dan maakt de kleuterleidster met een prikker twee gaatjes in de bodem. Die gaatjes moeten precies tegenover elkaar liggen. Door de gaatjes trekt de leidster de touwen. Die worden vastgezet door er knoopjes in te leggen, die zo dik zijn, dat ze niet door de gaatjes kunnen. Dan moeten de kleuters natuurlijk eerst een beetje oefenen. De blikken worden naast elkaar gezet op de grond en de kleuters houden de touwen goed vast; daarna op de blikjes staan en langzaam lopen. Nu kunnen we dromen dat we een reus zijn of gewoon enkele jaren ouder. Dia’s maken met materialen We maken mooie of grappige dia’s waar we een eigen verhaal bij verzinnen, dat voor iedereen verschillend kan zijn. De dia’s stellen we samen door kleine stukjes materiaal tussen de glaasjes van een diaraampje te stoppen, bijvoorbeeld vaseline, zand, katoendraden, wol verknipte oude kleurendia’s, spelden, tule, gordijnstof, verbandgaas, gekleurd transparant papier, ecoline, lijm, lippenstift, glinstertjes,… De dia’s worden geprojecteerd, de kleuterleidster leidt een gesprek met de kleuters. Waarop lijkt dit? Zou je graag zoiets hebben? Wat kun je hiermee doen? Wie gebruikt dit nog? Kennen we dit ook van ons verhaal? Dit kan ook bij het begin van het thema gedaan worden, als brainstorming en zodat de kleuterleidster de ervaringswereld van de kleuters beter leert begrijpen. Tot slot Het thema wordt sfeervol afgesloten. De kinderen uit een andere klas kunnen naar de werkjes komen kijken, de kleuters kunnen dan ook een voorstelling geven van hun film(s) of hun schimmenspel, versjes voordragen… (Bij de jongste kleuters is het aandeel van de kleuters zelf natuurlijk veel kleiner en zal de kleuterleidster de voorstelling geven, toch zullen de kleuters ook in dit geval erg trots zijn.) Natuurlijk komt er ook een evaluatiegesprek: gaan de kleuters nu anders (misschien meer) dromen dan vroeger? Als je mag kiezen tussen al die dromen, wat wil je dan het allerliefst? Welke spelletjes vonden jullie het leukst? Het verhaal kan ook nog eens volledig gedramatiseerd worden door de hele klas samen.
32 – Kleuterboekje
Voorbeeldig gedroomd Ideeënbrief voor het eerste leerjaar Samengesteld door Hedwige Buys en Ingrid Antheunis met filosofisch advies van Goedele de Swaef Over de samenstellers Hedwige Buys is onderwijzeres en boekenjuf. Ze werkt mee aan cursussen voor ouders en leerkrachten van de Stichting Lodewijk De Raet. Daarnaast recenseert ze kinderboeken in Klapper-Pluizer. Ingrid Antheunis werkt al jaren op de Pedagogische Begeleidingsdienst (PBD) van het Onderwijs Stad Gent. Zij is de boekenjuf voor alle stedelijke scholen van die stad. Daarnaast geeft zij ook bijscholingen aan kinderverzorgsters, kleuterjuffen en leerkrachten over het werken met kinderboeken. Creatief omgaan met taal en plastisch werken zijn haar favoriete domeinen. Voor de website van de PBD schrijft ze de boekbesprekingen. Goedele de Swaef werkt ook op de Pedagogische Begeleidingsdienst van Gent. Als scriptie-onderwerp voor het behalen van haar licenciaatsdiploma moraalwetenschappen koos zij ‘filosoferen met kinderen’(FMK). Op de PBD begeleidt zij leerkrachten en opvoeders van het lager en secundair onderwijs die filosoferen met kinderen willen introduceren in hun groep. Ze geeft ook nascholingen rond FMK. Voor België is zij de coördinator van het Europees Comeniusproject ‘De 100-krant’.
Eerste leerjaar – 33
Welk kind droomt er niet? Elke moeder, elke vader kent het nachtelijke fenomeen van gehuil dat de kinderkamer komt uitgegalmd, het verdwaasd strompelen door stille gangen en de troostende woorden om het verwarde kind gerust te stellen. Soms zijn dromen zoet, vaak zijn ze hard en wreed. ‘Maar dromen zijn altijd bedrog’, wist een nuchtere buurjongen te vertellen. Troostende woorden of pure teleurstelling? Gelukkig zijn er nog die heerlijke dagdromen. Ze maken het je mogelijk op elk moment van de dag zalig weg te dromen, te ontsnappen uit de dagelijkse beslommeringen. En denk maar niet dat een zesjarige daar geen behoefte aan heeft. Bij het zoeken naar fragmenten hebben we het thema dromen heel ruim geïnterpreteerd.We hebben zowel boekjes gevonden waarin echt gedroomd wordt, als verhalen waarin kinderen wensdromen koesteren, waarin probleemloos gefantaseerd wordt, waarin over de toekomst gedroomd wordt en waarin letterlijke droomhuizen worden gebouwd. Misschien heb je al gemerkt dat filosoferen met kinderen (FMK) zijn weg heeft gevonden in heel wat scholen. Filosoferen en dromen zijn twee ideale partners. Daarom willen we hier graag wat basisprincipes van FMK bijbrengen. Je mag ook enkele concrete voorbeelden verwachten zodat je, als je het voelt kriebelen, onmiddellijk aan de slag kunt.
Filosoferen met Kinderen: basisprincipes Filosoferen als vragen stellen en samen nadenken Als je goed luistert naar kinderen, blijkt dat ze zich over alles verwonderen, moeilijke vragen stellen en soms heel diepzinnige opmerkingen maken. Kinderen zitten, zonder boekenkennis, vol originele ideeën en komen met heel spitsvondige alternatieven voor de dag. Ze zijn vaak heel geïnteresseerd in vragen en kwesties die van oudsher tot het gebied van de filosofie behoren, bijvoorbeeld: waardoor ben ik wie ik ben? Hebben alle dingen een naam? Hoe moet ik kiezen? Kunnen dingen zomaar verdwijnen? Waar komt de wereld vandaan? Waar blijf je als je doodgaat? Zijn dieren anders dan mensen? Kunnen dieren denken? Wanneer is iets lelijk? Kun je dagdromen terwijl je slaapt? De ervaring leert dat ze heel goed in staat zijn daarover na te denken en antwoorden op die vragen aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Filosoferen met Kinderen (FMK) bestaat uit het samen nadenken over filosofische vragen zonder te verwijzen naar de filosofische traditie. Filosoferen betekent onder meer doorvragen, zoeken naar achtergronden en motiveringen. Het is een oefening in zelfstandig denken, niet in het denken over historische feiten in verband met de wijsbegeerte. Bij het filosoferen gaat het erom informatie die reeds bij de kinderen aanwezig is te reorganiseren, met de denkmiddelen die de kinderen reeds tot hun beschikking hebben. Het is de bedoeling om de houding van verwondering, die zo eigen is aan kinderen, te behouden. Kinderen stellen wijsgerige vragen omdat zij in hun leefwereld moeite hebben om dingen in hun context te plaatsen en met elkaar te verbinden. Als kinderen in groep met elkaar redeneren, ontwikkelt zich daardoor de denkvaardigheid van elk kind afzonderlijk. Die vaardigheden worden ontwikkeld dankzij het vormen van een ‘onderzoeksgemeenschap’ (community of inquiry). Het verloop van een filosofisch gesprek De fasen van een filosofisch gesprek kunnen een goed didactisch middel vormen om het voeren van gesprekken met een groep te oefenen. Fase 1: De inleiding Een korte prikkelende inleiding (kan een fragment of een gedicht zijn) die een kwestie bevat die goed uitgediept kan worden. Fase 2: De vragen Het formuleren van vragen door kinderen naar aanleiding van de inleiding. Fase 3:Vragen verzamelen Het bijeenbrengen van de startvragen (op bord of flip-over). Fase 4: De startvraag Het selecteren van een bepaalde vraag die het uitgangspunt wordt voor het gesprek. Fase 5: Eerste inventarisatie Het verzamelen van de eerste antwoorden op de gekozen startvraag. Vaak gebeurt dit door in tweetallen even over de startvraag na te denken. Deze inventarisatie bevat verschillende redenen voor een bepaald antwoord, of verschillende voorbeelden, of verschillende kenmerken, afhankelijk van de startvraag.
34 – Eerste leerjaar
Fase 6: Eerste vervolgopdracht of verdiepingsvraag Een vraag die iedereen aanzet tot verder nadenken over de startvraag. Meestal komt deze vraag voort uit de gemaakte inventarisatie. De volgende drie fasen kunnen afwisselend voorkomen, maar niet noodzakelijk in deze volgorde. Dat geldt wel voor de reeds besproken fasen. Fase 7: Analytisch moment Het afbakenen van een ‘woord’ door gezamenlijk een beschrijving op te stellen, door een lijst van kenmerken van een begrip op te stellen waar iedereen het mee eens is. Het controleren of een bepaalde uitspraak klopt, bijvoorbeeld of deze in overeenstemming is met hetgeen in fase 1 is gepresenteerd. Fase 8: Een nieuwe invalshoek Als het gesprek op een dood spoor zit, zoekt men een andere invalshoek om de kwestie uit de startvraag nader te onderzoeken. Verandering van perspectief, omkering van de vraagstelling zijn mogelijkheden om tot zo’n nieuwe invalshoek te komen. Fase 9: Verwijzen naar (een) stellingname(s) Vaak neemt een kind een goed herkenbaar standpunt in. Dergelijke kinderen kunnen als kapstok gebruikt worden om een bepaalde positie te illustreren. In het gesprek kunnen ze ook een extra rol vervullen, door te vragen hoe zij tegen een bepaald argument aankijken, gegeven hun reeds ingenomen standpunt. Fase 10: Conclusies trekken Het is belangrijk om het gesprek af te ronden. Conclusies moeten gebaseerd zijn op datgene wat reeds naar voren is gebracht. Conclusies komen niet als een duveltje uit een doosje. Rol van de begeleider
Voorspellen dromen de toekomst? Doe je soms in je dromen dingen die verboden zijn in je dagelijkse leven? Heb je soms dromen waar je zelf niet in voorkomt? Dagdromen Wat is het verschil tussen dromen en dagdromen? Is dromen hetzelfde als dagdromen, maar dan tijdens je slaap? Kun je ervoor zorgen dat je droomt? Kun je ervoor zorgen dat je dagdroomt? Kun je dagdromen terwijl je slaapt? Kun je dromen terwijl je wakker bent? Wanneer je dagdroomt, denk je dan? Denk je dat dromen echt zijn? Denk je dat dagdromen echt zijn? Verbeelding / Fantasie Waarover kun je fantaseren? Waarover kun je niet fantaseren? Denk je dat je de werkelijkheid kunt veranderen door je fantasie? Kun je je voorstellen hoe het zou zijn om geen fantasie te hebben? Wanneer je aan het fantaseren bent, denk je dan? Denk je dat het mogelijk is om te denken zonder je verbeelding te gebruiken? Is er een verschil tussen dromen en fantaseren? Zijn er overeenkomsten tussen dromen en fantaseren? Zo ja, wat zijn die overeenkomsten? Dromenwedstrijd Hou een ‘dromenwedstrijd’: iedereen vertelt de droom die hij of zij die nacht gehad heeft. Als er twee kinderen bij zijn die dezelfde droom gehad hebben, zijn zij de winnaars. Laat ze deze droom ook uittekenen of schilderen. Voor kinderen die het moeilijk hebben om zich verbaal te uiten, is dit soms een dankbaar vertrekpunt.
De begeleider - is betrokken bij het filosofisch onderzoek; - vermijdt indoctrinatie; - heeft respect voor de mening van de kinderen; - geeft vertrouwen aan de kinderen; - stelt zich niet op als kennisautoriteit; - kan nauwgezet luisteren; - wijst niet af, maar blijft vragen stellen ter stimulering en verduidelijking. Gespreksplannen (lijst met vragen die een zekere structuur of lijn in het gesprek brengen) Dromen Waarover kun je dromen? Kun je zelf beslissen waarover je zult dromen? Wanneer je droomt, denk je dan? Is het mogelijk dat je droomt dat je aan het dromen bent? Is het mogelijk dat je droomt dat je wakker wordt of wakker bent? Is het mogelijk dat alles een droom is, ook al denk je dat je wakker bent? Denk je soms dat het leven een droom is? Wanneer je iets gedroomd hebt, betekent het dan dat het ook zal gebeuren? Als er jou iets overkomt, zul je er dan ook over dromen? Is het waar dat dromen bedrog zijn? Kun je zeker weten dat je nu niet aan het dromen bent? Ben je dezelfde persoon in je dromen als wanneer je wakker bent?
Eerste leerjaar – 35
Gedicht 1 Uit: Aardbeien op brood Hans Kuyper, ill. Annemarie van Haeringen Leopold, 1998, p. 13 Over de illustrator Annemarie van Haeringen werd geboren in 1959. Ze debuteerde met het prentenboek Kattensprongen en reuzenstappen (1985). Ze is tevens succesvol als illustrator van kinderboeken. Citaat: ‘Ik groeide op tussen twintig katten, drie honden, een pony, veel konijnen, hazen, schildpadden, muizen, hamsters, cavia’s, bijen, salamanders, kikkers, een fazant, een aap, kanaries, kippen en een haan, uit het nest gevallen kauwen en drie zusjes in een rijtjeshuis. Vandaar wellicht mijn voorkeur voor dierenverhalen.’ Annemarie van Haeringen is een van de beste Nederlandse illustratrices van dit moment. Speels, ‘artistiek’, komisch en vooral heel eigenzinnig. Karakteristiek zijn de rafelige zwarte contouren van haar tekeningen. Haar verhalen hebben niet de diepgang van die van Max Velthuijs, maar zijn wel zeer vermakelijk en uitstekend om voor te lezen. Meestal is voedsel of juist een gebrek daaraan de motor van het verhaal. Werken met het gedicht
Fantasieoefeningen rond voorwerpen in de klas of dingen die de kinderen meegebracht hebben. Geef elk kind een mes, vork en lepel en laat ze in een kort inleidend gesprek verwoorden waarvoor ze deze voorwerpen gebruiken. Lees daarna het gedicht voor en vraag de kinderen of zij dit soort gedachten herkennen. Gebruik de inhoud van het gedicht als aanzet om zelf te gaan fantaseren rond voorwerpen. Kies een herkenbaar voorwerp bijvoorbeeld een stok. Door dwars op de stok te zitten en te draven door de ruimte toon je aan dat de stok plots een paard is geworden. Voorzie voldoende stokken zodat iedereen gelijktijdig kan fantaseren. Daarna stelt iedereen afzonderlijk zijn vondst voor aan de groep. De anderen raden welke functie de stok telkens heeft gekregen. Voorwerpen uit de klas kunnen ook een andere functie krijgen. De ene helft van de groep kiest een voorwerp, wikkelt het in een krant en gaat met zijn geschenk op bezoek bij de andere helft van de groep. In de duo’s die zo ontstaan, bepaalt het kind dat het geschenk krijgt wat het ingepakte voorwerp is. De partner speelt hier dan op in. Geef de kinderen de tijd om samen met en rond het geschenk te spelen. In een gesprek dat daarop volgt stellen de duo’s hun geschenk aan de groep voor. Wie weet kregen ze wel het geschenk waar ze al jaren van dromen…
Bij deze fantasieoefeningen rond voorwerpen kun je kinderen ook laten schrijven of tekenen. Maak eerst samen met de kinderen een woordveld. Laat ze dan een tekening maken bij het gekozen fantasiebeeld. De leerkracht schrijft de tekst zelf bij de tekening. Als ik een… was, dan… Als mijn… kon spreken, dan… Ik droom dat ik een… ben en dan… Illustraties van Annemarie van Haeringen Esmée Lammers, Lang leve de koningin, Leopold, 1997 Sjoerd Kuyper, Malmok, Leopold, 1998 Hans Kuyper, Het poezenvarken, Leopold, 2000
36 – Eerste leerjaar
Hanna Kraan, Bloemen voor de boze heks, Lemniscaat, 2000 Andere boeken van Annemarie van Haeringen De prinses met de lange haren, Leopold, 1999 Blootpad & Co, Leopold, 2000
Gedicht 2 ‘Ik droom’ Len Cromsigt Uit: Wenskaarten van Plint, 1997 Over Stichting Plint Sinds 1980 geeft PLINT poëzieposters en poëziepostkaarten uit met als doel poëzie op een leuke en eigentijdse manier, vooral via het onderwijs, onder de aandacht te brengen van jonge en zeer jonge mensen. Op de posters en postkaarten worden gedichten gecombineerd met speciaal hiervoor vervaardigd werk van kunstenaars. Op deze manier wordt zowel de drempel voor poëzie als voor beeldende kunst verlaagd. Jaarlijks verschijnen in september 2 series, elk bestaande uit 6 posters, voor iedereen tussen 7 en 15 jaar. Informatie: 09/227.53.25 (telefoon en fax). Werken met het gedicht
De dromenvanger Bij het inleidende stuk over filosoferen over dromen wordt de idee van een dromenwedstrijd beschreven. Daarin vertellen de kinderen hun dromen aan elkaar. Misschien zitten er wel ‘enge’ dromen tussen, en die zijn niet altijd even leuk om te horen. Je kuntn die kinderen wel een mooie troost bieden. Bij de Noord-Amerikaanse Indianen is er het mooie gebruik van de dromenvanger. Een dromenvanger is een cirkelvormig voorwerp met in het midden een soort web, gemaakt van kriskras gespannen draadjes. Aan de cirkel bengelen veertjes, schelpjes en pareltjes naar beneden. Er is hierover genoeg informatie te vinden zodat je zeker een juiste afbeelding te pakken kunt krijgen. Dromenvangers zijn gemakkelijk zelf te maken met de kinderen en zijn bovendien prachtig om te zien. Wie zo’n dreamcatcher boven zijn bed hangt, heeft gegarandeerd zoete dromen!
Gedicht 3 ‘Onzichtbaar’ Hans en Monique Hagen, ill. Marit Törnqvist Uit: Jij bent de liefste Querido, 2000, p. 12 Over de auteur Hans Hagen is sinds 1987 fulltime schrijver. Daarvoor werkte hij als leraar Nederlands en geschiedenis, bij een theatergroep en bij een kindertijdschrift. Hij schreef tot nu toe negenentwintig boeken, waarvan vijf met zijn vrouw Monique. Na 1987 werkte hij mee aan verschillende radio- en televisieprogramma’s. Voor Sesamstraat schreef hij een serie verhalen over Jubelientje. In 1992 werden drie van zijn boeken tegelijk bekroond: een Zilveren Griffel voor Het gouden oog en eentje voor Het is nacht, we gaan op jacht en een Vlag en Wimpel voor Jubelientje en haar liefste oma. De weg van de wind en Maliff en de wolf kregen later ook een Vlag en Wimpel. In 1998 werd De kat en de adelaar met een Zilveren Griffel bekroond. Over de illustrator Toen ze vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (geboren op 19 januari 1964) naar Nederland met haar Zweedse vader, Nederlandse moeder, broer en zus. Om het contact met Zweden niet te verliezen, kochten haar ouders een boerderij in Småland, waar ze elk jaar enige maanden verbleven. Småland is de provincie waar ook Astrid Lindgren haar jeugd doorbracht. Het is misschien niet helemaal toevallig dat Marit na vijf jaar Rietveldacademie debuteerde met illustraties voor een prentenboek van Astrid Lindgren. Daarna volgden nog enkele prentenboeken van Astrid Lindgren, waarvan In Schemerland in 1995 bekroond werd met een Vlag en Wimpel voor de illustraties. Marit werkt al jarenlang graag samen met haar moeder Rita Törnqvist-Verschuur. Marit illustreerde ook diverse boeken van andere auteurs, in Zweden en Nederland. Werken met het gedicht
Gezien de moeilijkheidsgraad breng je dit gedicht het best in de groep door het voor te lezen. Nadien kun je filosoferen over dingen kwijt zijn, over onzichtbaar zijn: Is iets echt weg wanneer je het kwijt bent? Zijn de dingen er nog wanneer je ze niet meer ziet? Behouden dingen hun kleur, vorm, geur, toestand, klank als je ze niet meer ziet? Hoe weet je dat, kun je dat controleren? Waar is iets naartoe als je het kwijt bent? Zijn er dingen die niet kunnen verdwijnen? Hoe zien jouw gedachten eruit: woorden, beelden,…? Zouden we onzichtbare dingen ook kunnen tekenen? Probeer het maar.
Laat de kinderen hun onzichtbare gedachten, wensen of dromen tekenen of neerschrijven. Je kunt werken met melk, citroen of kaars, onzichtbare tekenmaterialen die door een bepaalde behandeling (meestal warmte) zichtbaar worden. Wie wil, kan wat hij neerschreef of tekende zichtbaar maken, maar geef wie dat wenst ook de kans om zijn onzichtbare verzinsels voor zich te houden.
Eerste leerjaar – 37
Andere boeken van Hans Hagen De kat en de adelaar, Van Goor, 1997 Jubelientje vangt een vriendje, Van Goor, 1997 Iedereen min één, Van Goor, 1998 Jubelientje ontploft, Van Goor, 1998 Ik wil er twee, Van Goor, 2000 Jubelientje wil winnen, Van Goor, 2000 Andere boeken van Marit Törnqvist Klein verhaal over liefde, Querido, 1995 Illustraties van Marit Törnqvist Klaas van Assen, Een verhaal voor Hizzel, Querido, 1997 Klaas van Assen, Kletsen met Jona, Querido, 1998 Annie Makkink, Helden op sokken, Querido, 1998 Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste, Querido, 2000
Gedicht 4 ‘De reus in de maan’ Jacques Vriens, ill. Klaas Verplancke Uit: De reus in de maan Van Holkema en Warendorf, 1999, p. 7 Over de auteur Jacques Vriens is geboren op 26 maart 1946. Hij wilde dolgraag de toneelschool volgen, maar dat lukte niet. Hij studeerde dan voor onderwijzer, gaf twee jaar les in Amsterdam en werd daarna hoofdonderwijzer aan een basisschool in Abcoude, waar hij voor de zesde klas stond. Tegenwoordig is Jacques Vriens directeur van een basisschool in Bakel. Hij leest veel kinderboeken en werkte ermee in de klas. Sinds 1976 is hij ook zelf als auteur aan de slag. Over de illustrator Klaas Verplancke werd geboren op 21 juni 1964. Hij heeft een voorliefde voor Melo-cakes, zijn kleine en grote prinses én zijn kleine prins, snuisteren in boeken en cd’s, nu en dan een fanbriefje en lezen in bad met koffie en boterkoeken. Zijn spookbeelden zijn: racisten, plagiaat plegende illustratoren, haantjes in het verkeer en vooral zij die niet stoppen voor een zebrapad en hoofdvlees. Werken met het gedicht
Dit gedicht roept vooral een sfeer op. Werken met muziek is daarom wel leuk. Je kunt er meteen de drie andere gedichten bij betrekken. Zoek zelf enkele muziekfragmenten, of laat de kinderen die meebrengen. Maak het aanbod zo uiteenlopend mogelijk. Probeer zo weinig mogelijk naar filmmuziek te grijpen omdat die weinig ruimte laat voor eigen interpretatie. Zoek liever in de hedendaagse klassieke muziek (en natuurlijk ook in de ‘oude’ klassieke muziek) en vergeet ook niet de huidige muziektrends: ambient, drum ’n bass, D.J.’s,… Bied de kinderen de gedichten aan en laat dan de muziekfragmenten horen. Muziek beluisteren gaat het best met de ogen dicht. Laat ze elk hun favoriete muziek bij een gedicht kiezen. Laat ze goed argumenteren waarom ze die keuze gemaakt hebben en benadruk die diversiteit als iets positiefs. Lees de gedichten dan opnieuw voor, met de gekozen muziek als begeleiding. Wie weet veranderen ze nog van gedachten… en alles kan!
Toon ook de bundel waaruit dit gedicht afkomstig is. Het boek bevat verhalen, strips en gedichten van bekende en bekroonde auteurs. Dit boek groeit met de beginnende lezer mee. Het start met een stripje met AVI-niveau 1 en eindigt met verhalen van niveau 6. Los van de leesniveaus is vooral gezocht naar inspirerende, boeiende bijdragen en prachtige illustraties. Dit is een heerlijke bundel die in een eerste klas niet mag ontbreken. Andere boeken van Jacques Vriens Meester Jaap gaat nooit verloren, Van Holkema & Warendorf, 1998 Allemaal poppenkast, Van Holkema & Warendorf, 1998 Ik wil geen vingers meer zien!: schoolverhalen voor kinderen van 7 tot 10 jaar, Van Holkema & Warendorf, 1999 Jij bent een kip!, Van Holkema & Warendorf, 1999 Tommie en Lotje gaan op vakantie, Van Goor, 1999 Meester Jaap gaat naar het Kinderboekenmuseum, Van Holkema & Warendorf, 1999
38 – Eerste leerjaar
De dikke Meester Jaap, Van Holkema & Warendorf, 2000 Lieve dikke juffrouw Jans, Van Holkema & Warendorf, 2000 Poes is weg, Van Holkema & Warendorf, 2000 Illustraties van Klaas Verplancke Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998 Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998 Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999 Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999 Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes, De Eenhoorn, 2000 Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen, Averbode, 2000 Andere boeken van Klaas Verplancke Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999 Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000
Boek 1 Mijn oor doet flap Eva de Wilde, ill. Gerda Dendooven Bakermat, 1995, p. 19-25 Over de illustrator Gerda Dendooven illustreert niet alleen, ze ontwerpt ook en geeft les aan het Hoger St. Lucas-Instituut van Gent. Tweemaal kreeg ze de Boekenpauw. Met het boekje ‘Oren om te horen’ uit de reeks Vijf op een rij werd ze genomineerd voor de Hans Christian Andersenprijs. Gerda Dendooven wil een eigen wereld scheppen door de realiteit bij te sturen. In grappige, brutale en intuïtieve tekeningen zet ze zwierig en spits felgekleurde, gekke figuurtjes neer. Gerda Dendooven werkt met acrylverf en kleurpotlood, diverse materialen en collages. Ze gebruikt een heel eigen kleurenpalet. Over het boek Dit verhaal over Bas, die in het ziekenhuis een oorcorrectie ondergaat, maakt deel uit van een reeks voor eerste lezers. De tekst bestaat uit korte zinnen, eenlettergrepige woorden en bevat geen hoofdletters. Het is voor de meeste kinderen op dit ogenblik van het schooljaar makkelijk te lezen. De expressieve illustraties van Gerda Dendooven, één naast elke tekstpagina, geven de stemmingen van Bas treffend weer en bieden eerste lezers een verrijkende afwisseling. Werken met het fragment
Dit fragment beschrijft geen leuke droom, het is eerder een droom waarin de angst van Bas voor het ziekenhuisgebeuren wordt uitvergroot. Een gesprek over kleine angsten die ons in onze dromen achtervolgen kan een goed vertrekpunt vormen. Start met een banale gebeurtenis, bijvoorbeeld een muggenprik of een scheurtje in het behang… De volgende voegt daar iets aan toe zodat het gebeuren minder gewoon wordt. Zo ga je door tot een onoverkomelijk angstaanjagend beeld ontstaat, dan laat je de kinderen op dezelfde wijze in omgekeerde richting weer afbouwen. Telkens iets minder overdreven… tot je weer bij het oorspronkelijke onschuldige feit bent aanbeland.
Laat de kinderen tekenen over bange dromen, wie wil mag erover vertellen. Misschien herkennen ze hun eigen verhaal. Werken met het hele boek
Laat de kinderen het fragment zelf lezen. Hou daarna een kringgesprek over het uiterlijk: wanneer de kinderen hun ogen sluiten en zich één deel van hun lichaam proberen voor de geest te halen, welk lichaamsdeel is dat dan? Waarom zien ze net dat deel? Vinden ze het mooi of net heel lelijk? Bas wil zijn oren laten veranderen. Is er een lichaamsdeel dat zij zouden willen veranderd zien? Misschien zijn er in de klas wel kinderen die zelf al een oorcorrectie ondergaan hebben, dat is natuurlijk een dankbaar gegeven (als ze erover willen praten). Let wel op de gevoeligheden die een dergelijk onderwerp meebrengt!
Eerste leerjaar – 39
Maak digitale foto’s van de genoemde lichaamsdelen, print die af en laat de kinderen op de prints aan de slag gaan met stiften, potloden en/of verf. Laat ze voor zichzelf een andere haardos, een ander kapsel, een andere neus, een andere bril… ontwerpen. Maak een mooie tentoonstelling met de ‘voor en na’-foto’s. Indien er een kappersschool in de buurt is, kun je er misschien terecht voor een échte metamorfose! Je zou versteld staan wat een beetje make-up, body-painting of haartooi voor wonderen kan verrichten. Vergeet ook daar geen opnames van te maken. Laat de kinderen tekenen hoe ze denken dat Bas eruitziet, voor de operatie en erna. Andere boeken van Eva de Wilde Een wensei voor opa, Bakermat, 1997 Door de bril van Bill, Bakermat, 1998 Andere boeken van Gerda Dendooven Vijf op een rij, Bakermat, 1994: Tureluregluren Neuzeneuzen Oren om te horen Mondje open, mondje dicht Kielekoelevoelen Illustraties van Gerda Dendooven Leendert Witvliet, Momme-la-me-los, Querido, 1996 Daniil Charms, Nietes welles, Querido, 1998 Toon Tellegen, Dokter Deter, Querido, 1999 Ron Langenus, De verliefde prins, Davidsfonds/Infodok, 1999 Daniil Charms, Een stinkdier is een prachtig beest, Querido, 2000 Bart Moeyaert, Luna van de boom, Pantalone, 2000 Edward Van de Vendel, Dom konijn, Querido, 2000
Boek 2 Weer te laat? Truus van de Waarsenburg, ill. Georgien Overwater Zwijsen, 1998, p. 19-23 Over de auteur Truus van de Waarsenburg werd geboren in 1943. Als kind was ze al gek op boeken. Alle boeken in de bibliotheek voor haar leeftijd las ze uit. Later werd ze onderwijzeres en leerde ze kinderen lezen. Ze trouwde, kreeg drie kinderen en bleef letters vreten. Ze werkte op de redactie van uitgeverij Malmberg en schreef voor de jeugdbladen Okki en Taptoe. Dat doet ze nu nog. In 1986 verscheen haar eerste boek bij Zwijsen: Nou ja, pech. Er volgden nog vele boeken, meestal voor beginnende lezers of voor kinderen van 7 à 8 jaar. Over het boek Dit boek maakt deel uit van de Spetter-reeks voor het eerste leerjaar. Eigen aan deze reeks is dat ze zich richt tot een zo verscheiden mogelijk lezerspubliek. De uitgever hanteert niet alleen de bekende thema- en AVI-aanduiding. Nieuw is het gebruik van een leeservaringsschaal. Deze schaal bevat criteria als spanningsopbouw, aansluiting bij de belevingswereld van de kinderen, vertelperspectief en ontwikkeling van de personages. Deze aanduidingen helpen om aan de noden en mogelijkheden van eerste lezers tegemoet te komen. In dit boekje haast Pien zich naar huis, want haar moeder heeft een taart gebakken. Onderweg wordt ze echter opgehouden, dit keer door een aap, een reus en een beer. Mama gelooft haar niet en Pien krijgt geen taart,… tot mam in de verte een reus en een aap met een taart ziet verdwijnen. In dit eenvoudige verhaal (AVI 1) lopen fantasie en werkelijkheid in elkaar over. De illustraties ondersteunen de tekst en verhogen daardoor het inlevingsvermogen van jonge lezertjes. Werken met het fragment
Andere boeken van Gerda Dendooven Ik dacht dat het een simpele dag zou worden, maar dat was het weer niet (toneel), Querido, 2000 Bij dit fragment hoort een gesprek over liegen en leugentjes om bestwil. Mag je liegen? Zijn er uitzonderlijke omstandigheden waarin het wel mag? Wat zijn leugentjes om bestwil? Wie heeft ze al gebruikt en waarom?
Zoek met de kinderen van de klas naar originele ‘smoezen’ om te laat komen te verantwoorden. Je kunt de kinderen ook op verzamelronde door de school sturen. Laat de kinderen bij elke smoes een passende tekening maken en bundel alles tot het ‘Grote smoezenboek’. Maak natuurlijk ook exemplaren voor de andere klassen!
De smoezen kun je ook laten spelen. Eerst proberen de kinderen dit even uit met zijn tweeën. In een toonmoment dat hierop volgt schenk je aandacht aan de lichaamstaal die de spelers tonen. Hoe staat een smoezenbedenker erbij? Stoer, met de beide voeten op de grond? Of eerder een beetje wiebelig? Wat doet een smoezenbedenker met zijn handen?
40 – Eerste leerjaar
Hoe kijkt iemand die een smoes verzint? Is er een verschil tussen iemand die moeiteloos smoezen bedenkt en vertelt en iemand die toch wat meer moeite heeft om zichzelf en de anderen te overtuigen?
Boek 3 Juf is een spook Anke de Vries, ill. Alice Hoogstad Zwijsen, 1995, p. 12-16
Muzikale leerkrachten kunnen de smoezen ook voor een groot smoezenstoklied gebruiken. De tekeningen worden dan op een groot papier gekleefd (bijvoorbeeld een rol onbedrukt krantenpapier of bruin inpakpapier) zodat ze voor iedereen goed zichtbaar zijn. Zoek een passende melodie of bedenk er zelf een. Met een stok wijs je een tekening aan en de kinderen zingen de daarbij horende smoes. Vergeet niet een refrein in te bouwen.
Over de auteur Anke de Vries werd op 5 december 1936 geboren in Sellingen, een dorpje in de provincie Groningen. Na de middelbare school ging ze reizen en ook na haar huwelijk met de Fransman Laurent Félix-Faure woonde ze lange tijd in het buitenland, onder andere in Pakistan en Frankrijk. Ze hebben een zoon en twee dochters. Sedert 1964 woont het gezin in Den Haag. Anke de Vries ging een schrijverscursus volgen en begon jeugdverhalen te publiceren. Op korte tijd werd ze een van de bekendste Nederlandse schrijfsters. Haar boeken zijn in verschillende talen vertaald.
Mama gelooft Pien niet. Vraag de kinderen of zij vinden dat dit verhaal echt gebeurd kan zijn. Wat denkt de schrijfster van dit boek? Wanneer en hoe zet ze kinderen die het verhaal van Pien net zoals mama niet geloven, op een dwaalspoor?
Over de illustrator Alice Hoogstad (1957) studeerde aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Naast vrij werk maakt zij veel illustraties voor kinderboeken, met name voor educatieve uitgaven.
Werken met het hele boek
Over het boek Juf Els komt geregeld te laat op school en dat vindt de directeur bijzonder vervelend. Om te voorkomen dat ze haar baan verliest, besluiten de kinderen uit haar klas hun juf te helpen. Om beurten logeert iemand bij haar en zo ontdekken ze dat juf Els een slaapwandelprobleem heeft. Dit grappige, onwaarschijnlijke verhaal heeft een duidelijke opbouw. De kleurrijke illustraties geven weer wat er in het verhaal gebeurt en zijn op die manier ondersteunend. Het verhaal behoort eveneens tot de Spetterreeks en richt zich met zijn AVI 2 en leeswaardeniveau 3 tot wie vlot leest en begrijpt.
Voorzie een aantal exemplaren van het boek in de klas en verdeel de vier voorafgaande hoofdstukken over verschillende groepjes. Hou bij het samenstellen van deze groepjes rekening met het aantal figuren die in het tekstdeel voorkomen. Elke groep leest het fragment. Wie het meest moeite heeft met lezen geef je een van de reeds klassikaal behandelde hoofdstukken uit de bundel.
Werken met het fragment
Daarna speelt elk groepje zijn deel na. Door de verschillende hoofdstukken na elkaar te brengen spelen ze het hele verhaal, al dan niet voor een groot of klein publiek. Andere boeken van Truus van de Waarsenburg Monster in de nacht, Zwijsen, 1996 Help ik krimp, Zwijsen, 1997 Een spook van zes, Zwijsen, 1997 Bonbon de heks, Zwijsen, 1997 Lang haar uit een flesje, Zwijsen, 1998 Echt toveren, Zwijsen, 1998 Een mooie bolle big, Zwijsen, 1999 Illustraties van Georgien Overwater Nanda Roep, Prinses Jara en ridder Misha, Zwijsen, 2000 Elisabeth Marrain, Verdwaald in Brussel, Zwijsen, 2000 Rindert Kromhout, De hond in de pot, Zwijsen, 2000
Laat de kinderen fantaseren wat er met de juf aan de hand is. Schrijf kort de scenariootjes op die de kinderen bedacht hebben. Kies er met de klas één uit en probeer er een volwaardig dramaspel van te maken door rekening te houden met de 5 W’s: wie, wat, waar, wanneer en waarom: Wie spelen mee? Wat gebeurt er? Waar gebeurt het? Wanneer gebeurt het? Waarom gebeurt het? Indien de antwoorden op sommige van deze vragen in het gekozen verhaaltje zouden ontbreken, kun je die er gerust aan toevoegen. Laat je fantasie maar gaan… Door één W te veranderen of uit het verhaal weg te laten, maak je soms al een totaal ander scenario. Het basisverhaal blijft hetzelfde (wat ‘veilig’ is voor jonge kinderen), maar zo kun je er dan toch wat variatie in brengen.
Zo’n slaapwandelscène is ook ideaal om te improviseren. Eén kind speelt de slaapwandelaar. Hij/zij loopt een afgebakend ‘parcours’ af (ogen zijn open). Onderweg zorg je voor onverwachtse hindernissen, attributen, personages of gebeurtenissen. Hoe reageert de slaapwandelaar hierop?
Eerste leerjaar – 41
Leuk is ook het slaapwandelspel. Vorm paren: één is de slaapwandelaar, de ander is een begeleidende zus, mama, papa of opa. Bouw in een grote zaal weer een ‘parcours’ met onderweg enkele hindernissen. De slaapwandelaar staat aan de ene kant van het parcours, de begeleider aan het andere eind. Door de slaapwandelaar (die nu natuurlijk zijn ogen dicht heeft) met woorden en opdrachten te begeleiden langs soms wel ‘gevaarlijke’ plekken, tracht de begeleider zijn zorgenkind weer veilig in bed te krijgen. Slaapwandelaars laat je vooral niet schrikken… Werken met het hele boek De tekst en de pittige, visueel prikkelende illustraties bieden de mogelijkheid om het verhaal om te zetten in opeenvolgende stilstaande beelden. Verdeel vooraf het verhaal in korte fragmenten, hou bij het verdelen rekening met de mogelijkheid dat de kinderen wat ze lezen moeten kunnen omzetten in een stilstaand beeld (tableau-vivant). Zorg dat de hele groep het volledige verhaal kent eer ze in groepjes aan de slag gaan met hun tekstfragment.
Boek 4 Dag schat Elle van Lieshout en Erik van Os, ill. Annemie Heymans Zwijsen, 1998, p. 3-5 Over de auteurs Ze schrijven samen, Erik van Os en Elle van Lieshout. Ze pakken pen en papier en praten en schrijven en praten en schrijven, ruziën en lachen en schrijven weer. De ideeën voor hun boeken vinden ze in de supermarkt, in de tuin of, zoals in dit boek, aan zee. Erik van Os wilde vroeger profvoetballer of missionaris worden. Uiteindelijk ging hij werken als kleuterleider en als brugwachter. Sinds 1988 is hij schrijver en gezondheidsvoorlichter. Elle van Lieshout wilde vroeger graag schrijver worden, maar net zo lief kunstschilder, dokter, tuinman of minister en moeder. Schrijver en moeder zijn tot nog toe gelukt. Eerder studeerde zij pedagogiek en werkte onder andere met vluchtelingen. Erik en Elle hebben samen een dochter, een zoon, een huis, een boom en een beest…
Laat de kinderen in kleine groepjes het verhaal aan elkaar voorlezen. Help hier en daar een beetje en schakel eventueel hulp van volwassenen in, zodat de draad van het verhaal niet verloren gaat en het leesplezier niet naar de achtergrond verdwijnt. Nadat je het verhaal samen weer hebt opgebouwd, deel je de opeenvolgende fragmenten uit. Zorg ervoor dat elke groep ook te lezen krijgt wat er voorafgaat aan het ingekleurde fragment dat zij moeten omzetten in een beeld. Hier kun je wie het moeilijk heeft met lezen vooraan in het verhaal inschakelen. Op die manier behoud je het plezier in het boek en het lezen.
Over de illustrator Annemie Heymans werd geboren op 9 februari 1935 in ’s-Hertogenbosch. Ze tekende al als kind, samen met haar zus Margriet. Ze studeerde aan de kunstacademies in ’s-Hertogenbosch, ’s-Gravenhage en Amsterdam. Het vak van illustrator heeft ze zelf onder de knie gekregen, aangezien daarvoor indertijd geen specifieke opleiding bestond. Volgens Annemie Heymans typeert de term ‘kinderboekenmaakster’ het beste haar werk als schrijver-illustrator. Naast de projecten met zus Margriet en haar eigen werk, illustreert ze ook het werk van andere auteurs. Ze levert ook bijdragen aan kranten, tijdschriften en verhalenbundels. Voor Neeltje kreeg ze een Zilveren Griffel.
Vertel de kinderen dat ze het ingekleurde deeltje moeten uitbeelden. Ze moeten wat daarin gebeurt omzetten in een foto (een tableau). Lees nadien zelf het verhaal voor, na elk fragment toont de groep die dit heeft voorbereid, zijn beeld. Leg deze beelden vast op video of foto. Gebruik de prints van deze beelden om het verhaal later weer op te bouwen.
Over het boek Ook dit boek behoort tot de Spetter-reeks voor eerste lezers en vertelt het verhaal van Sil, die na het lezen van een boek zelf op zoek gaat naar een schat. Hij graaft in de tuin, in het bos en zelfs aan zee. Ook de illustraties nemen de lezer mee op zoek naar de schat die Sil nergens vindt. Koud, moe en ontgoocheld keert Sil naar huis terug, waar mam op hem wacht met koek en soep. ‘Dag schat’, zegt ze, ‘Dag schat’, zegt Sil. Dag schat is een vlot geschreven verhaal, waarin op een heel eenvoudige wijze met taal en illustraties wordt gespeeld.
Andere boeken van Anke de Vries Lang zal ik leven, Lemniscaat, 1997 Een kat met zeven staarten, Zwijsen, 1997 Fausto Koppie, Lemniscaat, 1998 Jaap is een aap, Zwijsen, 1998 Heibel in de Hubbelstraat, Zwijsen, 1998 Juf is een spook, Zwijsen, 1999 Kijk naar de kat, Zwijsen, 1999 Jet met de pet, Zwijsen, 2000 Illustraties van Alice Hoogstad Guus Kuijer, Voor altijd samen, amen, Querido, 1999 Guus Kuijer, Het is fijn om er te zijn, Querido, 2000 Guus Kuijer, Het geluk komt als de donder, Querido, 2000
42 – Eerste leerjaar
Werken met het fragment
Op schattenjacht! Maak met de kinderen allerlei wegwijzers. Je kunt beginnen met een onderzoek van de bestaande pijlen en pictogrammen, om zo tot een eigen vormgeving te komen. Wat wil je allemaal vertellen? Moet men rechtdoor, omhoog of ergens onderdoor? Wil je dat de spoorzoekers zigzaggend, op één been of achteruit gaan lopen? Laat je ze enkele opdrachtjes uitvoeren? Probeer zo origineel mogelijk te zijn in de beeldtaal die je met de kinderen bedenkt. Voer de ontwerpen ook echt uit in stevig karton, of misschien is er wel een handige houtbewerkende ouder op school die voor échte pijlen of borden wil zorgen. Je kunt nu als leerkracht helemaal alleen de sporen gaan uitzetten en dan de klas erop uit sturen, maar je kunt de tocht ook uitzetten mét de klas. De voorpret om anderen te foppen, is dikwijls evenwaardig aan het effectief zelf zoeken. Laat nu een andere klas jullie spoor volgen. Wat de schat zal zijn…?
Een schat roept bij de meeste kinderen onmiddellijk duidelijke fantasiebeelden op. Laat ze die beelden op groot formaat schilderen. Pas als het schilderij klaar is vertelt ieder aan de rest van de klas wat zijn/haar schat voorstelt. Je kunt de tekst er eventueel op een aparte strook bij schrijven.
Schatkistjes maken hoort er ook bij. Laat de kinderen een mooi doosje meebrengen of knutsel zelf mooie doosjes ineen. Elk kind heeft thuis wel een aantal voorwerpen die hij/zij als ‘schat’ apart houdt. Misschien willen ze die wel meebrengen om in het schatkistje te stoppen. Je kunt ook op schattenjacht gaan in de schoolbuurt. De doosjes raken gegarandeerd snel vol: een knoop, een sleutel, een steentje met een aparte vorm, een geldstuk, een plukje haar, een touwtje…
Terug in de klas kan er bij elk van die voorwerpen zeker een leuk fantasieverhaal bedacht worden. Aan welke jas heeft die knoop ooit vastgezeten? Op welke deur past die sleutel? Werken met het hele boek Zorg voor een exemplaar dat de kinderen individueel kunnen lezen. Misschien wil iemand wel weten of Sil die schat nu echt vindt. Dit verhaal (AVI 1) kan door kinderen uit een eerste klas op dit tijdstip in het schooljaar zonder veel moeite zelfstandig gelezen worden. Wanneer vooraf de nieuwsgierigheid werd gewekt, is dit een ideaal boekje om zelf in stilte in weg te duiken. Andere boeken van Elle van Lieshout en Erik van Os O, mijn lieve, lieve Lien, Zwijsen, 1999 Kijk mijn ogen, Kimio, 1999 Vang dat kind, Zwijsen, 1999 Wat goed van Saar, Kimio, 2000 Illustraties van Annemie Heymans Roberto Piumini, Matthijs en z’n opa, Querido, 1994 Jaak Dreesen, Marieke, Marieke, Averbode, 1997 Peter Van Gestel, Mariken, Fontein, 1998 Jaak Dreesen, Mijn beer, Averbode, 1999 Andere boeken van Annemie Heymans Vier tantes in een slootje, Zwijsen, 1997 Rommelkruid en nagelgruis, Zwijsen, 1997 Niet leuk voor Sjaantje, Zwijsen, 1999
Boek 5 Een fee en een reus in de lucht Brigitte Minne, ill. Anne Westerduin Clavis, 1994, p. 5-11 Over de auteur Brigitte Minne werd op 16 oktober 1962 geboren in Brugge. Haar voorliefdes zijn: Karel, Liesbet en Jasper, de dieren om en in haar huis, rode oortjes-boeken, mooie kindertelevisie, film en hutsepot. Haar spookbeelden zijn: oorlog, geweld en honger. Bekroningen: De Prijs Beste Jeugdboek van de stad Beringen, de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen (2x) en de prijs van de Kinder- en Jeugdjury Limburg. Ze werkt mee aan tijdschriften, tv, theater en film. Daarnaast schrijft ze ook boeken voor kinderen en jongeren. Ze hecht veel belang aan hun mening. Brigitte Minne schrijft op een openhartige wijze over delicate onderwerpen als ouderdom, dood, prostitutie en euthanasie. In haar jeugdromans gaat het vaak om jongeren die op zoek zijn naar zichzelf en in moeilijke situaties verkeren. De eerste liefde is erg belangrijk voor de jonge hoofdpersonen, evenals de hulp van begrijpende volwassenen. Naast haar tienerromans schrijft ze ook boekjes voor beginnende lezers. Over de illustrator Anne Westerduin volgde een opleiding plastische kunsten te Brussel. Bij het maken van illustraties laat ze zich vooral inspireren door de sfeer die het verhaal uitstraalt. Ze schetst een globaal beeld, waarop ze details invult. Deze details bepalen uiteindelijk het beeld. Ze doet dus meer dan een plaatje maken bij een verhaal. Haar stijl is in de loop der jaren opmerkelijk geëvolueerd. Ideeën haalt Anne Westerduin uit de wereld waarin ze rondloopt. ‘Oren en ogen openhouden.’ En ‘mensjes bekijken’: dat is haar advies. Over het boek In dit eenvoudige verhaal spelen fantasiedromen de hoofdrol. Bas kijkt naar de lucht en ziet daarin beelden die de meeste volwassenen blijkbaar niet zien. Maar er is ook nog Fiel. Dat is zijn buur en gelukkig beschikt die over meer fantasie. Samen zien ze de gekste figuren in de wolken. Een fee en een reus in de lucht behoort tot de serie ‘bas en fiel’. Deze bestaat uit zes leesboekjes die door beginnende lezers, na acht weken leesonderwijs, zelfstandig gelezen kunnen worden. Werken met het fragment
Fantaseren bij voorbijtrekkende wolken is een heerlijke bezigheid! Kies een mooie, bewolkte dag uit en ga met de klas languit op een grasveldje liggen. Kijk naar de voorbijdrijvende wolken en laat de fantasie maar opborrelen.
Ook vlekken kunnen inspirerend zijn. Neem een vloeibare kleurstof (ecoline, sterk verdunde plakkaatverf of inkt) en laat de kinderen met dikke borstels royaal spatten maken op een groot blad papier. Laat alles goed drogen en dan is het tijd om te kijken en te fantaseren. Wanneer de kinderen een vorm ontdekken in een vlek, kunnen ze de contouren omlijnen met fijne stiften of potloden (of er zaken aan toevoegen) zodat het figuurtje voor iedereen herkenbaar wordt. Door een scheutje detergent aan de verf toe te voegen, kun je ook spatten op vellen plastic (de zeep ontvet). Het droogproces gaat wel veel langzamer. Met speciale
Eerste leerjaar – 43
stiftjes kun je ook op het plastic tekenen. Wanneer je dan de ontstane figuurtjes uitknipt en tussen lege diaglaasjes legt, krijg je hele mooie zelfgemaakte dia’s. Laat je de vellen plastic heel, hang ze dan voor het raam en creëer zo je eigen fantasiewolkenhemel. Ook de gekende truc met kleurstof tussen een gevouwen blad, geeft dezelfde fantaseermogelijkheden. Werken met het hele boek
Nadat de kinderen dit fragment zelfstandig lazen, vraag je hun om Bas te beschrijven. Wat denkt/ziet Bas? Wordt Bas begrepen in dit fragment? Wat vinden ze van Bas na deze eerste kennismaking? Schrijf Bas’ eigenschappen in kernwoorden op het bord. Daarna breng je het vervolg van het verhaal in de groep. Aangezien de moeilijkheidsgraad van het boek laag ligt, lijkt kringlezen hier een geschikte vorm. Bespreek, nadat de kinderen kennismaakten met Fiel, wat ze vinden van deze figuur. Breng ook deze eigenschappen in kernwoorden op het bord. Nu de beide hoofdpersonages werden verkend, breng je de andere deeltjes van deze reeks in de groep. In een aap bij bas, wordt er eveneens gedroomd. Kondig dit aan en zorg dat wie dit deeltje wil lezen, daar de kans toe krijgt. Nadien vertellen deze kinderen aan de groep waarover de droom van Bas ging. Dit kan een stimulans zijn voor anderen om het boekje ook te lezen of een aanzet vormen om rond angstdromen te gaan werken. Andere boeken van Brigitte Minne Wat de wind in Ellens oor fluisterde, Clavis, 1998 Heksenfee, De Eenhoorn, 1999 Snuf en Katoo, De Eenhoorn, 1999 Sien en Yassin, Clavis, 1999 Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000 Mama is verliefd, Clavis, 2000 De droom van Rie, De Eenhoorn, 2000 Illustraties van Anne Westerduin Agnes Verboven, Een koekje voor Blekkie, Clavis 1995 Werner Storms, Weg van jou, Clavis 1996 Ron Langenus, De verdwenen tijger, Davidsfonds/Infodok, 1997 Elvira Lindo, Manolito, Davidsfonds/Infodok, 1999 Martina De Ridder, Kapitein Seppe, Clavis, 2000 Wally De Doncker,Papa ernst, papa losbol, Davidsfonds/Infodok, 2000 Jaak Dreesen, Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000 Bettie Elias, Het kleine geheim van Pieter, Malmberg, 2000
44 – Eerste leerjaar
Boek 6 En toen giechelde de olifant Hanz Manz, ill. Verena Ballhaus Querido, 1999, p. 70-75 Over de auteur Hans Manz werd in 1931 in Wila bij Zürich geboren. Hij volgde een opleiding als onderwijzer en gaf les op basisscholen in Erlenbach en Zürich. Hij werkte voor radio en televisie. Sinds 1987 is hij fulltime schrijver en journalist. Hij woont in Zürich en Toscane. Hans Manz schreef kindergedichten, verhalen, sprookjes en kinderboeken en vertaalde prentenboeken van Sendak, Ungerer en Gorey. Zijn werken werden meerdere malen bekroond en zijn onder andere in Amerika, Japan, Denemarken en Nederland verschenen. Hans Manz leeft op de grens van fantasie en werkelijkheid en gaat zeer zorgvuldig met zijn taal om. ‘Hans Manz heeft teksten geschapen die kinderen prikkelen en die bijdragen aan hun lust tot het luisteren naar en begrijpen van tekst en die de liefde voor de omgang met taal voeden,’ meende de jury die Hans Manz in 1990 opnam in de lijst voor de IBBY-Award. In 1991 werd het oeuvre van Manz bekroond met de Zwitserse Jeugdboekenprijs en in 1993 met de Oostenrijkste Staatsprijs voor Kinderlyriek. Over het boek Elke woensdag kun je Eva bij haar opa vinden. Haar ouders moeten dan werken en opa brengt zijn tijd thuis door met schrijven. Samen met Eva verzint hij de meest wonderlijke verhalen: over giechelende olifanten, dansende muggen, schuwe vossen en galopperende stoelen. Vaak helpt Eva hem om die verhalen te bedenken, maar meestal is het toch opa die haar uit haar tent lokt om haar gedachten in woorden om te zetten. Op die manier bereidt hij haar voor op het moment waarop hij met oma op reis zal gaan, wanneer hij er niet meer zal zijn, wanneer Eva alleen haar ogen zal moeten sluiten en haar eigen verhalen zal moeten verzinnen. En toen giechelde de olifant ziet eruit als een bundel met eenvoudige, fantasierijke, soms absurde verhalen, waarin schijnbaar naïeve illustraties de tekst ondersteunen en aanvullen. De doordachte en tevens speelse layout verhoogt de toegankelijkheid en maakt van dit boek een bruikbaar geheel om een rijkdom aan speelse taal tot bij jonge lezers te brengen. Werken met het fragment
Improvisatiespel: de busrit Je maakt eerst met de kinderen een woordveld over de landschappen (bijvoorbeeld een modderveld, een weide met heel hoog gras, een steile berghelling,…) waarlangs de bus kan rijden en de mogelijke personages (bijvoorbeeld een balletdanser, een reus met zevenmijlslaarzen aan, een beroemde basketbalspeler, een schaatser,…) die op de bus kunnen stappen als chauffeur. Laat de helft van de kinderen van de klas in rijtjes zitten, net als in een bus. Vooraan zit de buschauffeur. De andere helft is publiek. Eén kind uit de publieksgroep, of de leerkracht, zegt een landschapstype en/of een chauffeurstype. De passagiersgroep speelt het spel als volgt: samen met de buschauffeur stappen ze uit. Ze bewegen zich volgens het type chauffeur en naargelang de plek waar ze gestopt zijn. Bijvoorbeeld: als ze op een modderige plaats stoppen en ze hebben de reus met de zevenmijlslaarzen als chauffeur, dan gaan ze met hele grote, maar moeizame stappen (modder zuigt en kleeft!) door de ruimte bewegen. Je kunt het spel opnemen op video en achteraf bekijken en bespreken. Kinderen vinden dit heerlijk. Wissel regelmatig de kijk- en doegroep met elkaar af.
Werken met het hele boek Eva zit aan de keukentafel en vraagt: ‘Wat zie je nu?’ Opa zegt: ‘Kom we doen onze ogen dicht! Dan zie je het meest. Let maar eens op! Ik zie een huis, een hek, een rivier, een boot, een kind.’ Met deze woorden bouwen opa en Eva nieuwe zinnen en nieuwe situaties. Een kind in het huis bij het hek aan de rivier met de boot, kan ook het kind in de boot op de rivier voor het huis met het hek worden, of zelfs het kind in de rivier met de boot bij het hek voor het huis en het zwemt…
Bij deze uitspraken horen tekeningen die de tekst visualiseren.
Laat ook de kinderen met gesloten ogen een aantal woorden bedenken. Bouw met deze woorden zinnen die, door de woorden van plaats te verwisselen, telkens een andere betekenis krijgen. Hetzelfde kun je doen met de meer traditionele woorden uit de woordkaartendoos. Bekende woorden uit de klassikale leesboekjes kunnen dan, doordat ermee geschoven wordt, een nieuw, eigen leven gaan leiden. Vraag de kinderen om hun zinnen te illustreren, naar het voorbeeld in het boek.
Boek 7 De droom van kos Wim Vromant, ill. An Candaele De Eenhoorn, 2000, p. 3-9 Over de auteur Wim Vromant werd geboren op 26 oktober 1960. Zijn voorliefdes zijn zijn vrouw Tine en zijn twee zoontjes Niels en Klaas. Zijn spookbeelden zijn televisies die kinderen verslinden. Door vaak met kinderboeken te werken in de klas kreeg hij zin om zelf in de pen te kruipen. Hij schrijft eenvoudig en duidelijk. Zijn verhalen zijn vlot en bevatten heel wat dialogen. De dingen waarover hij schrijft zijn herkenbaar, grappig en ontspannend. Over de illustrator An Candaele studeerde grafiek in Antwerpen. Haar eerste job was het inkleuren van strips van Suske en Wiske. Daarna werkte ze veel voor reclamebureaus en voor tijdschriften. Samen met haar man woonde ze een paar jaar in Amerika, waar ook haar dochtertje geboren werd. Nu woont ze weer in België en werkt ze hard aan illustraties voor kinderboeken. Over het boek We kregen dit boek te zien als proefdruk. Het is bedoeld voor kinderen die ongeveer zes maanden leesonderwijs achter de rug hebben. In het land waar Kos woont is Gurk de baas. Hij bepaalt dat de wereld er letterlijk en figuurlijk grijs moet uitzien. Daar kan Kos niet mee leven. Hij droomt van een wereld vol kleuren. Hij trekt weg, zonder Neel, van wie hij erg veel houdt, op zoek naar zijn droom. Op zijn weg ontmoet hij Fem. Wanneer alles lijkt mis te lopen en Kos echt vreest dat hij zijn droom nooit zal terugvinden, duikt Fem op met haar vliegende soortgenoten en een heleboel bussen kleurrijke verf. De illustraties ondersteunen wat de poëtische tekst laat vermoeden. Werken met het fragment
Dromen en kleuren Droom je in kleur of in zwart-wit? Als je in kleur droomt, is dat dan zoals in een film (in ‘multicolor’), of heeft het beeld één kleur? Is een gele droom leuker dan een donkerblauwe droom? Waarover droom je als je in het helgroen droomt, of in het paars?
Die monochrome droomtaferelen laat je de kinderen schilderen, of je maakt er eenkleurige kijkdozen over…
Gevoelens bij kleuren Is geel een jonge, actieve kleur? Hoe voel je je in een oranje kamer? Als je je droevig voelt, welke kleur kleren trek je dan aan?
Eerste leerjaar – 45
Na dit gesprek kunnen dan kleurenelfen gemaakt worden. Bijvoorbeeld: groen mijn bril heb ik nodig is niet zo leuk moet Je gaat stap voor stap te werk, met de volledige groep samen. Teken het schema van de structuur van het elfje op het bord. Bij het eerste woord schrijft iedereen voor zich een kleur op. Daarna een voorwerp in die kleur (in twee woorden). In de twee volgende lijnen vertel je iets meer over dat voorwerp (in drie en vier woorden). Als slot kies je een krachtige pointe. De elfjes kunnen op ambachtelijke wijze gestempeld of gedrukt worden. Laat de kinderen er een pentekening bij maken. Alleen het voorwerp uit het gedicht wordt ingekleurd (de kleur waarover de elf gaat). Bundel alles tot een mooi boekje. Werken met het hele boek
Stel eerst het hele boek voor en neem de figuren van Kos, Neel en Fem vergroot over op karton. Kleef ze op een stok zodat ze als stokpop kunnen fungeren. Gurk laat je door de kinderen zelf uittekenen en opvullen met kleuren. Van Gurk is op de prenten slechts een klein stukje te zien. De kinderen kunnen de kleuren en vorm van deze figuur dus volledig laten afhangen van de fantasie die het verhaal oproept. Zoek een aantal fragmenten uit die verschillende groepjes in een poppenspel omzetten. Bij elk tafereel hoort een decor. Afhankelijk van het fragment en de stemming die er bijhoort, kiezen ze grijstinten of kleuren. Laat de kinderen nadien de verschillende opeenvolgende fragmenten in kleine groepjes spelen, inoefenen en tonen aan een publiek. Andere boeken van Wim Vromant Dromen van een duif, De Eenhoorn, 1997 Een nest tussen het puin, De Eenhoorn, 1998 Taartendag, De Eenhoorn, 1999 Het lachje van Sint, De Eenhoorn, 2000 De prins en de vis, De Eenhoorn, 2000 Illustraties van An Candaele Godeliva Uleners, Opa Vis en de vis, Bakermat, 2000 Godeliva Uleners, Ik trouw met de juf, Bakermat, 2000 Dirk Nielandt, De vliegende keuken: een reisverhaal vol lekkere recepten, Standaard, 2000 Andere boeken van An Candaele Pardoes, Bakermat, 1999
46 – Eerste leerjaar
Boek 8 De Appelmoesstraat is anders Joke van Leeuwen Querido, 1994, p. 42-49 Over de auteur In haar jeugd verhuisde Joke van Leeuwen verschillende keren, ook een keer naar Brussel, toen ze dertien was. België beviel haar zo goed, dat ze daar ging studeren: eerst in Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in Brussel aan het Hoger St. Lucas Instituut, een grafische opleiding. Ze wilde blijven tekenen en schrijven, zoals ze altijd al had gedaan. Ze kwam op het idee om een kinderboek te gaan maken, maar had moeite een uitgever te vinden. Ze ging weer studeren, geschiedenis in Brussel. Uiteindelijk vond ze toch een uitgever. Tegenwoordig woont ze in Maastricht. Vorig jaar trad ze samen met Bart Moeyaert op in het theaterprogramma ‘Geletterde Mensen’. Joke van Leeuwen combineert in haar boeken tekst en illustraties. Deze vormen een geheel, vullen elkaar aan. Haar taalgebruik is origineel, haar illustraties zijn soms zoekplaatjes waarin een heleboel te ontdekken is. De hoofdpersonen in haar boeken zijn vaak eigenzinnige kinderen, die een tocht maken in een vreemde wereld. Daarbij ontmoeten ze merkwaardige personen en dingen. De verhalen en illustraties zijn meestal grappig, en bevatten milde maatschappijkritiek. Ze schreef ook een aantal boeken voor beginnende lezers. Over het boek Wanneer Miep in de Appelmoesstraat komt wonen, treft ze er vijf bijna dezelfde huizen aan, netjes op een rij. Nadat de buren zien hoe Miep haar eigen huis heeft omgebouwd, willen ze wel allemaal een huis dat helemaal bij hen past. Met veel fantasie gaat Miep aan de slag. Zo ontstaat er een heel aparte Appelmoesstraat. Die straat zet mensen aan het dromen. Iedereen wil wel zo’n bijzonder huis. In dit boek, vol dubbele bodems, visuele gags, taalspelletjes en raadseltjes, zijn tekst en illustraties nauw met elkaar verbonden. Ze nodigen kinderen uit tot denken, zoeken en fantaseren. Werken met het fragment
Dit is een heerlijk verhaal om allerlei droom- en fantasiehuizen te gaan bouwen. Je kunt beginnen met een woordveld om een ‘verzameling merkwaardige mensen’ aan te leggen. Vertrek van eigenschappen die kinderen bij zichzelf en/of bij mensen in hun omgeving herkennen.. Niet alleen fysieke kenmerken zoals lange benen, dikke buiken, wilde krullen,… maar ook minder zichtbare eigenschappen, die te maken hebben met gevoelens, komen in aanmerking. Speel ook met tegenstellingen. Hou de drempel laag en vertrek van eenvoudige huizen. De suggestie op de laatste bladzijde – ‘een dikkemensen-huis’ dat als tegenstelling ‘een dunne-mensen-huis’ krijgt – vormt een eenvoudige opstap voor meer doordachte taalvondsten. Laat de kinderen ook overdrijven. Hoe zien de huizen voor al die mensen in de straat eruit? Hoe voelen ze aan? Hoe ruiken ze? Met de ogen dicht dromen ze de verschillende mogelijkheden voor zich.
En dan gaan we echt bouwen… Probeer met kartonnen dozen, kartonnen kokers en ander materiaal een straat of een dorp te bouwen. Samenwerking en overleg tussen de kinderen zijn van cruciaal belang, maar zeker niet evident. Door het beschilderen en het toevoegen van allerlei attributen kan dit de meest fantastische vormen aannemen.
Ook het schilderen van een straat kan boeiend zijn. Laat de kinderen eerst op gewone tekenbladen een voorontwerp maken van hun droomof fantasiehuis. Van een rol bruin papier rol je een grote strook af. Ieder krijgt een welbepaalde ruimte toebedeeld waarop ze hun huis mogen schilderen. Ook hier zijn afspraken en overleg met de twee buren noodzakelijk om de straat één geheel te laten vormen. De huizen moeten echt aansluiten en mogen geen losstaande elementen zijn. Op kleiner formaat kun je de tekeningen samenvoegen tot een fries. De deurtjes of raampjes snij je voorzichtig open en erachter schrijven de kinderen hun huizenelf (zie hoger). ‘Appelmoesstraat’ is voor eerste lezers een lang, misschien wel moeilijk woord. Laat ze dit woord leggen met de letters uit de letterdoos. Zoek door te schuiven met deze letters hoeveel woorden er in dit woord verborgen zitten. Eerst met de hele groep, nadien in groepjes van twee. Breng alle gevonden woorden samen in een lijst, die goed zichtbaar wordt opgehangen en dagelijks kan worden aangevuld. Misschien groeit er wel een wedstrijdje uit. Welke klas of groep vindt de meeste appelmoesstraat-woorden? Werken met het hele boek Het fragment uit de bundel is het slot van het verhaal. Het lijkt prettig om wat er aan dit fragment voorafgaat, samen in te kijken. Doordat tekst en illustraties zo nauw met elkaar verbonden zijn, is het noodzakelijk om ze samen aan te bieden. Maak gebruik van transparanten die door de hele groep gelijktijdig kunnen worden bekeken. Op die manier is iedereen betrokken bij het zoekproces en zijn details beter waar te nemen. Andere boeken van Joke van Leeuwen Ik ben ik, Zwijsen, 1995 De wereld is krom maar mijn tanden staan recht, Querido, 1995 Een poosje groot, Zwijsen, 1996 Iep!, Querido, 1996 De metro van Magnus, Querido, 1997 Kukel, Querido, 1998 Bezoekjaren, Querido, 1998 Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden, Querido, 1998 Een sok met streepjes, Zwijsen, 1999 Ozo heppie en andere versjes, Querido, 2000
Eerste leerjaar – 47
Geraadpleegde bronnen Aidan Chambers, De leesomgeving. Hoe volwassenen kinderen kunnen helpen van boeken te genieten, Querido, 1995. Jan van Coillie, Leesbeesten en boekenfeesten/Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken?, Davidsfonds/Infodok, 1999. Annerieke Freeman-Smulders, Leren lezen is niet genoeg, Meulenhoff Educatief, 1990. Berrie Heesen, Kinderen filosoferen en docentenboek, Damon, 1998. Berrie Heesen, Klein maar dapper, Damon, 1996. Berrie Heesen, De vliegende papa’s, Damon, 2000. Marita de Sterck, Lees je mee, een gids voor wie boeken en kinderen wil samenbrengen, Lannoo, 1997.
48 – Eerste leerjaar
‘Dromen is heel geheimzinnige dingen,’ * Ideeënbrief voor het tweede en derde leerjaar samengesteld door Annie Beullens, Mik Ghys en Erik Vanthillo met de inspiratie van Paula Stulemeijer en David Janssen Over de samenstellers Annie Beullens is boekenjuf op rust. Ze probeerde twaalf jaar lang wekelijks kinderen van acht tot twaalf jaar tot echte boekenliefhebbers te maken. Daar heeft ze heel mooie herinneringen aan en ze hoopt dat er in elke basisschool een boekenjuf of -meester zal komen. Zij leest graag en veel en is recensent voor Klapper en Onderwijskrant. Mik Ghys is verantwoordelijke van de jeugdafdeling in FNAC Antwerpen, recensent voor Klapper, lector van Nederlands- en Engelstalige manuscripten en is zwaar verslaafd aan jeugdboeken. Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen. Hij is dramadocent bij onder meer de Karel de Grote-Hogeschool te Antwerpen en medeauteur van de ‘Theaterbox’ (Kunst in Zicht) en van de map ‘Muzische Vorming’ (Altiora). Daarnaast recenseert hij ook voor Klapper. Paula Stulemeijer is dramadocente en educatief medewerkster in HETPALEIS. Zij trok rond voor HETPALEIS met de theaterkoffer, ontworpen door Joke Van Leeuwen en begeleidde jongeren vorig jaar in ‘De Stal’ bij hun eerste theaterspel. David Janssen was enthousiast student van Riet Jeurissen, staat momenteel voor de klas als onderwijzer en is een actief leesbeest.
*
zei de GVR
Tweede en derde leerjaar – 49
Het thema dromen biedt heel veel mogelijkheden. In de fragmenten en gedichten uit de bundel gaat het over: een slaapliedje, een nare droom, een nachtmerrie en bang zijn in het donker, wensen, een dromendief, dromen en bedrog, een gekke droom, dagdromen, bluffen, toekomstdromen en fantasie. Over al de teksten wordt met de kinderen gepraat, zo leren ze verder kijken dan de tekst. Samen praten over teksten reikt de kinderen gedachten aan waarop ze uit zichzelf misschien moeilijk kunnen komen. Als verwerkingstips vind je creatief schrijven, dramatiseren, teken- en schilderopdrachten, collages… Kortom: voor elk wat wils.
De boekenhoek De bedoeling van de Jeugdboekenweek is het lezen bij kinderen te stimuleren. Maak een boekenhoek met boeken over dromen (zie keuzelijst) en met de boeken uit de fragmentenbundel, en vul die aan met boeken over dromen die de kinderen thuis hebben. De leerkracht verbindt er zich toe om elke dag 15 minuten voor te lezen. Alle kinderen engageren zich om in de Jeugdboekenweek ten minste één boek te lezen. De kinderen vertellen over de gelezen boeken op de droomplek in de boekenwinkel. Je kunt het lezen ook stimuleren met een klantenkaart. Sfeerschepping
De dromenwinkel Geïnspireerd op een realistische winkel of supermarkt creëer je met de kinderen gedurende de ganse Jeugdboekenweek (of langer) een heuse dromenwinkel. De collectie dromen wordt elke dag aangevuld met nieuwe dromen of droomproducten die uit het dromenproject voortvloeien. Voor de installatie kun je gebruikmaken van oude meubels, planken, kartonnen dozen,… Je overlegt met de kinderen en geeft hun korte opdrachtjes in kleine groepen: Waar zetten we de rekken? Moeten er winkelkarretjes zijn of mandjes? Waar is de kassa? Is dit een klein, knus winkeltje? Of is het een grote supermarkt met veel gangen? Hoe versieren we de winkel? In welke kleuren schilderen we de rekken? Versieren we alles met wolken? Een regenboog? Draagt het winkelpersoneel een uniform? Een bepaald kledingstuk, een hoofddeksel? Centraal in de winkel is de ‘droomplek’ met kussens en tapijten. Maak er een knusse dromenwinkel van waar het leuk is om te vertoeven. Voor de invulling van de winkel kun je plukken uit volgende tips.
Dromen in dozen Om de kinderen in de juiste sfeer te brengen, lees je voor uit hét dromenboek bij uitstek, De GVR van Roald Dahl, van p. 39 tot p. 41, vanaf: ‘Vertel me alsjeblieft wat je in ons dorp deed…’ tot ‘Dat zijn ze zeker niet, zei Sofie.’. Voor je met het voorlezen begint, toon je het boek. Laat de kinderen die het verhaal kennen, vertellen wat ze over de GVR weten. Als je merkt dat veel kinderen het boek nog niet kennen, is dit het ideale voorleesboek. Naast het leuke verhaal biedt de gebrekkige taal van de GVR heel veel mogelijkheden om aan taalbeschouwing te doen, want de kinderen kunnen de taal van de GVR verbeteren. Na het voorlezen vraag je: De GVR heeft een droom, een wens. Welke? Welke dromen blaast de GVR bij slapende kinderen naar binnen? Kun je een droom vangen? Vastpakken? Hoe zien dromen eruit volgens de GVR? Welk geluid maken dromen?
50 – Tweede en derde leerjaar
Zo zijn de kinderen klaar voor een brainstorm waarin ze dromen gaan verzamelen: lieve dromen, enge dromen, dagdromen, wensdromen (denk aan de olievant van de GVR), nachtmerries, verloren dromen, netechte-dromen, toekomstdromen, aardse dromen, hemelse dromen, grappige dromen, kleine dromen, bizarre dromen, onbegrijpelijke dromen… Deze dromen moeten verpakt worden voor ze in de winkel geplaatst kunnen worden. Elk kind kiest een soort droom en maakt de verpakking die erbij hoort. De droom kan op het etiket geschreven worden. Rubriceer de dromen, geef ze de juiste naam en plaats ze in de rekken.
Droomaffiches De dromen moeten op een aantrekkelijke manier aangeprezen worden. Hiervoor schilderen de kinderen kleurrijke affiches waarbij ze treffende slogans verzinnen, bijvoorbeeld: ‘Schrik je rot, met de nachtmerrie van Slot’. Ook de GVR kan inspireren, zo kunnen de kinderen de ‘mistige-ijle belletjes’ tekenen.
Dromenboekjes Elk kind krijgt een klein blanco schriftje waarvan ze de kaft mogen versieren zodat elk schriftje een persoonlijk dromenboekje wordt. Iedere ochtend, als de voorbije nacht nog fris in het hoofd zit, kom je samen op de centrale droomplek om te vertellen over de dromen van de afgelopen nacht. Er wordt dan ook voorgelezen uit het dromenvoorleesboek (De GVR of een van de boeken waaruit de fragmenten gekozen werden of een boek uit de keuzelijst). Daarna schrijven de kinderen hun droom of, als ze zich hun droom niet meer herinneren, de beste droom die ze hoorden, in hun dromenboekje. Links doen ze dat verbaal: een woord, een zin of een verhaal. Rechts komt een tekening, een collage, een schilderij, een kleur… De beste dromen worden ingepakt en vinden hun plaats op de rekken van de dromenwinkel.
Dromenmarkt In groepjes kunnen de kinderen dromen verkopen. Hiervoor overleggen ze wie de verkoper is, wat de prijs is van de dromen, hoe ze de verkoop gaan aanpakken. Ze verzinnen zoveel mogelijk argumenten om hun dromen aan de man te brengen. De kinderen die niet verkopen kunnen een reclamefilmpje spelen. Je kunt het eventueel opnemen met de videocamera, net echt!
Dromen-luisterspel De dromen die ’s ochtends verteld zijn kun je omzetten in een luisterspel. Hiervoor heb je een cassetterecorder nodig en tal van materialen voor specifieke geluiden: gedonder met een ijzeren plaat, geritsel met een papieren zak, stromend water, glasgerinkel, geluiden met speelgoed… Iemand kan de droom vertellen terwijl de anderen de geluiden maken. Maak een bijpassend hoesje bij elke droomcassette. Ook die droomcassettes kun je te koop aanbieden.
Dromen op bestelling Je kunt machines maken waarbij je dromen kunt bestellen. Die machines zien eruit als de droom die je er kunt uit halen: de nachtmerriemachine, de verdrietige-droommachine, de knotsgekkedroommachine… Elke machine maakt een specifiek geluid. De dromenwinkel kan fungeren als de rode draad doorheen de Jeugdboekenweek. Bespreek op welk vast moment de winkel elke dag open is. Dat is het moment waarop het assortiment kan aangevuld worden en waarop er kan gekocht en verkocht worden. Bespreek de taakverdeling en rolwisselingen.
Droometalage Om je winkel aantrekkelijk te maken, kun je een heuse etalage maken met daarin een 3D-dromeninstallatie, tekeningen, affiches, slogans, gunstkoopjes… Het leukst is als deze etalages echt gezien kunnen worden vanaf de straat of de speelplaats. Dromen-toptien Op grote affiches kun je een ‘dromen-toptien’ maken, beeldend en/of met woorden. Hierin zitten zowel sublieme dromen die iedereen wel zou willen hebben, als oude dromen die vervallen zijn, in snelverkoop. En welke dromen zijn in promotie? Wensdromen aan de helft van de prijs, of een knuffeldroom gratis bij aankoop van… Wedden dat kinderen uit andere klassen en misschien ook ouders graag een droom zullen komen kopen!
Tweede en derde leerjaar – 51
Gedicht 1 ‘Berceuse Nr. 2’ Paul van Ostaijen Uit: Verzameld werk Bert Bakker, 1981, p. 486 Over de auteur Paul van Ostaijen (1896-1928) was stadsbeambte in Antwerpen maar week uit naar Berlijn. Terug in Antwerpen werd hij verkoper in een boekhandel en nadien kunsthandelaar in Brussel. Hij was de sterkste persoonlijkheid in het Vlaamse expressionisme en een van de belangrijkste Europese dichters van zijn tijd. Zijn invloed op de experimentele poëzie in Nederland en Vlaanderen is bijzonder groot. Werken met het gedicht Voor het lezen
In een grote ruimte (gymzaal) bewegen de kinderen als verschillende figuren: een reus, een dwerg, een gevaarlijke dinosaurus, een zwevend engeltje, een zeemeermin onder water, een zwerver,… Je toont hun telkens eerst een prent van de figuur, bijvoorbeeld de reus, en je bespreekt de speciale kenmerken van die figuur. De kinderen verspreiden zich in de ruimte en maken een standbeeld van die figuur, alsof ze in het wassenbeeldenmuseum zijn. Als je het licht uitknipt is het nacht en dan komen die beelden in beweging. Geef elk kind de nodige aandacht en stuur hen indien nodig met concrete opdrachten, bijvoorbeeld: ‘Hoe stapt de reus door het bos, traag of snel? Is zijn hoofd licht of zwaar? Welke geluiden maakt hij?’ Specifieke muziek, bijvoorbeeld een zware ritmische dreunslag voor de reus, stimuleert de bewegingsfase. Elke figuur laat je eindigen met ‘gaan slapen’. Ook bij het slapen moeten de verschillen heel duidelijk zijn, een dinosaurus gaat anders slapen dan een lief engeltje. Dan knip je het licht weer aan en is het dag.
Het gedicht Telkens wanneer je het licht weer aanknipt en de figuren dus slapen, kun je het gedicht voorlezen. Dit voorlezen kun je neutraal doen of met de stem die bij de figuur hoort. Praat met de kinderen over de betekenis van de titel. Lees het gedicht zo voor dat de kinderen de betekenis van de titel kunnen raden. Vraag aan de kinderen: Krijg jij nog een slaapliedje te horen als het bedtijd is? Voor wie worden slaapliedjes gezongen? Wat is de bedoeling van een slaapliedje? Ken je nog andere slaapliedjes? Doen jouw ouders ook iets met je voor je slapen gaat? Wat doe jij het liefst vlak voor je gaat slapen?
Verwerking De kinderen knutselen een doos waarin een figuur kan slapen. Aan de doos is goed te zien wie erin slaapt (kleur, vorm, grootte, materiaal). In
52 – Tweede en derde leerjaar
elke doos zit een deurtje. Op een van de zijkanten kleven de kinderen het gedicht. Later tonen zij hun doos terwijl ze het gedicht voordragen met de specifieke stem van de figuur in hun doos.
De kinderen verzinnen een mogelijke droom die hun figuur zou kunnen dromen als het deurtje dicht is. Ze vertellen de dromen aan elkaar. Je kiest enkele dromen uit die je samenvat in een nieuw gedicht. Het originele gedicht staat daarbij model. Let vooral op ritme en klank, bijvoorbeeld: Droom van een beer droom van iets zachts droom van iets zachts als een beer Berebeer Lekker zacht Zacht in een dozeke doe de deur dicht van de doos de beer slaapt zacht sssstttt
Boek 1 Meneer Hoedjes vangt een vis Koos Meinderts, ill. Annette Fienieg Leopold, 1999, p. 29-33 Over de auteur Koos Meinderts’ (1953) eerste kinderboek verscheen in 1983. Hij schrijft ook liedjes en kinderpoëzie en ontving in 1991 de Annie M.G. Schmidtprijs voor het beste Nederlandstalige kleinkunstlied. Hij speelt op een verrassende manier met woorden en gedachten. Hij slaagt erin om in de huid van zijn personages te kruipen en vindt de balans tussen humoristische en serieuze situaties. Zijn boek De club van de lelijke kinderen werd bekroond door vele kinderjury’s. Ook internationaal groeit de interesse voor zijn werk: verschillende van zijn boeken werden vertaald in het Duits en in het Japans, en in 1997 werd hij genomineerd voor de prestigieuze Deutsche Jugendbuch Literaturpreis. Over het boek Dit verhaal is gebaseerd op het sprookje van Grimm: ‘De oude visser en zijn vrouw’. Het is ook een bewerking van de musical Piggelmee. Eerst heeft meneer Hoedjes alleen heel veel hoedjes. Dan vindt hij planken en bouwt hij zijn droomhuis. Als het huis klaar is komt een mooie, lieve vrouw bij hem wonen. Na een tijdje verwachten ze een baby. Ja, meneer Hoedjes is echt een heel tevreden man. Maar als hij op een dag een sprekende vis de vrijheid geeft, mag hij een wens doen. Meneer Hoedjes heeft alles al, hij heeft dus geen wensen. De vis blijft aandringen en om van het gezeur af te raken, wenst meneer Hoedjes iets kleins. Had hij dat maar niet gedaan…
Na het lezen De kinderen gaan na of het verhaal al dan niet liep zoals ze voorspeld hadden. Met de kinderen van de derde klas bespreek je wat ze aangeduid hebben in de tekst. In beide klassen praat je over de tekst. Deze vragen geven de richting aan. Word je altijd wakker als je droomt? Zijn er dromen waarvan je wakker wordt? Meneer Hoedjes vraagt: ‘En is het gegroeid?’ Waarover heeft hij het? Hoe weet je dat? Vind je het slim van meneer Hoedjes om te gaan vissen? Zou jij dat ook doen? Waarom zegt hij niks over het lege kistje? Wat zou dat lege kistje kunnen betekenen? Waarom wil die vis dat meneer Hoedjes een wens doet? Wat zou jij doen? Wat zou je wensen? Waarom vraagt meneer Hoedjes een ‘tweepersoonsjurk’? Verwerking
In de volgende dagen lees je het hele boek van meneer Hoedjes voor. Daarna lees je het sprookje van Grimm: ‘Van de oude visser en zijn vrouw’. De kinderen zoeken gelijkenissen en verschillen. Ze kunnen, in groep of individueel, een bekend sprookje veranderen, bijvoorbeeld Roodkapje: de wolf vertelt waarom hij gedaan heeft wat hij deed of grootmoeder vertelt hoe het in de buik van de wolf was… De verhalen worden gebundeld in een boek.
Werken met het fragment Voor het lezen Toon het boek en lees de informatie over de auteur en de inleiding op het fragment. Grijp terug naar de dromenverzameling uit de dromenwinkel. De kinderen herhalen de soorten dromen die ze verzamelden. Dit verhaal gaat over een nare droom. Ken je daar een andere naam voor? Lees het eerste deel voor tot en met: ‘Meneer Hoedjes wilde wegrennen, maar de mist slokte hem op en spon hem in.’ Vragen Waar speelt die droom zich af? Hoe weet je dat? Wat is de vloedlijn? Wat zou die koude wind kunnen betekenen? Vind je mist griezelig? Zijn er nog andere soorten weer die je griezelig vindt? Heb jij zoiets ook al eens gedroomd? Wat zal er nu verder in het verhaal gaan gebeuren, denk je?
In het tweede leerjaar leest de leerkracht de rest van het fragment voor. In het derde leerjaar lezen de kinderen stil verder, ze onderstrepen de stukjes waarover ze iets willen vragen of zeggen. Om tempoverschillen op te vangen leest de leerkracht na een tijdje hardop vanaf: ‘Begin je nuweer...’
Spel: Iedereen heeft een wens Doel: Probeer achter de wens van je medespelers te komen en je eigen wens geheim houden. Aantal spelers: 4 tot 6 per speelbord. Materiaal: een dobbelsteen met 3 witte vlakken, 1 rood vlak = 3 punten, 1 blauw vlak = 2 punten, 1 geel vlak = 1 punt. Speelbord: je maakt met de kinderen een speelbord met 42 vakjes. Willekeurig verdeeld over het bord teken je vakjes met de volgende betekenis: 4 vakjes met een kat: geven recht op een extra vraag. 3 vakjes met drie pijlen: in deze ronde mag je niks horen, dus vingers in je oren. 5 vakjes met een ladder: je hebt hoogtevrees, speel deze ronde terwijl je onder de tafel zit. 5 vakjes met de letter a: je speelt de ronde met je tong uit je mond. 5 vakjes met drie sterren: je mag drie hokjes verder. Spelregels: Schrijf vier wensen op. Nummer ze van 1 tot 4, maar hou ze geheim. Je speelt om beurten in wijzerzin. Als je aan de beurt bent stel je een vraag aan een van de medespelers. Je mag maar één vraag per beurt stellen. De vraag mag alleen met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord worden. Als het antwoord ‘ja’ is, dan gooi je met de dobbelsteen en mag je het aantal hokjes dat de dobbelsteen aangeeft verder. Bij ‘nee’ is je beurt voorbij en gooit de volgende speler. Luister goed naar de vragen en de antwoorden van de anderen. De hokjes met de tekeningen betekenen verlies of voordeel. Als je de wens van een medespeler raadt, moet deze met een nieuwe wens terug naar af. Als je verkeerd raadt, ga je zelf terug naar af. Wie het eerst uit is, zonder dat zijn wens geraden is, mag iets leuks kiezen om vandaag in de klas te doen. Bespreek met de kinderen wat ze zoal kunnen wensen: een ding, een dier, iets voor iemand, iets wat
Tweede en derde leerjaar – 53
gedaan moet worden, iets om te eten… De vragen kunnen dan in die richting gesteld worden. Voor een vlot verloop oefen je best vooraf in het stellen van gerichte vragen.
Creatief schrijven Met de klas of een groepje vertrek je vanuit deze aanzet: Weet je wat ik echt zou willen als ik het zeggen mag? Ik zou willen dat: (ik, de wereld, onze klas, mijn ouders, de natuur…) De kinderen kiezen een sleutelwoord (ik-onze klas…) en formuleren hun wens. Al de wensen schrijf je onder elkaar. Er worden zoveel wensgedichten gemaakt als er sleutelwoorden zijn. Daarna kun je verder gaan met een verklaring voor de wens, de kinderen formuleren voor zichzelf: Dan zou… Het wordt grappiger als ze wensen dat ze een voorwerp zouden zijn: Weet je wat ik echt zou willen als ik het zeggen mocht? Ik zou een (postzegel, boek, vlieg, potlood, voetbal, schoolbord…) willen zijn, dan zou… Zo kunnen ze verder wensen formuleren en besluiten met: Dat alles zou ik willen, als ik het zeggen mocht.
De kinderen lezen hun gedichten. Let op het ritme en zoek uit welke woorden eventueel erbij of weg kunnen.
De kinderen illustreren hun wensgedichten. Ze worden gebundeld in een wensboekje.
Plastisch Teken je droomhuis. Teken het kleed dat mevrouw Hoedjes van de vis krijgt. Er kan ook gebruikgemaakt worden van collagetechnieken. Maak een tovervis: getekend, geschilderd of geplakt. In een stuk gaas in de vorm van een vis kunnen de kinderen gekleurde stroken weven, de uiteinden vormen de vinnen en de staart. Andere boeken van Koos Meinderts De harmonie van Zevensloten, Leopold, 1996 Lappiedot ziet alles, Leopold, 1997 Kuik en Vark, Ploegsma, 1997 Sneep, Ploegsma, 1998 Mooi meegenomen, Ploegsma, 1998 Moef wil weg, Zwijsen, 1999 1-0 voor buurvrouw Krul, Zwijsen, 2000 Leven de nieuwe koning, Zwijsen, 2000 Het geheim van Grijze Muis, Ploegsma, 2000
54 – Tweede en derde leerjaar
Boek 2 Het donkerbeest Uri Orlev Fontein, 1996, p. 8-10 en p. 20-21 Over de auteur Uri Orlev (1931) woont met zijn vrouw en drie kinderen in Jeruzalem en schreef sinds 1956 diverse romans en kinderboeken, die in veel landen verschenen. Als kind van joodse ouders in Polen heeft hij geen gemakkelijke jeugd gehad. Zijn vader werd gevangengenomen door de Russen en zijn moeder werd vermoord door de Duitsers. Hij moest onderduiken maar belandde toch in een concentratiekamp. Samen met zijn broertje overleefde hij het kamp en emigreerde naar Palestina. Met zijn boeken oogstte hij succes in Israël en in het buitenland. Hij heeft vaak prijzen voor zijn werk ontvangen. In 1986 kreeg hij voor Het eiland in de Vogelstraat een Zilveren Griffel. Hij is in zijn land ook bekend als scenarioschrijver voor film, televisie en radio en als vertaler van Poolse boeken in het Hebreeuws. Over het boek Het donkerbeest woont onder het bed van de jongen uit dit verhaal. Het donkerbeest kan alleen groeien als het donker is en dan vult het soms zijn hele kamer. In het licht wordt het heel klein. Eerst is de jongen heel bang voor het donkerbeest. Maar hij ontdekt dat hij het beest de baas is als hij zegt: ‘Licht, licht, licht schijnt op jou.’ Dan wordt het beest heel klein. Ze worden vrienden, de jongen en zijn donkerbeest. En dat is maar goed ook, want als de vader van de jongen sterft in de oorlog, kan hij zijn donkerbeest alles vertellen, ook hoeveel verdriet hij heeft. Werken met het fragment Voor het lezen Praat met de kinderen aan de hand van de volgende vragen over bang zijn in het donker: Wie is er bang in het donker? Waarvoor ben je bang? Wat doe je dan? Wat doe je voor het slapen gaan? Ken je middeltjes om niet bang te zijn? Wat is een nachtmerrie? Wie heeft al eens een nachtmerrie gehad? Kun je daarover vertellen? Toon het boek en geef informatie over de auteur en het boek. Uit dit boek hebben we twee stukjes gekozen. De leerkracht leest ze voor. Gesprek na het lezen Wie heeft ook zoiets als het donkerbeest? Kun je erover vertellen? Waar woont het donkerbeest? Wanneer komt het tevoorschijn? Hoe ziet het donkerbeest eruit? Wat doet de jongen om zich te beschermen tegen het beest? Welke bezweringsformule gebruikt de jongen? Waarom zegt hij: ‘Licht, licht, licht…’ Wat is een bezweringsformule? Kun jij er ook een bedenken? Wat geeft de jongen aan zijn donkerbeest om te eten? Welke kruimels zou hij nog kunnen geven? Hoe doe je dat: luisteren met je hoofd? Het beest is zijn vriend geworden, hoe weet je dat? Hoe neemt de jongen zijn donkerbeest mee naar school? Zou dat donkerbeest echt kunnen bestaan?
Verwerking
Eigen beest inblikken De kinderen brengen een doosje of blikje mee. Ze maken hun eigen beest en blikken het in. Eerst beschrijven ze hun beest, deze vragen kunnen hun beschrijving leiden: Hoe ziet je beest eruit? Welke kleur heeft het? Hoe groot kan het worden? Wat eet het, wat drinkt het? Wanneer komt het? Wat doet het? Hoe heet het? Hoe bezweer je het? De kinderen oefenen in het bedenken van een bezweringsformule. De jongen heeft een donkerbeest, hij bezweert het met ‘Licht, licht...’ De kinderen geven een eigenschap van hun beest en bezweren het met het tegengestelde. Een oefening in tegenstellingen zal de inspiratie aanscherpen. De kinderen zeggen ook wat er met het beest gebeurt na de bezwering.
Daarna tekenen/schilderen ze hun beest, ze stoppen het in hun blik of doos en kleven er hun naam en de naam van het beest op. Elke dag worden er vier beesten even uit hun blik gehaald en aan de klas voorgesteld.
Wat gebeurt er? Wat zeg je? Waar droom je verder van? De kinderen kunnen individueel een origineel antwoord op de vragen bedenken en het droomgedicht afwerken. Het kan ook een groepsopdracht worden. De kinderen werken dan in groepen van acht en alle kinderen krijgen een van de vragen. Ze kiezen eerst allemaal een plaats, dan schuiven ze het blad door. Ieder kind vult een origineel antwoord op zijn vraag in. De droomgedichten worden tot besluit voorgelezen.
Plastisch Het donkerbeest wordt twee keer beschreven. De kinderen zoeken het op. Ze maken in groepen van vier met veertjes, lapjes stof en verf een groot donkerbeest zoals ze het zien vanuit de tekst. Je kunt het donkerbeest ook maken met wol en karton. Lees met de kinderen de werkwijze en laat ze die stap voor stap uitvoeren. Neem een stuk karton. Wikkel de wol eromheen. Doe gerust verschillende soorten door elkaar. Als je een dik beest wilt hebben moet je veel wol gebruiken. Is je beest dik genoeg? Trek er dan een lange draad onderdoor; knoop de draad bovenaan goed vast. Knip aan de onderkant de lussen door. Het karton mag weg. Bind een tweede touw iets onder het eerste. Knip de bovenste wol door en maak er een kapsel van. Plak ogen en mond op je beest en klaar is Kees. Andere boeken van Uri Orlev Lydia, koningin van Palestina, Fontein, 1994 Het zandspel, Fontein, 1996 De drakenkroon, Fontein, 1998 Het kleine grote meisje, Leopold, 1998
Woordspelletje Wat is een merrie? Naar analogie van ‘nacht-merrie’ maken de kinderen nieuwe dag- en nachtdieren: nachtslang, dagvlinder... Je rubriceert de dieren naargelang de kinderen er bang of niet-bang voor zijn. De kinderen motiveren hun keuze.
Maak je eigen droomgedicht Alle kinderen beginnen als volgt: Als je slaapt kun je alles dromen. Ik droom dat ik wakker ben, en dat ik op school zit, en daar zit ik weer te dromen dat ik ergens anders ben. op (een eiland, een wolk, weer in bed…) of… En dan… Vragen Waar kom je terecht? Is het leuk of mooi of eng? Wat zie je en wat hoor je daar? Ben je alleen of niet? Wat doe je daar?
Tweede en derde leerjaar – 55
Gedicht 2 ‘Dolfijn’ Harriët van Reek Uit: L.I.K. Querido, 1998, p. 65 Over de auteur Harriët van Reek (1957) probeerde na de middelbare school de Haagse kunstacademie, in de voetsporen van haar vader, tekenaar Jan van Reek. Na twee maanden stapte ze over naar de lerarenopleiding voor tekenen en handvaardigheid. Na die opleiding heeft ze enige tijd als sociaalcultureel werkster in Rotterdam gewerkt. Samen met haar vriend heeft ze veel gereisd, sporen daarvan vind je terug in haar boeken. Ze schildert, tekent en schrijft. Voor haar eerste boek, Lena lena, ontving ze in 1987 een Gouden Griffel én een Vlag en Wimpel. Werken met het gedicht
Creatief schrijven Al de kinderen krijgen de aanzet: Als ik een wens mocht doen, zou ik wensen dat ik een… was in een/de…
De kinderen zoeken een dier. Op welke plaats leeft het? Welk geluid maakt het? En wanneer stopt het met dat geluid te maken? Ze schrijven naar analogie van het gedicht. Bijvoorbeeld: Als ik een wens mocht doen, zou ik wensen dat ik een struisvogel was in een grote zandwoestijn. Krats het zand in, krats het zand uit… Tot ik geen mens meer hoor.
De kinderen lezen het gedicht stil. Vragen Wat denken jullie van dit gedicht? Wie heeft al een dolfijn gezien? Wat deed hij? Wat zie en hoor je bij: ‘Pats het water in, pats het water uit?’ Hoe zou je dat lezen? Wie probeert het? Hoelang doet de dolfijn dat? Wat zou hij doen als het donker wordt? In groepjes van telkens drie kinderen oefenen ze om het gedicht te lezen: een kind leest de wens en de slotzin, de andere twee lezen in of uit het water. Let op het ritme van het plonzen. In een tweede beurt worden er bewegingen bij gemaakt. Het gedicht kan ook in koor gezegd worden met de ganse klas. Met dit gedicht kan ook de les L.O. ingeschakeld worden in de Jeugdboekenweek. In de zwemles zwemmen de kinderen op het ritme van het gedicht. Verwerking Ziet dit gedicht eruit zoals een gewoon gedicht? Je zou het anders kunnen schikken: na elke punt of komma kun je een nieuwe regel gebruiken. Bespreek met de kinderen welk van de twee versies ze het meest op een gedicht vinden lijken. Woordspel Je schrijft het woord dol-fijn in twee delen op het bord. Wat betekent dol-fijn nog? (heel fijn) De kinderen zoeken samenstellingen die een versterking uitdrukken. In de derde klas kunnen ze met heel de klas zoeken. In het tweede leerjaar kun je twee rijen woorden geven, bijvoorbeeld: ijs blij kei fijn knal fijn piek heet bloed hard loei rood dol koud dol hard De kinderen verbinden woorden tot een samenstelling en geven de aard van de versterking aan.
56 – Tweede en derde leerjaar
Spelen met beweging op muziek/geluid De kinderen liggen op hun rug, met de ogen dicht. De leerkracht laat muziek met watergeluiden horen. Deze muziek is te verkrijgen in onder meer winkels van de keten ‘De tuin van…’ of in de discotheek. Geef de kinderen de tijd om de sfeer van de muziek in zich op te nemen. Vraag dan om met gesloten ogen een dolfijn-zwembeweging te maken die bij een dolfijn, water of zwemmen past. De beweging moet goed voelen, ze mag ook grappig zijn. De kinderen herhalen de bewegingen, klein en groter. Daarna maken ze dezelfde bewegingen met de ogen open zodat ze zichzelf en elkaar kunnen zien. Zet de kinderen dan met twee tegenover elkaar. Vertel dat de beweging uit vier delen bestaat: de dolfijn-zwembeweging de sprong in het water bewegen eruit kruipen/springen. Laat de kinderen dit in duo samen uitzoeken en repeteren. Zet de muziek erbij. Daarna presenteert ieder duo zijn bewegingsstukje. Dit kan ook in het zwembad gebeuren.
Bewegingenreeks De kinderen staan in groepjes van vijf naast elkaar op een lijn. Ze verzinnen een beweging bij ‘Pats het water in’, bijvoorbeeld: een stap naar voor of een duikbeweging. Bij ‘Pats het water uit’ maken ze een springbeweging. Met dit materiaal kun je hen laten experimenteren door ze met zijn allen dezelfde bewegingen te laten maken, of een canonbeweging, of een opgaande golfbeweging of… Je laat ze er de tekst bij zeggen: iedereen zegt de tekst en beweegt erbij of een kind zegt de tekst en maakt de bewegingen. Zo komen ze tot een compositie die aan de anderen getoond wordt. In een volgende fase kun je dit herhalen met de zelfgemaakte verzen (zie hoger), bijvoorbeeld: ‘Als ik het wensen mocht dan zou ik wensen dat ik een vlinder was in een warme, zachte bloem. Fladder de bloem in, fladder de bloem uit’.
Je kunt deze vorm ook uitvergroten tot abstracte composities. De gekozen beweging moet dan eerst groter worden gemaakt. Dit gebeurt stap voor stap tot ze een heel grote beweging krijgen, waarbij de kinderen niet meer ter plaatse kunnen blijven staan. Zo krijg je vanzelf meer dynamiek in de beweging: de originele duikbeweging wordt een dansbeweging in de ruimte van hoog naar laag. Andere boeken van Harriët van Reek De avonturen van Lena lena, Querido, 1986 Het bergje spek, Querido, 1989 Henkelman, ons henkelmannetje, Querido, 1996
Boek 3 Fatima en de dromendief Rafik Schami, ill. Els Cools en Oliver Streich De Vier Windstreken, 1996, p. 15-22 Over de auteur Rafik Schami (1946) was uitgever in Damascus en medewerker van een muurkrant. In 1971 vestigde hij zich in Duitsland, studeerde scheikunde, promoveerde en ging werken in een fabriek. Daarnaast bleef hij schrijven, in het bijzonder nieuwe sprookjes. Hij behoort tot de succesvolste schrijvers van het Duitse taalgebied. Zijn werk werd bekroond met verschillende binnen- en buitenlandse prijzen. Over de illustratoren Els Cools (1966) studeerde illustratie en grafiek aan de Kunstacademie Sint Lukaspaviljoen in Antwerpen. Oliver Streich (1968) komt uit Zwitserland en studeerde illustratie en grafiek in Kolding, Denemarken. In 1990 kregen beide illustratoren een studiebeurs voor boekillustraties in Bratislava. Daarna zijn ze samen in Denemarken gaan wonen en werken. Over het boek Fatima en Hassan zijn erg arm. Als hun moeder ziek wordt, besluit Hassan werk te zoeken. Hij krijgt een baan in een geheimzinnig kasteel met 101 kamers, waarvan er een altijd op slot zit. Hij zal een goudstuk krijgen als hij een ganse week gewerkt heeft zonder een keer kwaad te worden. Anders zal hij niet alleen geen loon krijgen maar zal hij ook zijn dromen verliezen. De kasteelheer pest hem zo erg dat Hassan op de laatste dag zijn geduld verliest. Zonder loon en zonder dromen keert hij terug naar huis. Dan wil zijn zusje Fatima het proberen. Ze wil loon maar ze wil vooral ook de dromen van Hassan terughalen. Zal het haar lukken? Werken met het fragment Voor het lezen Toon dit mooie prentenboek aan de kinderen. De auteur heet Rafik Schami. Is dat een naam van bij ons? Lees de informatie over de auteur en toon op de kaart waar Syrië ligt. Vragen De hoofdfiguren heten Fatima en Hassan. Ken jij kinderen die zo heten? Waar komen ze vandaan? Welke taal spreken ze? Rafik Schami komt ook uit een Arabisch land. Hij schreef op een muurkrant. Wat is dat? Wat wordt daarop geschreven? Vertel de kinderen over de betekenis van een muurkrant in landen waar de mensen niet vrij zijn. Ze schrijven er hun mening op, en als ze betrapt worden, worden ze meestal gevangengenomen. Misschien is Rafik Schami daarom naar Duitsland gevlucht? Lees de informatie over de illustratoren. Dan lees je de titel en je vraagt de kinderen waarover ze denken dat het boek zal gaan.
Dan praat je over de betekenis van dromen. Kun je zonder dromen leven? Wanneer droom je?
Tweede en derde leerjaar – 57
Waarover kunnen dromen zoal gaan? Weet je altijd dat je gedroomd hebt? Hoe komt het dat mensen dromen? Dromen dieren ook? Droom je alleen ’s nachts?
Iemand zingt ontzettend vals. Jij zegt: ‘Wat kun jij…’ Je vader breekt een bord bij het afwassen. Jij zegt: ‘…’ Je moeder heeft de aardappels laten aanbranden. Jij zegt: ‘…’
De leerkracht leest de inleiding op het fragment. In een tweede leerjaar leest de leerkracht de tekst voor, in de derde klas lezen de kinderen het fragment stil. Gesprek na het lezen Wat denken jullie dat er in die vlinderkamer echt zit? Hoe ziet een gevangen droom er volgens jullie uit? Wat zal Fatima nu gaan doen? Waarom doet ze de deur weer op slot? Zouden jullie dat ook gedaan hebben? Waarom zegt die oude vrouw niets? Ze schudt haar hoofd, wat bedoelt ze? Is Fatima bang van de kasteelheer? Hoe merk je dat? Lees het. Vind je haar slim? Wanneer ben jij de laatste keer echt boos geweest? Waarover of op wie was dat? Maak jij wel eens iemand boos? Ken jij middelen om niet boos te worden? Waaraan kun je merken dat iemand boos is? Als je gepest wordt, is boos worden dan het beste wat je kunt doen? Wat doet Fatima met die sleutel? Hoe kun je met was een sleutel namaken? De sleutel is gemaakt van messing. Zoek dat woord op in het woordenboek. Verwerking
Het niet-boos-worden-spel De klas wordt in twee groepen verdeeld. De boosmakers krijgen een rode hoed, de niet-boos-worders een groene. De kinderen lopen door de klas waarbij rood groen tracht boos te maken. Na enkele minuten worden de hoeden geruild en wisselen de rollen. Oefen eerst met de kinderen, bijvoorbeeld in de stijl van Roodkapje: Rood: O, wat heb jij grote oren. Groen: Maar zo kan ik veel beter horen. O, wat heb jij een lelijke jurk. Maar dat is de baljurk van de koningin!
Bewegingsspel:‘Ik zie alles wat beweegt’ Een kind, de kasteelheer, staat met het gezicht naar de muur. De andere kinderen bewegen als de vlinders in de geheime kamer. De kasteelheer zegt: ‘Ik zie alles, beweeg je niet, een, twee, drie’, op drie draait hij zich om en wie dan nog beweegt is de nieuwe kasteelheer.
Creatief schrijven Dromen vangen De kinderen schrijven een droom. Ze krijgen een kaartje met een onderwerp en een genre. Verschillende kinderen mogen over hetzelfde onderwerp schrijven. Mogelijkheden: Mijn computer sprak tegen mij: spannend Brandweer spuit kampvuur uit: grappig Bedelaar deelt geld uit: droevig De kat blaft de hele dag: grappig Ik word morgen tachtig: griezelig Kinderen geven les: grappig Mijn kamerdeur ging open: spannend Ik schrijf mijn eerste boek: spannend Mijn vader zou een hond meebrengen: droevig De GVR stond voor mijn raam: griezelig Pippi Langkous zit naast mij in de klas: grappig De kinderen beginnen met deze zin: ‘Ik droomde toch zo vreemd vannacht.’ Om het verhaal richting te geven, beantwoorden ze de volgende vragen: Over wie gaat het? Waar gebeurt het? Wanneer? Wat gebeurt er? Hoe loopt het af? Ze mogen in duo of individueel werken.
O, mijn punten zijn toch hoger dan de jouwe. Maar mijn punten staan op vijf. De dromen worden voorgelezen. Na het spel volgt een kort gesprek over de moeilijkheden om een goed antwoord te vinden en niet boos te worden. De truc is deze: je maakt een voordeel van wat men je verwijt. Je kunt de dingen ook omkeren en zo kun je de waarheid zeggen op een grappige manier, bijvoorbeeld: Ze kunnen later op de vlinders geplakt worden. De meester zit boos naar je te kijken. Jij zegt: ‘Ha die meester, wat kijk je weer vrolijk.’ Iemand heeft in hondenpoep getrapt. Jij zegt: ‘Goh wat ruik jij…’
58 – Tweede en derde leerjaar
Muurkrant Zoals Rafik Schami deed, kun je met de kinderen een muurkrant beginnen, waarop ze hun meningen, dromen en wensen kenbaar kunnen maken.
Plastisch
Boek 4 Mijn zusje is een engel Ulf Stark, ill. Anna Höglund Querido, 1996, p. 16-20
Vlinders maken Elk kind krijgt een groot vel papier. Ze beschikken over verschillende kleuren goed vloeibare verf. Ze beschilderen de helft van hun blad met bonte kleuren. Dan vouwen ze hun blad in twee, drukken de twee helften goed tegen elkaar en vouwen het weer open. Als de verf droog is, knippen de kinderen er een grote vlinder uit. Die vlinders kunnen gebruikt worden bij het toneelstuk en later als mobiel de klas verfraaien.
Over de auteur Ulf Stark (1944) had een hekel aan school. Hij spijbelde veel en trok dan naar de bibliotheek, waar hij veel las. Hij behaalde het diploma van secundair onderwijs niet en volgde na zijn burgerdienst wat losse vakken aan de universiteit. Hij had verschillende baantjes: ambtenaar, journalist, later voltijds auteur. Hij debuteerde vroeg met dichtbundels en een roman voor volwassenen. Zijn echte doorbraak, ook internationaal, kwam in 1984 met zijn jeugdboek Doldwazen en druiloren. Hij kreeg verschillende bekroningen in binnen- en buitenland en werd vertaald in 15 talen. Hij woont nu met zijn vrouw en kinderen in Stockholm. Zijn boeken gaan vaak over serieuze onderwerpen, maar alles wordt gerelativeerd door een flinke portie humor.
Afgietsels maken-stempelen Zoals Fatima met de sleutel doet, kunnen de kinderen een voorwerp afdrukken in klei. De holte in de klei kan opgevuld worden met gesmolten kaarsvet. Met een wiek erin krijg je originele kaarsen. Je kunt ook stempels maken met aardappelen en daarmee de vlinders bestempelen.
Dramatiseren De kinderen beelden het verhaal uit in twee groepen. Elke groep bestaat uit: een of twee voorlezers, Fatima, de oude vrouw, de kasteelheer en de vlinders. Let erop: de vlinders fladderen hulpeloos. De kinderen bespreken de kostuums (lappen stof) en de uitvoering. Daarna voeren ze het verhaal op voor de andere groep. Andere boeken van Rafik Schami Een handvol sterren, Fontein, 1987 De toverkast, Fontein, 1990 Vertellers van de nacht, Fontein, 1991 Sprookjes uit Malula, Fontein, 1993
Over de illustrator Anna Höglund (1958) is een van de bijzonderste illustratoren van Europa. Er zijn auteurs die speciaal voor haar een verhaal schrijven, zodat zij er een mooi prentenboek van kan maken. Dat zijn dan vaak (Zweedse) landgenoten als Ulf Nilsson en Ulf Stark, maar ook Bart Moeyaert. Samen met hem maakte ze Afrika achter het hek. Over het boek Ulf heeft zijn zusje nooit gekend want ze ging dood voor hij geboren werd. Maar voor hem is ze het allerliefste zusje van de wereld. Ze kan ook wild zijn en ze haalt samen met Ulf heel wat streken uit. Maar voor Ulf blijft ze een echte engel. Ulf droomt ervan ooit een hond te krijgen. Dat mag niet maar hij mag wel een pruik uitkiezen en die wou hij ook heel graag hebben. Want met die pruik gaat Ulf echt op zijn zusje lijken. Werken met het fragment Voor het lezen
Je voert met de klas een filosofisch gesprek over het praten met figuren in je gedachten. Je kunt praten met mensen die echt bestaan: je ouders, een vriend,… maar ook met mensen, figuren of beelden in je gedachten: God, iemand die je hebt gekend maar die nu dood is, een boom, een wolk,… Volgende vragen kunnen het gesprek leiden: Praat je soms in jezelf? Met wie praat je soms zonder dat die bij je is? Wanneer doe je dat? Wat vertel je dan? Wat niet? Helpt het je vooruit? Hoe? Het fragment Je toont het boek en vertelt de kinderen over de auteur en de illustrator. Vraag de kinderen waarover ze denken dat het boek zal gaan. Lees dan de informatie over het boek. Ulf wil heel graag een hond, maar hij krijgt er geen. Is er iets wat jij heel graag zou hebben? De kinderen beelden hun wensen uit, de anderen raden de wens.
Tweede en derde leerjaar – 59
Daarna lezen ze het fragment stil. Na het lezen Praat met de kinderen over het verhaal. Wat denken jullie van Ulf? Met wie praat hij in zijn bed? Wat vraagt hij? Wat raadt zijn zusje hem aan? Is dat een goede raad? Doe jij dat ook: soms iets vragen voor iemand anders wat je eigenlijk zelf zou willen hebben? Helpt dat? Heb jij ook iemand of iets waarmee je praat in je bed? Heb jij ook weleens een droom gehad waaruit je niet meer wakker wilde worden? Hoe zou het komen dat Ulf denkt dat de hond uit de hemel komt? Komen de wensen van Ulf uit? Wat loopt er mis? Waarom zou Ulf wensen dat hij volwassen was? Heb jij dat ook? Wanneer ben je volwassen? Waarom zou je wel of niet volwassen willen zijn?
Zo kom je bij het thema: droom-realiteit. Zijn dromen bedrog of niet? De kinderen schrijven drie hartenwensen op. Ze worden gerubriceerd onder droom (= onmogelijk) of echt (= mogelijk). Laat de kinderen vertellen over hun ervaringen.
Collages De kinderen beschikken over heel veel prenten met honden. Ze knippen ze uit en maken er een grote kennel mee. Ze kunnen ook nieuwe hondenrassen maken door de koppen op andere hondenlijven te plakken. Ze bedenken een nieuwe naam voor hun hond. Ze beschrijven wat hij allemaal kan. Ze kunnen met papiersnippers hun favoriete dier in mozaïek plakken. Dierenverzorging In het documentatiecentrum zoeken de kinderen op hoe ze hun lievelingsdier moeten verzorgen. Ze maken er een fiche van in de vorm van hun dier. De kinderen kunnen in groep of individueel werken.
Pruikenspel en verkleedspel Zorg voor een aantal pruiken en verkleedkleren. Met de pruik gaat Ulf nog meer op zijn zusje lijken. Op wie zou jij willen lijken? De kinderen schrijven de naam op een briefje. Ze zoeken foto’s van hun idool. De andere kinderen mogen niets zien De foto’s en de naamkaartjes worden verzameld en opgehangen. Ieder kind gaat zich verkleden in zijn favoriete personage. Daarna moeten de andere kinderen raden wie er uitgebeeld wordt.
Fluitconcert Ulf probeert op zijn vingers te fluiten. De kinderen proberen het ook. Misschien zit er wel een fluitkampioen bij.
Verwerking
Memospel De kinderen schrijven hun wensen op kaartjes en maken er een tekening bij. Daarna gaan ze memospelen: de paren bestaan uit ofwel twee onmogelijke dromen, ofwel twee mogelijke dromen. De medespelers zullen uiteraard kritisch toekijken.
Creatief schrijven De kinderen formuleren hun wensen: Als ik een hond (poes, paard...) zou krijgen dan noemde ik hem… of… of ook wel… Met mijn… zou ik… Elke dag zou ik hem… Naar analogie van Ulf drukken ze een teleurstelling uit: Je denkt dat je een ... krijgt met ...... En dan wordt het een ... die niet eens van jou is. Je kunt deze oefening in een tweede klas klassikaal doen, in de derde klas kunnen kinderen het alleen proberen.
60 – Tweede en derde leerjaar
Andere boeken van Ulf Stark Een klap voor je kop, Lemniscaat, 1990 De wondergympen, Lemniscaat, 1992 Kun je fluiten, Johanna?, Querido, 1993 Mijn vriend de sjeik, Lemniscaat, 1997 King, Lemniscaat, 1997 De engel en het blauwe paard, Querido, 1998 Illustraties van Anna Höglund Ulf Stark, Kun je fluiten Johanna, Querido, 1994 Ulf stark, De Engel en het Blauwe Paard, Querido, 1998 Andere boeken van Anna Höglund Nina en Thomas, Querido, 1995 Nina zonder Thomas, Querido, 1998
Gedicht 3 ‘Dwaze droom’ Shel Silverstein Uit: Ik val omhoog Fontein, 1998, p. 168 Over de auteur Shel Silverstein (1932-1998) schreef gedichten en verhalen voor kinderen en toneelstukken voor volwassenen. Hij bood een mengeling van Roald Dahl en Annie M.G. Schmidt en is niet meer weg te denken uit de vele bloemlezingen van kinderpoëzie. Hij illustreerde zelf al zijn gedichten, illustratie en gedicht vormen dan ook één geheel. Over het boek De gedichten van Shel Silverstein zijn meestal grappig omdat hij alles op zijn kop zet. Zijn tekeningen maken de gedichten nog levendiger. Bij dit gedicht over de school heeft hij een bord vol vragen getekend met de juf en de meester die voor het bord aan een waslijn hangen. Ook voor de tekeningen loont het de moeite om het boek in de klas te halen. Werken met het gedicht Voor het lezen
Als de kinderen de klas binnenkomen staat naast de lessenaar een stapel boeken van een meter met daarop de mededeling: UIT HET HOOFD LEREN VOOR MORGEN. Het bord staat vol met onmogelijke vragen en opdrachten: Hoe rond is een blauw vierkant? Hoe diep is de oceaan? Als jij zeven appels hebt en je geeft mij er drie, hoeveel tanden heeft dan een kanarie? Waarom is een dino saurus? Wat was er het eerst, de kip of het ei? Hoeveel weegt een grote olifant? Wat is de hoofdstad van Mangozendpia? Hoe heet de moeder van Sint-Nicolaas? Waar zijn mijn wanten? Wie ontdekte het eerste locomokipkachelfantje? Vertaal het woordenboek in visserslatijn. Tabel 1001 toont aan dat een jager iets anders is dan een slager. Zeg het alfabet achterstevoren op. In het Frans steeds een letter overslaan. Wat gebeurde er in 1723, ’s middags? Vervoeg het werkwoord Aarch. Hoe heet de volgende president van de Verenigde Staten? Je kunt er ook enkele onmogelijke rekenoefeningen tussen zetten. Geef de kinderen een vel papier en doe alsof ze een toets moeten maken. Wacht de reacties af. Is alles onmogelijk? Daarna draai je het bord om. Er staan woorden in spiegelschrift op. Laat de kinderen de woorden ontcijferen. Rem de reacties niet af en laat ze in samenspraak tot de oplossing komen. Rednod-gnilreel-niutnereid-teidnab-nepals-moord-nekeob-raanniwkeehtoilbib-koops-negalp-selpof-moordezawd De kinderen krijgen als opdracht om tegen de volgende dag vijf omkeerwoorden te maken.
Het gedicht Na deze opwarming lezen de kinderen het gedicht. Je vraagt: Wat is er zo dwaas aan deze droom? Heb je ook al zoiets gedroomd? Dit gedicht rijmt. Zoek de rijmwoorden. Hoe rijmt het? De kinderen oefenen om het gedicht zo expressief mogelijk voor te dragen.
Verwerking
Rijmwoorden Vraag aan de kinderen wat zij zouden doen indien ze de baas waren in de klas. De kinderen zoeken rijmwoorden op voor: droom-dwaas-boek-lichtander-les-stop-touw-rond-juf-klok... Schrijf ze allemaal op bord. Vinden ze voor alle woorden even makkelijk een woord dat erop rijmt? De kinderen herschrijven nu het gedicht. Je kunt ze klassikaal of individueel laten werken. Ze beginnen met: Ik droomde toch vannacht zo dwaas. Ik stond voor onze klas, die vol met ............... was En ik? Ik was de baas. Ik gaf ze ................ voor morgen. ’t Was verplicht. Ze moesten .................. En .................................. De schoolreis ging naar ........... want ........... is gezond. En iemand met een ............ Die ......................... Wat is er ........, .......... of ........... ? Ik zei: ‘Wie dat niet weet, Die ................................... En ......................................’ De ................... huilde traan na traan. Ik .................................... En toen ik ’s morgens wakker schrok, toen ...............................
Rollenspel Praat eerst met de kinderen over wat zij op school zouden veranderen als ze het voor het zeggen hadden. Bespreek de ideeën op hun haalbaarheid. Kies de dingen die je binnen de klas kunt veranderen, bijvoorbeeld: elke dag voorlezen. Maak een soort contract met de kinderen. Dat contract krijgt een ereplaats in de klas. School voor slechte manieren De kinderen lezen deze tekst: ‘Ik ben juffrouw Pest, van de School voor Slechte manieren. Dag keurige meneer Karel. Eh... wilt u dat laten? Voeten worden hier niet geveegd.Volgt u mij met uw vuile schoenen? En gooi uw jas maar naast de kapstok. Dit is de eetzaal, u kunt meteen gaan zitten.We eten vandaag kip met friet. Zonder mes of vork.Verder mag u niet stilzitten. U moet uw hand onder uw hoofd houden. En knoei maar lekker, vooral met de saus. Doe uw best! Mooi. U ziet er al een stuk beter uit. Gaat het nog? Hier leert u hoe gezond het is om winden en boeren te laten. Zet hem op.Tijd voor de turnles. Met de handen in de zakken lopen en treuzelen. Uw tijd wordt opgenomen. Doe het dus kalm aan. Zo, hier is uw rapport.
Tweede en derde leerjaar – 61
En, wat zegt u dan?’ ‘Geef hier, stomme dikke troela!’ ‘Heel goed. Die komt er wel.’ De kinderen halen de slechte manieren uit de tekst. Vraag hun wat ze in een school voor slechte manieren nog zouden kunnen leren. Daarna spelen ze meester of juf in slechte manieren. Laat ze dit eerst in groepjes van twee doen, vervolgens kunnen enkele kinderen gedurende korte tijd meester of juf zijn voor de hele klas.
Creatief schrijven: De school van mijn dromen Maak twee woordvelden aan de hand van de volgende vragen. Wat vind je leuk aan de school? Wat vind je niet leuk? De kinderen mogen personen en dingen noemen. Uit deze woordvelden kiest elk kind vier woorden. Over die woorden gaan ze een wens en een antwoord schrijven, bijvoorbeeld: Schoolbord: Juffrouw, ik wou dat ik een schoolbord was. Maar kind, dan zou je in elke les de kriebels krijgen. Oefen eerst en laat de kinderen dan vier wensen met antwoord schrijven. Met het woordveld over wat ze willen veranderen kun je de kinderen over de droomschool laten schrijven en tekenen. De aanzet kan zijn: Mijn droomschool Wat voor school heb jij in gedachten? Gewoon, een school! Maar je hebt scholen én scholen… Op welke school zit jij te wachten? De school van mijn dromen is .................................... En ik wou een school waar .............................. In zo’n school kun je ..................... Op die school zit ik te wachten.
De kinderen tekenen of schilderen hun droomschool en kleven hun gedicht erbij.
De muurkrant Er zijn waarschijnlijk heel wat wensen van de kinderen naar boven gekomen. Dit is het ideale moment om de muurkrant een vaste plaats te geven in de klas. De kinderen kunnen er hun wensen op kenbaar maken. Andere boeken van Shel Silverstein Licht op zolder, Fontein, 1995 Het randje van de wereld, Fontein, 1998
62 – Tweede en derde leerjaar
Boek 5 Jubelientje wil winnen Hans Hagen Van Goor, 2000, p. 10-14 Over de auteur Hans Hagen (1955) studeerde Nederlands en geschiedenis aan de lerarenopleiding in Utrecht. Hij speelde met een jeugdtheatergroep op middelbare scholen en was redacteur voor de kindertijdschriften Okki en Taptoe. Sinds 1987 wijdt hij zich geheel aan het schrijven voor kinderen, soms samen met zijn vrouw Monique. Hij kan zich uitstekend verplaatsen in de emoties en de leefwereld van jonge kinderen. Veel info over Hans Hagen vind je op zijn website: www.gironet.nl/home/hahagen/index.htm Werken met het fragment Voor het lezen
Je praat over het verschil tussen dag- en slaapdromen. Wanneer kun je dagdromen? Waar? Wat gebeurt er in een dagdroom? Dan ga je een stap verder. Kun je niet dromen? En niet denken? Of aan niets denken? Probeer het. Wat gebeurt er dan? Vervolgens doe je de volgende ontspanningsoefening. Alle kinderen liggen op de rug, op matjes of dekens, verspreid over het lokaal. De benen liggen licht geopend naast elkaar, de armen naast het lichaam, de ogen zijn gesloten en iedereen is stil. Een rustig achtergrondmuziekje draagt bij tot een ontspannen sfeer. Je loopt zachtjes tussen de kinderen en praat rustig en met gedempte stem. Je zegt hun dat ze lekker mogen liggen en dat ze niets hoeven te doen. Door middel van vragen en korte opdrachtjes worden de kinderen zich bewust van hun lichaam en van hoe ze elk lichaamsdeel kunnen ontspannen: ‘Voel hoe je ligt. Is het lekker? Wat ligt er op de grond? Je billen? Je achterhoofd? Je handen? ... Wat ligt er niet op de grond? Voel je ergens iets wat niet prettig is? Bijvoorbeeld je hoofd? Beweeg het dan rustig heen en weer en laat het liggen als het goed voelt...’ Bepaalde fantasiebeelden kunnen helpen: ‘Je ligt op een lekker warm strand en het zand draagt je ganse lichaam, je voelt de warme zon op je huid...’ Of: ‘Je ligt op een heel zachte matras...’ Of: ‘Je ligt in een groene wei, lekker in de schaduw van een dikke boom...’ Het is belangrijk om het lichaam deel per deel te benaderen: ‘Hoe liggen je voeten op de grond? Beweeg ze enkele keren rustig heen en weer en laat ze dan stilletjes liggen. Trek al je tenen samen in een kramp, hou dit even zo, en laat weer los. Voel hoe lekker los je voeten zijn.’ Ga zo door met onderbenen, bovenbenen tot en met de schouders, de nek en het hoofd. Wijs op de noodzaak van een rustige ademhaling: door de neus in en door de mond uit, waarbij de buik als een ballon op en neer gaat. Voor deze oefening moet voldoende tijd voorzien worden, de kinderen zullen moeten wennen aan rust en ontspanning. Op het einde van deze oefening vraag je hun om niets te denken en je laat de oefening nog even doorlopen. Daarna praat je over het einde. Lukte het om niet te denken? Welke gedachte kwam toch naar boven? Die gedachte of droom gaan de kinderen tekenen. Diegenen die niets dachten proberen dat niets te tekenen. De kinderen tonen hun tekeningen, vertellen erover. De anderen reageren.
De kinderen lezen het fragment. Na het lezen Je pikt er enkele delen uit om over te praten en om iets rond te doen: - ‘Haar lijf is er wel, maar haar gedachten zijn er niet.’ Wat wil dat zeggen? Waar zijn haar gedachten? Wat denkt Jubelientje? - ‘Maar ineens verandert Jubelientjes gezicht.’ Hoe komt dat? Wat zou jij heel graag kunnen? - Hoe kun je stoppen met denken? Denken jullie net als oma dat dat niet kan? - ‘Dromen is ook een soort van denken’, zegt oma. Is dat zo? - Doe je ogen dicht en probeer net als Jubelientje niet te denken. Als je aan iets begint te denken, doe je de ogen weer open. De leerkracht kijkt wie het langst met de ogen dicht blijft. Was het moeilijk? - Wat doet Jubelientje om niet te denken? Hoe kan niets iets worden? - Kun je stoppen met bewegen? Probeer het om het langst. Wat is het gemakkelijkst: stoppen met denken of stoppen met bewegen? - Waarom zegt Jubelientje net aan oma dat ze eventjes moet doodgaan om een beetje te oefenen voor later? - De kinderen ademen diep in en proberen hun adem twintig tellen in te houden.
een stip in het midden van mijn blad. Die stip wordt groter en groter en ik zie... en dan...’ Laat de kinderen verder fantaseren. Als de verf droog is krijgt ieder kind het blad van iemand anders, ze zeggen wat zij in die tekening zien, waarna het kind dat het schilderij gemaakt heeft, hen aanvult of verbetert. Andere boeken van Hans Hagen Water kust, Van Goor, 1997 Jubelientje vangt een vriendje, Van Goor, 1997 De kat en de adelaar, Van Goor, 1997 Daar komt de tijger, Van Goor, 1998 Iedereen min één, Van Goor, 1998 Rec.play, Van Goor, 2000 Ik wil er twee, Van Goor, 2000 Jij bent de liefste, Querido, 2000
Verwerking
Dingen in je hoofd ‘Oma, ik zie allemaal leuke dingen in m’n hoofd’, zegt Jubelientje. Al de kinderen krijgen een leeg vel papier. Ze liggen met hun hoofd op de tafel. Dan beluisteren ze een heel vrolijk instrumentaal muziekje. Als er leuke dingen in hun hoofd komen beginnen ze die – heel stil, om de anderen niet te storen – te tekenen. Al die leuke gedachten worden aan de klas verteld. Daarna laat je andere muziek horen: droevige, luide, popmuziek, jazz..., en je herhaalt de oefening.
De kinderen vouwen bootjes, hoedjes of vliegers. Ze kiezen een van de drie en herhalen dezelfde vouwbewegingen heel stil gedurende een tiental minuten. Nadien vertellen ze waaraan ze gedacht hebben.
Dramatiseren In groepjes van zes fantaseren de kinderen dat ze een prijs gewonnen hebben. Welke prijs? Waarvoor hebben ze die gekregen? Ze bereiden de prijsuitreiking voor op een podium. Wie is de presentator? Wat doet het publiek? Wat doet de winnaar?
Associatieoefening Alle kinderen krijgen een dik penseel en drie kleuren verf. Ze zitten voor een groot leeg blad. De leerkracht zegt: ‘Eerst is er niets maar dan zet ik
Tweede en derde leerjaar – 63
Boek 6 ‘Spin en Mug’ Allemaal praatjes Geert De Kockere, ill. Klaas Verplancke De Eenhoorn, 1999, p. 34-36 Over de auteur Geert De Kockere (1962) studeerde voor onderwijzer maar werkt als journalist voor Kits, een nieuwskrant voor jongeren. Hij publiceert hoofdzakelijk prentenboeken en poëziebundels voor kinderen. In zijn poëzie probeert hij de magie van de taal te combineren met fantasie en een meestal grappige inhoud. Zijn verhalen voor tieners zijn vooral filosofisch en poëtisch. Hij ontwikkelde ook software voor kinderen en heeft een website vol poëzie: http://www.pigmalion.be. Hij werd reeds bekroond met de Jacob Van Maerlantprijs (1992), de interprovinciale Prijs voor Kinderliteratuur (1995) en de Kinder- en Jeugdjury (1997). Over de illustrator Klaas Verplancke (1964) studeerde Publicitaire Grafiek en Fotografie in Gent. Hij werkte een drietal jaren als artdirector voor reclamebureaus en is sinds 1983 zelfstandig illustrator. Hij ontwerpt covers en maakt tekeningen voor lees- en prentenboeken van vele Vlaamse uitgeverijen, maar ook voor het buitenland. Hij tekent graag grappige, karikaturale personages en dieren. Werken met het fragment Voor het lezen Deze tekst gaat over bluffen. Wat is bluffen? De kinderen schrijven twee dingen op waar ze goed in zijn. Verzamel de briefjes in een doos. Elk kind neemt een briefje en tracht te raden van wie het is. Schrijf de kwaliteiten van de ganse klas op het bord, lees ze en besluit met: ‘Samen kunnen we heel veel!’ Dan lezen de kinderen de tekst stil. Na het lezen Gesprek na het lezen: Heb je al eens zoiets als spin en mug gedaan? Als iemand je zegt dat hij iets veel beter kan dan jij, wat voel je dan? Wat zeg je? Wat doe je? Lees het eerste deel opnieuw tot en met: ‘Alsof die stilte elk ogenblik kon ontploffen.’ Wat is er vreemd aan deze stilte? Wat kan er gebeuren als stilte ontploft? Hoe voelen spin en mug zich? Wat zou er nu kunnen gebeuren? Maak eens zo’n stilte die kan ontploffen. Gaat dat zomaar? Wie begint er met bluffen? Wie maakt het weer goed? Hoe komt het dat ze niet vechten? Zou dat ook een goed middel zijn om geen ruzie of oorlog te maken als je zegt: ‘Samen kunnen we veel!’ Zijn er dingen waarvan je wenst dat je ze zou kunnen? Als je kon veranderen in een dier, welk dier zou jij dan willen zijn? Waarom? Welk huisdier zou jij heel graag hebben? Zul je het krijgen? Bedenk goede redenen om je ouders ervan te overtuigen het te kopen. En als je dan een huisdier hebt, wat moet je er dan voor doen? Wat vind je ervan dat dieren in de dierentuin zitten? Laat de kinderen de zinnen lezen zoals ze denken dat spin en mug het doen: hoe de spin vanop hoge poten tot de mug spreekt; de mug zegt het spottend; nijdig, bijtend, gillend. Dan lezen ze de tekst expressief.
64 – Tweede en derde leerjaar
Verwerking
Dramatiseren De kinderen oefenen in duo de rol van de spin of de mug in. Ze maken zich boos, houden stiltes die kunnen ontploffen. Ze spelen het voor de klas. Daarna kiezen ze andere rollen, bijvoorbeeld: vlo en olifant; koe en varken; kip en vos; haas en schildpad... Laat de kinderen de speciale kenmerken van de dieren zoeken. De kinderen spelen hun nieuwe rol. Daarna nemen ze hun persoonlijke kwaliteiten en spelen hun eigen rol. Al dit bluffen eindigt altijd met: ‘Samen kunnen we veel, he!’ Spelen met geuren De kinderen hebben iets meegebracht dat ze heel graag ruiken. Het potje is gesloten. De anderen raden welke geur het is. In het verhaal ruiken bloemen naar de zomer. De kinderen zeggen waaraan hun geur hen doet denken.
Woordslang Hoeveel dieren zitten er verstopt in: olifantiloopvogelspinijlpaardwormuispringbokeveratelslang? De kinderen maken zelf een dierenwoordslang.
Collages maken Als twee dieren samen veel kunnen dan kunnen we van twee een heel sterk dier maken. De kinderen brengen foto’s van dieren mee. Met knippen en plakken maken ze nieuwe dieren. Die dieren krijgen natuurlijk een nieuwe naam, bijvoorbeeld: krokofant, olidil, luiloop, antipaard... Andere boeken van Geert De Kockere Wubke en de appelboom, Averbode, 1998 Mosje, De Eenhoorn, 1998 Niel, De Eenhoorn, 1998 Voor elk wat liefs, De Eenhoorn, 1998 Slinge slange slom, De Eenhoorn, 1999 Willy, De Eenhoorn, 1999 Ik voel iets, De Eenhoorn, 1999 Blij, blij, blij, De Eenhoorn, 1999 Lancelotje, De Eenhoorn, 1999 Ik heb een idee, De Eenhoorn, 1999 Het koekeloerelaantje, De Eenhoorn, 1999 Allemaal praatjes, De Eenhoorn, 1999 Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000 Gevulde vogels, De Eenhoorn, 2000 HUISdieren, De Eenhoorn, 2000 Houd de dief, De Eenhoorn, 2000 Illustraties van Klaas Verplancke Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998 Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998 Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999 Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999
Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes, De Eenhoorn, 2000 Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen, Averbode, 2000 Andere boeken van Klaas Verplancke Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999 Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000
Gedicht 4 ‘Kersenpitten’ A.A. Milne, ill. E.H. Shepard Uit: Winnie-de-Poeh. De volledige verzameling verhalen en gedichten Van Goor, 2000, p. 353-354 Over de auteur A.A. Milne (1882) begon zijn carrière met korte humoristische schetsen in het blad Punch. Toen in 1924 zijn eerste bundel kindergedichten verscheen, had hij al naam gemaakt als toneelschrijver en romancier. Hij zei altijd dat het aan zijn vrouw Daphne en zijn zoon Christoffer Robin te danken was dat hij zich liet inspireren om de knuffeldieren van zijn zoon tot leven te brengen. Over de illustrator E.H. Shepard (1879) werkte als illustrator en cartoonist, net als Milne, voor het blad Punch. Hij werd bekend als ‘de tekenaar van Poeh’ maar was daarnaast een kunstenaar met een zekere faam. Toch staan zijn illustraties van Winnie-de-Poeh als klassieken bekend en zijn ze beroemd over de hele wereld. Over het boek Winnie-de-Poeh kwam tot leven in een gedichtje van A.A. Milne dat ‘Teddy Beer’ heet. In deze bundel staan al de vertellingen en de versjes van A.A. Milne. Ze werden eerder al uitgegeven als afzonderlijke boeken: Winnie-de Poeh (1926), Het huis in het Poeh-hoekje (1928), Toen we nog klein waren (1927) en Nu we al zes zijn (1927). De knuffeldieren van Milnes zoon Christopher Robin – Poeh, Knorretje, Iejoor, Teigetje, Kanga en Roe – stonden model voor de verhalen. Hun avonturen beleven ze in het Ashdownwoud, waar Milne en zijn gezin woonden. Werken met het fragment Voor het lezen
Laat de kinderen twee weken vooraf pitten of zaden verzamelen van appelen, sinaasappelen... Je zit met zijn allen in een grote kring en praat over toekomstdromen. Ieder kind vertelt wat hij/zij later wil worden. Als iedereen zijn toekomstdroom verteld heeft, leggen al de kinderen de door hen verzamelde pitten in een doos. De kinderen vertellen welke pitten ze meegebracht hebben. Je praat met hen over wat die pitten/zaden kunnen worden: een appelboom, bonenplanten... en wat er mee moet gebeuren eer het zover is.
Het gedicht Met de doos vol pitten of met een kussen van kersenpitten (te koop in biowinkels), draag je het gedicht voor. Je manipuleert de pitten alsof ze pionnen zijn die je de toekomst voorspellen en door het geluid en de beweging ondersteunen ze ook het ritme van het gedicht. Herhaal dit verschillende keren, warbij de kinderen geleidelijk de woorden mee kunnen zeggen.
Tweede en derde leerjaar – 65
Verwerking
Boek 7 Jouw ogen zo blauw Jaak Dreesen, ill. Anne Westerduin Averbode, 2000, p. 13-15
Beroepen Wat wil je later worden? De kinderen schrijven hun lievelingsberoepen op en nummeren ze van een tot drie. Ze beelden hun beroep uit, de anderen raden welk beroep het is. De kinderen maken een strip van zichzelf zoals ze denken dat ze er over dertig jaar zullen uitzien, wie er dan bij hen is, waar ze wonen, welk beroep ze hebben... Maak een woordvierkant en verstop er veel beroepen in. De kinderen zoeken de beroepen.
Over de auteur Jaak Dreesen (1934) kwam na zijn schooltijd in de journalistiek terecht. Naast zijn werk als hoofdredacteur van het gezinsweekblad De Bond vond hij tijd om liedjesteksten, hoorspelen en kinder- en jeugdboeken te schrijven. Hij kreeg al verschillende prijzen voor zijn boeken, die opvallen door zorgvuldige waarnemingen en beschrijvingen. De avonturen spelen zich vooral af in de gedachtewereld van de hoofdpersonages en in hun relatie tot elkaar. Zijn personages zijn mensen die zichzelf en anderen serieus nemen en die zich verwonderen over het hoe en waarom van de dingen.
Toekomst-dromen-boom In een pot met aarde zet je een grote tak die je samen optuigt met zelfgemaakte kersen (papier-maché, kralen, balletjes) en kaartjes om op te tekenen. Op die kaartjes tekenen de kinderen het gedicht volledig uit, op elk kaartje een deel: de ketellapper, een dameskapper... Zo kun je aan de hand van de kaartjes het gedicht reconstrueren. Later kunnen er ook de kaartjes met de eigen toekomstdromen bijkomen. De kinderen moeten wel eerst een rijmwoord zoeken op hun toekomstdromen naar analogie van het gedicht: tovenaar-leraar, soldaatadvocaat...
Kiemproefjes Het is lente, tijd om te planten. De kinderen planten enkele pitten in een potje, ze verzorgen ze en observeren in de komende weken wat er met hun pitten gebeurt.
Over de illustratrice Anne Westerduin (1945) volgde een opleiding Plastische Kunsten. Als ze een opdracht aanvaardt om een boek te illustreren, probeert ze vooral eerst de sfeer te bepalen. Hieruit put ze inspiratie om een globaal beeld te schetsen, waarop ze daarna de details invult. Precies die details bepalen uiteindelijk het beeld. Ze doet dus meer dan plaatjes bij praatjes maken, ze laat soms een heel nieuw verhaal tot leven komen. In 1996 kreeg ze de Boekenpauw voor het prentenboek Een koekje voor Blekkie. Over het boek ‘Bijna alles aan Michiel is scheef. Hij heeft een scheve neus, scheve voeten, scheve schouders en een scheve kin. Alleen zijn haren staan rechtop. Ze zijn zo rood als koper.’ Vroeger vond Michiel het erg als ze hem nariepen. Maar sinds juf Anna zei dat hij de mooiste blauwe ogen van de wereld heeft, lacht hij om de pesters want hij weet het zeker: ooit zal Emma het ook zien. Dat van die mooiste blauwe ogen. Michiel is een dagdromer. De laatste tijd gaan die dromen altijd over Emma, een meisje uit zijn klas. Maar Emma is al op Elias. Pech dus voor Michiel. In dit stukje zitten ze in de bus, ze maken een schooluitstap naar Oostende. Werken met het fragment
Muziekinstrumenten maken Omdat het in deze tijd van het jaar niet zo vanzelfsprekend is om veel pitten te vinden, kun je ook kleine steentjes gebruiken. De kinderen stoppen die in doosjes, potjes van glas, karton, papier... Ze experimenteren met de geluiden. In groepjes van vier zoeken ze een passende ‘muzikale’ begeleiding bij het gedicht.
66 – Tweede en derde leerjaar
Voor het lezen Lees de informatie over de auteur en over het boek. Toon het boek en andere boeken van de auteur. Bespreek met de kinderen: Michiel is een dagdromer? Wat is dat? Heb jij dat ook weleens? Heb je vandaag al een dagdroom gehad? Hoe ziet Michiel eruit? Teken hem. Hebben ze jou ook al eens uitgelachen om hoe je eruitziet? Wat doe je dan? Als het zou kunnen, wat zou je dan aan jezelf veranderen? De leerkracht toont cartoons. Bespreek met de kinderen wat een cartoontekenaar doe. Een gebrek of kenmerk wordt vergroot, bijvoorbeeld de neus wordt langer gemaakt, de oren groter... De kinderen gaan in duo tegenover elkaar zitten. Ze observeren elkaar en bespreken wat hun opvalt. Ze spreken af wat ze zullen vergroten en tekenen elkaars cartoon. Bespreek de tekeningen. Is Michiel verliefd op Emma? Kunnen kinderen verliefd worden? Droom jij ook weleens over iemand?
In de derde klas lezen de kinderen de tekst stil. Ze duiden aan waarover ze willen praten. In de tweede klas wordt het fragment voorgelezen, de kinderen volgen in hun boekje. Na het lezen Gesprek over het verhaal: Wat denken jullie over dit verhaal? Waar wil je over praten? Ga jij graag naar zee? Hoe dikwijls? Welk beroep heeft de papa van Twan? Waarvoor hebben ze een huisje aan zee? Is boeken schrijven werken? Kan een schrijver 25 boeken op een jaar schrijven? Is het gemakkelijk om een verhaal te verzinnen? Wat wil Michiel later worden? Waarom? Over wie zal zijn eerste boek gaan? Alle meisjes vallen op Elias, zal dat geen pijn doen? Wat is neuriën? Hoe lees je dat? Denk aan een liedje en neurie het. De andere kinderen raden het. Michiel heeft twee grote dromen, welke? De tekst wordt door enkele kinderen gelezen. Verwerking
Verhaal verzinnen Michiel wil een verhaal schrijven over Emma, zonder haar naam te noemen. Denk aan iemand. Als het een jongen/man is dan schrijf je HIJ, is het een meisje/vrouw dan schrijf je ZIJ. Zo, nu heb je het eerste woord van je verhaal. Bedenk nu plaatsen waar je verhaal zich zal afspelen. Schrijf nog meer woorden van dingen en personen die je ziet. Schrijf op wat je voelt: blij, droevig, bang... Zoek nu een beginzin voor je verhaal, bijvoorbeeld: Hij kwam de klas binnen... Zij lag in het gras te lezen... Dan ga je verder fantaseren. Hoe ziet die persoon eruit? Wat zie je? Wat hoor je? Kies een geluid of iets wat je ziet. Wat gebeurt er? Is het leuk, mooi of eng? Hoe loopt het af? Zoek een titel. Om deze schrijfoefening vlot te laten verlopen doe je ze best eerst klassikaal. Je spreekt over het belang van een titel: hij moet uitnodigend zijn maar hij mag niet te veel verklappen. De kinderen kunnen ook in duo werken, ze nemen dan samen een hoofdpersoon. De verhalen worden voorgelezen. De kinderen raden over wie het gaat. De kinderen kunnen het verhaal ook illustreren. Er kan een bloemlezing van gemaakt worden.
Een aap kan ......... (vlooien) Maar een vlo kan niet ...... (krabben) Is het bij jou thuis soms ook dierendag? Mijn broer is aan het .............. (vissen) Mijn zus loopt maar heen en weer. Zij is aan het .............. (ijsberen) Als mijn vader kwaad wordt, begint hij te .................. (brullen) Mijn moeder ziet ze soms .......... (vliegen) Voor het tweede leerjaar kun je de dieren tekenen, dat helpt hen vlotter op weg. Vergelijkingen Elias zingt als een nachtegaal. Hoe zingt een nachtegaal? Hoe zingt Elias dan? Als je onder de modder thuiskomt, kan het zijn dat je moeder zegt: ‘Je bent zo vies als een varken.’ Waarom vergelijkt je moeder je hier met een varken? Met de woorden ‘als’ of ‘net’ kun je iemand vergelijken met iets anders. Wij gaan vergelijken met een dier. De kinderen zoeken vergelijkingen: Bijvoorbeeld: je bent zo stom als een ezel je bent zo lelijk als......... je bent zo gek.............; zo stiekem; zo mooi; zo lief; zo aardig; zo slim; zo zacht; zo sterk... Als je verliefd bent op iemand dan vergelijk je hem of haar met iets wat je mooi vindt. Bijvoorbeeld: In mijn dromen zie ik je (neusje) als een ... De kinderen zoeken dingen die ze mooi vinden. Ze kunnen een uiterlijk kenmerk of de persoon als geheel vergelijken met... Andere boeken van Jaak Dreesen De zeven hemdjes van Veronika, Averbode, 1994 Mammie! Mammie!, Averbode, 1995 Valid, Averbode, 1995 De verjaardag, Averbode, 1996 Volg de weg terug, Averbode, 1996 Moen de trommelaar, Averbode, 1997 Marieke Marieke, Averbode, 1997 Houden van, Averbode, 1997 Zeg me dat het niet zal sneeuwen, Averbode, 1998 Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998 Mijn beer, Averbode, 1999 Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000 Rook en de geur van rozen, Facet, 2000 Illustraties van Anne Westerduin Agnes Verboven, Een koekje voor Blekkie, Clavis 1995 Werner Storms, Weg van jou, Clavis 1996 Ron Langenus, De verdwenen tijger, Davidsfonds/Infodok, 1997 Elvira Lindo, Manolito, Davidsfonds/Infodok, 1999 Martina De Ridder, Kapitein Seppe, Clavis, 2000 Wally De Doncker,Papa ernst, papa losbol, Davidsfonds/Infodok, 2000 Jaak Dreesen, Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000 Bettie Elias, Het kleine geheim van Pieter, Malmberg, 2000
Woordspelletjes: Beesten en mensen doen soms dierig De meisjes zwermen om Elias. Wat doen ze dan? Welke dieren zwermen? De kinderen zoeken een werkwoord waarin een dier zit, bijvoorbeeld: Een poes kan spinnen Een vogel kan ...... Een haan kan ......... Een papegaai kan ons goed na-.........
Tweede en derde leerjaar – 67
Boek 8 ‘Frederick’ Leo Lionni Uit: Het hele jaar rond Lemniscaat, 1998, p. 81-84 Over de auteur Leo Lionni (1910) studeerde economie en architectuur en emigreerde in 1939 naar Amerika. Hij was als artistiek adviseur werkzaam bij diverse firma’s en verschillende tijdschriften. Hij houdt zich bezig met schilderen, beeldhouwen, keramiek, etsen en reclame-ontwerpen, is actief als filmcriticus en maakt zelf films. Hij publiceerde heel wat prentenboeken, waarvan hij er twee zelf verfilmde. Zijn werk werd vele malen en in diverse landen bekroond. In de meeste prentenboeken werkt hij met collages. Hij vindt dat die illustraties de gevoelens en fantasieën van jonge kinderen moeten weergeven. Een van zijn kernthema’s is: ‘Voor iedereen is er een plaats in deze wereld, ook voor diegenen die anders zijn.’ Hij wordt beschouwd als een van de grote vernieuwers van het prentenboek in de tweede helft van deze eeuw.
Verwerking Woorden verzamelen De kinderen maken woordenrijen met: mooie, lieve, harde, droevige, grappige, vieze, vreemde, boze, warme... woorden. Uit elke verzameling kiezen ze een woord. Ze schrijven het met sierletters, of in de vorm van de betekenis en versieren het. Zet woorden die bij elkaar horen onder elkaar en schrijf er een zin onder die bij die woorden past, zoek daarna een titel. Je kunt ook starten met een eigen woordenboekje: ‘De dunne...’ naar analogie van ‘De dikke van Dale’. De kinderen worden dan woordenjagers: van ieder woord dat ze horen of lezen en dat ze nog niet kennen of dat hen nieuwsgierig maakt zoeken ze de betekenis op, pas dan hebben ze het gevangen. Ze schrijven het in hun woordenboekje. Elke week vraag je: ‘Wie heeft hoeveel woorden gevangen en welk is je mooiste, je beste of je merkwaardigste nieuwe woord?’ Op een speelse manier verrijken de kinderen zo hun woordenschat.
Werken met het verhaal Kleuren verzamelen Met muzikale ondersteuning schilderen de kinderen hun lievelingskleuren in vloeiende lijn over een groot blad papier. Als de muziek stopt kiezen ze open vlakken uit en kleuren die verder in.
Voor het lezen
Je begint met een fantasie-oefening. Elk kind heeft voor zich vier witte papieren en kleurpotloden. Terwijl ze hun ogen sluiten en goed luisteren, beschrijf jij een gedetailleerd landschap in een van de vier seizoenen. Kleed je verhaal goed in met beeldrijke details. Dit zal de kinderen stimuleren om te tekenen. Een bijpassend achtergrondmuziekje of -geluid (pitten-/keiendozen) zal de sfeer versterken. Als je klaar bent met je verhaal, tekent ieder kind wat het tijdens de vertelling gezien heeft in zijn hoofd. Herhaal dit viermaal, waarbij de kinderen telkens op een ander blad tekenen. Dit is een oefening voor de individuele verbeelding en niet in het exact reproduceren.
Het verhaal lezen Zoek een gezellig plaatsje, bijvoorbeeld op kussens. Lees dit mooie verhaal voor. Als Frederick zegt: ‘Doe je ogen dicht’, dan doen de kinderen dat ook. Na het lezen Gesprek over het verhaal: Wat vinden jullie van dit verhaal? Wat vind je van Frederick? Is hij echt een dichter? Heb je de warmte gevoeld en de kleuren gezien? Hoeveel muizen zijn er? Waar wonen ze? Hebben ze nog iets aan die oude graanzolder? Wat verzamelt Frederick? Waarom verzamelt hij zonnestralen? Kleuren? In het eerste deel van het gedicht worden verschillende seizoenen beschreven, vind je ze?
De kinderen lezen het gedicht zoals ze denken dat Frederick het doet. Ze vertellen om het mooist over de zon en de zomer, over kleuren.
68 – Tweede en derde leerjaar
Kleuren-schilder-spel Je zorgt voor enkele reproducties van Monet en van Magritte. Zoals Frederick kleuren verzamelt, zo doen schilders dat ook. Toon de reproducties van Monet en laat de kinderen vertellen wat ze zien. Laat ze van dichtbij en van verderaf kijken. Vertel over hoe Monet ze schilderde: lichtinvallen, eerste indrukken, vage lijnen, felle kleuren, mistige onderwerpen... Daarna kun je dan enkele reproducties van Magritte tonen. Laat de kinderen de verschillen verwoorden. In een derde klas kun je dieper ingaan op de droomsfeer bij Magritte. Dan bekijk je de schilderwerken die de kinderen in de afgelopen weken maakten. Welke lijken op die van Monet? Op die van Magritte? Waarom? Waarom niet? Tot slot kiezen de kinderen elk een van hun schilderijen om die af te werken in de trant van Monet, Magritte of...
Kijkkast maken Alle kinderen hebben een schoenendoos. Ze maken een gleuf langs weerszijden. Bovenaan is een lichtgat en aan de voorzijde is een kijkgat. Op een strook papier tekenen de kinderen het verhaal van Frederick. Ze vertellen het verhaal terwijl ze de strip door de doos trekken, een ander kind kijkt door het kijkgat.
Creatief schrijven Hoe rijmt het gedicht van Frederick? Het gedicht rijmt niet alleen achteraan. De kinderen zoeken het op.
Op de woorden uit de woordenrijen zoeken ze rijmwoorden. In vijf zakken zitten woordkaartjes: een zak met personages, een zak met werkwoorden, een zak met plaatsen, een zak met tijdstippen, een zak met gevoelens. Al de kinderen nemen uit elke zak een kaartje. Met de vijf kaartjes gaan ze aan de slag om een verhaal te vertellen dat even mooi is als dat van Frederick. Je kunt deze oefening ook doen in groepjes van vijf. In dat geval neemt ieder kind uit de groep een kaartje uit een andere zak. Je kunt ook aan telkens vijf kinderen dezelfde kaartjes geven. De eerste begint met het personage te beschrijven, de volgende begint bij het werkwoord enz. Laat de kinderen hun verhalen vergelijken. In het tweede leerjaar kunnen de kinderen het verhaal ook tekenen in stripvorm en er telkens een zinnetje onder schrijven. In beide klassen is het goed eerst samen te oefenen om iedereen op weg te helpen.
Nadat scène per scène begeleid is, kunnen de kinderen het ganse stuk spelen. Het is leuk wanneer telkens een deel van de klas speelt terwijl de anderen toeschouwer zijn. Andere boeken van Leo Lionni Ieder diertje zijn pleziertje, Ankh-Hermes, 1990 De droom van Mathijs, Ankh-Hermes, 1990 Blauwtje en Geeltje, Ankh-Hermes, 1991 Muizen van jewelste, Ankh-Hermes, 1991 Een druk jaar, Ankh-Hermes, 1992 Pezzettino, Ankh-Hermes, 1993 Een bijzonder ei, Ankh-Hermes, 1994
Woordschilderijen Sommige woorden kun je schrijven in de vorm van hoe datgene wat het woord voorstelt er echt uitziet. ‘Zee’ kun je bijvoorbeeld in golfjes schrijven. Je kunt eerst het woord laten tekenen en dan het woord er zo dikwijls mogelijk inschrijven. Een beweging kan ook met woorden getekend worden. Je begint bijvoorbeeld met: ‘Ik ben een regendruppel.’ In de tweede zin, ‘Ik val en spat uit elkaar’, schrijf je de woorden zoals een regendruppel over de ruit loopt, waarbij alle letters van ‘elkaar’ ook door elkaar spatten.
Dramatiseren Om dit verhaal te dramatiseren is het nodig dat de kinderen eerst experimenteren in het spelen van een muis. Dit kun je leiden door kleine opdrachtjes die zij ter plekke uitvoeren: ‘Hoe loopt een muis? Hoe eet ze? Hoe slaapt ze? Hoe zoekt ze eten? Wat doet ze met haar pootjes? En haar snuit? Hoort ze goed? Is ze snel?’ Kleine, zelfgemaakte attributen zijn dankbare hulpmiddelen: een lange staart, muizenoren, een spitse snuit, stukjes kaas... Het verhaal speelt zich af op twee locaties: rondom de weide buiten en binnen in de schuilplaats. Met doeken en eenvoudige attributen (dozen, koord...) kun je twee decors bouwen in je klas. Je splitst het verhaal vooraf op in scènes, zo heb je zelf een goed overzicht op het verhaal en kun je de kinderen scène per scène begeleiden: 1. De muizen spelen in de wei bij de muur. 2. De winter komt eraan, ze krijgen het koud en spelen minder. 3. Ze verzamelen eten voor in de winter en brengen het naar binnen. 4. Frederick verzamelt zonnestralen. 5. Frederick verzamelt kleuren. 6. Frederick verzamelt woorden. 7. Het is winter, de muizen zitten binnen. Ze eten, spelen en hebben plezier. 8. Al het eten is op, de muizen krijgen het koud. 9. Frederick vertelt over de zonnestralen, de kleuren en maakt met de woorden een gedicht. 10. Iedereen is blij en ze feesten. Binnen dit strakke, maar veilige kader kun je de kinderen de vrijheid geven in spel en tekst. Prikkel hun fantasie door korte opdrachtjes en vermijd het afdreunen van vaste teksten.
Tweede en derde leerjaar – 69
Geraadpleegde bronnen Ezelsoor, april 1988, nr. 8. Grimm, Sprookjes voor kind en gezin, Lemniscaat. Jan ’t Lam, Schrijvers op school, NOT. Jan ’t Lam, Ik zoek, ik zoek een kinderboek, NOT. Joke Linders e.a., Het ABC van de jeugdliteratuur, Martinus Nijhoff, 1995. Okki, 1987, nr. 5, Leopold. Marita de Sterck e.a., Schrijver gevonden, Lannoo, 1999. De toren van Babbel, tweede leerjaar B/ Plantijn, 1996.
70 – Tweede en derde leerjaar
Een droom van een droom Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar Samengesteld door Riet Jeurissen, Joeri Brands en Ria Simoens Over de samenstellers Riet Jeurissen is lector Nederlands aan de Hogeschool Limburg en is actief in zowat alles wat met kinderboeken en taal te maken heeft. Ook ijvert ze fervent voor een Vlaams-Nederlandse samenwerking. Als kind speelde ze niet graag met poppen. En ook pianoles vond ze maar niks. Maar boeken, daar was ze altijd al dol op. Ze stond ook geregeld op het podium: ze danste en volgde drama aan de toneelschool in Maastricht. Tegenwoordig zit ze liever tussen het publiek, maar ze is haar passie voor theater allerminst kwijtgeraakt. Behalve dan aan haar studenten. Joeri Brands geeft les in Genk, in het vierde leerjaar. Hij maakt muziek voor het straattheatergezelschap Yawar, speelt basgitaar bij August, knutselt meubeltjes en lampen in elkaar en ontwikkelt af en toe wat foto’s. In zijn laatste jaar van de lerarenopleiding leerde hij lezen van Riet Jeurissen en sindsdien zit hij onherroepelijk met de kriebel. Hij maakte dan ook een eindwerk over boekpromotie. Ria Simoens studeert kinderpsychologie en zit in het laatste jaar. Ze speelt blokfluit, maakt kleren en knuffelbeesten, tekent rare mannetjes en ontwikkelt soms ook foto’s. Ze leerde al vroeg lezen en schrijven en is dat eigenlijk altijd blijven doen. Nu fluistert ze nog af en toe gedichtjes en verhaaltjes in andermans oren.
Vierde en vijfde leerjaar – 71
Op onze zoektocht naar dromen in de kinderliteratuur lieten wij ons leiden door citaten uit De wissewaswinkel van Frédéric Clément. Zo vraagt Ferdinand aan Alice van de Wissewaswinkel of zij wel echt een bazaar vol droom- en wondergoed heeft? Via allerlei kleinoden met elk hun droomverhaal probeert hij de liefde van Alice voor zich te winnen.Wij proberen op onze beurt jullie liefde voor kinderboeken te versterken. Maar daarvoor moet elk van ons wel kunnen dromen. Dus ja, natuurlijk droomt elk van ons. Gelukkig staat op dromen nog geen leeftijdsgrens. Want wie van ons zou het zalige gevoel willen missen van nu en dan eens weg te dromen, van op te gaan in een virtuele wereld, van het beleven van grenzeloze emoties, van het ontdekken van ongrijpbare terreinen, van het scheppen van nieuwe creaties, van… Gevoelens die wij in onze bundel willen laten nazinderen.
Boek 1 Kleine Koning December Axel Hacke, ill. Michael Sowa Querido, 1997, p. 15-16 Over de auteur Axel Hacke werd in 1956 in Braunschweig (Duitsland) geboren. Hij studeerde politieke wetenschappen en journalistiek. Als journalist behaalde hij reeds vele belangrijke prijzen. Als auteur van kinderboeken zoekt hij vaak de kant van het filosofische. Over het boek In de wereld waar Kleine Koning December vandaan komt, achter de muur, word je oud geboren en word je steeds kleiner. Als je geboren wordt, weet en kun en ken je alles wat je nodig hebt: lezen, schrijven, computeren, zakenlunches afwerken… Hoe kleiner je wordt, hoe meer je vergeet en dan begint je heerlijke kindertijd. Toen de ik-figuur zich door het gat in de muur wrong, kwam hij in de prachtige slaapkamer van de koning terecht. Wat vooral opviel waren de houten rekken met tal van verschillende dozen.
‘Ongetwijfeld heb ik ergens nog een droom van een droom een wolk van een wonder voor u, in het groot of in het klein, in mijn hemel van hebbedingen, mijn mikmakmagazijn, mijn verzameling der verzamelingen.’
Werken met het fragment
(uit: De Wissewaswinkel, Frédéric Clément, Querido, 1997, p. 9)
Droomdozen Droomdozen spreken sowieso tot de verbeelding. Zelf had ieder van ons daar een totaal ander beeld van. De ene wilde iets doorschijnends, de ander een doos met vele veiligheidssloten. Wat als ieder van ons nu eens zijn eigen droomdoos zou maken? Op een tafel leg je een hoop gevarieerd verpakkingsmateriaal (dozen, papier, zakken…) en attributen zoals touwen, elastiekjes, sloten, verzegelingen… Kinderen mogen nu zelf aan de slag om hun droomdoos te maken waarin zij het liefst hun dromen zouden stoppen. Die dozen krijgen nadien samen een fantasierijk aangeklede plek in de klas. Gedurende een week stopt het kind daar zijn dromen in. Dit gebeurt niet via een verhaal maar wel door een woordketting, een beeld, een raadsel, een rijm, een lied…
Wij hebben ze voor jullie in een onzichtbare doos verpakt, met een muzisch etiket erop. Als je de inventaris erop naslaat merk je dat er veel ideale plekken zijn om te dromen, dat dromen je in beweging brengen en je muzikaal begeesteren, dat je met alledaagse ingrediënten je eigen droomwereld kunt realiseren, dat dromen je inspireren tot nieuwe dromen, dat dromen zo verschillend kunnen zijn, dat… Onze verzameling der verzamelingen is gebaseerd op gevarieerde teksten uit de kinderliteratuur die op de een of andere wijze de wereld der dromen benaderen. En omdat dromen vaak iets ongrijpbaars hebben, kozen wij voor een alzijdige benadering en hebben wij muzischdidactisch gedroomd opdat de kinderen de teksten zouden ‘doorvoelen’ met al hun zintuigen. En omdat dromen niet gemakkelijk met lessen geassocieerd worden, kozen wij voor losse suggesties waarmee jullie apart, in samenhang, in projectvorm alle kanten op kunnen. Aan jullie om ze te realiseren… Kies maar uit!
72 – Vierde en vijfde leerjaar
‘Wat bewaar je in die dozen?’ vroeg ik. ‘Mijn dromen’, zei Koning December ‘Je dromen?’ vroeg ik verbaasd. ‘Al mijn dromen’, zei de koning.‘In elke doos zit een droom.’
Wat heb jij vannacht gedroomd? Als je over dromen vertelt, sprokkel je hele gekke dingen bij elkaar en probeer je er toch een aanvaardbaar verhaal van te maken. Kinderen vinden het vaak leuk om woorden die op het eerste gezicht niet in éénzelfde context thuishoren, toch door een rijke fantasie aan elkaar te rijgen. Zo kunnen zij een situatie dromen voor: wandelende tak - boek - poederdoos bunker - GSM - chimpansee hoepelrok - toverlei - zakdoek Als beginzin kun je opgeven: Zo droomde ik laatst dat ik…
Droomverhaal Ook kunnen zij per groep kernwoorden bedenken en die als opdracht voor een droomverhaal naar andere groepen doorspelen. Achteraf is het dan leuk dat zij aan elkaar de verschillende versies vertellen. Maar je kunt hen ook vrijer laten, bijvoorbeeld in het kiezen van hun presentatievorm. Zo kunnen ze hun verhaal brengen als mime, hoorspel, poppenspel, rollenspel… En wie ooit naar improvisatieshows gekeken heeft herinnert zich ook wel het improviseren rond een kernwoord, of het spel met het verplicht uit te spreken kernwoord, dat de spelers dan maar moeten proberen in verband te brengen met het thema van de improvisatie. Mogelijkheden te over dus. Droom-o-theek ‘’s Avonds, als ik ga slapen,’ zei de koning,‘neem ik een doos van een rek, zet hem naast mijn bed en haal het deksel eraf. Dan val ik in slaap en begin te dromen.’ Nu wil je na een tijdje een droom eens herdromen door net zoals Koning December die droom weer uit de doos te halen. Maar dit kan voor echt veel zoekwerk zorgen. Daarom is het misschien het best om een inventaris van je dromen te maken. A: azaleadroom B: bah-droom C: je vanjewelste cycloondroom D: … De dromen die je in je doos stopt, krijgen een echte titel. Je verzint er eentje voor elke letter van het alfabet. Op het einde van het project kun je een toptien van de klasdromen maken. Een droom van een kind ‘Heb je alles al gedroomd wat erin zit?’ ‘O nee’, zei de koning.‘Ik heb ze van mijn grootvader geërfd. Koning Januari de Derde.’ Ouders en grootouders vertellen ook hun dromen aan de kinderen. In de loop van de jaren sparen zij er héél wat op en blikken zij vooruit op wat zij voor hun kinderen wensen. Welke dromen zijn dit? Welke dromen zouden zij graag gerealiseerd zien? Wat zien de kinderen als haalbaar? Kort gesprek over toekomstdromen. Andere boeken van Axel Hacke Achter het behang, overlevingsadviezen voor ouders, De Bezige Bij, 1995
Gedicht 1 ‘Vliegen’ Mies Bouhuys Uit: Anders gezegd, Zonnewijzer bloemlezing samengesteld door Herman Kakebeke Holland-Haarlem, 1998, p. 32 Over de auteur Mies Bouhuys werd in 1927 geboren in een echt schoolmeestersgezin. Zij en de overige gezinsleden maakten vaak met zijn allen (6 kinderen en de ouders) lange wandelingen in de natuur. Dan vertelde haar vader altijd verhalen en versjes en zong hij allerlei liedjes. Die gelukkige tijd werd onderbroken door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog, een periode die veel indruk op Mies maakte. Aan de universiteit van Amsterdam studeerde zij later Spaans en kreeg ze een voorliefde voor Latijns-Amerika. Maar al snel raakte zij ook geboeid door de wereld van de kinderliteratuur en schreef zij vele leuke, spannende verhalen en gedichtenbundels ‘over dingen die je ontdekt als je je ogen goed gebruikt’. Naast het schrijven, bezoekt Mies Bouhuys ook vaak Nederlandse basisscholen om te weten wat er bij de kinderen leeft, wat hun dromen zijn. In een van haar gedichten, gebundeld in een Zonnewijzer-bloemlezing, probeert ze via het vliegen iets over dromen te achterhalen. Werken met het gedicht Vliegen is een beetje dromen Dromen is een beetje vliegen
Wat is dromen nu eigenlijk? Wat gebeurt er als je droomt? Wanneer droom je het meest? Waarvan? Hoe? Waar? Net zoals wij zijn de kinderen wel echt nieuwsgierig naar de ware toedracht van het fenomeen dromen. We laten de kinderen zoeken in een aantal infoboeken, begeleiden een zoektocht op het internet, bellen naar een wetenschapper… en leggen alle gegevens bij elkaar. Wat hebben dromen met vliegen te maken? Hoe laat je je meevoeren in dromen? Hoe kun je die grijpbaar vastleggen? Waaraan merk je dat iemand droomt?
Een wolk van een droom Dromen is een beetje liegen tegen beter weten in. Dromen is ook naar de wolken kijken en verhalen zien. Als je wel eens languit in het gras ligt en naar een lichtbewolkte lucht staart, dan denk je ‘iets’ te zien in de grillige, witte wolkenkoppen: een dier, een gebogen man, een toeter… Neem new-agemuziek en kinderen mee naar een veld op een heldere cumulus-dag. Zet de de new-agemuziek op en verspreid de kinderen over het grasveld. Laat de kinderen naar de wolken kijken, liggend op een dekentje dat ze meebrachten van thuis.
Vierde en vijfde leerjaar – 73
Als ze een wolk ontdekken waar ze een figuur in zien, tekenen ze die zacht met potlood op een blad wit tekenpapier. Daarna nemen ze een pen en gaan ze improviseren. Ze verzinnen ter plekke een verhaal bij hun wolk, dat ze meteen op de potloodlijnen schrijven. Zo wordt de omtrek van de wolk het verhaal van de wolk. Als het verhaal af is, worden de potloodlijnen uitgegomd en de lucht gekleurd in een kleur die bij het verhaal past. Dit kan bijvoorbeeld met krijt. Met een ander blad wordt een lijst gemaakt waarin het kunstwerk komt. Alle kunstwerkjes worden nadien bij voorkeur aan het plafond gehangen. Vlak tegen het plafond, of in de lucht bengelend aan nylondraad. Nu kun je ook diakadertjes met blauwe achtergrond inkleuren met tal van wolkenvormen en deze verschillende beelden projecteren op het plafond. Minder idyllisch, maar wel praktisch haalbaar op een druilerige dag.
Zweven Als je droomt voel je je soms zweven. Je laat aangepaste muziek horen waarop de kinderen zich vrij ‘zwevend’ kunnen bewegen en achteraf de kans krijgen om in kernwoorden associaties op te schrijven. Contrasterend kun je ze laten bewegen op erg strakke muziek, associaties opschrijven en vergelijken met de vorige. Zo ervaren kinderen dat muziek mee je gedachten, dromen kan bepalen.
Hoe zweef je door de lucht? Bij het afdalen wordt die wereld groot – groot – groter – grootst. Wat zie je nu op deze wereld gebeuren? Wat valt je op? Wat vind je fijn? Wat stoort je? Teken het in een wolk en geef commentaar. Stel je voor: je stijgt op en de wereld wordt klein – klein – kleiner – kleinst. Wat houd je over? Wat vind je belangrijk? Welke droomplek bewaar je? Teken het in een wolk en geef commentaar. Andere boeken van Mies Bouhuys Altijd samen, Gottmer, 1999 De Trippeltjes, Gottmer, 2000
Boek 2 Ik heb een idee Geert De Kockere, ill. Carll Cneut De Eenhoorn, 1999, z.p. Over de auteur Geert De Kockere is op 18 mei 1962 geboren in Tielt. Hij werd eerst voor onderwijzer en later beroepsjournalist. Hij werkte onder meer voor De Standaard-Het Nieuwsblad. In De Stipkrant publiceerde hij heel wat gedichten. Hij werkt ook mee aan de tijdschriften van Uitgeverij Averbode. Geert is tevens hoofdredacteur van KITS, een actualiteitskrant voor jongeren. Momenteel woont hij met zijn vrouw Annemie, dochtertje Jana en zoontje Simon in Oudenaarde. Over de illustrator Carll Cneut is een van de vaste illustratoren van Geert De Kockere. In zijn tekeningen weet hij de fantasie van de schrijver op een boeiende manier te onderstrepen. Carll Cneut heeft een heel eigen, intrigerende stijl. Vooral zijn figuren zijn fascinerend. De lichaamsdelen zijn vaak buiten proportie en geven elke figuur een eigenzinnig karakter. Zijn techniek verfijnt zich steeds meer. De details in zijn tekeningen zijn soms heel merkwaardig. Carll Cneut illustreert niet echt, hij interpreteert de tekst en voegt er zijn visie aan toe. Hij tekent zijn eigen verhaal, speelt als het ware met poppen en zorgt er op die manier voor dat de tekst van het boek wordt verrijkt. Over het boek Ik heb een idee! gaat over een droom. Een bizarre droom over een idee. Een vreemd idee om een put te graven. Een put om een toren te bouwen. Er is Hannah die zegt dat ze Emma heet. En de dikke vrouw die op twee stoelen tegelijk zit. En het jongentje met zijn dode zusje in zijn armen. En iemand met twaalf benen. Werken met het fragment Het meisje kwam naar me toe en nam m’n hand.‘Ik heet Hannah’, zei ze. Samen wandelden we de heuvel af. Hand in hand. Alsof we elkaar al jaren kenden.‘Ik heet Emma’, zei Hannah toen,‘en ik ging kopje onder.’
Dit fragment illustreert heel mooi de vreemde wendingen en kronkels die dromen kunnen maken. De kinderen kunnen zelf zo’n droom maken aan de hand van het aloude omdraai-principe. Dat gaat zo: kind 1 schrijft bovenaan op een blad een zin. De laatste twee woorden van de zin schrijft kind 1 twee regels onder de rest van de zin. Op de tussenliggende regel draait kind 1 het blad naar achteren, zodat alleen de twee laatste woorden van de zin nog leesbaar zijn. Bijvoorbeeld zo: Een man ging naar de markt en zag ––––––––––––––––––––––––––––––– een koe Nu geeft kind 1 het blad door aan kind 2. Kind 2 schrijft, geïnspireerd door de twee woorden, de volgende zin op het blad volgens hetzelfde principe. een koe. De koe stond in de wei –––––––––––––––––––––––––––––––– en loeide.
74 – Vierde en vijfde leerjaar
Nu geeft kind 2 het papier door aan kind 3 enzovoort. Uiteindelijk komt er een grillig en meestal best grappig verhaal tevoorschijn. Ten slotte zoeken de kinderen passende muziek bij hun droom en gebruiken die als achtergrondmuziek terwijl ze hun verhaal voorlezen aan hun klasgenoten.
De diadroom Begin zoals hierboven, maar in plaats van het voorlezen op muziek, wordt een diavoorstelling gegeven op muziek. De zinnen of zinsdelen worden door iemand in het groepje, die goed klein kan schrijven, of die een typemachine heeft, op mica of boterpapier gezet. Dat doe je het best zo: neem een diakadertje en teken de binnenruimte af op het mica of het boterpapier. Doe dat een aantal maal. Nu zet je de tekst erin. Daarna knip je de stukjes uit, iets breder dan het kadertje dat je afgetekend hebt, en je plaatst ze in diakadertjes. Wie meer tijd en kapitaal heeft, kan nog een mooiere voorstelling geven door de kinderen echte sfeerdia’s te laten maken bij hun droom. Dan kunnen ze die dia’s zelf als ondergrond gebruiken voor hun tekst.
toekomst onduidelijk is, of niet? Zou het leuk zijn als de toekomst al duidelijk was? Ken je mensen die een duidelijke toekomst hebben? Wie nog wat verder leest in het boek, vindt: ‘We moesten in het verleden graven om de toekomst te bouwen.’ Je bouwt dus je toekomst een beetje met je verleden. Misschien weten de kinderen nog wel een situatie waar ze een beetje spijt over hebben. Misschien hebben ze wel geleerd uit een fout die ze vroeger eens gemaakt hebben. Dat is ook bouwen met je verleden. Hoe zouden ze het nu doen? Hoe kunnen ze die vroegere fout gebruiken om het in de toekomst beter te doen? Andere boeken van Geert De Kockere Ik voel iets, De Eenhoorn, 1999 Huisdieren, De Eenhoorn, 2000 Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000 Gevulde vogels: farce poëtica, De Eenhoorn, 2000 Houd de dief!, De Eenhoorn, 2000 Illustraties van Carll Cneut Geert De Kockere, Een straatje zonder eind, De Eenhoorn, 1997 Geert De Kockere, Niel, De Eenhoorn, 1998 Brigitte Minne, Heksenfee, De Eenhoorn, 1999
Sigmund Freud junior Ik wou m’n vingers in m’n oren stoppen. Maar ik vond m’n oren niet. Ik wou weglopen. Maar ik zat vast in de grond. Muurvast. Ik hoorde hoe de torens om me lachten. Ze schaterden. Ze gierden.
Waarschijnlijk heeft iedereen al wel eens gedroomd dat hij wou lopen, maar niet vooruitkwam. Of zelfs dat hij zijn oren niet vond. Maar wat heeft dat te betekenen? Als je wakker bent vind je je oren zonder problemen, waarom dan niet als je droomt? Er is een man die zich onder andere met deze vraag heeft beziggehouden. Hij schreef er zelfs een heel moeilijk boek over, in het Duits: Die Traumdeutung. Maar je moet geen Duits kennen om te weten wat dromen als deze te betekenen hebben. We verzinnen het gewoon allemaal zelf. De man in dit fragment wordt uitgelachen door torens. Torens zijn hoog en groter dan jij. Torens zijn de toekomst. De toekomst lacht hem uit. En hoezeer hij ook probeert zijn oren toe te stoppen of te vluchten, er is niets dat hem daarvan kan redden. Deze man voelt zich machteloos en stuntelig. Misschien heeft hij gisteren wel heel erg geblunderd op zijn werk en is hij bang dat hij nooit carrière zal maken. Laat je fantasie de vrije loop. De kinderen kunnen ook dromen van elkaar gaan interpreteren, of van zichzelf. En als de fantasie niet ver genoeg reikt, kun je altijd nog een van de vele droomwoordenboeken raadplegen uit de bibliotheek.
Het filosofisch kwartiertje Ze zei dat het verleden in je hoofd zat, en dat de toekomst onduidelijk was. Om dit te verteren hebben we elkaar nodig. Daarom gaan we allemaal dicht bij elkaar zitten, op kussentjes of een mat op de grond, met gedoofde lichten, kaarsjes en zelfs wierook. Nu de sfeer er is om diep filosofische gesprekken te houden, steken we van wal. Hoezo, het verleden zit in je hoofd? Kan dat daar wel allemaal in? En waar zou het verleden nog kunnen zijn, behalve in je hoofd? En als de toekomst onduidelijk is, wat kunnen we dan doen om die duidelijker te maken? Erover dromen? Naar de waarzegster gaan? Is dat leuk, dat de
Vierde en vijfde leerjaar – 75
Gedicht 2 ‘Herinnering’ Johanna Kruit, ill. Wim Hofman Uit: Wie weet nog waar we zijn? Leopold, 1999, p. 32 Over de auteur Johanna Kruit werd op 14 december 1940 geboren in Zoutelande op het eiland Walcheren (Zeeland). Ze werkte na haar schooljaren enige tijd als verpleegster. In 1976 verscheen haar eerste dichtbundel voor volwassenen. Haar eerste bundel met gedichten voor jonge mensen publiceerde ze in 1989 in de Zonnewijzer-reeks. Naast poëzie schrijft ze ook verhalen. Over de illustrator Wim Hofman werd ook in Zeeland geboren, in het plaatsje Oostkapelle. Door het lezen van verhalen over oerwouden kwam hij op het idee om missionaris te worden. Maar zover is het niet gekomen. In 1965 sloot hij zijn kerkelijke loopbaan af. Hij is toen wel als ontwikkelingshelper naar Afrika vertrokken. Naast schrijver-illustrator is Wim Hofman ook beeldend kunstenaar.
authentieke droom op film. Groepjes zonder beschikbare videocamera kunnen hun droom ook op foto’s vastleggen en er een collage van maken. Bij de foto’s kan dan tekst geschreven worden voor meer verduidelijking. De topdrie Wat zijn jouw mooiste herinneringen? Maak eens een topdrie van allermooiste herinneringen. Weet je zeker dat alles echt zo gebeurd is zoals jij het je herinnert? Of heb je er in de loop der jaren het een en ander bijgefantaseerd? Of weet je het nog omdat je ouders het zo vaak verteld hebben? Oude foto’s zien er vaak vergeeld uit. Zijn oude herinneringen ook vergeeld? Welke kleuren hebben je herinneringen? Teken je topdrie, en probeer die nu eens in te kleuren in de kleuren die je echt in je hoofd ziet als je eraan denkt. Is dat moeilijk? Waarom? Verandert je herinnering misschien terwijl je eraan denkt? Andere boeken van Johanna Kruit Wie weet nog waar we zijn?, Bakermat, 1999 Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997 Hoeveel weegt blauw, Bakermat, 1996 Kasper en Pollux, Bakermat, 1996 De straat-oma, Bakermat, 1996
Werken met het gedicht
Mijn verleden Zo stil in de nacht komen soms in je slaap oude beelden. Je droomt van wat was. Ziet een meisje van langgeleden. Dromen zijn altijd een koekje van eigen deeg. Je moet immers roeien met de riemen die je hebt. Om het maar met zoveel mogelijk spreekwoorden te zeggen. Of gewoon: je moet dromen met de beelden die je ooit al hebt gezien. Elk kind heeft andere beelden op zak om over te dromen. Van die beelden kun je nog flarden opvangen als je gaat rondneuzen in oude fotoalbums of tussen oude dia’s. Elk kind maakt een tentoonstelling van zijn of haar eigen verleden met video’s, dia’s, foto’s en eventueel typische kindertijdmuziek in een walkman. Zo kunnen de andere kinderen even op reis gaan door elkaars verleden. En kijken of ze de kleine Dries en Margo nog in de grote herkennen.
De reis in de tijd En als je alleen met je eigen beelden kunt dromen, dan betekent dat dat de mensen van honderd jaar geleden ook wel heel andere dingen droomden dan wij nu. We gaan eens kijken hoe zo’n droom er in het verleden uitzag. Maar we moeten bij het begin beginnen. Je reist natuurlijk niet zomaar in de tijd terug. Daarvoor heb je een tijdmachine nodig. Die werkt als volgt. Eerst moet je een draairad maken. Elke spie in het rad stelt een periode voor: de oertijd, de nederzettingentijd, de volkerentijd… Als de machine af is, gaan de kinderen in groepjes zitten en per groepje draait iemand aan het rad. Het groepje gaat dromen in de periode die het rad voor hen aanduidt. Om de droom te maken moet eerst informatie opgezocht worden over de periode. Dat kan in (geschiedenis)boeken, op het internet,… Als het groepje een idee heeft van hoe het leven er in hun periode aan toeging, maken ze het scenario voor hun droom. Als ze daarmee klaar zijn, gaan ze hun droom spelen voor de camera. Echt zoals een droom eruitziet, dus geen logische verhalen, maar vreemde wendingen zijn troef. Zo krijgen we een
76 – Vierde en vijfde leerjaar
Andere boeken van Wim Hofman Zwart als inkt, Querido, 1997 Griezelig!, Van Holkema & Warendorf Houtem, 1999 Geestig Beestig, Bakermat, 1999 Aap en Beer, Van Holkema & Warendorf Houtem, 2000 Aap en Beer gaan op reis, Zwijsen, 2000
Boek 3 Dromen van een motor Brigitte Minne Clavis, 1996, p. 75-77 Over de auteur Brigitte Minne werd op 16 oktober 1962 geboren in Brugge. Als kind vertelde ze aan iedereen dat ze boerin wilde worden maar stiekem droomde ze ervan om boeken te schrijven en voor de televisie te werken. Dat laatste vertelde ze aan niemand. Pas na haar dertigste verjaardag schreef ze haar eerste boek. Brigitte vindt zichzelf een echte geluksvogel. Over het boek De ouders van Joris zitten almaar met hun neus in de boeken en ook zijn zus is een bolleboos. Joris is anders. Hij haalt geen goede cijfers op school. Hij heeft het niet gemakkelijk als gewone jongen tussen genieën. Zijn ouders hebben grootse plannen met hem, maar Joris wil liever monteur worden en aan motors sleutelen. Deze geheime droom kan hij alleen met zijn kater delen, want zijn ouders begrijpen hem niet. Carlos, de nieuwe buurman, is ook geen denkwonder en steekt graag de handen uit de mouwen. Tussen Carlos en Joris klikt het wonderwel. Werken met het fragment ‘Nee hoor’, zei Joris,‘ik weet echt wat ik wil. Ik droom er al jaren van om aan motors te werken.’ ‘Al jaren?’ pruttelde zijn vader.‘Kan dat wel op jouw leeftijd?’‘Dromen zijn er om waar te maken’, antwoordde zijn moeder toegeeflijk,‘en dan moet je toch op zijn minst proberen.’ Joris droomt al jaren, vader denkt dat dat niet kan, moeder zegt dat je dromen moet waarmaken. Welk standpunt vindt de meeste aanhang in de klas? En waarom? Hoe oud moet je zijn om al jaren te dromen? En durf je risico’s te nemen om je dromen waar te maken? Bij de volgende suggesties volgen we de raad van moeder. We gaan dromen waarmaken. Maar dat kan op verschillende manieren.
LETTERLIJK: boetseer je eigen toekomstdroom. Kinderen boetseren hun toekomstdroom, of iets wat daarmee te maken heeft. Zo kan iemand die later architect wil worden een huis boetseren, wie kok wil worden boetseert een bord met eten, iemand die heel veel kindjes wil boetseert een kindje enzovoort. Het resultaat wordt beschilderd en gevernist. Zo blijft het altijd mooi en kan iedereen zijn toekomstdroom nog lang bewaren. Als alle dromen af zijn, proberen de kinderen elkaars droom te raden en leggen ze aan elkaar uit waarom ze die droom hebben en hoe ze denken die waar te kunnen maken.
FIGUURLIJK: breng een droom in vervulling. Zoek een collectieve klasdroom die enigszins vervulbaar is. Dus niet naar Amerika gaan en dergelijke maar bijvoorbeeld kindjes van een weeshuis helpen. En ga het doen. Uiteraard is daar een welomschreven plan voor nodig. Iedereen krijgt zijn eigen rol toegewezen en de kinderen doen alles zelf. Ook als er geld voor nodig is. Elk kind kan wel iets, de een kan armbandjes knopen, de ander kan dansen… zij leren dat aan de anderen en zo kunnen ze bijvoorbeeld armbandjes verkopen en een dansvoorstelling geven.
De gedeelde toekomstdroom Joris heeft een toekomstdroom. Hij wil graag aan motors werken, met zijn handen. Maar zijn ouders hebben een andere droom voor hem: een droom waarin hij met zijn hoofd werkt. Ze moeten een gedeelde droom vinden, een soort compromis. De meeste mensen dromen nog wel van iets: een droomlief, een droomhuis, droomkinderen, een droomauto, een droomjob, een droomhobby… ook met de verkiezingen hebben veel mensen een droompartij. Als ze graag willen dat die partij wint, gaan ze erop stemmen in de hoop dat die droom uitkomt. Maar die droom is altijd een gedeelde droom. Want er zijn veel mensen die op veel partijen stemmen en uiteindelijk wint de partij met de meeste stemmen. Soms moeten een aantal partijen samenwerken, omdat ze ongeveer evenveel stemmen hebben. De bedoeling is nu om een gedeelde droom van de hele klas op karton te krijgen. Neem een groot karton en een heleboel tijdschriften. Gedurende een kwartier (of langer) zoeken alle kinderen in de tijdschriften naar mannen, vrouwen, hobby’s, huizen, kinderen, jobs enzovoort. Spreek vooraf wel alle deelnemende categorieën af. Na dit kwartier wordt de klas verdeeld in evenveel groepjes als er categorieën zijn. Elk groepje krijgt een categorie toegewezen en verzamelt alle uitgeknipte kandidaten (alle hobby’s bijvoorbeeld). Die plakken ze allemaal op een blad en bij elke kandidaat schrijven ze een nummer. Als alle kiesbladen klaar zijn, beginnen we aan de geheime stemming. Alle bladen worden in de gang gelegd met een balpen en een potje (brooddoos, pennenzak…)erbij. Een voor een gaan de kinderen stemmen. Dat gaat zo: de kiesgerechtigde gaat de gang in met een wit blad. Het nummer van de man van zijn keuze schrijft hij met de mannenbalpen op zijn blad, dit scheurt hij af en stopt het in het mannenpotje. Het nummer van het huis van zijn keuze schrijft hij met de huizenbalpen op zijn blad, hij scheurt het nummer af en stopt dit in het huizenpotje. Zo gaat hij door tot hij zijn keuze van alle categorieën kenbaar gemaakt heeft. Dan is het volgende kind aan de beurt. Als alle kiesgerechtigden gestemd hebben, worden de stemmen geteld. De verkozenen, die met de meeste stemmen, worden op het grote karton geplakt. Dit is de gedeelde droom van de klas. Kapotte dromen Soms is het niet mogelijk om een droom waar te maken. Omdat de droom misschien niet deelbaar is met de dromen van anderen. Of omdat er iets tussenkomt. Een droom kan dan in scherven vallen. Kinderen bedenken welke droom van henzelf of iemand anders al eens in scherven is gevallen. Die droom schilderen ze op een bloempot. Als alle bloempotten klaar zijn, gaat iedereen naar buiten en laat zijn bloempot op de grond vallen. De scherven worden opgeraapt en in een platgerolde lap klei geduwd zodat de oorspronkelijke droom nog zichtbaar is. Bovenaan in de lap worden twee gaten gemaakt. Zo kan de kapotte droom aan de muur worden gehangen als hij droog is.
Schimmenspel Heel even vreest Joris dat Carlos zichzelf heeft verwond, maar dan ziet hij dat hij zich in het gras neerstort om iets op te rapen. Wat precies kan Joris niet zo goed zien, want Carlos zit met zijn rug naar hem toe geknield. Joris ziet niet goed wat er gebeurt, want het is donker en hij ziet enkel schimmen. Met een wit doek met een lamp achter kun je heel wat schimmenspelletjes spelen. Je kunt een heel toneel maken, met kartonnen attributen, of spreekwoorden in verband met een beroep, uitbeelden die de anderen moeten raden… Een fijn spel is ook het volgende. Neem allerlei voorwerpen die met beroepen te maken hebben.
Vierde en vijfde leerjaar – 77
Een kind kiest een voorwerp, bijvoorbeeld een politiepetje, en houdt dat op een rare manier vast (met de bovenkant naar voor), zodat de rest niet meteen ziet wat het is. Als niemand het raadt, maakt het kind achter het scherm een geluid met het voorwerp. Bij het politiepetje zou je bijvoorbeeld met je nagels over de stof kunnen schrapen. Wie het het eerst raadt, mag het volgende voorwerp tonen. Dit spel kan evolueren naar een filosofisch gesprek over verschillende gezichtspunten. Andere boeken van Brigitte Minne Een mussenjong in een eksternest, Clavis, 1999 Sien en Yassin, Clavis, 2000 De droom van Rie, De Eenhoorn, 2000 Mamma is verliefd, Clavis, 2000 Tijl en Roos, De Eenhoorn, 2000 Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000
Boek 4 Mariken Peter van Gestel Fontein, 1998, p. 52-53 Over de auteur Peter van Gestel werd op 3 augustus 1937 in Amsterdam geboren. Hij volgde er de toneelschool en werkte enkele jaren als acteur. Hij probeerde ook een tijd van zijn pen te leven, ging daarna bij de radio werken en is sinds 1973 dramaturg en scriptschrijver bij de televisie. Over het boek Als baby wordt Mariken door Archibalds geit gevonden in het struikgewas van het waanwoud. De mensen beweern dat hier de boze geesten wonen. Archibald bekommert zich om het meisje en vanaf dat moment begint Mariken aan haar ontdekkingstocht. Ze leert de wereld maar vooral haar mensen kennen. Het verhaal speelt lang geleden, in een tijd met trotse kastelen en machtige gravinnen. Werken met het fragment
De grote geurtensnuifstelling Mariken sliep. Ze droomde niet van de zwarte weeuw, de donkere schuur, de touwen om haar handen en voeten. Ze droomde van het Waanwoud.Weg was de geur van dooie muizen. Ze rook de frisse geur van de beek, de donkere geur van rottende bladeren, de scherpe geur van geitemelksepap. Marikens kar stinkt, maar haar dromen ruiken lekker. Breng allemaal ruikende dingen mee (badschuim, parfum, azijn, ammoniak, choco,…) en allemaal beschilderbare of beplakbare potjes. Sta ook even stil bij de verpakking: ziet de bus ammoniak er even welriekend uit als de bus badschuim? En waar ligt dat aan? Nu maken de kinderen de tegenstelling tussen droom en werkelijkheid waar: ze verzamelen in hun potjes allerlei geuren. Vervolgens versieren ze de lekker ruikende potjes erg lelijk, zodat ze er stinkend uitzien, en de vies ruikende potjes erg mooi, zodat je daar iets lekkers in zou verwachten. Met deze potjes wordt een publieke tensnuifstelling gehouden. En natuurlijk mag het publiek naar hartenlust snuiven!
De dagmerrie Mariken schudde haar hoofd en de droom verdween. Ze lag tussen donkere stinkende lappen. Ze sloeg de lappen van zich af. Marikens droom is helemaal anders dan de werkelijkheid. Haar droom is veel mooier. Maar omgekeerd kan het ook. Als een droom er griezeliger uitziet dan de werkelijkheid, is het een nachtmerrie. Tenminste, als je hem ’s nachts droomt terwijl je slaapt. Een dagdroom die heel eng is, zou je een dagmerrie kunnen noemen. Nu gaan we met de klas zo’n dagmerrie maken. Voor het grote publiek nog wel. Dat doe je zo: verzamel allerlei griezelige geuren en geluiden, en dingen die blubberig of griezelig aanvoelen zoals havermoutpap, waspoederpap met knikkers in, kleffe doeken… Stippel nu een griezelparcours uit in de klas. Plak alle ramen af zodat het heel erg donker wordt binnen. Het griezelpersoneel blijft binnen totdat hun ogen aan het
78 – Vierde en vijfde leerjaar
donker gewend zijn en zij alles kunnen zien. Maak het parcours dus niet te lang anders gebeurt bij de bezoekers hetzelfde! Nu mag het publiek een voor een binnen komen en schiet het personeel in actie. Er mag naar hartenlust gefladderd worden met natte doeken, aan kleren gepoteld worden… eventueel kun je een zogenaamde gids gebruiken die de bezoekers leidt en ze aanzet tot het betasten van de glibberige troep. Om publiek te lokken kunnen de kinderen tijdens de voorbereidingen posters maken met griezelige tekeningen op (van karren en stinkende lappen) en die op school ophangen. Andere boeken van Peter van Gestel Prinses Roosje, Fontein, 1995 Lieve Claire, Fontein, 1995 Nachtogen, Fontein, 1996 Slapen en schooieren, Fontein, 1999
Boek 5 Jubeltenen Rita Verschuur Van Goor, 1998, p. 82-84 Over de auteur Rita Verschuur is op 25 juli 1935 in Amsterdam geboren. Haar vader dreef handel met Zweden. Daardoor leerde Rita al vroeg Zweeds praten. Later ging ze daar studeren, werken en uiteindelijk ook trouwen. Ze vertaalde bijna alle boeken van Astrid Lindgren uit het Zweeds. Haar dochter Marit Törnqvist illustreerde verschillende boeken van Rita, onder andere Jubeltenen. Over het boek Het is stil in de klas. Iedereen heeft een leeg vel papier voor zich liggen. Over een uur moet er een tekening op staan. En niet zomaar een tekening, nee, een wedstrijdtekening met als onderwerp twee jaar vrede. Op vijf mei wordt de prijs uitgereikt. Dat is over twee weken. Rita twijfelt zich suf. Wat zal ze tekenen? Hoe beslis je nou welke tekening de mooiste is? En vooral: wat zal ze aantrekken op de prijsuitreiking? Werken met het fragment
De foute situatie Wat past er nou bij zo’n gebeurtenis? Je moet nooit iets te moois aantrekken, want dan denkt iedereen dat je er al op rekende dat je zou winnen. Het gestreepte rokje dat papa voor me uit Zweden heeft meegenomen is dus helemaal verkeerd. Als ik dat aandoe val ik veel te veel op, want dat rokje hoort bij een heel speciale Zweedse klederdracht waar vrouwen zelfs in trouwen. Welke jurk zal ik aantrekken? Welke jurk past bij een prijsuitreiking? En welke helemaal niet? Een leuke instap voor het grote kledingdebat is de volgende. Geef de kinderen de dag vóór je het fragment gaat lezen, de opdracht de volgende dag in volledig ongepaste klederdracht naar school te komen. Mogelijkheden te over. Komt iedereen in pyjama, of juist heel chic, of in begrafenistenue, of allemaal verschillend? Kom als leerkracht die dag dus ook in ongepaste klederdracht naar school. Dat maakt het helemaal spannend, en zo is iedereen in perfecte staat om te denken en te babbelen over kleren. Welke kleren horen bij welke situatie, en vooral waarom? En is dat in alle culturen hetzelfde? De Grote Modeshow Opdracht: ontwerp een kledingstuk voor jezelf of een klasgenoot en maak dat, om de gelijkenis met de stofrol te bewaren, uit witte papieren tafelbedekking en restjes stof. Als die niet voorhanden is kan ook gewoon krantenpapier gebruikt worden. De leerkracht zorgt voor echte kleermakersattributen; vingerhoeden, stofkrijt, centimeters, naald, draad, nietmachines, ijzerdraad,… Als de ontwerpen klaar zijn en aan de kinderen hangen, wordt de Grote Modeshow gestart. Met gepaste (of ongepaste) muziek en gepast (of ongepast) commentaar. Wie geen model is, wordt jurylid. Want natuurlijk moet er ook een winnaar zijn. Meteen is het debat gestart. Want wat is mooi? Hoe kun je nou twee, laat staan twintig, kunstwerken met elkaar vergelijken? De winnaar krijgt, net als de winnaar in het boek, een oorkonde. Andere boeken van Rita Verschuur Hoofdbagage, Van Goor, 1996 Vreemd land, Van Goor, 1996
Vierde en vijfde leerjaar – 79
Een droom van een oom, Van Goor, 1997 Jubeltenen, Van Goor, 1998 Raar is lief, Van Goor, 2000
Boek 6 Zarah, of de vogels komen terug uit het Zuiden Dimitri Leue Standaard Uitgeverij, 1997, p. 21-25 Over de auteur Dimitri Leue is een beetje schrijver en voor de rest nog heel veel andere dingen. Het meest van al is hij acteur. Op de televisie was hij te zien in Vaneigens, de Liegende Doos… Hij stond ook op het podium met de Kakkewieten en nu ook bij El Tattoo del Tigre. Zarah of de vogels komen terug uit het zuiden is zijn eerste boek. Eigenlijk is het een theaterstuk dat hij achteraf in boekvorm heeft gegoten. Over het boek Mijn naam is Matthias. Ik ben de gelukkigste jongen van de wereld. Nee, echt waar. Niemand is gelukkiger. Niemand kán gelukkiger zijn.Want niemand anders kan zeggen dat hij gaat trouwen met Zarah! Of misschien kan iemand anders dat ook zeggen, maar niet met mijn Zarah. Bij Matthias in het toilet hangt een scheurkalender met een prachtig gedicht. De datum is hij vergeten, want hij is niet echt goed met cijfers. Hij kan niet tellen. Ja, tot december kan hij tellen. Maar één, twee, drie, dat lukt niet. Zijn verhaal begint bij een envelop op de grond en eindigt bij de vogels in de lucht. Matthias vertelt over Zarah, zijn geliefde, terwijl de bloemen in zijn hand verwelken. En misschien denkt Zarah er toch anders over? Werken met het fragment
Droomplekje Bijpassend lied: ‘Op het toilet’, van Kinderen voor Kinderen
Op sommige plekjes is het lekker rustig en kun je gezellig alleen gaan zitten om een beetje weg te dromen. De kinderen beschrijven een plekje waar zij wel eens gaan zitten om te dromen, of waar ze graag zouden gaan zitten. Daarna zoeken ze zo’n plekje op in tijdschriften (zorg ook voor woontijdschriften) of tekenen, schilderen of knutselen ze hun plekje zelf. Ze schrijven er een kort stukje bij over waar dat plekje zich bevindt, waarom het daar zo leuk is om te dromen, en wat ze daar dan precies kunnen dromen.
Droomland Bijpassend lied: ‘Op een onbewoond eiland’, van Kinderen voor Kinderen Ik wil studeren daar waar de universiteiten steden zijn. Ik wil slapen daar waar men dromen verkoopt met strikjes eromheen. Ik wil wonen waar elk huis zijn zwembad heeft. Ik wil eten waar elke maaltijd de liefde belichaamt.
80 – Vierde en vijfde leerjaar
Ook in het lied worden allerlei elementen aangehaald die het eilandleven zalig maken: kokosnoten, zee, zon, blote bipsen… De kinderen gaan in groepjes bijeen zitten en fantaseren over alle frivoliteiten die zij op hun eiland zouden willen. En uiteraard wordt dat eiland echt gemaakt. Als ondergrond kan een stuk vezelplaat dienen, of een stevig karton. Het eiland zelf kan gemaakt worden van een homp klei, met zand beplakt piepschuim, een echte hoop aarde (zonder wormen)… Play Mobile-mannetjes mogen worden ingezet als plaatselijke bevolking. Het is dus de bedoeling het perfecte eiland te maken, met alle frivoliteiten erop en eraan.
Droomwereld Waar de zon en de maan hand in hand opkomen en hand in hand ondergaan en waar de nachten zo donker zijn dat de dieven niet buiten durven komen.Waar de mensen spreken in muzikale stemmen en waar ieder gesprek een samenzang is. Hoe zou die wereld er kunnen uitzien? We gooien alles van tafel; de zon en de maan, de tafelmanieren, de gezinsvormen, de mensen, alle werelddelen, alles. De opdracht luidt: teken de wereldkaart van je droomwereld. Teken ook de levensvormen die erop voorkomen en geef een staaltje van de lokale taal prijs. Beschrijf hoe de muziek gemaakt wordt op deze wereld. Ontwerp de typische klederdracht als die er is. Schrijf het recept op van een typisch streekgerecht. Stel de plaatselijke geluksbrenger voor en beschrijf waarom de levensvorm gelooft dat die geluk brengt. Heeft deze wereld een leger? Hoe loopt dat leger? (Legers lopen immers overal anders; het ene leger loopt bijna computergestuurd zo strak, het andere leger loopt op een ongecoördineerd drafje.) Demonstreer deze loop! …Ze droomt, ze heeft het over dromen. Het land dat zij beschrijft, bestaat niet. Ik begon haar droomland, haar Villapercelen mee uit te vinden…
Gedicht 3 ‘Nachtmerrie’ Bart Demyttenaere Uit: Stoere Daan Standaard Uitgeverij, 1997, p. 11 Over de auteur Bart Demyttenaere is op 20 juli 1963 geboren aan de oevers van het Tanganjikameer, Kongo. Zijn jeugdjaren bracht hij door in Beringen en hij studeerde in Bokrijk voor onderwijzer. Als jonge meester vertrok hij weer naar zijn geboorteland. Vier jaar lang woonde en werkte hij in Bunia, een plaatsje net boven de evenaar. Daarna kwam hij terug naar België en ging een zesde klas leiden in Zonhoven. Bart woont nu met zijn vrouw Hilde en zijn kinderen Daan, Gijs en Noortje in Houthalen. Over het boek Stoere Daan is een dichtbundel. Toevallig, echt heel toevallig heet de zoon van de auteur Daan. Werken met het fragment
Dus heb ik naast mijn bibberbed een foto van mijn pa gezet: die waakt voortaan ’s nachts over mij en houdt mijn kamer ‘dromenvrij’! Mensen in een heel ver land, misschien wel indianen, gebruiken wel eens een dromenvanger tegen stoute dromen. Een dromenvanger is een cirkel waarbinnen draden gespannen zijn. In het midden van de cirkel hangt een figuurtje. Onderaan de cirkel hangen draden met veertjes aan. De dromenvanger moet je boven je bed of rond je nek hangen. Als er dan een stoute droom voorbijkomt, waaien de veertjes en neemt het figuurtje in het midden de stoute droom gevangen. Een beetje zoals een spin in haar web andere insecten vangt dus. Een dromenvanger kun je makkelijk zelf maken als je veertjes, draad en een cirkelvormig voorwerp (of een buigzaam takje) bij de hand hebt.
Stoere Daan gebruikt zijn pa als dromenvanger. Wie beschermt jou tegen stoute dromen? Welke engelbewaarder hang jij in het midden? Een foto van je beste vriend, een klein vogeltje, een knuffelschaap of een vies monster, alles kan dienen als dromenvanger. Als het tenminste ingewijd wordt. Want zonder inwijding werkt een dromenvanger niet. Verzin met de klas een geheimzinnig inwijdingsritueel om alle dromenvangers te doen werken. Biecht op, die nuttige tips Welke methode gebruik jij om je angst te overwinnen? Ga je diep onder de dekens liggen? Of ben je helemaal niet bang (maar laat toch maar die deur op een kier, gewoon voor… euh… gewoon)? Lieg je wel eens over bang zijn? Doe je soms wel eens stoer terwijl je eigenlijk bang bent? En hoe kun je je angst dan zo wonderwel verstoppen?
Keurig klinken met allemaal alliteraties Het Bibberbed. Het zou wel een titel van een stripverhaal kunnen zijn. Twee woorden die samen horen en ook nog eens met dezelfde klank
Vierde en vijfde leerjaar – 81
beginnen, dat noemen we een alliteratie. In liedjes, uitdrukkingen en titels van oude stripverhalen vind je die met hopen terug. Denk maar aan Bert Bibber en Piet Pienter, grappen en grollen, vrolijke vrienden… Zoek nog andere klinkende combinaties. Even akelig als een bibberbed, of net heel gezellig of knotsgek. Gooi de rollende rupsen maar samen met de krakende kast op de zalige zolder. En probeer er dan ook nog een beetje een verhaal van te maken! Andere boeken van Bart Demyttenaere Spieken, een vak apart, Standaard Uitgeverij, 1997 Vakantie, Standaard Uitgeverij, 1998 De last van het leven: zelfmoord in België en Nederland, Icarus, 2000 Klasse!, Standaard Uitgeverij, 2000 Leren lezen met Hanne en Sanne, Standaard, 2000
Gedicht 4 ‘Mijn broer’ Fetze Pijlman Uit: Anders gezegd, Zonnewijzer bloemlezing samengesteld door Herman Kakebeeke Haarlem, 1998, p. 21 Over de auteur Fetze Pijlman werd geboren in een Rotterdams gezin. Toen hij zes was vertrokken zij naar Indonesië. Maar daar op school ontdekte men dat hij dyslexie had en daarom vonden zijn ouders het beter om hem weer in een opvanggezin in Nederland te plaatsen . Door gerichte leeshulp kon hij verder studeren en werd hij later zelfs docent Nederlands aan een lerarenopleiding. Hij schreef voor verschillende opdrachtgevers maar bekwaamde zich vooral in de poëzie. Over het boek Dit is een verzameling van een veertigtal gedichten, over de zomer, de zee, de school, verliefdheid én dromen. Kortom, een bloemlezing die vele kanten van het leven aanraakt. Werken met het gedicht
Ik droomde dat ik dood zou gaan Ieder van ons droomt wel eens iets akeligs over zichzelf of een verwante. Het gebeurt dan ook dat je soms al huilend of badend in het zweet wakker wordt. Nachtmerries durf jij misschien ook niet te vertellen of vergroot je uit in een heldenverhaal? Als leerkracht vertel je een paar korte dromen waarop de kinderen met een kleur mogen reageren. Zo zien de kinderen hoe kleuren je gevoelens kunnen weergeven. En toen ik ’s morgens op wou staan, voelde ik dat het uit zou komen Een andere vorm van reageren op die verhalen is door er een label ‘waar of niet waar’ op te plakken. Verder ook: zet een sombere droom om in een vrolijke, een akelige in een aangename, een avontuurlijke in een alledaagse… Griezelige dromen krijgen een extra dimensie als je er een hoor- of schimmenspel van maakt. Kinderen kunnen in groepjes zoeken naar een gepaste uitwerking voor hun nachtmerrie. De leerkracht zorgt voor een aantal keuzeattributen (laken, lamp, cassette, karton,…) zodat ze hun nachtmerrie kunnen verwezenlijken. Het was te vreselijk om te vertellen, ik deed mijn ouders al zoveel verdriet Je wilt vaak je familie niet kwetsen door hun je akelige dromen te vertellen. Waarom? Wie kies je als vertrouweling? Hoe vertel je iets akeligs? In plaats van het akelige geheim in woorden uit te drukken, doe je het in beelden: met je lichaam, in mime, via tekeningen… Ander werk van Fetze Pijlman Voor het eerst, Haarlem-Holland, 1984 Een ander pad, Haarlem-Holland, 1986 Mijn pen krast al even dwaas, Van Goor, 1996
82 – Vierde en vijfde leerjaar
Boek 7 Helden op sokken Annie Makkink, ill. Marit Törnqvist Querido, 1999, p. 26-31 Over de auteur Annie Makkink is opgegroeid op een boerderij, waar zij al héél jong deelnam aan het boerenleven. Maar ze was erg nieuwsgierig naar ‘het leren lezen’ en ging dan ook graag naar school. Toen zij dacht alles gelezen te hebben wou ze eigenlijk van school af. Zij bedacht zich en werd onderwijzeres om op haar beurt kinderen te kunnen leren lezen. Toen zij zelf kinderen had, begon zij opnieuw te studeren: onderwijskunde met als specialisatie lees- en taalonderwijs. Annie Makkink woonde een aantal jaren met haar gezin op Java, waar zij ook deeltijds aan de universiteit werkte. Voor het onderwijs van haar kinderen keerde zij terug maar ze bleef met haar man verder pendelen tussen Nederland en Indonesië. Eén constante in haar leven: lezen en schrijven. Over de illustrator Toen zij vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (1964) met haar Zweedse vader, Nederlandse moeder, broer en zus, naar Nederland. Om het contact met Zweden te behouden gingen zij elk jaar met vakantie in Småland, in Zweden, waar zij een boerderij hadden. Småland is ook de provincie waar Astrid Lindgren haar jeugd doorbracht. Het is dan misschien ook geen toeval dat Marit nadien heel wat van haar werk illustreerde. Ook met haar moeder, de schrijfster Rita Törnqvist (ook bekend als Rita Verschuur), werkte zij samen aan kinderboeken. Zij behaalde reeds vele prijzen in Zweden en Nederland voor ‘haar bijzondere manier om met beelden te vertellen’. Aan het boek Helden op sokken werkte zij anderhalf jaar! Het werd in 1999 dan ook bekroond met een Gouden Griffel. Over het boek Het boek Helden op sokken werd bekroond met de Gouden Griffel 1999. Het is een verhaal van haar betovergrootmoeder, gegoten in een misschien wel avontuurlijk sprookje voor jong en oud. De boodschap is zeker: het is jammer binnen te zitten als de wereld zo wijd is. Terwijl Zus thuis voor alles zorgt, trekken haar tien broers elke dag bij zonsopgang op avontuur. Als die ’s avonds moe in bed liggen, gaat zij met de kat naar buiten. Met zijn tweeën kijken ze naar de maan en dromen van avonturen. Werken met het fragment
Ze zitten naast elkaar. Op de omgekeerde robe. De kat en het meisje. Ze kijken naar de hemel en tellen de sterren. Net zoals de kat en het meisje fantaseren ook wij kijkend naar de sterrenhemel er duchtig op los. Vooral de compositie van de sterren spreekt tot de verbeelding. De toekomst in de sterren Sommige mensen zeggen dat de toekomst in de sterren geschreven staat. Sommige mensen kunnen die zelfs lezen, en dan vertalen ze wat de sterren zeggen allemaal in mensentaal. Die mensen schrijven een horoscoop. Hoe zouden die mensen dat doen? En kunnen we dat zelf ook eens proberen? (Natuurlijk kunnen we dat!)
Het verleden in de sterren Het meisje zoekt de Grote Beer. Maar ze kan hem nergens vinden. Ze ziet alleen de steelpan. De beer zelf is onvindbaar. Volgens sommige mensen zijn sterren mensen die gestorven zijn. Wat vindt de klas van die gedachte? En hoe gaat dat dan in zijn werk? Leven die dode mensen dan op die sterren? Of zijn ze echt een ster geworden? En wat is zo’n ster dan wel? Waar gaan sterren overdag naartoe? Als wij de sterren zien, is het bij ons donker. Kunnen dode mensen ons dan zien? Gaan sterren ook weer dood? Of zou je misschien een heel sterrenbeeld worden? Wat voor iemand zou de Grote Beer dan geweest zijn? En was de tweeling echt een tweeling? En hoe zou jouw sterrenbeeld er dan uitzien? Hoe zou het heten? Zo kan elk kind zijn eigen sterrenbeeld uitvinden en ontwerpen. Al die sterrenbeelden kunnen dan samen gebracht worden op een groot zwart doek. Zo krijgt de klas haar eigen sterrenhemel. Om de hemel te maken kun je gewoon schilderen met witte verf, of je kunt, heel echt, gaatjes branden in het doek (met een sigaret of een minder ongezond heet voorwerp) en het doek voor een lichtbron hangen, voor het raam bijvoorbeeld.
Elke droom een sprookje ‘Ik ga ook op reis’, denkt de kat.‘De wijde wereld in. Ik ben ook een held. Een held op sokken.’ De kat droomt ervan om ook te zijn zoals de Gelaarsde Kat, en verre reizen te maken. Een held te zijn. Opdracht: verzamel een droom van een klasgenoot en schrijf die op in sprookjesvorm. Met alle elementen van een sprookje incluis: er was eens een begin, toen kwam er plots een plot en zo zie je maar een wijze les. Behalve dromen kun je nog vanalles tot een sprookje omtoveren. Probeer het eens met de handleiding van de waterkoker, bijvoorbeeld, of met de verkiezingsfolder van een politicus.
Elk sprookje een droom Zou die Gelaarsde held zelf ook nog dromen hebben? Welke? Had Assepoester ook een droom? Iemand die zeker genoeg dromen op zak heeft, is Doornroosje. Die heeft wel honderd jaar geslapen! Dat is behoorlijk lang. Tijd genoeg om vanalles en nog wat te dromen. En wij mogen verzinnen wát. En wat zegt haar prins als ze hem al die dromen vertelt? Heeft hij misschien ook gedroomd? Over haar? En wat gaan ze daarna doen?
Welkom in mijn droom De kat droomt net zoals zijn grootvader (de scheepskat) van verre reizen. Nu gaan wij eens met een kompas landen ‘prikken’ en reisfolders voor droomreizen ontwerpen. Kinderen zoeken naar beelden, slogans, beschrijven het oord en zijn bijzondere mogelijkheden. Wie wil mag er ook een radiospot van maken.
Vierde en vijfde leerjaar – 83
Andere boeken van Annie Makkink Ik en mijn baas, Interval, 1998 De stok op stap, Interval, 1998 De kat in de boom, Interval, 1998 Het meisje met de rode pet, Interval, 1998 Hoog in de lucht, Interval, 1998 Ander werk van Marit Törnqvist Klein verhaal over liefde, Querido, 1996
Boek 8 Twee paar vleugels Karel Verleyen Davidsfonds/Infodok, 1999, p. 36-38 Over de auteur Karel Verleyen werd op 19 mei 1938 geboren in Mechelen. Zijn vader was de Vlaamse jeugdschrijver Cyriel Verleyen. Karel Verleyen heeft heel wat watertjes doorzwommen. Zo heeft hij rechten gestudeerd, is hij journalist geweest, gaf hij Nederlands en geschiedenis, stond hij in de verkoop, leidde hij een jeugdtijdschrift,… Ongetwijfeld een voedingsbodem voor zijn jeugdboeken. Over het boek Petra weet wat ze later wil worden. Jammer genoeg is haast niemand het daarmee eens. Erger nog, op school lachen de andere kinderen haar uit en de juf laat haar straf schrijven. Thuis fronsen Moes en Sjef de wenkbrauwen als ze er weer eens over begint. Maar Petra is een stijfkop. Via een radioprogramma leert ze Bram kennen. Hij begrijpt Petra maar al te goed, want hij heeft net zo’n droom als zij. Werken met het fragment Ze antwoordde dat je eerst oud moet zijn om te weten dat je veel moet dromen. Heel erg veel. Want later weet je dat er maar heel weinig dromen uitkomen. De rest spat uit elkaar als zeepbellen. Maar welke uitkomt? Dat kun je nooit vooraf weten. Dus beter heel veel dromen om er eentje over te houden.
Het wetenschappelijk onderzoek Is het wel waar, wat oma zegt? En er komen wel weinig dromen uit, maar hoe weinig zijn dat er dan precies? Hoeveel procent van de dromen komt werkelijk uit? Dat gaan we met dit onderzoek te weten komen. Na een gesprekje of een collectieve bezinning over de eigen dromen, nemen we de proef op de som en gaan we oude mensen interviewen. Bij voorkeur echte oma’s. De kinderen zoeken een oma – of een opa of iemand anders die best oma of opa zou kunnen zijn – en vragen waar die vroeger van droomde. Uiteraard vragen ze ook wat daar nu van uitgekomen is. De interviews worden meegebracht naar de klas en geteld. Op het bord maken we twee kolommen: links schrijven we telkens het totaal aantal dromen, rechts komt het aantal uitgekomen dromen. Als alle totalen op het bord staan, tellen we ze op en berekenen we het percentage dromen dat echt uitkomt. Het wens-ik-gedicht
Ik wil een kroontje in mijn haar en ringen aan mijn handen. Helaas, aan mij blinkt maar één ding… De beugel om mijn tanden! Schrijf een gedicht over hoe je zou willen zijn in contrast tot hoe je echt bent. Schrijf dat gedicht in letters die bij je wens-ik passen op een blad dat qua vorm en kleur bij je wens-ik past en stop het in een geknutseld lijstje dat past in jouw wens-ik interieur. Als materiaal voor de lijsten kan hout, karton, rubberplaten, piepschuim… gebruikt worden. (Goude) spuitverf is ook altijd handig.
84 – Vierde en vijfde leerjaar
Petra is erg droevig omdat iedereen haar uitlacht met haar droom. In plaats van elkaar uit te lachen, zouden we elkaar beter helpen om onze dromen te bereiken. Dat kan met de volgende workshop. Maak twee standaard bladen met raamfiguurtjes op. Dit zijn mannetjes die alleen maar uit contouren bestaan, zodat je er nog vanalles in kunt schrijven. Elk kind krijgt zo twee bladen. Het eerste mannetje is Hoe Ik Echt Ben. Daarin schrijven de kinderen hoe ze vinden dat ze echt zijn. Het tweede is het Hoe Ik Eigenlijk Wil Zijn-mannetje. Daarin schrijven ze dan, hoe raad je het, hoe ze willen zijn. Achteraf worden in groepjes van vier de verschillen hiertussen belicht en besproken hoe dat wens-ik het best bereikt kan worden. De drie anderen spreken telkens in het geniep af welk cadeautje ze voor de vierde kunnen maken om hem of haar te helpen bij deze opdracht. Andere boeken van Karel Verleyen De paarden van Heraion: Griekse verhalen, Davidsfonds/Infodok, 2000 Mamma Mafia, Davidsfonds/Infodok, 2000 Vijand zonder gezicht, Davidsfonds/Infodok, 2000 De wereld is een schouwtoneel, 1999, Davidsfonds/Infodok (Histoflash), 1999 Heer Halewijn, Davidsfonds/Infodok, 1999 Jaloers op een dode, Davidsfonds/Infodok, 1999
Vierde en vijfde leerjaar – 85
Slot… dromen ‘Ik kus uw hand en stel me voor als Ferdinand: vent met vuurtjes, en gravuurtjes, oude spiegels, miniatuurtjes, koopt de tijd en sloopt de ruimte, ruilt een wonder voor een droom, sprokkelt hier en sprokkelt daar de vreemdste koopwaar bij elkaar.’ (uit: De Wissewaswinkel, Frédéric Clément, Querido, 1997, p. 7) De fragmenten uit deze kinderboeken brachten ons in verschillende oorden, stelden ons in staat om muzisch-didactisch met teksten te werken, gaven ons misschien ook wel de smaak om verder te lezen en dromend te experimenteren. Maar wij doen onze droomdoos voorlopig weer even op slot en bewaren zo de ervaren geheime dromen tussen jullie en ons. Het waren dagdromen, nachtmerries, toekomstdromen,… Het waren juweeltjes van dromen die we het best achter slot en grendel plaatsen. In het slot van De Wissewassewinkel staan heel wat soorten sleutels vermeld. Jij kunt er eentje uitzoeken die bij jouw droomdoos, bij jouw verzameling past. Toch hopen we dat de aap achter de poort in de komende jaren nog veel dromen raapt in ‘het land van sluimer en slaap’. Dus: En voorts, en voorts droom zacht
86 – Vierde en vijfde leerjaar
O, ik droom allemachtig! Ideeënbrief voor het zesde leerjaar Samengesteld door Annie Beullens, Mik Ghys en Eric Vanthillo Annie Beullens is boekenjuf op rust. Ze probeerde twaalf jaar lang wekelijks kinderen van acht tot twaalf jaar tot echte boekenliefhebbers te maken. Daar heeft ze heel mooie herinneringen aan en ze hoopt dat er in elke basisschool een boekenjuf of -meester zal komen. Zij leest graag en veel en is recensent voor Klapper en Onderwijskrant. Mik Ghys is verantwoordelijke van de jeugdafdeling in FNAC Antwerpen, recensent voor Klapper, lector van Nederlands- en Engelstalige manuscripten en is zwaar verslaafd aan jeugdboeken. Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen. Hij is dramadocent bij onder meer de Karel de Grote-Hogeschool te Antwerpen en medeauteur van de ‘Theaterbox’ (Kunst in Zicht) en van de map ‘Muzische Vorming’ (Altiora). Daarnaast recenseert hij ook voor Klapper.
Zesde leerjaar – 87
Het thema ‘dromen’ kun je breed interpreteren.Wij maakten er dankbaar gebruik van bij het kiezen van de fragmenten en de gedichten. Bij het groeperen van de teksten vielen ons deze verbanden op: fantaseren over wat er niet is/niet was (1-2); fantasie, symboliek, hilarische waanzin (3-4-5); slapend leren, echt of niet echt, dagdromen (6-7-8); een nachtmerrie (9); vluchten in een droom, leven als een droom (10-11); te groot voor dromen, droom ontmaskerd (12-13). Elke tekst kan aanleiding zijn tot een filosofisch gesprek met de kinderen. Er zit dit jaar ook een heuse rekenles tussen (De telduivel). De laatste drie fragmenten sluiten aan bij het thema ‘12 worden en veranderen’, dat in de zesde klassen aan bod komt. De Jeugdboekenweek blijft de ideale gelegenheid om lezen positief en creatief in de kijker te zetten, om extra aandacht te geven aan het muzische: tekenen, schilderen, toneel… Ook creatief schrijven krijgt een groot aandeel vanuit het besef: ‘Een mens leert schrijvend aan zijn of haar eigen verhalen alles wat nodig is om een goed lezer te worden.’ (C. Hülsenbeck)
Sfeerschepping Een brainstorming brengt de klas in de gepaste stemming. Op het bord groeit een woordveld rond ‘DROMEN’. De startvraag kan zijn: ‘Waaraan denk je bij het woord dromen?’ De kinderen associëren klassikaal of in groepjes van vier.
Of: de kinderen schrijven gedurende twee minuten individueel zoveel mogelijk woorden die met dromen te maken hebben. Daarna wordt er klassikaal een woordveld opgebouwd. Uit het woordveld worden vier woorden gekozen om verder over te praten.
Daarna volgt een afrondend gesprek over dromen: Hoe laat ga je slapen? Waar slaap je? Slaap je alleen in een kamer? Wanneer komen de dromen? Gebeurt dromen altijd volgens hetzelfde patroon? Wat is slaapwandelen? Droom je alleen als je slaapt? Als er in de klas tegen je gezegd wordt dat je droomt, wat doe je dan? Wat gebeurt er met je ogen als je zo droomt? Hier kan over het fysieke aspect (staren) gepraat worden en bijvoorbeeld ook over het bekijken van 3D-plaatjes. Kunnen dromen geheim zijn? Wanneer? Kunnen wensen ook dromen zijn? Welke soorten dromen zijn er? De lijst met dromen wordt op het bord geschreven en kan gerubriceerd worden. Welke dromen horen bij elkaar en wat is hun verband? Zo zijn de kinderen klaar voor: een dromenverzameling à la GVR. In het gelijknamige boek van Roald Dahl wordt het hoofdstuk ‘DROMEN’ (van p. 97 tot en met p. 111) gelezen. In dit fragment zijn elf dromen beschreven. Deze elf dromen worden verdeeld over evenzoveel kinderen. Zij bereiden zich voor om de droom mooi expressief voor te lezen. De leerkracht leest de rest van het verhaal, de kinderen lezen elk hun droom voor.
Naar analogie van dit verhaal schrijven de kinderen een droom: Kun jij ’s ochtends je droom navertellen? Ben je vrolijk of humeurig na een droom? Droom je in kleur of zwart/wit? Heb je al eens een droom gedroomd die net echt was? Is er een droom die je nooit vergeten bent? De kinderen schrijven hun droom of fantaseren er nu één: een grappige droom, een nachtmerrie, een treurige droom... Ze vatten hun droom samen in een zin, voor op het etiket. Bijvoorbeeld: Dit is een droom waarin ik iemand anders ben. Dit is een droom waarin iemand meedoet die ik niet ken.
88 – Zesde leerjaar
Dit is een droom waarin iets gebeurt dat niet kan. Dit is een droom waarin dieren voorkomen. Dit is een droom die echt kan gebeuren... Ze zoeken een kleur die bij hun droom past, schrijven hem op dito gekleurd papier en maken er een tekening bij op de keerzijde van het blad. Daarna stoppen ze hun droom in een bokaal of doos. De potten worden verzameld volgens het soort droom. Deze dromenverzameling mag de hele week aangroeien. Elke dag laten we enkele dromen los, we lezen ze voor en laten ze als mobile in de klas hangen. We vertellen elkaar onze dromen: elke ochtend vragen we wie zich zijn/haar droom van de voorbije nacht herinnert en hem wil/kan vertellen.
Boekenhoek De bedoeling van de Jeugdboekenweek is het lezen bij kinderen stimuleren. De kinderen en de leerkracht engageren zich tijdens de Jeugdboekenweek elk ten minste één boek te zullen lezen. Samen richten we een boekenhoek in. De leerkracht kan aan de hand van de keuzelijst dertig boeken ontlenen in de openbare bibliotheek. De kinderen verzamelen boeken en gedichten over dromen en leggen ze in de boekenhoek. Over de gelezen boeken wordt verteld in de leeskring aan het eind van de week. De kinderen kunnen ook tekeningen maken, waarmee ze reclame maken voor het boek.
Gedicht 1 ‘Op een dag’ Ted van Lieshout Uit: Een lichtblauw kleurpotlood en een hollend huis Leopold, 1997, p. 2 Over de auteur Ted van Lieshout (1955) ging naar de Rietveldkunstacademie in Amsterdam en werd vormgever en illustrator. Zijn gedichten gaan vaak over tobberige kinderen en jongeren die hardop nadenken over zichzelf en hun verhouding met anderen. Ze verlangen erkenning en willen graag opgemerkt worden en erbij horen. Van Lieshout illustreert zijn boeken zelf. Hij schrijft ook teksten voor televisieprogramma’s als Sesamstraat en Het Klokhuis. Hij kreeg een Zilveren Griffel voor Och, ik elleboog me er wel doorheen, Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel en Mijn tuin, mijn tuin en een Gouden Griffel voor Begin een torentje van niks. Op die Gouden Griffel is hij het meest trots omdat het de eerste keer was dat die prijs naar een dichter ging. Over het boek Deze bundel bevat prachtige teksten waarvan enkele eerder als lied in televisieprogramma’s als Sesamstraat, Het Klokhuis en De mankementenshow te horen waren. Verder vallen de illustraties, eveneens van de auteur, op. Er werden diverse technieken en materialen gebruikt, wat uitnodigend is om zelf aan de slag te gaan. Tussen de kleurrijke pagina’s met gedichten zitten doorzichtige bladen, waarop een tienjarige, dichtende jongen en zijn moeder gesprekken over de verzen voeren, en allerlei taalgrapjes staan. Werken met het gedicht
Voor het lezen Als gedachteopwarmer start je met een kringgesprek over de tijd. Vertrekkend van het huidige moment via daarstraks, gisteren, vorige week, vorig jaar,... gaat het tot de verleden tijd waarin de kinderen zelf nog niet aanwezig waren: waar was je toen? Deze chronologie kun je ook toepassen op de toekomst: straks, morgen, volgende week, volgend jaar, over 20 jaar, over 100 jaar...
Ontspanningsoefening als directe voorbereiding op het gedicht Alle kinderen liggen op de rug, op matjes of dekens, verspreid over het lokaal. De benen liggen licht geopend naast elkaar, de armen naast het lichaam, de ogen zijn gesloten en iedereen is stil. Een rustig muziekje op de achtergrond draagt bij tot een ontspannen sfeer. Je loopt zacht tussen de kinderen en praat met een rustige, gedempte stem, je zegt hun dat ze lekker mogen liggen en dat ze niets hoeven te doen. Door middel van vragen en korte opdrachtjes worden de kinderen zich bewust van hun lichaam en van hoe ze elk lichaamsdeel kunnen ontspannen: ‘Voel hoe je ligt. Is het lekker? Wat ligt er op de grond? Je billen? Je achterhoofd? Je handen?… Wat ligt er niet op de grond? Voel je ergens iets onprettigs? Bijvoorbeeld je hoofd? Beweeg het dan rustig heen en weer en laat het liggen in een goede positie…’
Zesde leerjaar – 89
Bepaalde fantasiebeelden kunnen helpen: ‘Je ligt op een lekker warm strand en het zand draagt je ganse lichaam, je voelt de heerlijk warme zon op je huid…’ Of: ‘Je ligt op een heel zachte matras…’ Of: ‘Je ligt in een groene wei, lekker in de schaduw van een dikke boom…’ Het is belangrijk om het lichaam deel per deel te benaderen: ‘Hoe liggen je voeten op de grond? Beweeg ze rustig heen en weer (enkele keren) en laat ze dan stilletjes liggen. Trek al je tenen in een kramp, hou dit even aan, en laat weer los. Voel dan hoe lekker los je voeten zijn.’ Ga zo door met onderbenen, bovenbenen tot en met schouders, nek en hoofd. Wijs regelmatig op de noodzaak van een rustige ademhaling: door de neus in en door de mond uit, waarbij de buik als een ballon op en neer gaat. Voor deze oefening moet voldoende tijd voorzien worden, de kinderen zullen moeten wennen aan rust en ontspanning.
Ze kunnen er foto’s bij zoeken en/of tekeningen bij maken.
Ze kunnen toekomstverhalen verzinnen, bijvoorbeeld over hun fictieve toekomstige (klein)kinderen vertellen. Ze kunnen zichzelf tekenen zoals ze denken/hopen er over 40, 70 jaar uit te zien, met de mensen die dan bij hen zullen horen.
Ze kunnen mondeling of schriftelijk of met een tekening fantaseren over hoe het zou zijn als de wereld voorbij en over en uit is. Het gedicht Op het einde van de ontspanningsoefening zeg je dat je een deel van een gedicht zult voorlezen en dat de kinderen hun ogen gesloten moeten houden. Je leest het gedicht voor tot ‘… van de allereerste week’. Na een tweede leesbeurt vraag je de kinderen zich voor te stellen wat zij het eerste zien. De kinderen houden de ogen gesloten. Je kunt de volgende vragen stellen: ‘Welke kleuren zie je het eerst? Wat is het eerste wat jij denkt te zien? Is het vaag of helder? Licht of donker, is het aangenaam of eng?’ Er worden geen antwoorden verwacht, de kinderen laten hun fantasie de vrije loop.
Daarna krijgen ze elk een groot vel papier. Er is verf voorzien in verschillende kleuren. De kinderen vatten het eerste beeld dat ze zojuist hadden in een schilderij, waarbij kleur en sfeer belangrijker zijn dan objecten of figuren. Ze krijgen allen een kopie van het gedicht en kleven dit op hun schilderij. Je vertelt over de auteur, toont de opmerkelijk geïllustreerde bundel, waarna de kinderen ieder voor zich het gedicht verder lezen. Enkele kinderen lezen daarna het ganse gedicht hardop, zoals ze denken dat het moet klinken. Gesprek na het lezen Er zitten drie delen in het gedicht, de kinderen zoeken ze. Je kunt met de hulp van gerichte vragen tot volgende indeling komen: - het eerste beeld; - de waarheid of het leven voor mij; - als ik sterf is het uit? Hieruit kan zich een gesprek ontwikkelen over het heden, het verleden en de toekomst, als aanvulling op het inleidende gesprek. De eindvraag kan luiden: is dit een droom? En wat voor één is het dan? Verwerking De kinderen kunnen verhalen van voor hun geboorte verzamelen (geschreven of op cassette), ze kunnen daarvoor terecht bij familieleden of mensen van wie ze vermoeden dat ze iets interessants beleefden. Deze verhalen kunnen gebundeld worden in verschillende thema’s.
90 – Zesde leerjaar
Andere boeken van Ted van Lieshout Begin een torentje van niks, Leopold, 1994 Van, Als & Och, Leopold, 1995 Gebr., Van Goor, 1996 Een lichtblauw kleurpotlood en een hollend huis, Leopold, 1997 Stil leven, SUN, 1998 Zeer kleine liefde, Leopold, 1999 Het is een straf als je zo mooi moet zijn als ik, Leopold, 2000
Boek 1 Vader, moeder, ik en zij Jürg Schubiger, ill. Rotraut Susanne Berner Querido, 1999, p. 76-78 Over de auteur De Zwitser Jürg Schubiger (1936) is filosoof en germanist. Hij werkte als redacteur en uitgever, maar besteedt de laatste jaren het grootste deel van zijn tijd aan het schrijven van romans en kinderboeken. Hij thematiseert zijn eigen vertelkunst en maakt zo op een geraffineerde manier duidelijk dat elke werkelijkheid een verhaal is en dat niemand zonder verhalen kan. Die verhalen worden fascinerend, humoristisch en wervelend verteld. Zijn kinderboek Toen de wereld nog jong was werd bekroond met de Duitse Jeugdliteratuurprijs en met een Zilveren Griffel. Over de illustrator Rotraut Susanne Berner maakt veelgeroemde boekomslagen voor literaire uitgevers en illustreerde kinderboeken van onder meer Toon Tellegen, Sylvia Plath en Hans Magnus Enzensberger. Ze maakt ook haar eigen prentenboeken en verhalen. In 1997 kreeg ze een Zilveren Penseel voor haar prentenboek Het avontuur. Over het boek Dit is een familieverhaal over vader, moeder en het zusje (zij), over opa en oma, de buren en de vrienden. De ik-figuur, een jongen van elf, houdt schriftjes bij waarin hij vragen, gedachten en dromen noteert. Deze schriftjes zijn genummerd van één tot acht. Het zijn niet zomaar gedachten, hij bekijkt de wereld net even anders en zo komt hij tot verrassende vragen als: ‘Waarom vallen de dingen uitgerekend naar beneden? En hoe zit het met de aarde? Valt die ook? Waar was mijn zus, toen ze nog geen beetje in de buik van mijn moeder zat? Welke bomen, welke dieren ontbreken nog op de wereld? En hoe komen ze aan hun naam? Wat gebeurt er als we liegen? Kloppen de woorden dan ook niet?’ Niet te verwonderen dat hij zich gaat afvragen: ‘Ben ik anders dan anderen? Heel anders of maar een beetje anders?’ Hij bedenkt ook: ‘Echt oude mensen zijn anders, ze zijn een derde soort naast kinderen en volwassenen.’ En: ‘Oude mensen hopen dat de dokter hen op de been houdt. Bij opa werkt nog alles. Ik denk soms dat we nog snel een beetje van hem moeten houden.’ Of nog: ‘Remi, die in onze straat woont, past precies in zijn rolstoel. Maar hij zal nooit echt op straat passen.’ Lees enkele van de vragen en je merkt dat je vanzelf gaat doordenken in de trant van: zo had ik het nog niet bekeken. Werken met het fragment
Voor het lezen De kinderen zitten in groepjes van vier. Elke groep verzint zoveel mogelijk tegenstellingen. (Tijdsdruk, bijvoorbeeld twee minuten, verhoogt de efficiëntie.) Die tegenstellingen verzamelen ze op het bord in twee kolommen. Tegenstellingen die in verschillende groepen voorkomen worden geschrapt. Welke groep houdt de meeste (dus de minst voor de hand liggende) tegenstellingen over? Je leest de informatie over de auteur en het boek. Je kunt even stilstaan bij de vragen uit het boek. Eventueel kun je met een vragen- of gedachteschrift starten.
Het fragment Je leest de eerste alinea voor. Hieruit volgt een gesprek over juiste en foute tegenstellingen: Waarom kun je bij mama niets tegenovergesteld verzinnen en bij wit wel? De tegenstellingen op het bord bekijk je samen kritisch en zuiver je uit: zijn het echte tegenstellingen? Met de overblijvende tegenstellingen maken de kinderen absurde zinnen, bijvoorbeeld: ‘De witte muis zat op de schommel met de zwarte olifant.’ Vertrekkend van deze zinnen verzinnen de kinderen verhalen waarin zoveel mogelijk tegenstellingen verwerkt zijn. De kinderen lezen het fragment verder (in stilte) of je leest het voor. Dan bekijken de kinderen de schilderijen die ze maakten bij het gedicht ‘Op een dag...’ opnieuw, zijn er raakpunten met dit fragment? De kinderen zoeken zinnen uit het fragment die bij de schilderijen passen, ze lezen ze hardop, motiveren hun keuze en schrijven ze bij het betreffende schilderwerk. Na het lezen Door middel van vragen wordt het fragment systematisch (met staakwoorden) en chronologisch heropgebouwd: Wat was er toen ik geboren werd? Hoe zag dat niets eruit? Kun je een leegte voelen? Zien? Ruiken?… Wat groeide er eerst? Over het niet kloppen van de wereld verzinnen de kinderen hypothetische antwoorden. Verwerking
Zoals in het fragment en erna in het gesprek de wereld opgebouwd werd, wordt nu een fantasiewereld getekend of geschilderd. De kinderen zitten in een kring, ieder heeft een groot vel papier waarop ze iets tekenen. Ze schuiven de bladen door en vullen de tekening verder aan. Zo schuiven ze door tot de tekening weer bij de eerste eigenaar komt. Je stimuleert hen het best tot het maken van abstracte tekeningen die vage dingen voorstellen en dus meer suggereren. De kinderen verklaren de tekening die voor hen ligt. De ik-figuur houdt een vragenschrift bij, naar analogie daarvan kan er in de klas gestart worden met een vragenschrift, individueel of klassikaal. Elke week diep je één vraag, de VRAAG VAN DE WEEK, uit. Andere boeken van Jürg Schubiger Toen de wereld nog jong was, Ludion, 1996 Het meisje en het geluk, Ludion, 1997 Illustraties van Rotraut Susanne Berner Toon Tellegen, Mijn vader, Querido, 1994 Hans Magnus Enzensberger, De telduivel: een hoofdkussenboek voor iedereen die bang voor wiskunde is, De Bezige Bij, 1997 Franz Hohler, Als ik eens een wens mocht doen..., Querido, 2000 Wolfdietrich Schnurre, De prinses komt om vier uur: een liefdesgeschiedenis, Querido, 2000 Andere boeken van Rotraut Susanne Berner Haas en Hond: vriendschap op acht poten, Querido, 1998
Zesde leerjaar – 91
Gedicht 2 ‘Soms’ Jaak Dreesen Uit: Kom maar dichter samengesteld door Jan van Coillie Averbode, 1999, p. 103 Over de auteur Jaak Dreesen (1934) kwam na zijn schooltijd in de journalistiek terecht. Naast zijn werk als hoofdredacteur van het gezinsweekblad De Bond vond hij tijd om liedjesteksten, hoorspelen en kinder- en jeugdboeken te schrijven. Hij kreeg al verschillende prijzen voor zijn boeken, die opvallen door zorgvuldige waarnemingen en beschrijvingen. De avonturen spelen zich vooral af in de gedachtewereld van de hoofdpersonages en in hun relatie tot elkaar. Zijn personages zijn mensen die zichzelf en anderen serieus nemen en die zich verwonderen over het hoe en het waarom van de dingen. Over het boek Kom maar dichter is een verzamelbundel, een bloemlezing van 200 gedichten voor kinderen, gebundeld door Jan van Coillie. Hij bracht de gedichten onder in twaalf thema’s en biedt zo een mooie verzameling. Het gekozen gedicht werd niet eerder gepubliceerd. Werken met het gedicht
Voor het lezen Iedereen gaat naar buiten en kijkt naar de lucht. Zijn er wolken? Kun je er figuren in herkennen? Hoe langer je kijkt, hoe meer de figuren veranderen en nieuwe figuren zich vormen. Terwijl iedereen naar boven kijkt, leest de leerkracht het gedicht voor. Na het lezen Het gedicht wordt inhoudelijk bekeken. Wat heeft de auteur gezien? Wat wil hij doorgeven aan zijn lezers/luisteraars? Welke sfeer tracht hij weer te geven? De kinderen kunnen hetgeen ze zelf in de wolken gezien hebben in het gedicht plaatsen. Is de sfeer nu veranderd? Verwerking
Tijdens het beluisteren van muziek laten de kinderen hun fantasie los op grote papieren. Ze mogen slechts één ononderbroken lijn gebruiken die kronkelt en beweegt naargelang zij de muziek aanvoelen. Wanneer de muziek stopt, wordt de lijntekening doorgegeven aan een andere leerling. Die mag nu met een andere kleur een tekening halen uit de kronkellijn. Door de lijn te volgen en vakken af te bakenen kunnen illustraties ontstaan. Aansluitend wordt er samen gekeken naar schilderijen van onder meer René Magritte en Salvador Dali. Een groepsgesprek vindt plaats rond het benoemen van iets wat je ziet. Moet de titel van een schilderij de inhoud benoemen? Welke titel zou je zelf verzinnen bij deze schilderijen? Als je de door de schilder gekozen titel hoort, past die bij het schilderij? Waar denk je zelf aan als je die titel hoort? Kun je een andere titel verzinnen?
92 – Zesde leerjaar
Nadien zoeken de kinderen titels voor de eigen kunstwerken. Kun je een titel verzinnen die niets verklapt over hetgeen je ziet maar die toch past bij de tekening? Als afsluiter volgt een tentoonstelling van de eigen kunstwerken. Andere boeken van Jaak Dreesen De zeven hemdjes van Veronika, Averbode, 1994 Mammie! Mammie!, Averbode, 1995 Valid, Averbode, 1995 De verjaardag, Averbode, 1996 Volg de weg terug, Averbode, 1996 Moen de trommelaar, Averbode, 1997 Marieke Marieke, Averbode, 1997 Houden van, Averbode, 1997 Zeg me dat het niet zal sneeuwen, Averbode, 1998 Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998 Mijn beer, Averbode, 1999 Jouw ogen zo blauw, Averbode, 2000 Rook en de geur van rozen, Facet, 2000
Boek 2 Haroen en de zee van verhalen Salman Rushdie, ill. Paul Birkbeck Piramide, 1999, p. 78-81 Over de auteur Salman Rushdie (1947) is eigenlijk een auteur die boeken voor volwassenen schrijft. Hij is uit Indië afkomstig, maar woont in Engeland. Daar kreeg hij in 1993 de Booker Price, de hoogste literaire prijs, voor zijn Middernachtskinderen. Maar wereldberoemd werd Rushdie met zijn Duivelsverzen. Die beroemdheid was het gevolg van iets wat het leven van de auteur en zijn gezin volledig overhoop haalde: de moslimwereld onder aanvoering van Iran voelde zich door zijn Duivelsverzen bijzonder beledigd. De leiders van Iran spraken een ‘fatwa’ (een doodsvonnis) uit over Rushdie en er werd een som geld uitgeloofd voor wie hem kon vinden en doden. Rushdie moest onderduiken, hij kon niet meer veilig op straat komen, niet meer in zijn huis blijven wonen maar op onbekende adressen, hij werd vogelvrij. Om dit allemaal uit te leggen aan zijn zoontje, schreef hij Haroen en de zee van verhalen. Daarin gaat het over de kracht van verhalen en over hoe ze mensen vrij kunnen maken waardoor ze gevreesd worden door alle dictators van de wereld. Over de illustrator Paul Birkbeck volgde een opleiding tot kunstschilder. Hij was tien jaar als illustrator verbonden aan Children’s BBC Television en werkte onder andere mee aan Peter Pan en A Christmas Carol. Hij geeft ook les aan illustratoren. Dit is het eerste kinderboek dat hij illustreert, zijn prachtige illustraties verhogen de waarde van het verhaal. Over het boek Rasjied, de vader van Haroen, is een beroemd verhalenverteller. Nadat zijn vader zijn stem en zijn verhalen verliest, krijgt Haroen in de stad Koosj-Mar een echte nachtmerrie. Hij droomt dat de watergeest Mierlo de verhalenstroom van zijn vader komt afsluiten. Haroen neemt de sleutel die de verhalenstroom afsluit af van Mierlo. En omdat die niet kan uitleggen waarom zijn vader geen verhalen meer kan krijgen, gaat Haroen mee naar de maan Kahaani (= verhaal) over de verhalenoceaan. De verhalenoceaan is de grootste bibliotheek ter wereld: alle soorten verhalen lopen er naast en door elkaar. Doordat ze vloeibaar zijn kunnen ze veranderen: ‘een beetje verhaal kan wel wat reorganisatie verdragen’, zegt Maarmans de Hopvogel. Maar er is nu wel iets heel erg mis met de verhalen en dat komt door de vervuiling. Chaddam Sjod (= het einde, afgelopen, definitief voorbij), meester-zwijger, aartsvijand van verhalen, koning van de stilte, vijand van het woord, is daar de oorzaak van. Hij is heerser over het land van Tsoep, de altijd duistere kant van Kahaani. Er dreigt oorlog, het leger van Gup (de lichte kant) is in staat van paraatheid. Het bestaat uit korpsen van grote en kleine letters, verder ingedeeld in regels, kaders, hoofdstukken en boekdelen. Elk deel wordt aangevoerd door een titel en de baas van het leger is de bibliotheek. Omdat Haroen vastbesloten is zijn vader de vertellersgave terug te geven, trekt hij mee ten strijde. Hij ontmoet de meest vreemde wezens, zoals je ze eigenlijk alleen in dromen ontmoet. Als ze ’s ochtends wakker worden, blijkt zijn vader dezelfde droom gedroomd te hebben. Rasjied vertelt dan het verhaal van Haroen en de zee van verhalen aan de ademloos luisterende menigte in Koosj-Mar. Zij herkennen er het pleidooi in voor fantasie, vrije meningsuiting en liefde tussen de mensen. Het verhaal opent hen de ogen: zij zien de gelijkenis tussen hun dictator en Chaddam Sjod en eisen vrije verkiezingen. In het fragment nadert Haroen de stad Gup.
Werken met het fragment Voor het lezen De leerkracht leest en bespreekt de informatie over de auteur. Daarna wordt over het boek verteld. Het loont echt de moeite om het boek zelf in de klas te halen. Je praat over: - Koosj-Mar (nachtmerrie), de schrijfwijze wordt vergeleken met het Franse ‘cauchemar’. - de zin: ‘Een beetje verhaal kan wat reorganisatie verdragen.’ Zijn er verhalen die de kinderen zouden willen veranderen? - het leger in Gupstad: de kinderen kunnen het leger tekenen. - de kracht van verhalen: kunnen verhalen mensen bewust maken? Is er een verhaal waardoor je anders over bepaalde dingen ging denken? Kun je redenen bedenken waarom leiders van een land een boek zouden kunnen verbieden? Wat vrezen ze dan? - Mag je alles schrijven? Hoe noem je het als de overheid een boek of film verbiedt? Hoe zit het met kranten? De kinderen brengen artikels mee uit verschillende kranten over een onderwerp uit de actualiteit, over een ongeluk... Ze vergelijken de manier waarop over eenzelfde onderwerp geschreven wordt. Hier kan ook het onderscheid tussen feit en mening besproken worden.
Het fragment De kinderen lezen het fragment stil, ze onderstrepen de woorden of zinnen waarover ze iets willen zeggen of vragen. Nadat de kinderen aan het woord geweest zijn, kunnen de volgende vragen helpen om dieper in te gaan op de tekst: Er zit veel dialoog in dit fragment. Hoeveel personages zijn er aan het woord? De drijvende tuinlieden zijn de kappers van de Zee van Verhalen. Hoe stel je je het borstelen, uitkammen, wassen en in model brengen van verhalen voor? Welke soorten verhalen ken je? Welke lees je het liefst? Als er in liefdesverhalen alleen boodschappen gedaan worden, is er iets mis. Wat kan er in andere soorten verhalen misgaan? Ken je kinderverhalen die aan de grappenepidemie lijden? En wat denk je over verhalen met pratende helikopters? Wat kan jouw ergernis opwekken als je een boek leest? Is er een verschil afhankelijk van de leeftijd waarvoor het boek bedoeld is? Welke zijn, volgens jou, de kenmerken van een goed jeugdboek? Maak een topvijf van de beste boeken en vergelijk met je klasgenoten. Vertel over je lievelingsboek. Vragenspel Mierlo stelt drie vragen, waarop Mali in dezelfde volgorde antwoordt. De kinderen lezen het fragment. Daarna vraag je hun waarover zij vragen kunnen stellen. Die onderwerpen noteer je op het bord. Elk kind kiest één onderwerp en stelt daar drie vragen rond. Deze vragen gaan in een doos, alle kinderen trekken een vragenbriefje en beantwoorden de vragen in de juiste volgorde. Ze worden voorgelezen en de kinderen trachten hun eigen vragen in de antwoorden te herkennen.
Lezen: de kinderen vormen groepjes van vier. Ze verdelen de rollen, bespreken met welke stem de verschillende personages zouden kunnen spreken, oefenen en lezen dan zo expressief mogelijk voor.
Zesde leerjaar – 93
Verwerking Dit fragment leent zich om te spelen met verhalen. Spelen met titels De kinderen kiezen tien boektitels en maken er door combineren nieuwe van. Bijvoorbeeld: Joris en de geheimzinnige toverdrank & De vierde stad: De vierde geheimzinnige toverdrank Joris en de stad De titels kunnen opgezocht worden in de keuzelijst, de schoolbib, in de boekenhoek... Hier kan ook gepraat worden over het belang van titels en over welke titels aanspreken. Uit de nieuwe titels kiest elk kind er één. Ze bedenken waarover het boek zou kunnen gaan en schrijven een achterflaptekst. Daarna wordt een kaft voor het boek ontworpen en wordt een dummy gemaakt. De leerkracht kan vrij bekende verhalen mixen, de kinderen halen ze uit elkaar.
Bekende sprookjes kunnen verteld worden vanuit een ander standpunt, zodanig dat de held(-in) er minder onschuldig uit komt, bijvoorbeeld: Hans en Grietje vanuit het standpunt van de heks; Sneeuwwitje vanuit het standpunt van de stiefmoeder; Klein Duimpje vanuit het standpunt van de oudste broer; de keizerin vertelt hoe het kwam dat haar man zonder kleren was; de stiefzussen vertellen hoe Assepoester echt was; de wolf doet een boekje open over Roodkapje... Uit een aantal boeken worden illustraties gekopiëerd. De kinderen krijgen elk twee illustraties, ze gaan het bijpassende boek zoeken, of ze bedenken er een eigen verhaal bij.
Plastische verwerking: verhalenstromen maken en vermengen De kinderen werken in groepen van vier en bedenken bij elk soort verhaal een bijpassende kleur. Elk kind kiest een kleur (soort verhaal). Met zeer vloeibare verf brengen ze, eventueel op maat van muziek, hun kleuren aan op een groot vel papier. Ze laten de kleuren in elkaar vloeien en krijgen zo een Zee van Verhalen. In een nabespreking verduidelijken ze de kleuren.
Boek 3 Alice in Wonderland Lewis Carroll Bew. voor Zuidelijk Toneel, Eindhoven: Carel Alphenaar Over de auteur Lewis Carroll, pseudoniem van Charles Lutwidge Dodgson (18321898), doceerde wiskunde en kunstgeschiedenis in Oxford. In zijn vrije tijd was hij gek op denkspelletjes, op kleine meisjes waarmee hij graag uitstapjes maakte en op fotograferen. Zo ondernam hij een boottochtje met de drie dochters van zijn collega Liddell: Lorina, Edith en Alice. Op hun verzoek vertelde hij onder het roeien een verhaal waarin de hoofdfiguur Alice heette. In de tijd van Carroll waren de meeste verhalen voor kinderen akelig braaf. De avonturen van Alice weken daarvan af, ze zitten vol woordgrapjes, gekke versjes, ze drijven de spot met allerlei regels en laten zien dat Carroll de fantasie van kinderen hoger aansloeg dan de schijnheilige ideeën over opvoeding in die tijd. De avonturen van Alice in Wonderland werd meteen na het verschijnen in boekvorm in 1865 geweldig populair. Het werd in vele talen vertaald, in het Nederlands al in 1875, en dat terwijl de taalgrapjes bijzonder moeilijk te vertalen zijn. Het werd verfilmd, er werd een balletvoorstelling van gemaakt, en het werd ook ten tonele gevoerd, zoals in dit fragment. Over het boek Alice is door wat een eindeloos durende val lijkt (in slaap gevallen?) onder de grond beland. Ze wordt door het drinken uit een flesje en het eten van een koekje telkens groter of kleiner al naargelang de noodzaak. Ze voert vreemde gesprekken met op zijn minst ongewone wezens: een dodo, een waterpijprokende rups, een foeilelijke hertogin met een babybig, een grijnzende kater, een nepsoepschildpad en een griffioen... Als de zaken uit de hand dreigen te lopen ontwaakt Alice uit haar droom. We kozen voor de toneelversie van dit overbekende verhaal. Omdat het zo vaak vertaald en bewerkt werd, lijkt het ons interessant om ook iets met enkele van die vertalingen te doen. Tevens inspireerde het verhaal een hele reeks gerenommeerde illustratoren. Ook dat is de moeite van het vergelijken waard. Daarom raden we aan om in de bib de verschillende boeken (zie bibliografie) te ontlenen. Werken met het fragment Voor het lezen Je vertelt over de auteur en geeft de korte inhoud van het verhaal. Je stelt de verschillende boeken voor. Wij kozen voor de schoolervaringen van de nepsoep-schildpad en de griffioen. Je leest het prozafragment in de vertaling van Nicolaas Matsier voor (p. 76-78 in de uitgave 1999 of p. 98-100 in de uitgave 1989). Het theaterfragment Je wijst erop dat film- en theatermakers zich vaak baseren op bestaande boeken. Je vraagt aan de kinderen of ze zulke films of toneelstukken kennen. Hoe was de film? Het theaterstuk? En hoe was het boek? Zij nemen het theaterfragment uit de bundel en beantwoorden volgende vragen: - Wie zijn de personages? - Wat staat er tussen haakjes? (Zinnen die Alice rechtstreeks tegen het publiek zegt en die de andere personages niet (mogen) horen en regieaanwijzingen over hoe bepaalde zinnen worden gezegd of wat de personages moeten doen.) Vier kinderen lezen het fragment hardop, waarbij een van ze met neutrale stem de regie-aanwijzingen leest. Met de anderen bespreek je
94 – Zesde leerjaar
hoe ze een personage kunnen vertolken met hun stem: ‘Hoe praat de nepsoep-schildpad? (bijvoorbeeld traag en zwaar) En de griffioen? (bijvoorbeeld snel en venijnig) En Alice?…’ Ze proberen verschillende mogelijkheden uit tot ze een geschikte stemkleur vinden. Daarna bepalen de regie-aanwijzingen vaak hoe je iets moet lezen (boos, hooghartig,…). Theater is een taalverklankende activiteit, daarom lees je theaterdialogen het best hardop. Een handige hulp is het aanduiden van de eigen tekstgedeelten met fluorstift.
Terwijl de vier kinderen het fragment voorlezen luisteren de andere kinderen (met gesloten ogen). Na het voorlezen bespreek je wat het ‘publiek’ zich voorgesteld heeft bij het beluisteren van de tekst: hoe zagen de personages eruit? Welke kleren hadden ze aan? Hadden ze maskers op? Hoe was het decor? Stonden er meubels of enkel natuurelementen?… Deze voorstellingen kun je omzetten in tekeningen (personages) en/of maquettes (decor). In een verder stadium kun je kostuums en het decor uitvoeren. Eenvoudige verkleedkleren, papier en doeken kunnen wonderen doen!
kinderen vergelijken de drie versies. Theater: Alice:‘En hoeveel uur per dag had u les? Nepsoepschildpad:‘Tien uur de eerste dag, negen de volgende dag enz.’ Alice:‘Wat een eigenaardig rooster!’ Griffioen:‘Precies: een rooster! Elke dag valt er een uur doorheen.’ Reedijk & Kossmann: ‘En hoeveel uren per dag had u school?’ zei Alice, die gauw over iets anders wou beginnen. ‘De eerste dag tien uur,’ zei de Soepschildpad,‘de tweede negen uur en zo verder?’‘Wat raar!’ riep Alice.‘Helemaal niet raar,’ zei de Griffioen,‘we gingen er heen om onderwijs te genieten en daar geniet je iedere dag minder van.’ Matsier: ‘En hoeveel uur les hadden jullie per dag?’ zei Alice, die vlug van onderwerp wilde veranderen. ‘De eerste dag tien uur,’ zei de Nepschildpad,‘de volgende negen enzovoort.’ ‘Wat een raar lesrooster!’ riep Alice uit.‘Zo lesten we onze dorst naar kennis steeds sneller,’ merkte de Griffioen op,‘vandaar de uitdrukking ‘lest best’. (Voor wie zich verder in de moeilijkheden bij het vertalen wil verdiepen, is het boek Allemaal letters op p. 76-78 een aanrader.) Een vertaler uitnodigen in de klas maakt het uiteraard nog interessanter. En misschien kun je in de Franse les zoeken naar synoniemen om woorden te vertalen. Verwerking
In een eerste fase worden theaterdialogen meestal zittend aan een tafel voorgelezen, later gebeurt het op de vloer met de tekst in de hand. De kinderen staan in de ruimte zodat ze zich vrij kunnen bewegen. Zo groeit het ‘theaterspel’. Eenvoudige decorstukken en attributen zijn in deze fase welkom. Na verschillende leesbeurten kun je de teksten laten memoriseren. Zo kom je tot het echte theaterspel. Je mag niets forceren, voor sommige kinderen is expressief hardop lezen al een hele stap.
De kinderen herschrijven andere fragmenten uit de bundel, bijv. Haroen en de Zee van verhalen, Fantasie kapot en/of De telduivel tot dialogen. Ze lezen en/of spelen elkaars bewerkingen.
Na het lezen Hier kun je verschillende vertalingen vergelijken. Op het bord plaats je de verschillen in drie tabellen naast elkaar: - in het theaterfragment; - in de vertaling van Reedijk & Kossmann (1972); - in de vertaling van Matsier (1989, 1994 en 1999). Bijvoorbeeld: - de nepsoepschildpad: theaterfragment; - de soepschildpad: Reedijk en Kossmann (1972); - de imitatieschildpad: Matsier (1989); - de nepschildpad: Matsier (1994, 1999). Uit een vergelijking van deze vier verschillende benamingen kan al een mooi gesprek ontstaan. Ook de benaming van de schoolvakken verschilt naargelang de vertaling. De kinderen vergelijken de verschillende vakken, bijvoorbeeld: - ‘pezen en drijven’ bij Reedijk &Kossmann wordt bij Matsier ‘lui zijn en schreeuwen’; - ‘opzwellen, aftrappen, vermenigschuldigen en stelen’ wordt ‘optillen, afbekken, gemenevuldigen en stelen...’; - ‘Zeeografie en vaderhandse verbiedenis’ wordt ‘vergetenis: bijbelse en vaderhandse vergetenis, aanwijskunde en schadelijke oefeningen’; - ‘lachpijn en griep’ wordt ‘griep en chagrijn’. Naast een persoonlijke appreciatie kunnen de kinderen naar analogie het eigen klasrooster bewerken, andere benamingen geven aan vakken maar zo dat ze door klank of door betekenis naar het echte vak verwijzen. Het fragment besluit met een prachtige parodie op het onderwijs, de
Zesde leerjaar – 95
Boek 4 De telduivel Hans Magnus Enzensberger, ill. Rotraut Susanne Berner De Bezige Bij, 1998, p. 49-57 Over de auteur Hans Magnus Enzensberger (1929) is een Duits politiek dichter. Hij studeerde letteren en filosofie en was lector bij een uitgeverij. Zijn politiek geëngageerde gedichten zijn gevoelig en ongekend agressief. Hij bekritiseerde meedogenloos alles wat hem niet aanstond, zoals conventionaliteit, zelfvoldaanheid en de doorsneemens. Vaak werd hem een negatieve benadering om het negatieve verweten. Enzensberger deed ook vertaalwerk en stelde bloemlezingen samen van onder andere kinderrijmpjes. Zijn jeugdboek De telduivel schreef hij op zevenenzestigjarige leeftijd. Over de illustrator Rotraut Susanne Berner maakt veelgeroemde boekomslagen voor literaire uitgevers en illustreerde kinderboeken van onder meer Toon Tellegen, Sylvia Plath en Jürg Schubiger. Ze maakt ook haar eigen prentenboeken en verhalen. In 1997 kreeg ze een Zilveren Penseel voor haar prentenboek Het avontuur. Over het boek Robert heeft een saaie leraar wiskunde en misschien mede daardoor een grondige hekel aan het vak. Nu heeft hij niet alleen schoon genoeg van wiskunde maar ook van dromen. Dat verandert met de komst van de telduivel. In twaalf nachten en evenveel dromen goochelt de telduivel zodanig met getallen dat wiskunde een spannend en grappig spel wordt waar Robert niet de minste moeite meer mee heeft. In droomwiskunde worden ook droomwoorden gebruikt zoals ‘huppen’ in plaats van ‘kwadraten’ en ‘machtsverheffing’ of ‘radijs’ in plaats van ‘wortel’. In een woordenlijst achteraan worden de echte wiskundige termen bij de droomwoorden gegeven. In de derde nacht valt de telduivel Robert lastig met de prima getallen, die in het echt priemgetallen heten. Werken met het fragment Voor het lezen Je leest de informatie over de auteur, de illustrator en het boek. Het boek wordt voorgesteld. Je bespreekt de ondertitel: ‘Een hoofdkussenboek voor iedereen die bang voor wiskunde is.’ De kinderen geven hun mening over de illustraties, sommigen zagen misschien de gelijknamige toneelvoorstelling, zij kunnen daarover vertellen. Hetzelfde geldt voor wie het boek al gelezen heeft. In een kringgesprek geven de kinderen hun mening over rekenen. Liefhebbers van het vak verdedigen het, wiskundehaters zeggen wat hen zo plaagt in dat vak. Je kunt een rechtszitting houden over het vak wiskunde, met aanklagers en verdedigers en met rechters die een uitspraak doen. Je vraagt hun wie zich een schooldroom herinnert. Was er in die periode iets gebeurd op school? Kunnen dromen een gevolg zijn van iets wat echt gebeurd is? Dit fragment leent er zich uitstekend toe om in de Jeugdboekenweek een heuse wiskundeles te geven, vertrekkend vanuit een jeugdboek. De kinderen lezen het fragment stil. Na het lezen Dan volgt een klasgesprek waarbij de volgende vragen als leidraad kunnen dienen: Zijn er dingen die je niet goed begrijpt? (Als het om wiskundige
96 – Zesde leerjaar
redeneringen gaat: daar komen we later op terug.) Wat is een betweter? Een knevel? Er zitten nogal wat uitdrukkingen en/of zegswijzen in dit fragment. Vind je ze en weet je wat ze betekenen? Robert wil in slaap vallen. Is dat iets wat je kunt willen? Men zegt: ‘in slaap vallen’, wat betekent dat? Waar komt dat ‘vallen’ vandaan? Kun je je bewust zijn van het moment dat je in slaap valt? ‘Dat was hem nog nooit eerder gebeurd. (...) Waarom lig je toch steeds zo te woelen? vroeg de telduivel.’ Wat is er tussen deze twee zinnen gebeurd? Met welke vraag begint de telduivel aan zijn redenering over prima getallen? Even verder staat de probleemstelling, vind je ze? Waarom is delen door 0 verboden? Wat zou de telduivel bedoelen met: ‘Dan spat de wiskunde uit elkaar’? Schrijf de berekening op van 19:0 in cijfers. Klopt het wat de telduivel zegt? Waarom noemt de telduivel 11, 13, 17… prima getallen? Waarom tellen 0 en 1 niet mee? Wat betekent enzovoort in: 2, 3, 5 enz.? Verwerking De kinderen tekenen het getallenraster zoals afgebeeld in het boek. Ze zoeken een systeem om alle prima getallen eruit te wippen. De systemen worden besproken. (Eerst even getallen, dan deelbaar door 3, door 5... en waarom niet door 4?) Hoeveel prima getallen hou je over? In het boek leert Robert van de telduivel enkele trucs om de prima getallen groter dan 50 te vinden. ‘Tot vijftig gaat het nog wel... Maar denk eens aan een getal als 10.000.019.’ Truc 1: ‘Je neemt een willekeurig getal groter dan één, en dan verdubbel je dat. 222, zei Robert. En 444. Tussen elk van die getallen en het dubbele ervan is er altijd minstens een prima getal te vinden. 307, zei de telduivel. Maar het gaat ook op bij verschillende grote getallen...’ Truc 2: ‘Neem een willekeurig even getal, groter dan twee en ik zal je laten zien dat het de som van 2 prima getallen is. 48 = 31 +17 en 34 = 29 + 5.’ Truc 3: ‘Zoek een oneven getal groter dan vijf: 55. Ook die kun je uit prima getallen in elkaar knutselen, alleen heb je er dan niet twee, maar drie nodig. 55 = 5 + 19 + 31.’ De kinderen proberen die trucs uit met andere getallen en vergelijken hun bevindingen.
Spel Hoe ontsnap je uit een droom? Heb je het ooit al geprobeerd? Uit welke dromen zou je willen wegkomen? De kinderen zoeken dromen en geven aan hoe ze totaal van richting kunnen veranderen (woestijn-overstroming). Dan nemen alle kinderen een droom in gedachte. Twee leerlingen gaan tegenover elkaar zitten. Eén kind begint een droom te vertellen, op een teken van de leerkracht bouwt de andere erop verder. De laatste drie zinnen worden herhaald en dan wordt aan de droom een totaal andere wending gegeven. Een variante: de kinderen zitten in een kring. In het midden ligt een hoofdkussen. Een eerste kind legt zijn hoofd op het kussen en begint een droom te vertellen tot op het punt waar hij weg wil uit de droom. Hij staat op en geeft het kussen aan iemand uit de groep, die gaat op het kussen liggen, herhaalt de laatste drie zinnen en geeft een totaal andere wending aan de droom, zo kan er altijd een nieuwe droom aanhaken en ontwikkelt zich een droomverhaal.
Het fragment of beter nog het hele hoofdstuk wordt expressief voorgelezen, waarbij vooraf naar de juiste stemmen gezocht wordt voor Robert en voor de telduivel. Andere jeugdboeken van Hans Magnus Enzensberger Waar was je, Robert?, De Bezige Bij, 1999 Illustraties van Rotraut Susanne Berner Toon Tellegen, Mijn vader, Querido, 1994 Franz Hohler, Als ik eens een wens mocht doen..., Querido, 2000 Wolfdietrich Schnurre, De prinses komt om vier uur: een liefdesgeschiedenis, Querido, 2000 Andere boeken van Rotraut Susanne Berner Haas en Hond: vriendschap op acht poten, Querido, 1998
Gedicht 3 ‘Droom’ Eva Gerlach, ill. Charlotte Vonk Uit: Hee meneer eland Querido, 1999, p. 27 Over de auteur Eva Gerlach (1948) is dichteres en vertaalster. Ze heeft twee dochters, die voor haar een onuitputtelijke bron van inspiratie zijn. Na haar succes bij volwassenen waagde ze zich ook aan kinderpoëzie. Over de illustratrice Charlotte Vonk (1957) studeerde aan de Akademie voor Beeldende Kunsten in Arnhem. Ze illustreert voornamelijk voor tijdschriften. Dit is haar eerste kinderboek. Over het boek Een gedeelte van de in deze bundel opgenomen gedichten werd voorgepubliceerd op de kinderpagina van NRC Handelsblad. Deze bundel bevat heel realistische gedichten in verhalende vorm, gruwelgedichten, vrolijke onzingedichten en verwarrende hersengymnastiekgedichten. Eva Gerlach zorgt voor variatie, zowel in techniek als in onderwerpen. Ze weet telkens de juiste vorm te kiezen. Werken met het gedicht
Na het lezen De kinderen lezen zelf het gedicht. Daarna volgt een bespreking. Vooral de schikking bekijk je nader. Waarom zijn de zinnen in stukken gekapt? Moet een gedicht rijmwoorden hebben? Waarom is dit een gedicht en geen verhaal? Wat betekent de laatste zin? Verwerking
Inlevingsmoment Bekijk de wereld vanuit een nieuw standpunt: stel je voor dat we allemaal op onze buik rondkropen. Of dat we vijf armen hadden. Of één been…
Creatieve weergave Alle kinderen kiezen een verschillend standpunt en fantaseren dan hoe ze bepaalde dingen anders zouden moeten aanpakken. Dit is zowel een aanzet tot tekenen als tot creatief schrijven. Ze kunnen in groep werken, waarbij ze beide vaardigheden kunnen combineren. Nadien stelt elke groep zijn fantasie voor aan de klasgroep.
Bij individuele verwerking kun je de tekeningen ophangen en de teksten laten voorlezen. De kinderen moeten dan raden welke tekening bij welke tekst hoort.
Zesde leerjaar – 97
Fantasie mag ook op hol slaan. Zo kan het prettig zijn te fantaseren over de mensen die je elke dag ontmoet, en het gevoel waar je die dag mee zit bepaalt die fantasie. Bijvoorbeeld: ben je boos op een vervelende bakker, dan bedenk je voor hem een vervelende staart die alle taarten van zijn toonbank veegt, of een druipneus, of opeengeplakte lippen zodat hij zelf geen taart meer kan eten… Bedenk nu zelf iets voor een lastige tramchauffeur, leraar, dokter enz… Andere boeken van Eva Gerlach Wat zoekraakt: gedichten, De Arbeiderspers, 1995 Niets bestendiger: gedichten, De Arbeiderspers, 1998
Boek 5 De jongen en zijn boom Peter van Straaten De Harmonie, 1998, p. 100-102 Over de auteur Peter van Straaten (1935) begon in 1958 als reportagetekenaar bij een krant. Hij maakte echter al snel politieke tekeningen. Vooral bekend zijn ‘Vader en Zoon’, die hij al vanaf 1968 tekent, maar ook zijn verhalen over Agnes kenden succes. Van Straatens werk wordt gekarakteriseerd door een wat krasserige wijze van tekenen, waarbij arcering een belangrijke rol speelt. Hij kreeg bekroningen voor zijn strips en voor zijn schrijfwerk. In 1996 werd hij onderscheiden in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Over het boek Het is moeilijk te zeggen wat in dit boek het sterkst is: de tekst of de illustraties. Samen schetsen ze een ontroerend beeld van Jan, die troost vindt in dagdromen bij zijn grote vriend, een boom. Jan is samen met zijn moeder verhuisd van de stad naar het platteland. Er dreigt een scheiding tussen zijn ouders. Op zijn nieuwe school is hij een buitenstaander, hij wordt gepest en in elkaar geslagen. Jan zoekt steun bij de enige vriend die hem nooit in de steek zal laten: een prachtige boom aan de rand van het meer, die het hele landschap beheerst en overal vanuit het dorp te zien is. Steeds vaker brengt hij zijn vrije middagen in zijn eentje door bij zijn boom. Daar droomt hij zichzelf een held. Als ook zijn laatste steun in gevaar komt, neemt Jan een dramatische en onherroepelijke beslissing. Een jongen en zijn boom is het eerste boek dat Peter van Straaten voor kinderen maakte. Werken met het fragment Voor het lezen Je situeert de auteur/illustrator. Vergelijk een aantal cartoons van de auteur met de tekeningen uit het boek. De kinderen geven kenmerken van de tekenstijl van Peter van Straaten. Je vertelt over het boek.
De kinderen lezen het fragment stil. Na het lezen In een gesprek komen volgende vragen/bedenkingen aan bod: Terwijl het fragment tal van situaties en personages beschrijft, gaat het slechts om één iemand (Jan) op één locatie (bij zijn boom). Hoe kan dat? Dagdromerijen. Wat zijn dagdromen? Dromen met je ogen open... Beschrijf de verschillende droomsequenties die Jan beleeft. Welke rol speelt hij telkens? Wat gebeurt er? Welke gelijkenissen zijn er tussen de drie dromen? Zo kom je bij het thema: dromen als pure fantasie en dromen als emotionele verwerking.
98 – Zesde leerjaar
Verwerking
Tableaus Jan droomt zich verschillende figuren. Wie zou jij jezelf willen dromen? In kleine groepjes maken de kinderen stilstaande beelden met hun personage als centrale figuur. Kleine attributen en/of verkleedkleren (doeken) zijn bruikbaar. Zij stimuleren het inlevingsvermogen. De kinderen bekijken en bespreken elkaars beelden: ‘Wat zie je? Wie is het hoofdpersonage? Wie zijn de anderen? Wat gebeurt er? Wat gebeurde ervoor? En erna?’ Op deze manier ontstaan nieuwe verhalen. De kinderen in het tableau mogen niet bewegen of spreken, het beeld moet voor zichzelf spreken. In een volgende fase kun je de beelden tot leven laten komen: ‘Als ik in mijn handen klap, komen jullie tot leven en spelen jullie de droomscène.’ Om dit te kunnen moeten de kinderen vooraf overleg plegen: wie zijn ze en wat gaat er gebeuren? Dit moet niet te gedetailleerd zodat er ruimte blijft tot improvisatie. De prenten uit het boek kunnen de inspiratie bevorderen.
Dagdromen Zoals Jan een land fantaseert aan de overkant van het meer, kunnen de kinderen ook dagdromen. Ze krijgen een foto (landschap, personen,...) vanwaaruit ze een verhaal gaan fantaseren, dat ze opschrijven. Ze kunnen dit droomverhaal opschrijven in dialoogvorm, het kan gelezen en/of gespeeld worden. De kinderen kunnen hun dagdroom ook schilderen op de foto, die foto’s moeten dan wel voldoende groot zijn en met een rustige achtergrond.
Boek 6 ‘Een afschuwelijke droom’ Anthony Horowitz Uit: Meer angst Facet, 1998, p. 83-87 Over de auteur Anthony Horowitz (1955) studeerde aan de universiteit van York en werkte acht jaar als tekstschrijver bij een reclamebureau. Nu leeft hij van zijn verhalen: jeugdboeken, toneelstukken en scenario’s. Zijn verhalen zijn een combinatie van humor en griezel en zitten boordevol goed gedoseerde spanning. Elk hoofdstuk eindigt op een bijzonder spannend moment, zodat je het boek niet meer kunt wegleggen. In zijn kortverhalen verrast hij zijn lezers steeds met een onverwacht einde. Over het boek Meer angst is een bundel met griezelverhalen. ‘Een afschuwelijke droom’ is een fragment uit het gelijknamige verhaal. Harriet woont in een groot landhuis in Zuidwest-Engeland. Ze is rijk en verwend. Ze is twaalf jaar, een echt ettertje en al aan haar vijfde kindermeisje toe. Maar deze droom, erger dan een nachtmerrie, verdient zelfs de wereldkampioen onder de etters niet. Harriets droom is zo afschuwelijk omdat hij zo levensecht is. Ze droomt verschillende op elkaar volgende situaties. Het begint als volgt. Als ze thuiskomt van school hoort ze vader tegen moeder zeggen dat ze failliet zijn. Dat betekent: het huis verkopen, Harriet weghalen van de dure privé-school, het personeel wegsturen en Harriet en haar moeder zullen een baan moeten zoeken. Na deze woorden ‘slaakte Harriet het hardste en het snerpendste gekrijs dat ze in huis had. ‘Ik haat je en ik ga het huis uit’, tiert ze.’ Het laatste wat ze haar vader hoort zeggen als ze de deur uitloopt is: ‘We moeten iets aan dat kind doen.’ Vader verkoopt haar aan een vriend-restauranthouder, Algeron. Tijdens de autorit naar Londen vertelt de lange, griezelige man over zijn exclusief restaurant, de ‘Sawney Bean’. Mensen die alles al geproefd hebben en die op zoek zijn naar een heel nieuwe eetervaring komen er graag naartoe. Het fragment vertelt het laatste deel van het verhaal. Werken met het fragment Voor het lezen Via een gesprek over griezelverhalen en over nachtmerries wordt de aandacht op het verhaal gericht: Hou je van griezelen? Wat is voor jou griezelig? Wie leest graag griezelboeken? Wat trekt je er al dan niet in aan? Ken je auteurs of titels van griezelverhalen? Wie heeft al boeken van Horowitz gelezen? Paul van Loon zegt: ‘Waarom griezelverhalen? In de eerste plaats natuurlijk omdat ik daar vroeger zelf zo van genoten heb. Daar kun je al je angsten en vragen in kwijt. In dit soort literatuur wordt angst tastbaar en hanteerbaar.’ Wat bedoelt van Loon als hij zegt dat je je angsten in griezelverhalen kwijt kunt? Klopt dat voor ‘al’ je angsten? En hoe zit het met de vragen? Wat gebeurt er met een angst die tastbaar en hanteerbaar wordt? Is er iets waar je echt bang voor bent? Is er een verschil tussen eng en griezelig? Is dat een andere manier van bang zijn, dan bij het lezen van griezelverhalen?
Zesde leerjaar – 99
Er wordt weleens gezegd dat het niet goed is een griezelverhaal te lezen voor het slapengaan omdat je anders nachtmerries kunt krijgen. Anderen beweren dat griezelverhalen het juist moeten hebben van donker en/of volle maan. Wat denken jullie? Wie heeft al eens een nachtmerrie gehad, weet je nog hoe het ging? Wat voelde je toen? Blijf je doorslapen bij een nachtmerrie? Hoe voel je je bij het ontwaken? Kan een nachtmerrie een gevolg zijn van iets wat in het echt gebeurd is? Het wakkerworden kan ook een nachtmerrie zijn, als wat je gedroomd had ook echt gebeurd is, zoek daar voorbeelden van. De leerkracht leest de informatie over de auteur en over het verhaal. Wat betekent failliet? Wat kan een nieuwe eetervaring zijn? De aandacht wordt getrokken op de waarschuwing. Wie wil het verhaal liever niet lezen of horen?
Het fragment De klas wordt ingedeeld in vier groepen. Er moet voor gezorgd worden dat de kinderen het fragment vooraf niet gelezen hebben. De leerkracht leest voor tot aan: ‘Ja, ik was van plan je vanavond bij het diner te presenteren.’ De kinderen schrijven hoe de droom van Harriet verderging, elke groep beschikt over meer informatie dan de vorige. De kinderen kunnen in groep of individueel werken. Er wordt benadrukt dat het om een nachtmerrie moet gaan. Groep 1 gaat aan het werk na het eerste voorgelezen deel. Groep 2 leest het deel tot: ‘We zijn er, zei hij.’ Groep 3 leest tot: ‘Ik heb haar niet gewogen.’ Groep 4 leest tot: ‘Maar wat...’ De verschillende aflopen worden voorgelezen en vergeleken. Er wordt nagegaan of het beschikken over meer informatie de loop van het verhaal beïnvloedde. Dan wordt een keuze gemaakt uit de meest aanvaardbare afloop. Daarna wordt het hele verhaal voorgelezen. Na het lezen De kinderen reageren op het verhaal. Dan volgt een geleid gesprek: Wat is er nu echt gebeurd? Vond je het eng of griezelig? Wat heeft de auteur gedaan om het extra eng te maken? Hij had eerder kunnen eindigen waardoor het fragment een happy end zou gehad hebben. Zoek verschillende mogelijkheden. Heb je dat ook al gehad, dat je droom vooruitschiet? Door allerlei details bereidt de auteur de lezer voor op iets engs, geef een paar voorbeelden. Vanaf wanneer weet je wat er gaat gebeuren? Wat is een kannibaal? Wat zijn beurse plekken? Wat is een cruise? Waarom kon Harriet de tweede keer wél schreeuwen? Verwerking Het verhaal kent een open einde. Omdat het verhaal op zich al voldoende griezelig is, vraag je aan de kinderen om een goede afloop te bedenken. Ze lezen de verschillende versies voor en vergelijken ze. Daarna koppel je het eerste deel van hun persoonlijke versie aan hun happy end. Je gaat na of de delen bij elkaar passen, waar er moet
100 – Zesde leerjaar
geschrapt en/of bijgeschreven worden.
De bijgewerkte droom voorzie je van een passende titel, het verhaal kun je illustreren en zo maak je er mini-boekjes van.
Een woordspelletje om op een ontspannen toon te eindigen: De kinderen zoeken samenstellingen met droom: droom als eerste deel, droom als laatste deel. Ze gaan woordritsen: ze zetten droom in het midden en zoeken woorden die er voor en achter bij aansluiten. Ze maken een letterkader en verstoppen er horizontaal en verticaal droomwoorden in. De lege vakjes vul je op met willekeurige letters. Andere boeken van Anthony Horowitz Het oma-komplot, Facet, 1994 De overstap, Facet, 1995 Angst, Facet, 1996 Duivel en duivelsmaatje, Facet, 1997 Meer angst, Facet, 1998 William S., Continental Publishing, 1999 Bolbliksem, Facet, 2000
Gedicht 4 ‘Als het kan’ Lómë Uit: Spiegels Clavis, 1998, p. 49 Over de auteur Lómë (1981) stamt uit een gemengd huwelijk en is thuis Franstalig. Na haar humaniorastudies (moderne talen) gaf ze haar hogere studies op omdat ze enkele jaren studeren niet meer zag zitten. Ze hoopt een diploma te behalen in de gehandicaptenzorg en droomt ervan een baan te vinden in het buitenland. Ze debuteerde op zeventienjarige leeftijd met deze bundel. Nadien werd niets meer uitgegeven, maar er ligt ongepubliceerd werk klaar voor een geïnteresseerde uitgever. Over het boek Deze bundel is een opmerkelijk debuut van een zeventienjarige. Lómë schreef deze gedichten toen ze vijftien was. Met rake, verrassende beelden dicht ze een wereld waarin zij het centrum is. Als kind uit een gemengd huwelijk leeft ze tussen twee culturen, met speelse woorden uit ze haar gevoelens daarover.
Na het lezen Je bespreekt het gedicht inhoudelijk aan de hand van volgende vragen: Welk gevoel roept het gedicht bij jou op? Herken je er dingen in die jij ook zo voelt? Is de ik-figuur gelukkig? Is het een meisje of een jongen? Waarom wil ze/hij blijven dromen? Zie je een gelijkenis met ‘Ik vind het leuk...’? Heeft het ook iets met ‘twaalf worden’ te maken? Vertrekkend van de bepaling van Jacques Vos gaan de kinderen na hoe het gedicht er vormelijk uitziet. Woordschikking, eerste en laatste regels zijn gelijk. De auteur speelt met rijmwoorden op lucht. Hoe lees je ver lucht? Hoeveel betekenissen zitten erin? In groepen van twee of vier zoeken de kinderen een manier om het gedicht zo voor te lezen dat de sfeer maximaal tot zijn recht komt. Verwerking Dromen hebben vaak iets surrealistisch. Bij reproducties van Magritte en Dali kunnen de kinderen gepaste gedichten zoeken. Ze beschikken daartoe over verschillende poëziebundels. In gedichten gebruikt men vaak vergelijkingen. In dit gedicht zit er één.
Werken met het gedicht Voor het lezen De leerkracht leest de informatie over de auteur. Dan volgt een gesprek over twaalf worden en over poëzie. Er wordt gevraagd wat twaalf worden voor hen betekent en er groeit een woordveld uit dat gesprek. Op het bord staat: Ik vind het leuk dat ik nog alles kan worden. Leuk, maar ook een beetje eng. Je vraagt aan de kinderen: Voel jij dat ook zo aan? Wat is er leuk? Wat eng? Is dit een gedicht? Zou je die woorden ook anders kunnen schikken en is het dan nog een gedicht? Lees je vaak gedichten? Is het een andere manier van lezen dan bij een verhaal? Kun je gedichten gebruiken om iets aan anderen te zeggen? Wat is het verschil tussen een gedicht en een verhaal? De leerkracht toont een poëziebundel en een leesboek, de kinderen geven de verschillen aan. Je leest de definitie van Jacques Vos over poëzie voor en bespreekt ze: ‘Poëtische teksten worden gekenmerkt door een herkenbare uiterlijke vorm en door de bijzondere manier waarop de taal (zinsbouw en woorden) wordt gebruikt. Daarnaast is er nog sprake van muzikaliteit: klank, metrum, ritme en rijm.’
De kinderen lezen het gedicht stil.
De kinderen doen een aantal schrijfoefeningen als voorbereiding om zelf poëzie te schrijven. Ze zoeken een persoon, op foto of tekening, die hen erg aanspreekt. Ze bestuderen ieder trekje, de kleding, de houding, de oogopslag, het karakter. Ze bedenken een reden waarom die persoon de foto op die plaats heeft laten maken. Ze kiezen een naam voor de persoon. Daarna maken ze metaforen die het karakter van de persoon verduidelijken. Ze kiezen daartoe een gebruiksvoorwerp als vertrekpunt, bijvoorbeeld: Als x een boot was… was zij een zeilboot met drie zeilen. Als x een kleur was… dan was ze wijnrood. Als x een voertuig was… dan was hij een Harley Davidson. Je bespreekt in welke zin de eigenschappen van de persoon in deze metaforen versterkt worden. Deze oefening kun je ook doen met de klasgenoten in de hoofdrol. Op het bord staat: ‘Een vogel is als een…’ De kinderen zoeken personen, dieren, planten, voorwerpen… en vergelijken die met iets anders. Daarna proberen ze te zeggen waarom ze die vergelijking maken: ‘Een vogel is als een... omdat...’ Je herhaalt deze oefening, maar je laat het papier doorschuiven en een ander kind bedenkt een reden, een derde neemt een woord uit de vorige zinnen over en begint met een nieuwe vergelijking enz...
Zelf poëzie schrijven: de kinderen denken aan een gevoel, een droom, een wens... die ze vaak hebben of zich goed herinneren. Ze moeten zich aan deze regels houden: net als in het gedicht, beginnen en eindigen met dezelfde regel; het moet in de ik-vorm geschreven zijn, er moet minstens één vergelijking in staan. De schikking is vrij. Om hen op gang te helpen, deze aanzetten: Soms ben ik als een… Dan… Maar… Dan…
Zesde leerjaar – 101
Of: Als ik een … was Zou ik … (herhalen) Maar ik ben … en dus … Korte gedichten zoals haiku’s en elven zijn ook zeer geschikt om gevoelens weer te geven. Een haiku heeft de natuur als onderwerp en heeft geen rijm. Hij bestaat uit drie regels: de eerste en de derde met vijf lettergrepen en de tweede met zeven lettergrepen. Een elf bestaat uit vijf regels die samen elf woorden tellen. De eerste regel telt één woord, de tweede telt twee woorden, de derde drie, de vierde vier en de vijfde weer één. De kinderen kiezen een van de poëzievormen, ze lezen de gedichten en bespreken ze.
Ze kunnen illustraties maken en eventueel bundelen in een poëziebundel.
Boek 7 De rode zwaan Sjoerd Kuyper Leopold, 1999, p. 27-28 Over de auteur Sjoerd Kuyper (1954) begon al te schrijven toen hij op de middelbare school zat. Hij debuteerde in 1974 met gedichten voor volwassenen maar al snel kwamen daar ook verhalen, scenario’s, liedteksten en poppenspelen bij. Zijn kinderboeken vertonen duidelijk kenmerken van sprookjes en legenden. Ook zijn eigen kindertijd is een belangrijke inspiratiebron. Hij wil de lezer vooral respect bijbrengen, respect voor alles om ons heen. Dat doet hij zonder gemoraliseer maar met poëtische taal en fijne grapjes. Over het boek De rode zwaan speelt zich af in Bakkum. De grootvader van Jacob is na een jarenlang verblijf in Frankrijk, waar hij met zijn Franse vrouw woonde, naar Nederland teruggekeerd. Hij heeft zijn geboortehuis teruggekocht en heeft aan zijn kleinzoon gevraagd hem tijdens de vakantie met het opknappen te helpen. In het oude huis komen ook de oude verhalen en herinneringen weer tot leven. De auteur vermengt de verhalen en dromen van de grootvader met het in deze tijd spelende raamverhaal, zodat het lijkt of alle verhalen echt gebeurd zijn. De mooiste herinneringen zijn die aan grandmère: het leven met haar beschouwt opa als een verrukkelijke droom die vijfenvijftig jaar mocht duren. De opknapvakantie wordt brutaal afgebroken door een val van opa. De koortsdromen van de oude man maken Jacob bang. Om opa tot rust te brengen gaat Jacob in het bos op zoek naar de rode houten zwaan die opa daar als jongen kwijtraakte. Als in trance komt Jacob in het bos midden in de verhalen van opa terecht. Het mooie in dit boek is de innige en warme relatie tussen een grootvader en zijn kleinzoon, hoe oud en jong elkaar vinden in dromen en verhalen. Het boek gaat ook over volwassen willen worden en kind willen blijven, over dood en verdriet, over heimwee om wat voorbij is en over verlangen naar wat komen gaat. Jacob sr en Jacob jr gaan zo op in elkaars fantasie dat grootvader oppert: ‘Ik heb wel eens gehoord dat mensen samen kunnen dromen: dat je in elkaars droom kunt inbreken, om het modern te zeggen. Dus als je ooit iets droomt dat helpt tegen zwarte vogels…’ Het boek werd verfilmd. Werken met het fragment Voor het lezen Je leest de informatie over de auteur en het boek voor. Je praat over een raamverhaal. Wat zou dat kunnen zijn? Wat kan er in een raam staan? Wat is het raam in dit boek? Als je in de inhoudstafel kijkt kun je zien welke verhalen zich binnen het raam afspelen: het verhaal van de wisselvrucht, de reisgenoot, de karperman, het houtvolk en dan zijn er nog de dromen en herinneringen van opa. Waarom denkt Jacob dat het voor opa belangrijk is dat hij zijn rode speelgoedzwaan terugkrijgt? Over het inbreken in elkaars dromen: je vraagt aan de kinderen hoe ze zich dat voorstellen. Waarom noemt grootvader het inbreken in dromen, modern? Waarnaar verwijst hij? En wat betekenen zwarte vogels in dromen? Wat wil grootvader zeggen met: ‘Dus als je ooit iets droomt dat helpt tegen zwarte vogels...’
102 – Zesde leerjaar
Spel De kinderen nemen een droom in gedachten en beginnen hem op te schrijven, op een teken van de leerkracht wisselen ze de dromen uit en de kinderen proberen hun eigen droom verder te koppelen aan de nieuwe droom. Het wisselen kan meerdere keren gebeuren.
de gang… dan een kamer… Kijk rond… naar de meubels, het behang, schilderijen, de lampen, hoe het was als de gordijnen dichtgingen… De geuren… uit de tuin… uit de keuken… De geluiden… een fietsbel… de deurbel… muziek… verhalen… liedjes… als je in bed lag de stemmen van de anderen die nog op waren… Je speelgoed… je knuffel… Je ziet de mensen… Je vader… je moeder, oma, tante, broer, neefje. Iemand doet iets…je doet zelf iets…’
Voor je met het fragment start, kun je de film bekijken.
Het fragment De kinderen lezen het fragment stil. Bij een tweede lezing strepen ze aan wat echt gebeurd kan zijn. Ze vergelijken de resultaten en praten erover. Twee kinderen lezen het verhaal voor. De anderen tekenen ondertussen een portret van grandmère. Na het lezen De kinderen geven hun mening over het fragment, hoe is de sfeer? De volgende vragen bieden de mogelijkheid dieper op de inhoud in te gaan. Welke mensen zou je rangschikken bij de nachtmerries, de grauwe dromen, de verrukkelijke dromen? De kinderen noteren individueel. Heb je er voor elke soort minstens één? Weet je meestal wat je gedroomd hebt? Kunnen dromen je humeur beïnvloeden? Waarom zou grootvader de mensen om hem heen willen dromen? Wie zou jij nu om je heen willen? Er is een verschil tussen opa en Jacob in het denken over mensen die doodgaan. Hoe ziet opa het? En Jacob? Hoe zou dat komen? Voor Jacob is het denken aan de dood van zijn ouders een ........ . Voor opa is het denken aan grandmère een ........... . Begrijp jij dat je dankbaar en blij kunt zijn over mensen die dood zijn? Heb jij zo iemand die alleen een verrukkelijke droom is gebleven? Jacob zou het liefst onmiddellijk zijn ouders zien. ‘Was hij maar thuis’, duidt op welk gevoel? Kon grootvader het leven van grandmère zien als een mooie droom toen ze echt doodging? En nu? Wat betekent dat? Waarin vindt hij troost? Opa en grandmère moeten erg veel van elkaar gehouden hebben, opa zegt dat heel mooi. Denk aan iemand van wie je erg veel houdt: welke geur, welke bloem, welke kleur en welke muziek passen bij die persoon? De kinderen kunnen het schrijven en/of tekenen. Heb jij ook wel eens enge gedachten als je gaat slapen, wanneer is dat en wat doe je om ze te verdrijven? Verwerking
Als de kinderen voldoende beelden hebben mogen ze beginnen schrijven. ‘Ik sta... ik zit... in de tuin... in een kamer. Het is licht... de zon schijnt... Ik ruik...’ De begeleidende stem valt weg en de kinderen schrijven verder. Wie klaar is kan een tweede herinnering nemen, erover tekenen of rustig een boek lezen. Het moet rustig blijven tot iedereen klaar is. Wie dan wil mag zijn herinnering voorlezen. Verhalenjacht Oude mensen herinneren zich dingen van heel lang geleden vaak het best. De kinderen zoeken een foto van heel lang geleden en vragen aan oma of opa om te vertellen over de dag dat die foto genomen werd. Of ze vragen om te vertellen over een ingrijpende gebeurtenis uit hun kinderjaren. Ze kunnen aan hun ouders vragen om te vertellen over de dag van hun geboorte. Al deze verhalen kunnen geregistreerd worden met een cassetterecorder. Ze worden achteraf uitgeschreven en kunnen gebundeld worden onder de titel: ‘Ik droomde dat ik op jacht was naar oude verhalen…’ Andere boeken van Sjoerd Kuyper De rode zwaan, Leopold, 1996 De schoolstrijd, Leopold, 1997 Robin en Knor, Leopold, 1997 Robin en God, Leopold, 1997 Ik word wel koningin, Leopold, 1997 Aardbeien op brood, Leopold, 1998 Alleen mijn verhalen nam ik mee, Leopold, 1998 De piemelgniep, Leopold, 1998 Malmok, Leopold, 1998 Robin en opa, Leopold, 1998 Robin en Sinterklaas, Leopold, 1998 Robin op school, Leopold, 1999 Het boek van Josje, Leopold, 1999 De prinses op het hek, Zwijsen, 1999 Het poezenvarken, Leopold, 2000 Robin en Knor in de winter, Leopold, 2000 Robins zomer, Leopold, 2000 In het diepe, Zwijsen, 2000
Herinneringen lijken heel erg op dromen, sommige details zijn vergeten, andere krijgen een grotere betekenis dan ze oorspronkelijk hadden. Door middel van een geleide brainstorm gaan de kinderen terug naar toen ze vier jaar waren. De kinderen zitten met de handen voor de ogen. De leerkracht roept op rustige toon beelden op uit die tijd. ‘Je bent vier jaar… Je zweeft boven het huis waar je toen woonde… Voel de lucht, het weer, de wolken. Nu daal je… misschien op straat, of in de tuin, of in het huis. Je staat in de tuin… op een balkon… een trap…
Zesde leerjaar – 103
Boek 8 ‘Fantasie kapot’ Tjibbe Veldkamp Uit: L.I.K Querido, 1998, p. 7-9 Over de auteur Tjibbe Veldkamp (1962) maakte samen met illustrator Philip Hopman verschillende prenten- en verhalenboeken voor jonge kinderen. Hij schrijft regelmatig voor het weekblad Donald Duck. Hij waagt zich stilaan, met succes, aan romans voor tieners. Hij slaagt erin ervaringen en gevoelens zeer intens weer te geven. Over het verhaal Op een dag merkt Rob dat hij niet meer kan spelen, zijn fantasie is weg. Hij kan zich niet meer inleven in de spelletjes die zijn vrienden spelen. Hij zoekt een dokter op en legt zijn probleem uit. Zij stelt de diagnose: hij wordt volwassen. Op weg naar huis fantaseert hij over de dokter, en merkt hij dat zijn fantasie het weer doet, maar anders dan vroeger. Dit verhaal biedt een mooi beeld van de overgang van kind naar tiener. Werken met het fragment Voor het lezen Als inleiding op het verhaal is er een gesprek over de puberteit: Wat verandert er? Wat ze vroeger deden, wat ze blijven doen. Wat ze niet meer doen. Wat ze nog zouden willen doen maar niet meer durven. Wat ze al wel willen maar nog niet kunnen. Wat ze er leuk aan vinden en wat niet. Dan schrijft ieder kort voor zichzelf, op losse kaartjes, een aantal dingen uit hun kindertijd die ze niet meer doen of willen doen. Ze houden de kaartjes bij.
Het fragment De kinderen lezen eerst het fragment stil. Daarna bereiden ze zich voor om het verhaal expressief te lezen. De rollen worden verdeeld, ieder duidt zijn rol aan met fluo. Na het lezen Het verhaal wordt in korte zinnen chronologisch gereconstrueerd. De verschillende fasen die Rob doorloopt moeten duidelijk te onderscheiden zijn. Welke spelletjes tracht hij nog te spelen? Hoe reageren zijn vrienden? Wie doet hem beseffen wat er aan de hand is? Wat zegt zij? Is zijn fantasie echt kapot? In welke zin is hij veranderd? Verwerking
Ritueel verbrandingsspel De kaartjes met dingen uit hun kindertijd worden bovengehaald. De kinderen mogen voorlezen wat er op het kaartje staat. Dit kan leiden tot een gesprek, maar dat hoeft niet. Vertrouwen en privacy zijn hier op hun plaats. In ieder geval worden al de kaartjes een voor een verbrand, buiten in een grote pot. De rook neemt de dingen uit hun kinderwereld met zich mee.
104 – Zesde leerjaar
Andere boeken van Tjibbe Veldkamp Temmer Tom, Ploegsma, 1996 Wilbur en Otje, Ploegsma, 1997 Wilbur en Otje en het kleine donker, Ploegsma, 1997 De bezwering, Querido, 1998 22 Wezen, Lemniscaat, 1998
Gedicht 5 ‘Allemaal sprookjes’ Thera Coppens Uit: De krokodil met kiespijn Fontein, 1996, p. 7 Tijdens de verbranding (zie hierboven) kan dit gedicht voorgelezen worden.
Lees het nog eens als afsluiter. Een nostalgisch slot.
Zesde leerjaar – 105
Geraadpleegde bronnen Lillo Canta, Magritte, Infodok,1991. Lewis Carroll, De avonturen van Alice in wonderland en spiegelland, vert. door C. Reedijk en Alfred Kossmann, Ontwikkeling, 1972. Lewis Carroll, De Avonturen van Alice in Wonderland, vert. door Nicolaas Matsier, Van Goor, 1989. Lewis Carroll, De avonturen van Alice in wonderland & Achter de spiegel, vert. door Nicolaas Matsier, Van Goor, 1994. Lewis Carroll, Alice in Wonderland, vert. door Nicolaas Matsier, De Vier Windstreken, 1999. Jan van Coillie, Poëzie graag! Werken met gedichten in de kleuterklas en de basisschool, Averbode educatief, 1990. Roald Dahl, De GVR, De Fontein, 1990. Arend van Dam, Het stempel van de karper. 400 jaar Nederland-Japan, Piramide, 2000. GrootBoek: Bloemlezing en Geschiedenis van de jeugdliteratuur, Wolters-Noordhoff, 1988. Claire Hülsenbeck, Rhett Foley, het gereedschap, Jenny de Jonge, 1997. Lannoo’s schoolvoorbeeld: Zijn dromen bedrog?, lessuggesties bij ‘Fietsen op de wolken’, Jaak Dreesen. Marita de Sterck e.a., Schrijver Gevonden, Lannoo, 1999. Jacques Vos, Allemaal letters, Bekadidact, 1992. Jacques Vos, Het huis lijkt wel een schip. Handleiding voor het poëzieonderwijs op de basisschool, Bekadidact, 1996.
106 – Zesde leerjaar
Droomverwarring Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar Samengesteld door Daniëlle Daniels en Bart van Thielen Over de samenstellers Daniëlle Daniels is onderwijzeres en remedial teacher. Zij specialiseerde zich in het begeleiden van kinderen met voortgezette leesproblemen. Zij werkt als boekenjuf in de school de Mozaïek te Hasselt. Zij geeft lezingen om ouders en onthaalgezinnen te stimuleren tot lezen, voorlezen en vertellen. Bart van Thielen droomde er al sinds het eerste middelbaar van om zelf ooit voor de klas te staan. Na zijn opleiding tot regent aan de Karel de Grote-Hogeschool zag hij die wensdroom in vervulling gaan. Aan het Katholiek Scholencentrum Joma geeft hij nu al vier jaar Nederlands aan droomleerlingen uit de eerste en de tweede graad. In zijn vrije tijd houdt hij ervan om weg te dromen in een goed jeugdboek.
Eerste en tweede middelbaar – 107
Wij willen tieners stimuleren om te ontdekken wat boeken allemaal te bieden hebben: informatie, een confrontatie met normen en waarden, ontspanning, fantasie, emoties, humor, esthetisch genot. Zo moeten ze hun eigen literaire voorkeuren kunnen voeden en ontwikkelen. Het is onze bedoeling om tieners de liefde voor boeken een beetje bij te brengen. Elke didactiek van jeugdliteratuur is nutteloos als ze kinderen niet aan het lezen zet en houdt. De basis hiervoor vormen een ruim aanbod aan boeken en een enthousiaste begeleider. Jan van Coillies gebruiksvriendelijke boek Leesbeesten en boekenfeesten (Davidsfonds/infodok, 1999) biedt de begeleider praktische tips en een rijke waaier aan werkvormen aan.Wij gebruikten dit boek als uitgangspunt en inspiratiebron bij het selecteren van fragmenten en het uitwerken van methodieken. Hieronder vindt u een fragment uit het boek waarin Jan van Coillie de typische kenmerken van adolescenten en hun leesvoorkeur toelicht.
‘Adolescentie (12-18 jaar) De adolescentie is de overgangsfase tussen kindertijd en volwassenheid. Ze begint met de ingrijpende lichamelijke veranderingen in de pubertijd.Wanneer ze eindigt, is minder duidelijk. In onze moderne westerse wereld wordt volwassen worden uitgesteld. Jongeren krijgen een periode waarin ze kunnen experimenteren en studeren voor ze belangrijke stappen moeten zetten als een beroep of een vaste partner kiezen. 12+ De belangrijkste opgave tijdens de adolescentie is het zoeken naar een eigen identiteit. De dramatische biologische veranderingen brengen veel pubers uit evenwicht. Ze zijn onderheving aan sterke stemmingswisselingen en weten niet goed wat ze aan zichzelf hebben. Uit een veelheid van invloeden moeten ze een eigen persoonlijkheid vormen.Vaak richten ze zich op modellen als idolen, leeftijdgenoten of leerkrachten. Maar even vaak rebelleren ze. Vooral de ouders en de school zijn het mikpunt. De invloed van leeftijdgenoten is bijzonder sterk. Ze ontlenen aan de ‘peergroup’ heel wat opvattingen over de wereld en laten er zich in hun gedrag sterk door beïnvloeden. Deze zoektocht naar een identiteit verklaart de belangstelling van jeugdige lezers voor boeken waarin de jonge hoofdfiguur op zoek is naar zichzelf. In deze boeken herkennen ze veel van hun eigen twijfels, wensen en emoties. Maar ze worden er ook geconfronteerd met nieuwe ideeën en vinden er alternatieve oplossingen voor hun problemen. Omdat elk boek weer anders is, leren ze ook relativeren. Romans in dagboekvorm, die een heel directe inleving mogelijk maken, zijn bijzonder populair. Jonge lezers beleven er als het ware van binnenuit hoe leeftijdgenoten omgaan met moeilijke situaties en gevoelens. Net als in de realiteit spelen vrienden en vriendinnen een belangrijke rol bij het zoeken naar een eigen identiteit. Jongeren tussen twaalf en vijftien plaatsen boeken over liefde en vriendschap op de tweede plaats, na avonturenverhalen, met een veel duidelijker uitgesproken voorkeur bij meisjes.Wat de liefde betreft, gaat het meestal om prille verliefdheid en voorzichtig experimenteren met seksualiteit. Avonturenverhalen met veel actie zijn, vooral bij jongens, erg in trek. Soms spelen ze zich af in exotische oorden, waar de held spectaculaire expedities onderneemt. Dichter bij huis ligt het avontuur meestal in handen van een groepje jongeren dat door slimheid en moed een moeilijke opdracht tot een goed einde moet brengen. Ook de combinatie van avontuur en sport blijkt op deze leeftijd erg populair. Heel wat jonge lezers blijken tenslotte een voorkeur te hebben voor realistisch verhalen waarin dieren een belangrijke rol spelen. Spanning zoekt de tiener ook in verhalen met mysterie en magie. Griezelverhalen kunnen niet griezelig genoeg zijn. Op cognitief vlak ontwikkelt de adolescent het vermogen om abstract te denken. Hij kan zijn denken losmaken van het hier en nu en kan redeneren, los van concrete ervaringen. Daardoor kan hij ook hypothesen opstellen en verschillende mogelijkheden afwegen bij het oplossen van een probleem. Hij kan zich ook steeds beter verplaatsen in verschillende standpunten en er kritisch afstand van nemen. Deze vaardigheden zijn nodig om boeken met complexere problemen aan te kunnen. In haar onderzoek stelde Rita Ghesquiere vast dat twaalfplussers boeken over problemen duidelijk meer waarderen dan jonge kinderen. Ook hier is er een opvallend verschil tussen jongens en meisjes.Van de meisjes spreekt 60% een voorkeur uit voor het genre, van de jongens amper 20% In elk geval komen problemen rond scheiding, drugs, weglopen van huis, adoptie of kindermishandeling in boeken voor adolescenten frequent voor. De ontwikkeling van het abstract denken betekent ook dat de belangstelling voor het verleden en de toekomst groeit. De leeftijd van elf tot veertien is dé fase voor het historische verhaal. Auteurs als Thea Beckman, Johan Ballegeer of Paul Kustermans zijn populair bij de jeugdjury’s. De meeste jongeren lezen toekomstverhalen in de eerste plaats omwille van de spanning. Deze verhalen confronteren adolescenten echter ook met ethische vragen over de toekomst van de mens en de aarde. Dit soort vragen komt ook aan bod in romans waarin milieuproblemen een grote rol spelen. Dergelijke boeken duiken regelmatig op bij de bekroningen door jeugdjury’s. De grotere inleving in het standpunt van anderen biedt ook kansen voor verhalen over andere culturen. Opvallend is de sterke emotionele geladenheid in veel van deze boeken. Ze gaan over onderdrukking en verzet of over straatarbeid en straatkinderen. Dergelijke boeken zijn belangrijk voor de ontwikkeling van jongeren tot ruimdenkende persoonlijkheden. Wat humor betreft, hebben veel jonge lezers op deze leeftijd een voorkeur voor het absurde, dat de logica op zijn kop zet en op die manier doet nadenken over wat normaal of logisch is.’ Jan van Coillie
108 – Eerste en tweede middelbaar
Sfeerschepping Wij raden aan om voor de start van de Jeugdboekenweek te peilen naar de dromen van de leerlingen. Wie selectief werkt met de gekozen gedichten en teksten kan inspelen op de dromen van de klasgroep.
Een schitterend uitgangspunt daarvoor vormt een fragment uit De GVR van Roald Dahl (p. 81-114). Men kan het fragment hardop lezen of het in stilte laten lezen door de leerlingen. Daarna kan er in de klas een verzameling van verschillende soorten dromen worden aangelegd. We sommen hieronder een aantal soorten dromen op en vermelden er telkens de bijbehorende teksten en gedichten bij. Filosofische dromen: Hanna, kleine engel Fantasiedromen: Waar gebeurd/Harry Potter Dagdromen: Ik denk Wensdromen over ouders: Vaders/Konijnenbrood/Harry Potter Dromen over doodgaan: gedicht van Ed Franck Nachtmerrie: Blauwe nachtmerrie/Jaloers op een dode Wensdroom over anders-zijn: De ruil/Maanmeisje Droomroes: Jaloers op een dode Dit is natuurlijk maar een kleine selectie. De leerlingen zullen nog een heleboel andere dromen aanbrengen zoals jongensdromen, meisjesdromen, liefdesdromen…
Om het geheel van de Jeugdboekenweek te omkaderen kun je de leerlingen hun lokaal laten inrichten als droomlaboratorium of droomfabriek. In dat lokaal kunnen ze dan een week lang aan droomonderzoek doen. De leerlingen worden droomspecialisten en verzamelen hun dromen in flessen of mappen.
Je kunt de leerlingen voorstellen om tijdens de middagpauze vrijblijvend hun boterhammen in de klas op te eten en daarna samen rustig weg te dromen in een boek. Zet eventueel rustige achtergrondmuziek op. Zo leren de leerlingen dat samen lezen best gezellig kan zijn. Als alle leerlingen hun droomboek(en) meebrengen is er zeker voldoende materiaal. Leerlingen kunnen de geleende boeken van de leerkracht of de klasgenootjes mee naar huis nemen om verder te lezen. Laat de leerlingen elkaar een droomboek cadeau doen. Elke leerling pakt zijn/haar droomboek in en schenkt dit aan een klasgenootje. Laat de leerlingen er even over praten. Wat is er zo bijzonder aan mijn droomboek? Waarom moet je dit zeker lezen? In de basisschool kan het thema van de Jeugdboekenweek eenvoudig doorgetrokken worden naar andere vakken. In het middelbaar onderwijs is dit een stuk moeilijker. Toch kan door vakoverschrijdend werken de Jeugdboekenweek meer geïntegreerd worden. Enkele suggesties: Frans en Engels: ook hier kan met droomteksten, gedichten en liedjesteksten gewerkt worden. Godsdienst: men kan bijbelverhalen in verband met dromen en visioenen bespreken. Plastische opvoeding: de leerlingen kunnen tekenen of knutselen rond dromen/droomteksten/droomboeken. Lichamelijke opvoeding: er kan een droomreis rond de wereld gemaakt worden. Aardrijkskunde: er kan een droomreis gepland worden, of gewerkt worden. Werken rond ‘Mijn droombestemming’. Muziek: er kan droommuziek beluisterd worden. Vooral Keltische muziek komt hiervoor in aanmerking (Enya e.d.). Wiskunde: een schitterend boek voor iedereen die niet van wiskunde houdt én voor de wiskundeleerkracht is De telduivel van Hans Magnus Enzensberger, uitgegeven bij De Bezige Bij (Amsterdam). In dit boek spelen dromen een belangrijke rol. Koken: men kan de leerlingen zelf Droomkookboeken laten maken. Erg leuk is ook het griezelkookboek van Roald Dahl.
Gedurende de Jeugdboekenweek kunnen de leerlingen werken aan een droomboekje. Hierin kunnen gedichten, teksten, tekeningen, foto’s en de resultaten van de verwerkingsopdrachten worden samengebracht. Je kunt iedere leerling een individueel boekje laten maken of aan één klassikaal droomboek werken. Probeer alle informatie die de leerlingen geven omtrent hun eigen dromen te benutten om boeken, teksten en gedichten aan te bieden die aansluiten bij hun interessens. Ook de verwerkingsvormen kunnen gekozen worden in functie van hun dromen. De Jeugdboekenweek heeft tot doel jongeren tot lezen aan te zetten. Daarom zou het ideaal zijn om in elke klas een soort boekenhoek in te richten met een aantal droomboeken. Leerlingen kunnen deze dan aanvullen met hun eigen droomboeken. In de praktijk is dit dikwijls moeilijk omdat leerkrachten in drie of vier klassen lesgeven. Als alternatief kan de leerkracht elke les een aantal boeken meebrengen. Breng in elk geval zeker de boeken mee waaruit voorgelezen wordt of waaruit fragmenten gebruikt worden.
Eerste en tweede middelbaar – 109
Gedicht 1 ‘Waar gebeurd’ Shel Silverstein Uit: Het randje van de wereld Fontein, 1974, p. 43 Over de auteur Van weinig dichters zullen zoveel versjes geciteerd worden in bloemlezingen, kinderboeken en bladen als van Silverstein. Het is voor kinderen (én ouders) humor van de bovenste plank. Verzen en tekeningen van een uitzonderlijk hoog niveau. Shel Silverstein is een uiterst inventieve dichter, columnist en tekstschrijver uit Amerika, een mengeling van Roald Dahl en Annie M.G. Schmidt. Over het boek De dichtbundel Het randje van de wereld is een verzameling van bijna 150 rare, grillige en humoristische verzen. De gedichten en tekeningen werden geschreven én getekend door Shel Silverstein. Evenals de vorige bundel Licht op zolder stond dit boek meer dan 100 weken in de hitlijst van The New York Times.
De drie wijzen Verdeel de leerlingen in groepjes van drie. Elk groepje moet vooraan drie onwaarschijnlijke belevenissen komen vertellen. Een van die drie verhalen is waargebeurd, de andere twee zijn verzonnen. De rest van de klas raadt wie de waarheid sprak (waar gebeurd/niet waar gebeurd). Geef de leerlingen voldoende voorbereidingstijd om de verhalen te verzinnen en om te oefenen.
Creatief schrijven Laat de leerlingen schrijven naar analogie van het gedicht. Ze kunnen dit individueel doen, maar ook per twee. Op die manier maken ze een soort kettinggedicht. De eerste schrijft de eerste twee regels en de andere schrijft het vervolg. Je kunt eventueel een goede startregel geven, bijvoorbeeld de eerste regel van het gedicht. Op die manier hebben alle leerlingen hetzelfde begin.
Werken met het gedicht Voor het lezen Laat een aantal leerlingen een knotsgekke droom vertellen. Zijn er gekke dromen die je je nog herinnert? Zijn er dromen die telkens terugkeren? Verzamel een aantal van die knotsgekke dromen.
Het gedicht Aansluitend vertelt de leerkracht dat hij ook een gekke droom heeft gehad en leest het gedicht op een expressieve manier voor. Na een tweede lezing kan de leerkracht vragen om het gedicht na te vertellen. Wie kan mij eens vertellen wat ik precies allemaal gedroomd heb? Samen met de klas kun je proberen het gedicht te reconstrueren.
Je kunt ook de laatste regel verzwijgen. Laat de leerlingen vrij fantaseren over hoe het gedicht afloopt. In een tweede of derde lezing kun je de laatste regel dan toevoegen.
Deel daarna het gedicht uit en laat de leerlingen het in stilte lezen. Laat enkele leerlingen het gedicht met de juiste intonatie en in het gepaste tempo voorlezen. Verwerking
Verdeel de leerlingen in groepjes van vier en laat ze een vertelketting maken. Laat de leerlingen op die manier een knotsgekke droom fantaseren. De eerste leerling begint, stopt onverwachts en laat de volgende leerling verder fantaseren. Probeer daarna hetzelfde met de hele klas.
110 – Eerste en tweede middelbaar
Expressief lezen in groep Verdeel de leerlingen in groepjes. Laat de leerlingen per groepje het gedicht in stukjes verdelen. Iedereen neemt een bepaald stukje voor zijn rekening. Laat ze het gedicht oefenen tot het echt vlot gaat. Vervolgens lezen de groepjes het gedicht expressief voor. Dat kan met de nodige gebaren vooraan in de klas gebeuren.
Tableau vivant Een tableau vivant zet de essentie van een passage om in een onbeweeglijk tafereel, alsof een bepaald beeld bevroren wordt. Laat de leerlingen het gedicht in een aantal tableaus uitbeelden. Verdeel de klas daarvoor in een aantal groepjes en geef ze voldoende voorbereidingstijd. Als de tableaus vlot in elkaar overgaan, is het effect mooier. Laat één leerling het gedicht voorlezen terwijl de anderen de tableaus uitbeelden. Andere boeken van Shel Silverstein Licht op zolder, Fontein, 1983 Ik val omhoog, Fontein, 1998
Boek 1 Harry Potter en de steen der wijzen J.K. Rowling Standaard Uitgeverij/De Harmonie, p. 17-19 Voor dit boek konden we jammer genoeg geen toestemming krijgen om het op te nemen in de fragmentenbundel. Met de bibliografische verwijzing haalt u het boek in de bib of boekhandel. Over de auteur Joanne K. Rowling schreef al vier verhalen over Harry Potter. Met haar boeken zette ze eerst Engeland en daarna de rest van de wereld op zijn kop. Jubelende recensies, bekroningen, waanzinnige verkoopcijfers, een speciale editie voor volwassenen en wildenthousiaste lezers van alle leeftijden. Over het boek We kozen een fragment uit het eerste boek van Harry Potter. Dit boek werd meteen een groot succes. Het won twee belangrijke Engelse prijzen: De Smarties Book Prize en de eerste prijs van de Kinderjury. Het werd in veel landen vertaald. Harry Potter is een doodgewone, maar ongelukkige jongen die sinds de dood van zijn ouders bij zijn saaie en hardvochtige oom en tante woont, in de bezemkast onder de trap. Op een dag arriveert er een geheimzinnige brief voor hem. En daarna nog een, en nog een. De brieven veranderen Harry’s hele leven: hij wordt gered door een woeste figuur op een vliegende motorfiets en komt erachter wie zijn verongelukte ouders eigenlijk waren. Met een speciale trein belandt hij op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hokus-Pokus. Daar leert hij alles over bezemstelen, toverdranken en monsters. Uiteindelijk moet Harry het opnemen tegen zijn aartsvijand Voldemort, een levensgevaarlijke tovenaar. Werken met het fragment Voor het lezen Een kort gesprekje over verjaardagen. Hoe vier je je verjaardag? Maak je op je verjaardag een uitstap? Is er iets wat je graag ooit eens als geschenk zou krijgen? Zijn er geschenken die je ouders je niet willen geven? Wat is het mooiste geschenk dat je ooit voor een verjaardag kreeg? Of laat de leerlingen een topvijf opstellen van de cadeautjes die ze het liefst zouden krijgen voor hun verjaardag. Laat enkele leerlingen hun lijstje voorlezen en voer er kort een gesprekje over. De leerkracht leest de informatie over de auteur en het boek. Over de Harry Potter-gekte bestaan voldoende verhalen die tot de verbeelding spreken en die de leerlingen nieuwsgierig zullen maken.
Het fragment Dit fragment wordt bij voorkeur door de leerlingen stil gelezen.
Waarom wil hij verder dromen? Waarover zou Harry gedroomd hebben? Heb jij wel eens een droom meerdere malen gedroomd? Woont Harry Potter in een droomgezin? Leg uit. Waarin verschillen Harry’s dromen met die van Dirk? Verwerking
Het interview In het fragment krijg je een vrij gedetailleerd beeld van Harry en Dirk. Zowel over het uiterlijk als over het innerlijk van beide jongens kom je heel wat te weten. Laat de leerlingen een aantal vragen verzinnen die ze aan Harry of Dirk willen stellen. Daarna kunnen twee vrijwilligers vooraan in de klas plaatsnemen en op de gestelde vragen antwoorden. Zij moeten zich inleven in de personages. Deze opdracht kan ook in kleine groepjes uitgevoerd worden.
Schrijfopdracht Schrijf het vervolg van het fragment, waarin Dirk, tante Petunia en Harry samen naar de zoo gaan. Hoe verloopt deze dag voor Harry?
Drama en pantomime Laat de leerlingen een aantal passages uit het fragment uitbeelden. Laat Dirk zijn geschenkjes tellen en ontevreden en hysterisch reageren. Laat leerlingen zich bewegen zoals Dirk of tante Petunia. Beeld een familieportret uit waarop de vier gezinsleden afgebeeld staan. De personages moeten duidelijk overkomen voor de toeschouwers. Over Harry Potter bestaan een aantal verrassend boeiende sites op het internet. Laat de leerlingen die bezoeken om op die manier meer informatie te vergaren. Dat zal de nieuwsgierigheid naar het boek bij de leerlingen ongetwijfeld vergroten. Als je in de klas een aantal leerlingen hebt die reeds een boek van Harry Potter lazen, kun je er met de klas een gesprek over voeren. Informeer de leerlingen eerst over de Harry Potter-gekte en laat ze dan een debat voeren over de populariteit van deze boeken. Waarom zijn ze zo populair? Is het de schrijfstijl? Is het het verhaal? Is het allemaal een beetje overroepen? Andere boeken van J.K. Rowling Harry Potter en de geheime kamer, Standaard Uitgeverij/De Harmonie, 1999 Harry Potter en de gevangene van Azbakaban, Standaard Uitgeverij/De Harmonie, 2000 Harry Potter en de vuurbeker, Standaard Uitgeverij/De Harmonie, 2000
Na het lezen Door middel van vragen kan de leerkracht peilen of de tekst begrepen werd. Op die manier zal de link met dromen ook snel duidelijker worden. Hoe wordt Harry wakker gemaakt? Laat eventueel een leerling tante Petunia naspelen.
Eerste en tweede middelbaar – 111
Boek 2 Blauwe nachtmerrie Robert Swindells Davidsfonds/Infodok, 1998, p. 14-17 Over de auteur Robert Swindells werd geboren in 1939. Hij was achtereenvolgens corrector, piloot, winkelbediende, mecanicien, drukker en leraar. Sinds 1988 is hij fulltime auteur. Hij is gehuwd, heeft twee kinderen en twee kleinkinderen en woont in een woonwagen aan de meren van Yorkshire. Op die manier voelt hij zich een van de gelukkigste mensen van de wereld. Met zijn jeugdroman Broeder in de aarde haalde hij de hoogste onderscheidingen die in Engeland voor jeugdboeken bestaan: The Children’s Book Award en The Other Award. Verder schrijft hij romans, kortverhalen en prentenboeken, waarvan er enkele in het Nederlands vertaald zijn. Van de zomer tot de late herfst trekt Swindells rond om in scholen lezingen te geven. Over het boek Jacqueline vindt zichzelf een behoorlijk saaie trut. Thuis en op school doet ze zonder morren wat van haar verwacht wordt. Omdat haar ouders het te druk hebben met hun winkel, brengt ze haar vakanties door bij haar oma. Spannend is natuurlijk anders. Op een dag vindt ze op oma’s zolder een flesje met wat vloeistof in. Nieuwsgierig ruikt Jacqueline eraan. Twee uur later heeft ze voor de eerste keer haar oma afgesnauwd en de openbare toiletten in een winkelcentrum laten onderlopen. Jacqueline ontdekt tot haar verbazing dat diep in haar binnenste een heel ander iemand schuilgaat. En die andere ik komt nu tevoorschijn. Het is opwindend en beangstigend tegelijk. Vooral omdat Jacqueline Stout, zoals ze haar tweede ik noemt, ongestoord haar gang gaat.
Het fragment Het fragment kan door de leerlingen in stilte gelezen worden. Een andere mogelijkheid is dat de leerkracht het eerste stuk van de tekst leest en de leerlingen in stilte het tweede deel, vanaf de nachtmerrie, laat lezen. Eventueel kun je op de achtergrond opnieuw de angstaanjagende muziek laten horen. In sommige klassen kan het nodig zijn om te peilen of de tekst begrepen werd na het eerste deel. Stel enkele gerichte vragen. Na het lezen Enkele vragen om de tekst verder te duiden. Oma vermoedt dat Jaqueline problemen heeft. Met welke problemen heeft ze te kampen? Wat is een flesflash? Werkt het flesje verslavend? Waarom? Ken jij andere verslavende middelen? Beleef je daar ook een soort flesflash mee? Waarom is het flesje meester over Jaqueline en niet omgekeerd? Heeft haar nachtmerrie iets met al die gebeurtenissen te maken? Zou je de droom kunnen verklaren? Zijn er bepaalde elementen die een betekenis hebben? Probeer met de klas een verklaring te vinden voor een aantal elementen uit de droom. Verwerking
Werken met het fragment
Voor het lezen Voorbereidende oefening op nachtmerries. Zoek een stuk muziek dat erg griezelig of angstaanjagend klinkt. De leerlingen liggen met hun hoofd op de bank en moeten alleen luisteren naar de muziek. Niemand mag iets zeggen. Daarna laat je het stuk een tweede keer horen. Nu noteren de leerlingen kort de beelden die ze bij de muziek fantaseren. Laat een aantal leerlingen vertellen wat ze hebben opgeschreven.
Deze fantasieën vormen een ideaal vertrekpunt voor een gesprek over nachtmerries. Wie heeft er wel eens nachtmerries? Ben je dan echt bang als je wakker wordt? Gaat een nachtmerrie soms over gebeurtenissen die in je pas hebt beleefd? Kun je uit nachtmerries de toekomst voorspellen? Vertel de leerlingen in elk geval eerst iets over het boek en de auteur. De naam van het hoofdpersonage, Jacqueline, komt niet voor in het fragment. Introduceer haar kort.
112 – Eerste en tweede middelbaar
Verklaren van dromen of nachtmerries Alle leerlingen worden professoren die zich bezighouden met het verklaren van dromen. Dromen kunnen ons iets vertellen over het verleden of de toekomst en ze gaan dikwijls over gevoelens. 1. Laat alle leerlingen een droom uitschrijven. 2. Verzamel de dromen en deel ze daarna willekeurig weer uit in de klas. 3. Laat de professoren de dromen onderzoeken. Elke professor zoekt een verklaring voor de droom die hij/zij gekregen heeft. 4. De dromen worden teruggegeven. De professoren geven er een woordje uitleg bij.
Laat de leerlingen een illustratie maken bij het verhaal. Laat ze eventueel ook een nieuwe titel zoeken bij het verhaal. Indien de leerlingen de thematiek van drugs willen uitdiepen, raadpleeg dan centra voor informatie, boeken, films e.d. Breng eventueel een aantal exemplaren van jeugdboeken rond drugs mee. Voor leerkrachten die met een boekenhoek werken is dit een uitgelezen moment om wat dieper op deze boeken in te gaan. Andere romans van Robert Swindells Een huis vol spoken, Bakermat, 1995 De ongelovige, Davidsfonds/Infodok, 1997 Smash, Averbode, 1998 Afdokken!, Averbode, 2000
Gedicht 2 ‘Vaders’ Daniël Billiet Uit: Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn (samengesteld door Jan van Coillie) Averbode, 1996, p. 86 Over de auteur Daniël Billiet is in de eerste plaats dichter, maar hij schreef ook enkele jeugdromans. Hij publiceerde eerst gedichten voor volwassenen. Maar toen hij merkte dat er voor tieners geen echte gedichten op de markt waren, legde hij zich toe op jeugdpoëzie. Daniel Billiet wil dat jongeren zich herkennen in zijn poëzie en heeft het vaak over onderwerpen die jongeren bezighouden: roken, vaders, school, broers en zussen, knuffelen, zakgeld… Hij is vooral sterk als het gaat over gevoelens zoals verliefdheid, angst, eenzaamheid en onzekerheid. Kenmerkend is de humor waarmee hij problemen relativeert. Hij leert je met andere ogen naar de werkelijkheid kijken. Hij behoort zonder twijfel tot een van de belangrijkste dichters voor de jeugd in ons taalgebied. Over het boek Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn is een verzameling gedichten en versjes, die werd samengesteld door Jan van Coillie. De gedichten werden per onderwerp gerangschikt en dat maakt het vooral een erg praktisch boek. In het boek vind je rond verschillende thema’s poëzie voor jongeren van alle leeftijden. Werken met het gedicht
Voor het lezen Om dit gedicht te introduceren kun je vertrekken vanuit het liedje ‘Papa’ van Stef Bos (te vinden op de cd Is dit nu later?). Het liedje gaat over de verschillen en gelijkenissen tussen kinderen en hun ouders. Aansluitend kun je een kort gesprek houden over de eigenschappen die de leerlingen van hun ouders hebben geërfd. Met welke eigenschappen ben je tevreden? Met welke niet? Op wie van je ouders lijk je het meest? Waarin verschil je erg met je ouders? Laat de leerlingen hun gevoelens verwoorden bij het lied. Pols naar de herkenbaarheid.
Je kunt ook starten vanuit Stille brieven van Ed Franck. Dat is een dichtbundel die uit een aantal brieven bestaat, waarvan sommige gericht zijn aan ouders. Lees er enkele voor en hou een kort klasgesprek. Wie schrijft er thuis wel eens brieven aan zijn ouders? Waarover gaan die? Waarover zou je wel eens een brief aan je ouders willen schrijven? Zijn er dingen waaraan je je ergert bij je ouders?
Het gedicht Het gedicht leent zich zowel tot voorlezen als tot lezen in stilte. Als de leerlingen het gedicht in stilte hebben gelezen, kun je hun vragen waarom sommige zinnen afgebroken worden en op een volgende regel
verdergaan. Zijn die woorden belangrijk? Moet je er rekening mee houden als je het gedicht hardop leest? Laat de leerlingen het gedicht hardop lezen. Na het gedicht In een gesprek kunnen de volgende vragen aan bod komen: Wat probeert de auteur ons te vertellen in dit gedicht? Waar droomt hij/zij van? Is het zo dat vaders te weinig met hun kinderen praten? Had het gedicht ook ‘Moeders’ kunnen heten? Waarin zou jij je ouders wel eens les willen geven? Wat zouden ze van je kunnen leren? Wees voorzichtig met de vragen die je stelt, want dit onderwerp kan gevoelig liggen bij sommige leerlingen. Verwerking
Familiefoto In groepjes van vijf beelden de leerlingen een familiefoto uit. Van de familie moet een bepaalde karakteristiek te zien zijn. Een erg hechte familie, een familie vol haat, een familie in ruzie, een erg deftige familie, een volkse familie… De leerlingen bepalen eerst wie ze op de familiefoto zetten. Na de voorbereiding presenteren de leerlingen hun foto aan de rest van de klas. Ieder groepje start met de rug naar het publiek. De foto wordt een tiental seconden vastgehouden. Daarna draaien de leerlingen zich weer met de rug naar het publiek. Vervolgens wordt de foto in de klas besproken. Een mogelijke vervolgopdracht kan inhouden dat er op een tweede foto iets ongewoons plaatsvindt.
Improvisatie-oefeningen Eenvoudige conflictsituaties tussen ouders en hun kind worden door alle leerlingen per twee uitgespeeld. Het is belangrijk dat de leerlingen telkens goede argumenten zoeken om de ander te overtuigen. Er moet een oplossing uit de bus komen. Op die manier zullen de leerlingen merken dat praten en discussiëren niet eenvoudig zijn. Enkele voorbeelden: - discussie over televisie. Vader en kind willen elk een ander programma zien; - discussie over een vakantiebestemming/zakgeld; - discussie over het uur waarop de kinderen moeten gaan slapen. Evalueer die gesprekjes kort. Wie haalde gelijk? Waarom? Werd er een compromis gevonden? Draai daarna de rollen eens om.
Schrijfopdracht Leerlingen dromen over wat voor ouder zij later zullen zijn. Eventueel kan er vertrokken worden van een invulformule. Stimulerende invulformules prikkelen de fantasie van kinderen. Enkele voorbeelden: Later zou ik graag… want… / Als ik later zelf vader ben, dan… Deze schrijfsels kunnen trouwens een prima vertrekpunt zijn voor een klasgesprek.
Eerste en tweede middelbaar – 113
Stille brieven, een dichtbundel van Ed Franck bevat een reeks brieven van kinderen aan hun ouders, vrienden, leerkrachten… Bespreek met de leerlingen de brieven die gericht zijn aan de ouders. Laat ze ten slotte zelf zo’n brief schrijven. Andere boeken van Daniël Billiet Het recht van de banaan is krom, Bakermat, 1998 Moenie worry nie, Averbode, 1999
Boek 3 Jaloers op een dode Karel Verleyen Epo, 2000, p. 7-11 Over de auteur Karel Verleyen werd in 1938 in Mechelen geboren. Hij kreeg een lerarenopleiding, begon daarna aan een rechtenstudie en volgde allerlei postuniversitaire opleidingen. In zijn zeer gevarieerde carrière bleven onderwijs, schrijven voor de jeugd en journalistiek constant aanwezig. Zo is hij twaalf jaar lang hoofdredacteur van TOP geweest. Karel Verleyen startte zijn schrijversloopbaan met avonturenverhalen in de reeksen Jan zonder vrees, El Flamenco en Jan Bart. Later speelden reiservaringen een belangrijke rol in zijn verhalen. In zijn laatste werk schreef hij naast gedichten voor kinderen en jeugdtoneel vooral over actuele thema’s als privacy, incest, machtsmisbruik en ontvoering. Zijn boeken kregen verschillende bekroningen en werden in meerdere talen vertaald. Over het boek Het gekozen fragment is het begin van het boek Jaloers op een dode. Het boek vertelt het verhaal van twee ontvoerde meisjes. Het verhaal klinkt bekend: de sekssekte, de ouders voor het parlement, het hele land dat betoogt en zingt en schreeuwt dat het nooit meer mag gebeuren. De leraren en leerlingen staan op de trappen van de gerechtshoven, maar de deuren blijven dicht. De minister die ontkent… Maar vóór alles is er het verhaal van Steffi, die uit de handen van de sekte ontsnapt en nu moet proberen, zo goed als nieuw, weer bij het leven aan te sluiten: thuis, op school, in zichzelf. Werken met het fragment Voor het lezen Het is niet nodig om een inleidend gesprek te voeren. Laat de leerlingen de tekst onmiddellijk lezen. Verklap nog niets van de inhoud of de thematiek. Laat ze zelf ontdekken waarover het fragment gaat.
Het fragment Door de eigenaardige zinsconstructies en losse woorden is dit fragment niet geschikt om voor te lezen. Laat de leerlingen in stilte de tekst lezen, desnoods twee keer. Na het lezen Vraaggesprek. Waarom krijgen de meisjes een prik? Waar in de tekst merk je voor het eerst dat de twee meisjes een tweeling zijn? Waarom kreeg het eerste deeltje als titel ‘Handen’? Waarom heet het tweede deeltje ‘Ogen’? Wat gebeurt er in deel twee met het meisje? Is ze wakker? Slaapt ze? Droomt ze? Waarom zouden de meisjes ontvoerd worden? Kan deze tekst echt gebeuren? Link deze tekst aan de Dutroux-affaire en verwijs duidelijk naar de flap van het boek. Daar geeft Karel Verleyen een toelichting bij de gelijkenissen met de realiteit.
114 – Eerste en tweede middelbaar
Verwerking
Boek 4 Maanmeisje Kjersti Scheen Lemniscaat, 1996, p. 72-73
Laat de leerlingen een krantenartikel schrijven over deze verdwijning. Laat ze er een illustratie bij maken.
Over het boek Het boek vertelt het verhaal van Cindy. Ze is verliefd op Helge en hij ook op haar. Althans, dat is wat zij denkt. Ze ontmoet hem regelmatig in een snackbar en hij lijkt interesse te hebben voor haar. Plotseling vehuist hij. Onaangekondigd. Cindy krijgt dat niet verwerkt en probeert tevergeefs haar gevoelens en haar lichaam onder controle te houden. Ze stort zich in het zwemmen en lopen en eet steeds minder. Ze krijgt anorexia. Haar beste vriendin merkt het en tracht haar te helpen. Het boek is een aangrijpend verslag van wat een anorexiapatiënt doormaakt. Daarnaast geeft het boek een mooi beeld van hoe Cindy’s directe omgeving machteloos staat tegenover deze vreselijke ziekte.
Laat de leerlingen een opsporingsbericht maken over deze onrustwekkende verdwijning. Ze kunnen een robotfoto van de mogelijke ontvoerder aan het bericht toevoegen. Laat eventueel eerst een voorbeeld van opsporingsbericht rondgaan in de klas.
Werken met het fragment De leerlingen maken een nieuwsreportage met een reconstructie van de feiten.
Organiseer een persconferentie in de klas. Enkele leerlingen spelen de ouders, de minister van justitie, de politie. De anderen zijn reporters en kunnen vragen stellen. In de volgende delen van het boek kom je meer te weten over de ontvoerders en hun motieven. Er wordt ingegaan op de omstandigheden waarin de meisjes zitten opgesloten. Lees deel 3 en 4 voor. Andere boeken van Karel Verleyen De verliefde moordenaar, Davidsfonds/Infodok, 1996 Prins van de leegte, Davidsfonds/Infodok, 1998 Heer Halewijn, Davidsfonds/Infodok, 1999 De paarden van Heraion: Griekse verhalen, Davidsfonds/Infodok, 2000 Vijand zonder gezicht, Averbode, 2000
Voor het lezen Enkele reclamespotjes waarin een slank lichaam centraal staat vormen een ideaal vertrekpunt voor deze tekst. Je kunt ze klassikaal bekijken en er telkens een korte nabespreking over houden. Wat werd er in deze spotjes aangeprezen? Is een slank of mooi lichaam echt zo belangrijk? Waarom? Uiteraard kan hetzelfde ook met reclameadvertenties uit tijdschriften. Laat leerlingen er enkele opzoeken en bespreek ze kritisch. Papa Razzi, het 265ste album van Suske en Wiske zou ook een leuk vertrekpunt kunnen zijn. Op de eerste drie bladzijden zien we hoe Sidonia een zenuwaanval krijgt omdat ze een halve kilo is bijgekomen. Laat dit lezen door de leerlingen. Start een kort gesprek over de voor- en nadelen van een slank lichaam.
Laat de leerlingen even dromen over wat zij zouden willen veranderen aan hun lichaam en waarover ze tevreden zijn.
Het fragment Laat het fragment uit Maanmeisje in stilte lezen. Zet eventueel enkele van de volgende vraagjes op het bord zodat de snelle lezers zich niet hoeven te vervelen. Na het lezen Hou een kort vraaggesprek zodat alles voor iedereen duidelijk is. Waar komt Cindy vandaan? Hoe is haar avond verlopen? Wat is er gebeurd? Is Cindy gelukkig? Waarom vindt ze het niet leuk om volwassen te zijn? Waarvan droomt Cindy? Waarom zou slank zijn zo belangrijk zijn voor Cindy? Zou een slank lichaam Cindy ooit gelukkig maken? Denken jullie dat alleen meisjes bekommerd zijn om hun lichaam of hebben jongens dat ook? Van welke lichaamsveranderingen dromen jullie? Kennen jullie iemand zoals Cindy?
Eerste en tweede middelbaar – 115
Vertel vervolgens iets meer over het boek en de auteur. Het boek gaat over anorexia nervosa. Weten de leerlingen wat dat is? Breng een aantal jeugdboeken mee waarin deze problematiek ter sprake komt. Dat is dan weer een ideaal moment voor het boekenhoekje.
Gedicht 3 Ed Franck uit: Onder jouw handen krijg ik een huid. Averbode, 1996, p.45
Verwerking
Over de auteur Ed Franck schrijft sinds zijn drieënveertigste kinder- en jeugdboeken. Daarvoor schreef hij heel wat voor volwassenen. Hij noemt zichzelf een literaire kameleon, die alle soorten verhalen schrijft: humoristische en droevige, ontspannende en dramatische, prentenboeken, detectiveromans, gedichten, historische en psychologische verhalen… Hij heeft geen voorkeur voor een bepaald genre. Hij wil de jongeren niets leren met zijn boeken. Hij wil in de eerste plaats een boeiend verhaal vertellen. In zijn boeken voor 14-plussers voert hij regelmatig jongeren ten tonele die door het leven worden klemgereden. Hij hoopt dat de lezer zichzelf erin herkent en er troost of steun uit put. De laatste jaren herschreef hij voor uitgeverij Averbode een aantal onsterfelijke liefdesverhalen uit onze westerse cultuur. Zo zette hij onder andere Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Dido en Aeneas en Carmen op papier voor jonge lezers van nu.
Laat de leerlingen nu zelf reclamespotjes maken over producten die een slanke lijn bevorderen. Laat ze er een satire op maken. Ze kunnen bijvoorbeeld producten aanprijzen die op zich niets met een slanke lijn te maken hebben.
Laat de leerlingen een reclamespot of een advertentie ontwerpen die mollig zijn promoot. Laat ze een leuke slogan of liedje bedenken.
Laat de leerlingen uit tijdschriften reclame verzamelen die aanzet tot vermageren. Laat ze er een collage van maken en bespreek deze advertenties kritisch.
Over het boek Het boek bevat een vijftigtal gedichten over liefde, dood, school, gezin, verdriet, onzekerheid, verlangens… kortom, over het leven. Ed Franck bekijkt de realiteit op zijn typische manier en beschrijft ze met een verfijnd taalgevoel. De mooie illustraties zijn van de hand van Heide Boonen. Door de herkenbare thema’s en het spitsvondige taalgebruik kan dit boekje uitstekend gebruikt worden in de klas. Werken met het gedicht
In de dichtbundel Onder jouw handen krijg ik een huid van Ed Franck staan op p. 6 en p. 36 erg toepasselijke gedichten. Deze kun je gebruiken in een verdere verwerking of je kunt ze voorlezen als slot van de les. Indien de leerlingen meer over anorexia willen weten kun je voor meer informatie steeds terecht bij de ziekenfondsen.
Voor het lezen Voer een gesprek over de kracht van poëzie. Waarom schrijven/lezen mensen gedichten? Op welke momenten schrijven/lezen mensen poëzie? Waar vind je in onze wereld allemaal poëzie? In de krant, op doodsprentjes, in liefdesbrieven, in een huwelijksmis, op een geboortekaartje…
Andere boeken van Kjersti Scheen Het doek valt, De Geus, 1999
Het gedicht De leerkracht leest het gedicht twee keer voor, deelt het dan uit aan de leerlingen en laat het ze nog eens in stilte lezen. Na het lezen Door middel van enkele vraagjes wordt de inhoud van het gedicht besproken. Wat bedoelt de dichter met de eerste zin? Welk sprookje zou de dichter bedoelen? Waarom koos hij voor dat sprookje? Waarom is dit een droomgedicht? Wat zou de bedoeling zijn van die rare zinnetjes ‘is vis gemis/ os vos verlos’? Ken jij nog gedichten waarin met taal gespeeld wordt? (Paul van Ostaijen, Hans Andreus, Roald Dahl) Laat de leerlingen ten slotte een gepaste titel bij het gedicht bedenken.
116 – Eerste en tweede middelbaar
Verwerking Laat de leerlingen geboortekaartjes en/of doodsprentjes meebrengen waarop poëzie staat. Laat ze de prentjes uitwisselen. Welk prentje raakt ze het meest? Welk tekstje vinden ze mooi?
Lees een aantal liedjesteksten (kan ook poëzie zijn) die over de dood gaan. Herman van Veen schreef er een heleboel. Welke tekst vinden de leerlingen de mooiste? Laat daarna enkele liedjes horen. De dichtbundel bevat schitterende illustraties van de hand van Heide Boonen. Deze zijn erg suggestief. Kopieer er een aantal en laat de leerlingen individueel of in groep beslissen welke illustratie zij het meest geschikt vinden bij het gedicht. Op die manier interpreteren de leerlingen het gedicht én de tekeningen. Elk antwoord is goed als het op een degelijke manier verantwoord kan worden. Laat de leerlingen elk één treffend gedicht zoeken over doodgaan. Laat ze er een gepaste foto of tekening bij zoeken. Het kan nuttig zijn om enkele dichtbundels waarin veel bruikbare gedichten staan in de klas te hebben. Naast Ed Franck schreven bijvoorbeeld ook Werner Storms en Hans Andreus mooie gedichten over dood en verlies. Andere dichtbundels van Ed Franck Liefde in vijf bewegingen, Averbode, 1990 Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels, Averbode, 1999
Boek 5 Hanna, kleine engel Angela Sommer-Bodenburg Clavis, 1999, p. 18-20 Over de auteur Angela Sommer-Bodenburg werd in 1948 geboren in Reinbek, in de buurt van Hamburg. Ze studeerde sociologie, pedagogie en psychologie en werkte twaalf jaar lang als onderwijzeres in Hamburg. Sinds 1992 woont ze in Californië. Ze schreef al meer dan veertig boeken, zowel gedichtenbundels, prentenboeken, romans als novelles. Haar boeken worden in zevenentwintig talen vertaald en halen wereldwijd een oplage van meer dan acht miljoen exemplaren. Over het boek Wolfgang Klas krijgt van de meester de opdracht om een opstel over engelen te schrijven. Wolfgang kent maar één engel: zijn zusje Hanna. Iedereen kijkt vertederd naar haar engelengezichtje en luistert naar haar vaak grappige en wijze uitspraken. Alleen moeder vindt Hanna een blok aan het been. Een koppig en eigenwijs kind, een satanskind. Om Hanna te troosten vertelt Wolfgang haar dat ze een engel is die naar de aarde gestuurd is om het hart van mensen te ontdooien. Hanna heeft hier wel oren naar. Ten slotte concludeert ze dat ze haar moeder maar op één manier een plezier kan doen: door voorgoed te verdwijnen… Hanna, kleine engel is een boek dat bijblijft door de totale hopeloosheid ervan. Werken met het fragment Voor het lezen Dit is een boek waarin een aantal gevoelige thema’s worden aangeraakt: de doodzieke vader, de mislukte moeder-dochterrelatie, zelfmoord. Je zou een klasgesprek kunnen houden rond een van deze thema’s.
Het fragment gaat over zware gedachten. Heb je soms zware, donkere gedachten? Waarover? Droom je daar wel eens van?
Je zou ook rustig kunnen starten vanuit een liedje over de dood of over engelen. Praat er daarna over met de leerlingen. Waarom zou je een engel willen zijn? Hoe stel je je dat dan voor? Wat zou je doen? Vertel kort iets over de inhoud van het boek. Vertel nog niet hoe het afloopt.
Het fragment Laat de leerlingen het fragment in stilte lezen. Zij zullen misschien opschrikken van het eigenaardige taalgebruik. Na het lezen Vraaggesprek Hoe probeert Hanna de zware gedachten van haar vader weg te nemen? Denk je dat haar werkwijze helpt? Welke zware gedachten zou vader hebben?
Eerste en tweede middelbaar – 117
Is vader gelovig? En Hanna? Welke indruk heb jij na het lezen van de moeder? Lees eventueel vervolgens de boekenflap en beschrijf de moeder.
Boek 6 Misschien wisten zij alles Toon Tellegen Querido, 1998, p. 238-239
Verwerking Maak met de leerlingen een woordveld om zware gedachten om te buigen naar luchtigere gedachten. Laat alle leerlingen hun invallen spontaan op het bord komen noteren. Laat de leerlingen een of twee woorden uit het veld kiezen en laat ze vertellen waarom zij dit kozen. Er bestaan zorgenpoppetjes die je onder je hoofdkussen moet leggen om je zorgen te verdrijven. Wie kent dat? Laat de leerlingen een boek, een fragment, een stuk muziek of een strip meebrengen waarvan zij weer vrolijk worden. Laat ze dit voorstellen.
Laat de leerlingen een collage maken rond ‘wegdromen van zware gedachten’. Zij kunnen hiervoor foto’s, tekeningen, maar ook tekstfragmenten of liedjesteksten gebruiken. Een ander boek rond zelfdoding is Batman kan niet vliegen van David Hines (Querido, 1998). Dit verhaal gaat over een jongen die denkt dat hij Batman is en van het dak springt. De eerste vier bladzijden zijn schitterend en nodigen uit tot diverse verwerkingen. Lees het fragment voor tot vlak voor het moment dat de jongen springt en laat de leerlingen verder fantaseren of het vervolg naspelen.
Over de auteur Toon Tellegen werd op 18 november 1941 in Brielle geboren als zoon van een huisarts. Als kind wilde hij graag scheepsbouwkundig ingenieur worden, maar uiteindelijk is hij toch medicijnen gaan studeren. Hij werkte drie jaar als arts in Kenia en later als huisarts in Amsterdam. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen. Toon Tellegen is vooral beroemd geworden door zijn dierenverhalen. Hij won er meermaals belangrijke boekenprijzen mee. Over het boek Dit boek bevat 214 verhalen waarin Toon Tellegen een vreemde wereld schept waar bos, woestijn en savanne in elkaar overlopen, alle dieren even groot zijn, nevels tussen de struiken hangen en taarten worden gebakken voor onverwachte verjaardagen. Een wereld waar er bijzonder veel gedacht wordt, waar dieren op reis willen en dan toch maar weer niet. Brieven worden geschreven en met de wind meegegeven… Absurde verhalen vaak waar filosofische ideeën nooit veraf zijn. Werken met het fragment Voor het lezen Praat met de leerlingen over personen met wie ze wel eens zouden willen ruilen. Waarom droom je daarvan? Waarom zou je met hen willen ruilen? Gaat het om innerlijke of uiterlijke dingen?
Gedurende deze les mogen de leerlingen iemand anders zijn. Laat alle leerlingen een naamkaartje maken waarop hun nieuwe naam staat (Leonardo DiCaprio, Madonna…). Laat de leerlingen in hun rol kruipen en stel hun enkele vragen. Ben je nu gelukkig(er)? Wat is er zo boeiend aan je nieuwe leven? Wat doe je zoal in je vrije tijd? Heb je zorgen? Waarover? Zorg ervoor dat de leerlingen zich volledig inleven in hun rol. De leerkracht kan ook iemand anders zijn.
Het fragment Deze tekst wordt het best voorgelezen. De tekst komt tot leven als je hem expressief voorleest. Laat daarna de tekst nog eens in stilte door de leerlingen lezen.
Na het lezen Creatief schrijven Omdat in deze tekst de dieren zelf veel aan het woord zijn, kan dit verhaal gemakkelijk door de leerlingen in dialoogvorm worden herschreven. Alleen een verteller moet toegevoegd worden. Deze opdracht kun je in duo’s laten uitvoeren. Daarna kun je de leerlingen hun tekst een aantal keren laten lezen. Op die manier zullen ze er zelf nog een aantal fouten uithalen. Laat ze de tekst lezen tot het echt vlot gaat. Aangezien in het boek van Toon Tellegen nog een aantal andere teksten over dromen staan, kun je ook verschillende teksten uitdelen. Elk
118 – Eerste en tweede middelbaar
groepje kan aan zijn toneelstukje werken. Je vindt andere droomverhalen in het boek op de pagina’s 35, 49, 123, 130, 169, 194, 224, 226 en 244.
In een volgende les kun je de leerlingen hun toneelstukjes laten inoefenen en opvoeren. Laat ze het erg sober houden. Vermijd verkleedtoestanden en laat ze zo weinig mogelijk voorwerpen gebruiken. Laat ze creatief zoeken naar oplossingen. Laat de leerlingen tegen de volgende les allemaal een foto meebrengen van iemand waarmee ze wel willen ruilen. Laat ze die voorstellen en zoeken naar de voor- en nadelen van zo’n ruil. Andere boeken van Toon Tellegen De verjaardag van de eekhoorn, Querido, 1995 Brieven aan niemand anders, Querido, 1996 De ontdekking van de honing, Querido, 1997 De verjaardag van alle anderen, Querido, 1998 De genezing van de krekel, Querido, 1999
Boek 7 ‘Konijnenbrood’ André Sollie Uit: L.I.K. Querido, 1998, p. 108-110 Over de auteur André Sollie werd in 1947 in Mechelen geboren. Hij werd eerst bekend als illustrator en ging later pas schrijven. Sindsdien schrijft hij vele hoorspelletjes, liedjesteksten, gedichten… In 1998 won hij de Boekenpauw voor zijn tekeningen bij een verhaal van Bart Moeyaert en een Boekenwelp voor zijn autobiografische gedichtenbundel Het ijzelt in juni. Over het boek L.I.K. is een bonte verzameling van verhalen, gedichten, liedjes, een toneelstukje en heel veel tekeningen van een aantal Vlaamse en Nederlandse schrijvers en tekenaars. Karlijn Stoffels, Jaak Dreesen, Mensje van Keulen, Imme Dros en Bart Moeyaert zijn enkele bekende auteurs die eraan meewerkten. Buiten ‘Konijnenbrood’ staan er nog een aantal mooie verhalen en gedichten in die over dromen gaan. ‘Fantasie kapot’ van Tjibbe Veldkamp of ‘Voor de jongens komen’ van Els Beerten zijn daar twee mooie voorbeelden van. Werken met het fragment Voor het lezen Een gesprek rond wensdromen. Laat de leerlingen hun wensdromen vertellen. Heeft er al eens iemand een wensdroom gehad die uitkwam? Wie zit er met onvervulde wensdromen? Heb je wensdromen die waarschijnlijk nooit zullen uitkomen? Heb je wensdromen waarvan je hoopt dat ze snel zullen uitkomen? Welke wensdromen hoop je dat er later zullen uitkomen? Als de leerlingen nog niet eerder met een toneeltekst geconfronteerd werden, kan het nuttig zijn om hierover even een toelichting te geven. Wie gaat er wel eens naar een toneelstuk kijken? Welke stukken vond je goed? Zijn er leerlingen die zelf al eens toneel gespeeld hebben? Hoe ziet de tekst van een acteur eruit?
Het fragment Laat de leerlingen het fragment eerst minstens twee keer in stilte lezen. Na het lezen Dit is een knappe, maar tegelijkertijd ook bizarre tekst. Peil door de volgende vraagjes naar persoonlijke interpretaties van het stukje. Hebben de koning en de koningin dezelfde wensdroom? Wat vinden jullie van hun wensdroom? Waarin verschilt de droom van de koning met die van de koningin? Voor wie heb jij de meeste sympathie? Waarom? Wat probeert de auteur ons te vertellen met deze eigenaardige wensdroom? Wiens droom komt uit? Wat denk jij dat er gebeurd is?
Eerste en tweede middelbaar – 119
Gedicht 4 ‘Ik denk’ Lómë Uit: Spiegels Clavis, 1998, p. 47
Verwerking
Alvorens over te gaan tot het opvoeren van dit stukje laat je de tekst een aantal keer klassikaal doorlezen. Telkens met twee andere leerlingen en een verteller. Laat de leerlingen in duo’s de tekst een aantal keren lezen. Dat hoeven niet noodzakelijk gemengde duo’s te zijn.
Laat de leerlingen de voorbereidingen treffen om het stukje op te voeren. Zeg hun hoeveel attributen ze mogen gebruiken. Tien attributen lijkt ons ruim voldoende. In grote klasgroepen kan het erg tijdrovend zijn om alle stukjes op te voeren. De leerlingen kunnen de stukjes ook voor elkaar opvoeren. Op die manier speelt iedereen én kan iedereen het stukje twee keer bekijken.
Over de auteur Lómë (1981) stamt uit een gemengd huwelijk en is thuis Franstalig. Na haar humaniorastudies (moderne talen) gaf ze haar hogere studies op omdat ze enkele jaren studeren niet meer zag zitten. Ze hoopt een diploma te behalen in de gehandicaptenzorg en droomt ervan een baan te vinden in het buitenland. Ze debuteerde op zeventienjarige leeftijd met deze bundel. Nadien werd niets meer uitgegeven, maar er ligt ongepubliceerd werk klaar voor een geïnteresseerde uitgever. Over het boek Deze bundel is een opmerkelijk debuut van een zeventienjarige. Ze schreef deze gedichten toen ze vijftien was. Met rake, verrassende beelden dicht ze een wereld waarin zij het centrum is. Met speelse woorden uit ze haar gevoelens. Werken met het gedicht
Een andere opdracht zou erin kunnen bestaan om de leerlingen eerst een alternatief tweede bedrijf te laten schrijven. Ze kunnen hierbij hun fantasie de vrije loop laten of het bizarre einde uit het stukje wegwerken. Aangezien het tweede bedrijf toch erg kort is, kunnen alle verschillende versies daarvan getoond worden. Andere boeken van André Sollie Het ijzelt in juni, Querido, 1997 En alles is echt waar, De Eenhoorn, 2000
Voor het lezen De illustratie p. 46 wordt nagebootst in de klas. Benodigdheden zijn een tafel en twee stoelen. Een aantal leerlingen komen per twee aan de tafel zitten. Zij krijgen eerst een kaartje van de leerkracht waarop een gevoel staat (boos/ bang/ verliefd/ droevig). Het is de bedoeling dat zij zonder woorden dat gevoel overbrengen naar de klasgroep. De klas repliceert. Een kort klasgesprekje rond (lichaams)taal. Is taal altijd duidelijk? Is lichaamstaal altijd duidelijk? Welke onderwerpen vind je moeilijk om over te praten? Waarom praat je daar niet graag over? Verwittig de leerlingen vooraf dat ze allemaal een foto moeten meebrengen waaruit een bepaald gevoel spreekt. Bespreek deze foto’s klassikaal.
Het gedicht Dit gedicht kan zowel in stilte als hardop gelezen worden. Na het lezen Dit gedicht wordt door middel van groepswerk inhoudelijk besproken. Verdeel de klas in vier groepjes. Geef elk groepje een deeltje van het gedicht en laat ze het gedicht inhoudelijk bespreken aan de hand van de volgende vraagjes. Welk gevoel zit er in jouw deeltje? Slaagt de ik-persoon erin om zijn gevoelens duidelijk te maken? Is er communicatie tussen de ik-persoon en de andere persoon? Welke boodschap zou de ik-persoon willen overbrengen? Laat de leerlingen even praten over deze vraagjes en overloop daarna klassikaal de resultaten van elk groepje.
120 – Eerste en tweede middelbaar
Tot slot kunnen de leerlingen uitzoeken wat dit gedicht met dromen te maken heeft. Laat ze ook de titel verklaren. Verwerking
Lichaamsexpressie Zoek een aantal foto’s in de krant waarop twee personen vrij expressief afgebeeld staan. Verdeel de klas in duo’s en geef elk duo één foto. Laat de leerlingen eerst zoeken welk gevoel er uit de foto spreekt. Vervolgens is het de bedoeling dat de leerlingen voor de klas in dezelfde houding gaan staan als de mensen op de foto. Vanuit die houding zetten ze een korte dialoog neer waarin het duidelijk wordt wat hun situatie is, waar ze zich bevinden, wie ze zijn en wat hun relatie tot elkaar is. Geef de leerlingen voldoende tijd om dit voor te bereiden. Op die manier interpreteren ze grondig de houding van de personen.
Laat de leerlingen per twee een aantal moeilijk bespreekbare situaties spelen. Bijvoorbeeld: je komt thuis met een slecht rapport, je maakt het af met je liefje, je moet vertellen dat er iemand overleden is, je wilt iemand vertellen dat je verliefd bent op hem/haar… Laat een aantal van deze situaties uitbeelden en schenk aandacht aan de lichaamstaal.
Kopieer uit het boek Spiegels vijf andere gedichten die over dromen gaan (p. 10, 30, 34, 28, 49). Laat de leerlingen individueel of in groep kiezen welk gedicht zij het mooist vinden. Laat ze bij dit gedicht op een groot stuk papier een tekening maken waarin de essentie van het gedicht gevat zit. Op die manier interpreteren zij het gedicht. Wijs ze erop dat die tekening ook abstract mag zijn. Het hoeft geen concreet tafereel uit het gedicht te zijn. Laat de leerlingen hun gedichten en tekeningen aan de klas voorstellen. Geef elkaar een droomgedicht cadeau in een originele of aangepaste verpakking. Geef de leerlingen tijd en materiaal om mooie gedichten op te sporen.
Eerste en tweede middelbaar – 121
Waar ben je als je droomt? Ideeënbrief makkelijk lezen Samengesteld door Lieve van Buyten en Sonja Melis Over de samenstellers Lieve van Buyten richtte in de Openluchtschool St. Lutgardis van Brasschaat een schoolbibliotheek op. Daar is zij nu boekenjuf. Zij is vrijwilligster bij Villa Kakelbont. Maar bovenal is zij een leesbeest. Sonja Melis is onderwijzeres en geeft les in de taakklas. Zij geeft onder meer leesbevordering aan kinderen die moeilijk lezen en maakt vaak gebruik van de schoolbibliotheek, die Lieve oprichtte.
Makkelijk lezen – 123
Kinderen die het moeilijk hebben met lezen, lezen vaak zo weinig mogelijk. Logisch natuurlijk: ze moeten zich er extra voor inspannen om dan te merken dat ze het tempo van de gemiddelde lezer uit de klas toch niet halen. Uitkomst hierbij zijn boekjes die speciaal voor hen geschreven zijn: reeksen met inhoudelijk aan hun leeftijd aangepaste verhalen die geschreven werden op een lager leestechnisch niveau. De kinderen ondervinden letterlijk dat dit vlotter leest door het grotere lettertype, de korte zinnen, de duidelijke bladspiegel en de vele illustraties. Bovendien kun je door de aanduiding van een AVI-niveau de kinderen heel gericht laten oefenen, iets wat sommigen onder hen nodig hebben om een stapje verder te raken op het vlak van leestechniek. Enkele uitgeverijen besteden speciaal aandacht aan één of meer reeksen voor kinderen die het moeilijk hebben met lezen. Ze letten speciaal op de taal, de inlevingsmogelijkheden, het lettertype, de grootte van de letters, de inhoud en de bladspiegel en laten hun teksten schrijven door schrijvers met ervaring. Zo heeft uitgeverij Zwijsen-Infoboek de reeks Zoeklicht met allerlei onderwerpen, thema’s en leeftijdscategorieën. Uitgeverij Beka-didakt werkt met de Klipper-reeks, waarbij ook de mogelijkheid bestaat een cd aan te schaffen, waarop de tekst van het boek wordt voorgelezen. Wat ouder is de Wenteltrap-reeks, waarin enkele mooie klassieken uitgegeven zijn. Maar het zou eenzijdig zijn enkel en alleen deze boekjes te gebruiken. ‘Verandering van spijs doet eten’, heet het in de volksmond! Verandering werkt inderdaad verfrissend en doet ook lezen! Voor het thema ‘dromen’ bijvoorbeeld gingen we op zoek in bovengenoemde reeksen, maar ook bij ‘gewone’ boeken en poëzie. We hopen dat we met de voorgestelde activiteiten kinderen die het moeilijk hebben met lezen toch motiveren. In onze lessuggesties doen we voorstellen bij elk fragment. Belangrijk is om te luisteren naar de kinderen zelf: vaak geven zij zelf aan waar hun leesbehoefte ligt. Als je hierop kunt inspelen is de eerste stap naar leesplezier gezet.Voor deze doelgroep heel belangrijk!
Sfeerschepping
Voorlezen Voor elke tekst kun je een aantal activiteiten als sfeerscheppend element opnieuw gebruiken. Een van de meest motiverende is wel het voorlezen. Als dat niet lekker makkelijk is… We gunnen het deze kinderen voluit! Op een spannend moment laat je ze zelf stil verder lezen. Zorg daarbij altijd dat het om stukjes gaat die overzichtelijk zijn. Daarna lees je verder voor zodat het verhaal geen vaart verliest. Zo kun je het hele boek doorwerken. Als je hardop laat lezen moet je wel op de hoogte zijn van de gevoelens van de kinderen rond deze activiteit. Als kinderen zich hierin gerespecteerd voelen, zijn ze tot veel bereid en krijgen ze er soms zelfs plezier in. Van belang is het de kinderen korte maar veelvuldige beurten te geven. Maak vooraf ook afspraken rond eventuele hulp: ga je woorden voorzeggen of krijgen ze tijd om het woord zelf te decoderen? Voor elk kind of elke groep kinderen kan de aanpak anders liggen om de leesdrempel te verlagen.
Muziek Een andere sfeerschepper kan een stukje muziek zijn, vooral bij spannende en/of droomboeken. Klassieke, maar ook filmmuziek kunnen goed gebruikt worden. Een doos waaruit zaken komen die kinderen met elkaar moeten combineren om de inhoud van een bepaald boek te raden, is een andere, speelsere invalshoek. Het fantaseren van een scenario, het verzinnen van een mogelijke titel bij de attributen werkt aanstekelijk om het verhaal daarna te willen lezen. Want hoe gaat een en ander aflopen?
Versjesboek Als je van plan bent om met gedichten te werken, is het inspirerend om van bij het begin van het schooljaar een versjesboek aan te leggen. Dit kan een mooi – best losbladig – schrift zijn, waarin kinderen zelf versjes of gedichten schrijven en hun favoriete gedichten kopiëren en kleven. Omdat gedichten meestal overzichtelijk ogen, zijn ze uitermate geschikt voor kinderen die moeilijker lezen. Na verloop van tijd kun je kinderen de kans geven in dit materiaal te gaan grasduinen. Ze kunnen op zoek gaan naar woorden en verzen die hen boeien. Hiervoor maak je van elk gedicht enkele fotokopies, zodat het een werkinstrument kan worden waarop kinderen aan de slag gaan met kleurpotloden, pen of markeerstift. Jongere kinderen kunnen een illustratie maken bij het gekozen gedicht, het uitbeelden of er een ander slot bij verzinnen. Heb je geen versjesboek aangelegd, dan kun je zelf vier of vijf gedichten kiezen en ze enkele malen kopiëren. Kies eerder korte gedichten of gedichten met een groot lettertype als je het accent wilt leggen op makkelijk lezen. Kinderen kunnen ook zelf op zoek gaan naar mooie poëzie. Geschikte dichtbundels zijn: - De dichter is een tovenaar, 175 gedichten samengesteld door
124 – Makkelijk lezen
Jan van Coillie, ill. Klaas Verplancke, Averbode. - Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste’, ill. Marit Törnqvist, Querido. - Strikjes in de struiken, kinderpöezie, Davidsfonds/Infodok. - Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn, 250 gedichten samengebracht door Jan van Coillie, Averbode. - Als je goed om je heen kijkt zie je dat alles gekleurd is, gedichten voor kinderen van alle leeftijden gekozen door Tine van Buul en Bianca Stigter, Querido.
Gedicht 1 ‘De dichter’ Johanna Kruit, ill. Klaas Verplancke Uit: De dichter is een tovenaar samengesteld door Jan Van Coillie Altiora Averbode, 2000, p. 11 Over de auteur Johanna Kruit is geboren in Zeeland en woont daar nog steeds. In de jaren tachtig publiceerde ze haar gedichten in de kinderbijlage van Vrij Nederland, en vond zo een weg naar een uitgever. Bij Johanna Kruit zien we in de loop van de jaren een verschuiving van gedichten die tamelijk los van vorm zijn naar poëzie met meer aandacht voor het rijm. De zee is vaak in haar gedichten terug te vinden, net als storm, mist, bloemen, regen, dieren. Alles wat poëzie boeiend, speels, geheimzinnig en levendig kan maken vind je terug in haar bundels. Over de illustrator Klaas Verplancke werd geboren op 21 juni 1964. Hij heeft een voorliefde voor Melo-cakes, zijn kleine en grote prinses én zijn kleine prins, snuisteren in boeken en cd’s, nu en dan een fanbriefje en lezen in bad met koffie en boterkoeken. Zijn spookbeelden zijn: racisten, plagiaat plegende illustratoren, haantjes in het verkeer en vooral zij die niet stoppen voor een zebrapad en hoofdvlees. Over het boek Deze bundel bevat 175 gedichten voor kinderen van vijf tot twaalf jaar en is geïllustreerd door Klaas Verplancke. De gedichten zijn ingedeeld in thema’s zoals onder meer gevoelens, dieren en sterke verhalen. Er is een register op auteur, op titel en op trefwoord. Werken met het gedicht
Als je een versjesboek hebt gemaakt of je hebt kinderen laten werken rond poëzie (zie boven) dan kun je het gedicht ‘De dichter’ goed als afsluiter van dit proces gebruiken. Je draagt het gedicht zelf voor zonder dat de kinderen de tekst hebben. Hierbij kun je een toverhoed opzetten. De nadruk komt zo meteen op de eerste strofe te liggen, waarbij het gaat over ‘dromen’. De tekst wordt uitgedeeld en stil gelezen. Daarna volgt een gesprekje rond moeilijke woorden en leuke beelden, zoals ‘taalatleet’ en ‘virtuoos’. Jan van Coillie heeft dit gedicht gebruikt in zijn inleiding van de bloemlezing en zijn ideeën kunnen als achtergrond dienen voor de leerkracht bij het leiden van dit gesprek.
Daarna laat je de kinderen kiezen om zich aan te sluiten bij een van de volgende personages: - de tovenaar: deze kinderen verzamelen zich rond een tovenaarsketel. Zij verweven de woorden uit de ketel tot een droomverhaal en schrijven dit op. - de atleet: deze kinderen verzamelen zich rond een trofee of beker, waaruit ze telkens drie woorden trekken. Hiermee bouwen ze zo lang mogelijke zinnen. Het mogen gekke zinnen zijn, maar ze moeten iets met sport te maken hebben. - de muzikant: deze kinderen lezen het gedicht aandachtig en zoeken bij elke strofe bijpassende geluiden. Je kunt al dan niet eenvoudige
Makkelijk lezen – 125
muziekinstrumentjes voorzien, maar evengoed kunnen ze hun stem of materiaal uit de klas gebruiken om geluid mee te maken. Ze beschrijven de geluiden bij de strofen. - vreemde personen: ook deze kinderen lezen het gedicht aandachtig en maken bij elke strofe een werktekening van een vreemde tovenaar, een vreemde atleet, een vreemde muzikant en een vreemde fantasiefiguur, waarbij ze verklarende uitleg mogen schrijven. Dit kan meteen vrij groot gebeuren zodat je een soort decor krijgt bij het voordragen van het gedicht.
Na deze activiteit krijgen de kinderen even de tijd om het gedicht nogmaals door te lezen en hun strofe of het hele gedicht voor te dragen als een tovenaar met dito stemgebruik, of als atleet (zo vlug mogelijk de woorden uitspreken bijvoorbeeld)of als muzikant met een zangerige stem con brio of als een vreemde persoon…
Tot slot kiezen ze voor elke strofe de meest geslaagde formule en mogen ze hun groepswerk (het droomverhaal, de gekke zinnen, de muziek en de tekeningen) integreren in hun voordracht, zodat het één geheel wordt. Andere boeken van Johanna Kruit Zoals wind om het huis, Bakermat, 1995 Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997 Weet je nog waar we zijn, Leopold, 1999 Illustraties van Klaas Verplancke Marita De Sterck, Het woordenboek, of Hoe Jasper zijn woorden vond, Lannoo, 1998 Peter Slabbynck, Het neusje van Paulien, Davidsfonds/Infodok, 1998 Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok, 1999 Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou, Averbode, 1999 Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze : het ABC van de kinderliedjes, De Eenhoorn, 2000 Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar: 175 gedichten voor kinderen, Averbode, 2000 Andere boeken van Klaas Verplancke Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999 Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000
Boek 1 Raar is lief Rita Verschuur, ill. Marit Törnqvist Zwijsen, 2000, p. 45 Over de auteur Rita Verschuur werd op 25 juli 1935 geboren in Amsterdam. Haar vader werkte in de houthandel en bracht vaak gasten mee uit Zweden en Finland. Als kind werd ze geboeid door die klanken van de andere taal en op haar twaalfde ging ze mee naar Zweden. Ze logeerde tijdens de zomervakantie alleen bij een Zweeds-Finse familie. Zo leerde ze Britt-Marie kennen. Ze studeerde Zweeds, eerst in Amsterdam en later in Uppsala. Ze begon ook te vertalen van het Zweeds en het Noors naar het Nederlands. Zo leerde ze Astrid Lindgren kennen. Ze heeft al haar boeken in het Nederlands vertaald. Ze huwde met Egil Törnqvist, en een tijdlang schreef ze onder de naam Rita Törnqvist. Nu gebruikt ze weer haar meisjesnaam Verschuur. Over de illustrator Toen ze vijf jaar oud was verhuisde Marit Törnqvist (geboren op 19 januari 1964) naar Nederland met haar Zweedse vader, Nederlandse moeder, broer en zus. Om het contact met Zweden niet te verliezen, kochten haar ouders een boerderij in Småland, waar ze elk jaar enige maanden verbleven. Småland is de provincie waar ook Astrid Lindgren haar jeugd doorbracht. Het is misschien niet helemaal toevallig dat Marit na vijf jaar Rietveldacademie debuteerde met illustraties voor een prentenboek van Astrid Lindgren. Daarna volgden nog enkele prentenboeken van Astrid Lindgren, waarvan In Schemerland in 1995 bekroond werd met een Vlag en Wimpel voor de illustraties. Marit werkt al jarenlang graag samen met haar moeder Rita Törnqvist-Verschuur. Marit illustreerde ook diverse boeken van andere auteurs, in Zweden en Nederland. Over het boek Het verhaal is in de ik-vorm geschreven. Het komt uit het dagboek van Rita Verschuur, toen zij twaalf was en ze alleen logeerde bij vrienden van haar vader in Zweden. Daar was het meisje Britt-Marie. Van haar leerde Rita Zweeds. Ze logeerden in een huisje op een eiland in een groot meer en ze hield een dagboek bij. Ze heeft het dagboek verwerkt in het boek Vreemd land. Het boek Raar is lief is een deel uit dat boek, herwerkt voor moeilijke lezers. Werken met het fragment
De leerkracht leest eerst op p. 12 het stukje ‘Raar is lief’ voor en schrijft het Zweedse woord ‘RAR’ op het bord. In een vertalend woordenboek zoeken de kinderen het woord ‘lief’ op in het Frans en in het Engels. De leerlingen maken een woordveld met associaties rond ‘RAR’ zonder vooraf de betekenis te kennen.
Het fragment wordt verknipt aangeboden in drie of vier stukken. De kinderen kunnen per twee of in groepjes werken. Ze lezen alle passages stil. Dan passen ze de verschillende delen in elkaar tot één geheel, maar ze kleven ze nog niet op. Het gepuzzelde fragment wordt hardop voorgelezen: wat is mogelijk, wat niet? Tussen de verschillende passages zou je zelf nog een stukje kunnen
126 – Makkelijk lezen
bijfantaseren. De kinderen kunnen zelf kiezen na welke passage ze dit doen. Daarna wordt alles bij elkaar gekleefd in de juiste volgorde, met de zelfgeschreven stukjes ertussen.
Boek 2 De reis van Niels Holgersson Selma Lagerlöf, ill. Lars Klinting Lemniscaat, 1996, p. 1-2
We kunnen ook vertrekken van het thema vakantie.
Als je elke dag tien minuutjes uittrekt, kunnen ze bijvoorbeeld de eerste dag een briefje schrijven vanuit een of andere vakantieplaats, naar een vriend of vriendinnetje. Ze geven het briefje in een omslag af aan iemand in de klas. De volgende dag wordt er op de briefjes geantwoord, en weer wordt het doorgegeven, zo krijg je een boekje samengesteld met brieven aan… De briefjes moeten niet lang zijn, ze kunnen ook onder de vorm van kattebelletjes, zelfgemaakte ansichtkaartjes, liefdesbriefjes, uitnodigingen,…
Je kunt de kinderen ook een dagboekje laten maken. Dan krijg je wel geen interactie. Laat ze elke dag iets inschrijven, hoe kort ook, over wat er in de klas is gebeurd. Natuurlijk zijn de dagboekjes geheim en worden die niet doorgegeven aan andere kinderen, misschien wel aan de begeleider of leerkracht.
Omdat kinderen die niet graag lezen, dikwijls wel graag tekenen, kan het briefje of het dagboektekstje vervangen worden door een tekening die iets vertelt over een vakantiedag, of een sfeertekening over het uitzicht van de vakantieplek. Ook een kort gedichtje, bestaande uit enkele woorden, dat de sfeer van de vakantie oproept, spelend met lettertype of lettergrootte, kan. Andere boeken van Rita Törnqvist-Verschuur Hoofdbagage, Van Goor, 1996 Vreemd land, Van Goor, 1996 Een droom van een oom, Van Goor, 1997 Jubeltenen, Van Goor, 1998 Raar is lief, Van Goor, 2000 Andere boeken van Marit Törnqvist Klein verhaal over liefde, Querido, 1995 Illustraties van Marit Törnqvist Klaas van Assen, Een verhaal voor Hizzel, Querido, 1997 Klaas van Assen, Kletsen met Jona, Querido, 1998 Annie Makkink, Helden op sokken, Querido, 1998 Hans en Monique Hagen, Jij bent de liefste, Querido, 2000
Over de auteur Selma Lagerlöf werd in 1856 geboren in Zweden, en woonde haar hele leven in het zuiden van het land, in Marbacka. Toen ze drie jaar was, werd ze verlamd. Ze heeft daarna nooit meer kunnen lopen. Omdat ze niet met de andere kinderen kon spelen en mee door het bos kon lopen, luisterde ze veel naar de verhalen van de vrouwen die in de kleine hutjes in het bos woonden. Haar grootmoeder vertelde haar ontzettend veel verhalen. Ze wilde schrijfster worden. Ze kreeg voor haar werk ook de Nobelprijs. Haar verhalen en boeken werden in veel talen vertaald. Over het boek Selma Lagerlöf schreef het verhaal van Niels Holgersson in opdracht van het Zweedse ministerie van Onderwijs, als aardrijkskundige lessenreeks, zodat de Zweedse kinderen een ontdekkingstocht konden maken door hun eigen land. Niels, die geen braaf ventje was, wordt door zijn eigen onduldbaar gedrag omgetoverd in een dwerg, en hij vertrekt met de witte gans mee op reis naar Lapland. Hij wordt opgenomen in de ganzengroep en ontmoet een aantal dieren, die hem helpen overleven. Op de terugweg naar huis is het zijn beurt om de dieren te helpen. Ondertussen hebben de Zweedse en nadien (door vertaling en verfilming) ook andere Europese kinderen het land Zweden ontdekt. Er zijn nog meer verhalen van Niels, die je niet in dit boek vindt. Die staan in een groot dik boek dat Niels Holgerssons wonderbare reis heet (met illustraties van Anton Pieck). Ook Els Pelgrom heeft het mooie boek van Niels herschreven, in de ‘wenteltrapreeks’, speciaal voor moeilijke lezers, met AVI-niveau 6 en 7. Werken met het fragment We vertrekken bij het begin van het verhaal: Niels wordt omgetoverd in een dwerg, en plots zijn het hele huis en de omgeving van de boerderij waar hij woont zo groot, dat hij meteen op de rug van de witte gans mee vertrekt en zich aansluit bij de groep wilde ganzen onder leiding van Aka. Omdat het boek verfilmd is (tekenfilm) kun je misschien een stukje van de video laten zien.
Als er geen video voorhanden is, kun je het fragment hardop lezen, of twee leerkrachten kunnen het stuk spelen met poppenkastpoppen: één pop is het stoute personage, de andere reageert hierop. De kinderen reageren op de stoute pop.
Als afwisseling kun je het gedicht ‘Ik ben lekker stout’ van Annie M.G. Schmidt voordragen. Stel nu het boek voor. Vergelijk het eventueel met de dikkere uitgave, of met de wenteltrapreeks-uitgave. De verschillen worden besproken, maar formuleer zeker geen waarde-oordeel! Elke uitgave heeft immers zijn voor- en nadelen.
Makkelijk lezen – 127
De leerkracht leest p. 1 voor. Vanaf p. 2 lezen de kinderen stil verder. De hele tekst kan eventueel nog eens hardop gelezen worden, om beurten door de kinderen. De meeste kinderen weten waarschijnlijk al wel wat er nu met Niels gebeurd is, zéker als je een stukje van de video hebt laten zien.
We staan even stil bij dagelijkse dingen, en hoe die verlopen als je opeens zo klein bent: op een stoel gaan zitten, een boterham smeren en opeten,… Misschien hebben sommige kinderen ooit reeds een bezoek gebracht aan het grote huis van de Bond van Grote en Jonge Gezinnen. Laat de leerlingen opschrijven hoe het zou zijn moesten ze plots zelf klein worden (voor- en nadelen). Stel je voor dat je in een vliegtuig zit: Wat zie je beneden? Blijven de kleuren? Wat kun je niet meer zien? Zijn er dingen in onze maatschappij die zouden moeten aangepast worden aan kindermaten (trappen-lessenaars-ingang van winkels…)?
Laat de kinderen nu een kabouter tekenen of boetseren in een ‘groot huis’, eventueel in groepjes. Ze kijken verder naar het vervolg van het videofragment. Of wie graag verder wil lezen, kan in de leeshoek het boek vastnemen en verder lezen.
Boek 3 Dromen van Koerdistan Detty Verreydt, ill. André Sollie Kok educatief, 1997, p. 23-25 Over de auteur Detty Verreydt is geboren in Brasschaat. Na haar studies in Antwerpen en Leuven is ze in Leuven blijven wonen. Detty Verreydt schrijft over de gewone dingen die ze in haar gezin beleeft. Veel van haar boekjes zijn voor beginnende lezers. Ze probeert deze technisch eenvoudige boekjes een zinvolle inhoud te geven. Liefde voor ouders en grootouders, en de problemen van marginalen in onze maatschappij vormen hoofdthema’s in haar werk, dat meermaals bekroond werd. Over de illustrator André Sollie studeerde grafische kunsten aan het Hoger Sint Lukasinstituut te Brussel. Sinds hij in 1971 zijn eerste kinderboek illustreerde, is hij een van de meest gevraagde illustratoren en coverontwerpers. Hij is een duizendpoot, want ook het schrijven van liedjes, gedichten en verhalen is hem niet vreemd. Volgens André Sollie heeft de illustrator een dienende rol. Hij moet treffende dingen uit de tekst halen, maar evengoed er iets aan toevoegen. Hij houdt van zachte kleuren, fijne snippers, fijne humor en veel fantasie. Hij vertekent de werkelijkheid, en door het gebruik van beperkte lijnen, zet hij iets karikaturaals neer. Zowel in zijn tekeningen als in zijn teksten probeert André gevoelens tot hun essentie uit te puren en vast te leggen. Zijn eerlijk zoeken naar de geschikte vormen om te bewaren wat waardevol is, dwingt bewondering af. Over het boek Sirwa komt bij Anja in de klas. Ze komt uit Koerdistan. Haar ouders zijn gevlucht omdat hun volk onderdrukt wordt, haar oudste broer heeft zich aangesloten bij de Peshmerga, een bevrijdingsleger. Wanneer de juffrouw aardrijkskunde in de klas beweert dat Koerdistan geen ‘land’ is, wordt Sirwa erg boos. Anja en Sirwa maken samen huiswerk, bij Sirwa is het altijd gezellig en druk; bij Anja is het altijd kalm, vader en moeder werken hard, en hebben geen tijd voor andere dingen. Anja is een tikkeltje jaloers op Sirwa, omdat ze voor haar land opkomt, en ze wil ook als vrijheidsstrijder bewonderd worden door de anderen. Wanneer Anja mee mag naar een feest van de Koerden in Duitsland, wordt de bus aan de grens tegengehouden en begint voor hen een eng avontuur. Het boek is speciaal geschreven voor makkelijk lezen. De inhoud is waardevol, het technisch lezen is eenvoudig gehouden, er bestaat ook een cd van. Werken met het fragment Heel handig zijn het voorwoord en de kaart in het begin van het verhaal. Zo weten we onmiddellijk waar Koerdistan ligt en wat de moeilijkheden zijn van het Koerdische volk.
Als inleiding kunnen we een stukje Koerdische muziek laten horen (die kun je in de cd-afdeling van de bib vinden). Doordat de onderdrukking van het volk meermaals in het nieuws komt, kan misschien een opname gevonden worden waarop etnische groepen te zien zijn die opkomen voor hun eigenheid of die reageren tegen de verdrukking. Zijn er nog meer volkeren die opkomen voor een eigen stukje land en
128 – Makkelijk lezen
voor hun eigen cultuur? Hoe reageren de kinderen hierop? Misschien zitten er kinderen uit verschillende culturen in je klas? Zij kunnen typische voorwerpen meebrengen en aan de hand daarvan kunnen ze vertellen over hun land van herkomst. Hoe zien zij hun toekomst? Dromen zij er ook van ooit te kunnen terugkeren? Hoe reageren hun ouders hierop? Willen zij liever hier blijven, nu ze misschien heel wat vrienden op school of in de klas hebben? Hebben zij toekomstdromen? Korte artikels in kinderkranten of in Wablieft kun je samen lezen met de kinderen. Of maak een muurkrant: hang artikels op in de klas. Welke grote droom houdt deze mensen bezig? Hebben zij ook helden, die hier verblijven? Of zijn er kinderen die ook graag terug naar hun land van herkomst zouden gaan? Ken je zo iemand, misschien kan die eens in de klas komen vertellen.
Boek 4 Kleine Sofie en Lange Wapper Els Pelgrom, ill. Thé Tjong-Khing Querido, 1997, p. 40-43
Andere boeken van Detty Verreydt De kast van Koning Leopold, Infodok, 1990 Villa Mathilde, Infodok, 1991 Later wil ik stuntman worden, Infodok, 1989 Een bed van beton, Bakermat, 1995 Zonder papa, Averbode, 1998 De staartendief, Bakermat, 1997
Over de illustrator The Tjong-Khing werd in 1933 op Midden-Java geboren. Hij volgde twee jaar avondschool kunstonderwijs, is papa, striptekenaar, boekillustrator en gaf een tijdje les aan de Rietveld-academie. Als artistieke hoogtepunt worden zijn tekeningen bij Kleine Sofie en Lange Wapper genoemd. Nu kennen kinderen zijn prachtige illustraties natuurlijk ook van Vos en Haas. Twee vrienden waarvan we de avonturen we lezen in de boeken van Sylvia Vanden Heede. The Tjong-Khing gaf ze een eigen, sprekend gezicht. De humor in die verhalen, vult hij perfect en eigenzinnig aan met zijn tekeningen.
Ander werk van André Sollie Soms dan heb ik flink de pest in, Manteau, 1986 Zeg maar niks, Houtekiet, 1991 Het ijzelt in juni, Querido, 1997
Over de auteur Els Pelgrom is het pseudoniem van Else Koch. Els Pelgrom bouwde een indrukwekkend oeuvre uit waarvoor ze in 1994 de Theo Thijssensprijs kreeg. Voor Kleine Sofie en Lange Wapper kreeg ze een Gouden Griffel. Het boek werd ook meermaals gelauwerd in het buitenland. Ook voor moeilijke lezers herwerkte en hertaalde ze een aantal klassieke verhalen in de reeks Wenteltrap. In Els Pelgroms boeken vloeien fantasie en realiteit vaak in elkaar over, zodanig dat het soms moeilijk is ze van elkaar te onderscheiden. Hoewel ze geen boodschap wil doorgeven, vertelt ze in haar verhalen over menselijke relaties en maatschappelijke toestanden.
Over het boek Kleine Sofie wil graag alles weten van wat er op de wereld en daarbuiten gebeurt. Maar omdat ze ziek is, ligt ze al lang in haar bed. Op een avond wordt er in Sofies poppentheatertje een toneelstuk opgevoerd. Meneer Beertje speelt daar een belangrijke rol in, ook de kater Terror en de lappenpop Lange Wapper, en warempel ook Sofie. Ze beleven de spannendste avonturen, heel gelukkige maar ook verschrikkelijke. Ze maken kennis met vriendschap en ontrouw, met recht en onrecht. Dit geheimzinnige boek heeft vele betekenislagen, zodat ieder het op zijn manier kan lezen en begrijpen. Velen beschouwen dit als het meesterwerk van Els Pelgrom. In het boek krijgen tekst en tekeningen een gelijk aandeel. Els Pelgrom schreef een sprookjesachtige beeldrijk verhaal en Thé Tjong-Khing maakte er talrijke sfeervolle tekeningen bij. Verwerking
Lees dit fragment voor: het is geen eenvoudige tekst. Stel vragen: wat weten we nu al? Laat de kinderen op de cover zoeken wie de personages zijn. Stel een aantal begripsvragen. Vragen die onbeantwoord blijven omdat de kinderen dit na een eerste lezing nog niet meteen weten, stellen we uit tot na een tweede of derde lezing. Dit fragment is bijzonder geschikt om te gebruiken rond Allerheiligen en/of Halloween. Het kan natuurlijk ook op ieder ander moment. Ideaal is het om twee lesmomenten te voorzien met een week ertussen. Misschien gaan sommige kinderen dan het hele boek lezen.
Makkelijk lezen – 129
duidelijk geformuleerd worden, namelijk: ‘je wou toch weten wat er in het leven te koop is’ en ‘en ook wat er met je gebeurt als je dood bent’. Eerste lesmoment Als inleiding kun je een stukje muziek laten horen uit Danse macabre van de Franse componist Camille Saint-Saëns (1835-1921). Dit symfonisch gedicht behoort tot zijn populairste klassieke werken en leent zich ook uitstekend voor een uitgebreide les muziek beluisteren rond het thema ‘dood’.
Tot slot van het eerste lesmoment kun je volgende vragen stellen. Vond je dat de muziek bij het begin van dit fragment past? Waarom of waarom niet? Zou Beertje gered worden? Wie wil het hele boek lezen? Tweede lesmoment
Tijdens het beluisteren mogen de kinderen woorden opschrijven die spontaan bij hen opkomen of kleine tekeningetjes maken. Daarna vertellen ze waaraan ze dachten bij het beluisteren van de muziek.
Eventueel kun je iets laten uitbeelden op muziek. Toon nu het boek en vertel de korte inhoud. Laat de kinderen dan het fragment stil lezen. Eventueel kun je moeilijke woorden verklaren. Voor het hardop lezen is het gemakkelijk in de tekst nummers aan te brengen. Een eerste deel gaat tot aan: ‘Wacht! Hoor je dat?’ (p. 40). Voor we dit stuk tekst hardop gaan lezen, stel je één of twee vragen, die daarna beantwoord moeten worden: Over welke twee personages gaat het hier? (uit de korte inhoud weten ze dat Terror een kater is) Wat doet hij? Het tweede deel gaat tot aan ‘Opeens striemde de wind de regen hard in hun gezicht’ (p. 41). Voor we dit korte stukje lezen, stel je de vraag: in het volgende stukje gaan we misschien te weten komen wie de twee Schimmen zijn… Deel 3 gaat tot aan ‘Ik zak hoe langer hoe dieper weg’ (p. 41). In dit stukje kunnen we lezen wie er hulp nodig heeft… en waarom? Het veirde deel gaat tot aan ‘En ’t beste, hé’ (p. 42). Nu komen we te weten of Lange Wapper helpt of niet… Het vijfde deel, ten slotte, gaat tot aan het einde van het gekozen fragment (p. 43). Na dit stukje vraag je welke twee dingen Sofie zo graag wil weten. Na het lezen kun je nog vragen: Denken jullie dat dit goed gaat aflopen? Weten we nu wie de personages zijn? (cfr. illustraties op de cover boek) Maak nu groepjes van vijf kinderen. Elk kind is een personage uit het fragment en zoekt een eenvoudig kenmerk om herkend te worden: Sofie draagt een strikje in haar haar, Terror een bandje om de hals, Lange Wapper een hoedje van papier,…
Kringgesprek in 2 groepen Terwijl iedereen zijn plaats inneemt, kun je opnieuw een stukje uit Danse macabre laten horen. We verdelen de klas in twee groepen. Groep 1 zit in een kring op de grond, groep 2 zit daarrond. Elk kind van groep 2 zit op een stoel met een notitieboekje en een pen. De kinderen in de binnenkring krijgen na de inleiding gedurende een tiental minuten het woord. De kinderen in de buitenkring luisteren alleen maar en noteren eventueel kort wat ze willen aanbrengen. Als de groepen wisselen en het hun beurt is mogen zij praten. We spreken vooraf af dat we elkaar niet onderbreken of uitlachen. Elke mening is waardevol. Niemand wordt verplicht iets te zeggen. In sommige groepen kan er voor de goede gang van zaken een ‘spreekstokje’ nodig zijn. Dit stokje leg je in het midden van de binnenkring. Wie het neemt, heeft het woord tot hij/zij het teruglegt. Pas als je het stokje in je hand hebt, mag je reageren of iets nieuws aanbrengen. Als inleiding op het kringgesprek worden opnieuw de twee vragen geformuleerd die Sofie bezighouden. De kinderen die het hele boek gelezen hebben, vertellen hoe het met Beertje afgelopen is. Ze vertellen ook dat het met Sofie niet zo goed afloopt, tenminste niet voor haar papa en mama. Maar voor haarzelf? Wat gebeurt er met haar na haar dood? Wat denken jullie erover? Welke gevoelens heb je hierover? Wil je ze vertellen of liever niet? Over deze vragen mag de binnenkring gedurende een vooraf bepaalde tijd van gedachten wisselen, daarna worden de rollen omgekeerd en is het de beurt aan de kinderen die op de stoel zaten.
De kinderen die nu enkel mogen luisteren, kunnen ondertussen ook een kleine tekening maken op hun plaats. Als je dit van plan bent, moet je er wel aan denken alles vooraf klaar te leggen om de sfeer niet te breken bij de wissel.
Als slot kunnen we de titel van het boek op een groot blad schrijven en de tekeningen en notities errond kleven, terwijl de muziek opnieuw speelt. Laat de kinderen het fragment naspelen, terwijl ze erop letten dat de volgorde van de handeling juist is. De nummering van de tekst kan ze hierbij helpen. Ze moeten ervoor zorgen dat de geheimzinnige Terror zeker tot zijn recht komt en dat de twee dingen die Sofie wil weten aan het einde
130 – Makkelijk lezen
Ander werk van Els Pelgrom De kinderen van het achtste woud, Kosmos, 1977 Voor niks gaat de zon op, Zwijsen, 1982 De eikelvreters, Querido, 1989
De koe die van het leven hield, Querido, 1992 Ongeboren Roulf, Querido, 1992 Bombaaj!, Querido, 1995 Illustraties van The Tjong-Khing Hannah, kom je dansen?, Kaat Vrancken, Querido, 1997 Vos en haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1998 Tot kijk,Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1999 Tsjau, Hannah!, Kaat Vrancken, Querido, 1999 Vos en Haas op het eiland, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 2000 Hannah en het raadsel van de stilte, Kaat Vrancken, Querido, 2000
Boek 5 Ik heb een idee Geert De Kockere, ill. Carll Cneut De Eenhoorn, 1999, p. 1-5 Over de auteur Geert De Kockere studeerde voor onderwijzer maar werkt ondertussen al een hele tijd als journalist voor verschillend jeugdtijdschriften zoals Knuffel, Kits en Klapkrant. Via de vzw Pigmalion kan hij zijn poëzie en verhalen voorstellen aan vele kinderen. Ook via software kan hij veel mensen warm maken voor poëzie en mooie vertellingen. In veel van zijn werk werkt hij nauw samen met schitterende illustratoren. Zo maakte hij met Lieve Baeten Eefje Donkerblauw en met Geert Vervaeke Puntje, puntje, puntje. Beide werken werden bekroond. Over de illustrator Carll Cneut studeerde aan het Sint Lucasinstituut in Gent. De samenwerking met Geert De Kockere heeft al tot heel wat mooie prentenboeken geleid. Aan de uiterlijke vorm van Ik heb een idee is veel zorg besteed: een ruime, opvallende bladspiegel en intrigerende prenten, als schilderijen in acrylverf met grillige typetjes en torens en doordachte composities. Carll Cneut vindt dat hij zich altijd moet schikken naar de beelden van de auteur en werkt voor 90% op gevoel en 10% op rede. Hij projecteert in gedachten het verhaal op een witte muur en tekent de kern na. Hij heft zijn hand zelfs niet op, de lijnen komen tot leven door de kleuren. Voor zijn werk Willy kreeg hij de Boekenpauw 2000.
Over het boek Een poëtisch verhaal, dat uiterst geschikt is om te filosoferen en waarin de tekeningen de functie kunnen hebben van adempauze, als ruimte (zonder tekst) om even stil te staan bij wat je zonet gelezen hebt. Bovendien vormen de grote woorden in lichte grijstoon als het ware ‘kapstokken’ waarrond je kunt werken: droom, idee, stop!, torens… maar ook tegenstellingen als verleden en toekomst, leven en dood. Tegenstellingen die de mens met de nodige creativiteit kan verwerken tot mooie beelden en symbolen, kortom tot zingeving van het bestaan. Ik heb een idee is een verhaal van iemand die over het bestaan nadenkt. Een ideaal boek om voor te lezen, misschien elke dag een stukje, om er lang van te genieten. Een mogelijke indeling kan zijn: de eerste 5 bladzijden tot ‘Het was een rare droom’ (werken rond verleden-toekomst); vanaf de zesde tot de tiende bladzijde tot ‘stop!’ (werken met het thema ‘tijd’); vanaf de elfde tot de zeventiende bladzijde tot ‘‘Ik heb een idee!’ zei ik.’ (werken rond ‘het verleden zit in je hoofd, de toekomst is onduidelijk); vanaf de achttiende bladzijde tot de vierentwintigste tot ‘Om er iets moois mee te doen in de toren’ (werken rond mooie dingen, gebeurtenissen uit het verleden blijven waardevol voor de toekomst); vanaf de vijfentwintigste tot de zevenendertigste bladzijde tot ‘Daar was het idee’ (werken rond het thema ‘dood ‘ en ‘zingeving’); vanaf de achtendertigste bladzijde tot het einde (of eventueel de 2 laatste keren samen nemen). Werken met het fragment Vooropdracht Verzamel ideeën met de klas in een ideeënbus. Een week van tevoren lanceer je bovendien de titel, zonder het boek te tonen: ‘Ik heb een idee maar ik verklap niet wat het is!’
Makkelijk lezen – 131
Je laat het woord ‘idee’ opzoeken in het basiswoordenboek Van Dale, p. 207: 1. omlijnde gedachte, denkbeeld; 2. inval ingeving; 3. mening, opvatting. Je introduceert de ideeënbus, waarin de kinderen de komende dagen ideeën kunnen deponeren.
Het boek leg je in de klas, zodat de kinderen er opnieuw zelf in kunnen lezen.
Als opwarmer van de les open je elke dag de ideeënbus en lees je de ideeën voor. Eventueel kun je de ideeën rubriceren en een bestemming geven. Zo kunnen praktische ideeën later bijvoorbeeld uitgewerkt worden tijdens het uur plastische opvoeding.
Andere boeken van Geert De Kockere Vera, De Eenhoorn, 1996 Een straatje zonder eind, De Eenhoorn, 1997 Mosje, De Eenhoorn, 1998 Niel, De Eenhoorn, 1998 Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000
Het boek komt ook uit de ideeënbus. De leerkracht leest het eerste blad voor: ‘Ik had een droom. Ik zag een toren. Boven op een heuvel.’ De kinderen zoeken uit de drie verklaringen van het woordenboek (zie boven) welk soort idee bedoeld wordt.
Illustraties van Carll Cneut Varkentjes van marsepein, De Eenhoorn, 1996 Koetje in de klaver, De Eenhoorn, 1997 Heksenfee, De Eenhoorn, 1999 Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000
Het woord ‘droom’ – groot en in een licht grijstoon gedrukt – wijst ons een beetje de weg: het begint met een inval, een ingeving. Hierop volgt een kort gesprek: hebben jullie dat soms ook? Enkele leerlingen maken nu een vlugge voorstelling van ‘hun’ toren op het bord. Gevolg: alle torens verschillen. Daarop laat de leerkracht de tekeningen zien op de volgende twee bladzijden. Kinderen vertellen wat ze zien. In de toren bevinden zich mensen; ze kijken allemaal naar beneden.
Dan lees je verder. Laat ook de tekst zien, waarop in het groot en grijs ‘toekomst’ en ‘verleden’ staat. Stel je voor dat jij in die toren zit: zou jij het liefst naar boven (= naar de toekomst) of naar beneden (= naar het verleden) kijken? Waarom? Naargelang de sfeer in de klas kun je ervoor kiezen:
om de kinderen te laten vertellen/eventueel uitbeelden;
om het boek verder voor te lezen;
om de kinderen te laten schrijven wat ze zien op de toren als personage of als persoon;
om de kinderen te laten tekenen/schilderen wat ze zien in de toekomst of in het verleden; om de kinderen hun toren te laten knutselen en te laten beplakken met woorden uit tijdschriften en kranten.
132 – Makkelijk lezen
Gedicht 2 ‘Het huiswerkapparaat’ Shel Silverstein Uit: Licht op zolder Fontein, 1995, p. 56 Over de auteur en illustrator Van weinig dichters zullen zoveel versjes geciteerd worden in bloemlezingen, kinderboeken en tijdschriften als van Shel Silverstein. Zijn versjes en tekeningen staan in uitzonderlijke combinatie met elkaar. Hij schrijft zeer direct over alle kinderprobleempjes en -problemen: over de ellende van een beugel, hoe ontkom je aan de vaat, neem een blinde vink als huisdier, en hoe werkt een huiswerkapparaat? Zijn cartoonachtige tekeningen vormen een duidelijke eenheid met de tekst en zijn soms onmisbaar om de clou van een gedicht te vatten. Er schuilt een heerlijke subtiele wijsheid en onverwachte tragiek in alle onderwerpen die hij aanraakt. Zijn succes in het Nederlandse taalgebied heeft hij ook te danken aan de fijne vertalingen van Thera Coppen, Hans Dorrestein en Willem Wilmink.
Het is erg leuk werken met een gedicht als de kinderen de tekst uit het hoofd kennen. Om op een prettige manier te memoriseren kan de tekst op verschillende overdreven manieren voorgelezen worden: enthousiast/uitbundig, geheimzinnig, fluisterend, op een zenuwachtige manier, huilerig, met een heksen- of tovenaarsstem, dromerig, als een verkoper die een artikel demonstreert,…
Er kan eventueel een echt huiswerkapparaat gebouwd worden in het lesuur handenarbeid: met houten blokken en latten, met karton, buizen, kettingen, wielen, lampen, papierrollen, enz. Zoek er geluid bij of maak zelf geluid door op allerlei materialen te tikken of te tokkelen. Het apparaat kan ook een apparaat zijn om meer tijd te hebben. Wat gaan we doen met de vrijgekomen tijd: lezen? Spelen?
Werken met het gedicht Als slot van het huiswerkproject laat je het gedicht voordragen terwijl het apparaat werkt. Ondertussen kunnen de kinderen de reacties van de andere leerkrachten opvragen, en de uitslag van de enquête bekend maken. De kinderen zitten in een kring. In het midden staat een ‘zware doos’ waarop ‘huiswerk’ geschreven staat. Het is de bedoeling dat de leerlingen zich spontaan vragen gaan stellen rond de inhoud van de doos. Ze maken allerlei veronderstellingen. De leerkracht antwoordt min of meer ontwijkend om zoveel mogelijk reacties los te weken.
Andere boeken van Shel Silverstein Het randje van de wereld, Fontein, 1997 Ik val omhoog, Fontein, 1998
Daarna kun je: interviews laten afnemen bij ouders, leerkrachten, kinderen, een enquête houden over huiswerk of een betoging houden tegen huiswerk (spandoeken, slogans, rijmpjes).
Per twee kinderen kun je al improviserend een rollenspel voorbereiden(eventueel trekken ze een kaartje waarop een situatie in verband met ‘huiswerk’ staat.) Ook mogelijk is een toneeltje waarin de juffrouw het huiswerk opvraagt in de klas, maar het is niet gemaakt! Wat zegt de juf/de meester, wat geven de kinderen als antwoord, geef enkele min of meer aanvaardbare redenen waarom een huiswerk niet klaar is, of welke zijn uitvluchten die de kinderen gebruiken wanneer ze niet in orde zijn.
En waarom laat je de kinderen niet eens een artikel over huiswerk schrijven voor de schoolkrant: voor- en nadelen? Uit de doos komt nu het gedicht, al dan niet met tekening. Per twee leerlingen krijgen de kinderen een tekst, die nog met rijmwoorden moet worden aangevuld. Zo kun je bijvoorbeeld de woorden ‘bestaat-spelling-goed’ uit de tekst halen. Kunnen ze de invulwoorden zelf raden? Het gedicht wordt enkele keren luid en duidelijk voorgelezen, met aandacht voor de uitspraak van de ‘e’ in kwelling en spelling.
Makkelijk lezen – 133
Boek 7 Twee zussen Sylvia Vanden Heede, ill. Rita Van Bilsen Averbode, 1999, p.7-11 Over de auteur Sylvia Vanden Heede werd in Zwevegem geboren. Na haar studies sierkunsten in Brugge is ze in die stad blijven wonen met haar gezin. Sylvia Vanden Heede schrijft gevoelige fantasieverhalen, dierenverhalen en historische boeken. Een verfijnde taal en een ritmische, muzikale stijl zijn haar handelsmerk. Ze schrijft langzaam en bedachtzaam. Haar boeken willen geen boodschap verkondigen, ze zijn rond actuele thema’s opgebouwd, maar ze vertrekt vanuit een bepaald gevoel of een sfeer, die een onderhuidse spanning oproept. Over de illustrator Rita Van Bilsen werd geboren in 1949. Ze volgde de Kunsthumaniora in Brussel, werd regentes Plastische Kunsten en specialiseerde zich in illustratie. Zij kreeg talrijke prijzen waaronder de Japanse ‘Owl Prize’ en de ‘Prezzo in Erbe’ in Bologna. Over het boek Twee zussen wonen hoog in de bergen in een hol. Ze hebben het er wel naar hun zin. Maar Smoor heeft het altijd warm, en Kleum heeft het altijd koud. De winter staat voor de deur, en Kleum wil naar bed, maar Smoor wil nog buiten zijn. Ze geniet van de koude sneeuw, maar vindt haar hol niet meer terug. Verwerking We horen aan de namen van de zussen meteen dat er een grote tegenstelling in zit. Maak er een memory of lottospel, met kaartjes met tegenstellingen, zoals koud-warm, hoog-laag, wakker-slapen, dik-dun, zomer-winter, Kleum-Smoor,…
Je kunt ook rare zinnen bouwen en voorlezen. Je stopt ze in een omslag en verknipt ze in zinsdelen, bijvoorbeeld: in de zomer / is / het / koud. Je kunt de leerlingen nieuwe zinnen laten maken en nieuwe mogelijkheden laten uitzoeken, bijvoorbeeld: het / is / koud / in de zomer. Bekijk de prenten met de kinderen en laat ze allerlei voorwerpen opnoemen die te maken hebben met warm (zon, deken, soep,…) en koud (sneeuw, wind, frisdrank,…).
Het thema van ‘verlangen naar iets anders’ leidt zeker tot een gesprek over dromen: wat zou jij graag dromen als je een winterslaap deed?
De bedoeling is deze miniatuurtekeningen uit te knippen en in een diaraampje te steken. Je kunt ze dan uitvergroot op een scherm schijnen met een diaprojector, en daarna een voorstelling geven voor andere kinderen in de school. We kunnen deze ‘dia’s’ ook met kijkertjes aanbieden in een hoekje van de klas, met een boekje erbij. Kinderen kunnen zelf nog eens in het boekje lezen of kijken en de dromen nadien bekijken. Als je een soort lichtbak maakt met een lamp en een glas erboven, kun je de dia’s met dromen in de doosjes steken, niet in volgorde. De kinderen zoeken dan een bepaalde logische volgorde door de dia’s van links naar rechts op de lichtbak te rangschikken. Hetzelfde kun je uiteraard ook op gewoon tekenpapier doen. Je kunt de tekeningen dan naast elkaar op tafel leggen. Ook als je alleen wilt werken met het fragment, zijn er verschillende mogelijkheden. Zo is ook dan het taalspelletje mogelijk.
De leerlingen kunnen het fragment ook op kopie zelf in stilte lezen, en de tegenstellingen eruithalen. Je kunt de kinderen ook bij elke strofe een tekening laten maken die bij de tekst past (strofe 1: hoe ze wonen; strofe 2: hoe Kleum eruitziet; strofe 3: hoe Smoor eruitziet).
Je kunt de kinderen twee poppen laten aankleden zoals Kleum en Smoor. Geef elk kind een stukje tekst, dat het goed kan voorbereiden, zodat het bij het lezen van het hele verhaal erg vlot loopt. Je kunt vervolgens één strofe uitkiezen om straks zo vlot mogelijk voor te lezen. Geef hen even de tijd om te oefenen. Bij het hardop lezen laat je liefst enkele zelfde strofen achter elkaar lezen. Daarna bespreek je de toon. Ten slotte kan de leerkracht het boekje voorstellen, en l het bij de bib-boekjes leggen. Ander werk van Sylvia Vanden Heede Wok van de wilden, Lannoo, 1990 Sporen, Lannoo, 1998 Vos en Haas, Lannoo, 1999 Tot kijk,Vos en Haas, Lannoo, 2000 Vos en Haas op het eiland, Lannoo, 2000 Illustraties van Rita Van Bilsen Jaak Dreesen, Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998 Marita de Sterck, Loop naar de zon, Lannoo, 1999
Als verwerking van de dromen kun je een aantal kleine fragmenten op kalkpapier laten tekenen en zachtjes laten inkleuren met fijne kleurpotloden.
134 – Makkelijk lezen
Boek 8 Loop naar de zon Marita de Sterck, ill. Rita Van Bilsen Zwijsen/Infoboek, 1999, p. 35-36 Over de auteur Marita de Sterck werd in Antwerpen geboren, en studeerde Germaanse talen, pers- en communicatiewetenschappen en sociale en culturele antropologie. Ze was een tijdlang hoofdredacteur van een tijdschrift over kinder- en jeugdliteratuur. Ze doceert literatuur en antropologie aan de bibliotheekschool van Gent. Ze vindt lezen belangrijk omdat mensen in boeken kunnen beschrijven en lezen wat ze denken en voelen. In haar boeken voor tieners heeft ze het vooral over gevoelens als onzekerheid, verliefdheid, vriendschap, wanhopige droefheid als je je in de steek gelaten voelt. Haar hoofdfiguren zijn vaak meisjes, maar haar boeken zijn gewoon voor alle jonge mensen bestemd. Naast verhalen schrijft Marita de Sterck ook jeugdboeken met duidelijke en interessante informatie over mensen van over de hele wereld. Zo wil ze bijdragen tot een groeiend begrip, meer verdraagzaamheid en kennis van zichzelf en de anderen, wat leidt tot meer eerbied voor elkaars cultuur. Over de illustrator Rita Van Bilsen werd geboren in 1949. Ze volgde de Kunsthumaniora in Brussel, werd regentes Plastische Kunsten en specialiseerde zich in illustratie. Zij kreeg talrijke prijzen waaronder de Japanse ‘Owl Prize’ en de ‘Prezzo in Erbe’ in Bologna. Over het boek Yazie heeft binnenkort een groot feest. Omdat ze geen meisje meer is, maar een vrouw. Haar zusje Noi vindt het allemaal heel spannend. De hele gebeurtenis wordt gevolgd door een vreemde witte vrouw. Wat komt die doen? De blanke vrouw heeft veel vragen heeft over de gewoonten van de indianen, maar die staan zeer wantrouwig tegenover de blanken. Er is al zoveel geschreven en verteld wat niet juist is. De blanke vrouw kan hen wel overhalen, zodat ‘als jullie erover vertellen, leren wij elkaar beter kennen’. Het verhaal leert ons een indianenstam kennen, en we zullen vlug merken dat zij gewone Amerikanen zijn, die toch een eigen culturele eigenheid hebben bewaard, en voor wie de natuur en de aarde nog altijd een zeer waardevol geschenk zijn: we mogen de aarde gebruiken, maar ze is niet van ons en we moeten de natuurregels respecteren. Verwerking Zoek een weetboek over de Navajo-indianen (Dine-indianen). Bekijk samen met de kinderen de foto’s van de mensen nu. Bekijk ook het landschap en de omgeving waar deze mensen wonen.
Zoek er ook passende muziek bij voor op de achtergrond. De leerkracht stelt het boek voor waar het fragment uit komt en leest de korte inhoud van op de flap voor. De kinderen zullen het vast leuk vinden als de leerkracht een stuk voorleest (bijvoorbeeld van p. 7 tot p. 10). De kinderen krijgen het fragment (p. 12-13) op kopie en lezen het stil. Verdeel de kinderen in groepjes en geef elk een markeerstift van een bepaalde kleur. Ze moeten bijvoorbeeld de zinnen die Yazie zegt, geel markeren. Hiermee vestigt de leerkracht de aandacht nog eens op het gebruik van aanhalingstekens. Wat het ik-personage (Noi) zegt, wordt in een andere kleur gemarkeerd. Het vertellende deel van het ik-personage
blijft wit. Dit deel zal minder expressief voorgelezen moeten worden dan de dialogen zelf.
Per twee kinderen wordt er geoefend om het fragment expressief in dialoog voor te lezen. Eventueel doen enkele groepjes dit voor de hele klas.
De kinderen krijgen nu het hele boek of het vervolg van het hoofdstuk tot en met p. 18. Ze zoeken een gezellig plekje om te zitten. De leerkracht zegt dat de kinderen nu een tiental minuten krijgen om stil verder te lezen. (Hiermee kun je de kinderen die moeilijker lezen laten ervaren dat je op zo’n korte tijd toch al ver kunt geraken in het verhaal.) Vooraf spreek je af dat niemand de rust tijdens deze minuten minuten mag verstoren. Wie klaar is voor de tijd om is, mag in het weetboek verder kijken of lezen. Omdat het een droom is van vele mensen elkaar beter te leren kennen, en zo meer respect voor elkaar op te brengen, is het interessant het verhaal verder te lezen en de tekens en gebruiken van de ‘Dine’-indianen en onze tekens en gebruiken bij de jongeren rond de leeftijd van twaalf jaar, eens naast elkaar te leggen en te vergelijken. We merken in het verhaal ook dat de ‘Dine’-indianen gewone mensen zijn, met soortgelijke problemen van werkloosheid, drankproblemen en verveling bij de jongeren. Wees voorzichtig met informatie, vele zaken worden verkeerd voorgesteld! Fantasie verhalen zijn uit den boze.
Als motivatie om het boek verder te lezen, kun je een eenvoudige variant maken op een memoryspel. Voor elk personage uit het spel moeten de kinderen een symbool vinden van het personage uit het boek: verklaar de symbolen en tracht er een aantal andere te zoeken die hier veel gebruikt worden. In het spel zitten: Opa oma mama papa zus Yazzie zus Noi Monty Josje Parkwachter
Symbool: bosje kruiden zilveren lepel zeemvel zwarte handen feestkleed een boek boemerang fototoestel verrekijker
Je kunt het heel eenvoudig houden, of nog verder uitbreiden met plaatsen beschreven in het boek, of andere personages. Ander werk van Marita de Sterck Anders is niet gek, Altiora, 1992 Een vijf met negen nullen, Lannoo, 1993 Liefste, Zwijsen, 1995 Zoë zwijgt, Altiora, 1996 Indianenverhalen, Altiora, 1996
Makkelijk lezen – 135
Alle dagen feest, Lannoo, 1997 Splinters, Querido, 1998 Wild vlees, Querido, 2000
136 – Makkelijk lezen
V.u.: Majo de Saedeleer, Meistraat 2, 2000 Antwerpen / © Villa Kakelbont/NCJ, 2001 / ISBN 90-75942-34-6 Ontwerp: Pleun Vos / Illustraties binnenwerk: Dorus Brekelmans / Druk:Tegendruk
Illustraties van Rita Van Bilsen Jaak Dreesen, Het herdertje van Bethlehem, Averbode, 1998 Sylvia Vanden Heede, Twee zussen, Averbode, 1999
ISBN 90-75942-34-6