Ida-Virumaa: een geïndustrialiseerd ‘tussengebied’ Ida-Virumaa (Oost-Viruland) is de meest problematische regio van het land. De provincie is in de Sovjet-tijd zwaar geïndustrialiseerd, vervuild en bevolkt door tienduizenden immigranten. Sinds Estlands onafhankelijkheid is de ontwikkeling van het gebied sterk achtergebleven bij de rest van het land. Dat komt deels door de economische structuur maar voor een deel ook door de (post) Sovjet-mentaliteit. Elders in Estland is men veel eerder begonnen met het afscheid nemen van de Sovjet-structuren en het ontwikkelen van ondernemerschap. Binnen de Sovjet-Unie hadden de industrie en mijnbouw van Ida-Virumaa tot doel de regio Leningrad van gas, olie, elektriciteit, chemische producten en bouwmaterialen te voorzien. Daarnaast moest de geheime opwerkingsfabriek in Sillamäe uranium produceren voor het Sovjet-militair complex en diende textielfabriek Kreenholm in Narva de Sovjet-mens te kleden. Hierdoor en door de grote toevloed van arbeiders uit andere Sovjet-republieken, is de provincie veel meer dan de rest van Estland gesovjetiseerd geraakt en heeft ze zich geleidelijk afgekeerd van overig Estland. Binnen de Sovjet-Unie was dat geen probleem maar met Estlands onafhankelijkheid was Ida-Virumaa plots afgesneden van haar afzetmarkt, grondstoffenleveranciers en thuisland van het grootste deel van haar bewoners. Uit een onderzoek uit 2003 van de stichting Pro Narva bleek dat de inwoners van Narva het gevoel hebben niet in Estland en niet in Rusland te wonen, maar in een soort tussengebied. Tegelijkertijd hebben veel Esten het idee dat Estland ophoudt ten oosten van rivier de Purtse, ongeveer daar waar Ida-Virumaa begint. De provincie ligt perifeer, heeft veel monofunctionele steden en een negatief imago. De werkloosheid is er relatief hoog en tot een paar jaar geleden was er veel criminaliteit en had de georganiseerde misdaad er veel te zeggen. Begin jaren negentig was het landschap zo sterk vervuild en vernield dat men sprak van een ‘ecologisch Disneyland’. Er waren rokende asbergen, maanlandschappen met puinbergen, roze afvalwaterbassins en rivieren die geel zagen van het giftige afvalwater. Daaraan is inmiddels veel verbeterd. Gebleven zijn de serieuze sociale problemen: er is veel alcoholisme en geweld. Drugsverslaving en HIV-besmetting zijn het hoogste van Europa. In Narva is acht procent van de jongeren tussen 15 en 29 jaar HIV-besmet. Geschiedenis: russificatie en industrialisatie De grootste stad van Ida-Virumaa is Narva, decentraal gelegen in het noordoosten aan de grens met Rusland. Strategisch gebouwd op een heuvel aan de rivier de Narva, te midden van moerassen, heeft ze altijd een brugfunctie vervuld tussen Europa en Rusland. Maar ze was ook het toneel van grote veldslagen en conflicten. De stad is nooit het administratieve centrum van de provincie geweest; haar banden met het ommeland waren en zijn zwak. Sinds de middeleeuwen was Narva een belangrijke havenplaats en halte in de doorvoer van goederen tussen West-Europa en Rusland. Door de ligging aan een grote waterval werd het een belangrijk industrieel centrum in de negentiende eeuw. In 1880 was Kreenholm met vijfduizend arbeiders een van de grootste textielfabrieken van Europa. Na de Eerste Wereldoorlog, toen Estland onafhankelijk werd, sloot Rusland haar markt voor Estische produkten. Deze periode is te vergelijken met de periode na 1991, toen door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie de industrie van Ida-Virumaa opeens afgesloten werd van haar grondstoffenleveranciers en afzetmarkt. In beide perioden nam de bevolking van Narva sterk af. Het historische centrum van Narva met zijn unieke noordelijke barok werd in de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel verwoest. Na de oorlog besloten de Sovjet-autoriteiten dat Narva een nieuwe stad moest worden volgens Stalinistisch-socialistisch principes. Dat hield een ‘wedergeboorte’ in: alle bourgeois elementen en sporen van historische Duitse, 1
Zweedse en Estische architectuur moesten worden verwijderd. De vooroorlogse bewoners werd verboden terug te keren. De hele stad werd platgewalst, de stadswallen geslecht, de stadgrachten gedempt. Zelfs het oude stratenpatroon werd volledig herzien. Alleen het
Aan weerszijde van de rivier de Narva liggen twee forten: links het Hermannslot in Narva, rechts het fort Ivangorod, dat op de Russische oever ligt (foto: Andrey Korchagin). Ook op het biljet van vijf kroon staan beide forten afgebeeld. Het is wel bijzonder om op een bankbiljet een object te plaatsen dat in een ander land ligt. Dit heeft te maken met een grensconflict. Toen Estland na de Eerste Wereldoorlog voor de eerste keer de onafhankelijkheid verkreeg, werd de grens tien kilometer naar het oosten verschoven. In 1944 maakte de Sovjet-Unie dit ongedaan. Bij de tweede onafhankelijkheid van Estland in 1991 heeft Estland tevergeefs geprobeerd de grens van 1920 te herstellen. Op veel Estische kaarten staat deze nog als stippellijn ingetekend. 2
Hermannslot, het middeleeuwse raadhuis en een enkel ander gebouwen mochten blijven staan. De opbouw van Narva en de nieuwe steden Sillamäe, Kiviõli, Püssi en Kohtla-Järve werd voor een groot deel gedaan door 28 duizend krijgsgevangen. In de mijnen en fabrieken werden duizenden gevangen en politiek gevangenen te werk gesteld. Door immigratie van arbeiders is tussen 1945 en 1991 het aandeel Russischtaligen sterk toegenomen. In 1934 was 20 procent van de bevolking Russischtalig, in 1995 was dat 81 procent. Zij kwamen te wonen in de nieuwe steden in het noorden van de provincie, zoals Kiviõli (61 procent van de bevolking is Russischtalig), Püssi (57 procent), Kohtla-Järve (80 procent), Sillamäe (97 procent) en Narva (96 procent). Andere plaatsen in het noorden bleven voor het grootste deel Estisch, evenals het rurale zuiden van Ida-Virumaa. In de jaren vijftig verbeterden de leefomstandigheden. In de twee decennia daarna zette de industrialisatie door evenals de verdere integratie in de planeconomie en de verwijdering van de rest van Estland. De chemische industrie ontwikkelde zich in Kohtla-Järve en Kiviõli. In Narva werd textielfabriek Kreenholm uitgebreid – in feite onzinnig want alle comparatieve locatievoordelen waren inmiddels verdwenen: de waterkracht werd niet meer gebruikt, de katoen kwam uit Centraal-Azie en de werknemers kwamen uit de gehele Sovjet-Unie waar ook de productie heen ging. In 1989 was twaalf procent van alle fabrieksarbeiders in de ESSR bij Kreenholm in dienst. In de jaren tachtig werkten er 12 duizend mensen, eind 2008 nog 1500. Narva bood behalve aan Kreenholm ook onderdak aan Baltijets. Midden in de stad stonden de gebouwen van deze producent van radio-isotope instrumenten voor de medische en militaire sector. Er werden onder andere onderdelen van raketten geproduceerd en drijvende vuurtorens op kernenergie. Het bedrijf had een tactische waarde, was zwaar beveiligd en geheim en viel direct onder het Ministerie van Atoomenergie in Moskou. Ooit werkten er
De textielfabriek van Kreenholm moest na 1991 nieuwe markten zien te vinden. In vergelijking met de Sovjet-tijd heeft het bedrijf nog maar een tiende van het personeel in dienst. Foto: Leo Paul. 3
tienduizend mensen. Nu bestaat het niet meer. Twee grote krachtcentrales in Narva hebben het wel volgehouden, zij het afgeslankte vorm: in de jaren tachtig boden ze werk aan 3800 mensen, nu aan 1600. Sillamäe: ‘postbusnummer 22’ Voor de oorlog was Sillamäe een dorp en stond er een chemische fabriek. Na de oorlog ontdekten wetenschappers er radioactieve leisteen waaruit uraniumerts kon worden gewonnen. Uranium was van strategisch belang voor de Sovjet-Unie. Daarom werd er in het geheim en in grote haast een fabriek gebouwd en een nieuwe stad in stalinistische stijl. De bouwvakkers waren 18 duizend krijgsgevangen, soldaten en politiek gevangen. De leef- en arbeidsomstandigheden waren erbarmelijk waardoor er duizenden stierven. De arbeiders voor de fabriek kwamen vanuit de hele Sovjet-Unie. Voor Esten was Sillamäe een verboden stad. Officieel bestonden de stad en de fabriek helemaal niet; gedurende de hele Sovjet-periode is er nooit over geschreven. In correspondentie kreeg het namen als Nummer 7, Nummer 77960, De Verffabriek, Oliehoudende Leisteen Chemische Fabriek en Rozenblad. Werknemers wisten niet dat ze in Estland terecht zouden komen. De stad stond niet op de kaart, had officieel geen naam en bestond slechts als ‘postbusnummer 22’ in de regio Leningrad. Veel arbeiders dachten dat ze op een fabriek zouden komen werken in Leningrad. De fabrieksarbeiders en inwoners van Sillamäe konden alleen met een speciaal pasje de stad in. In de jaren vijftig bleek dat er elders betere ertsen beschikbaar waren. Erts werd vanaf toen geïmporteerd uit Siberië, Hongarije en de DDR. In totaal is er vier miljoen ton uraniumerts verwerkt in Sillamäe. In de jaren zeventig werd er begonnen de verwerking van zeldzame metalen, zoals lopariet, en met de bouw van een enorme elektronicafabriek. Deze is nooit afgebouwd. Tussen 1990 en 2007 liep de bevolking – die voor 97 procent niet-Estisch was – met een kwart terug. In de jaren tachtig werkten er nog 7000 arbeiders. In 1997 werd de fabriek geprivatiseerd en werd de helft van de 5000 werknemers naar huis gestuurd. Tegenwoordig werken er nog maar 550 mensen. De stad, die ooit meer dan twintigduizend inwoners telde, is leeggelopen. Aan haar rand ligt half in zee een afvalberg met een oppervlakte van 33 hectare. Hij bevat onder andere 1200 ton uranium en 1800 ton ander radio-actief afval, waaronder radium. De berg is van de zee gescheiden door een kunstmatige dam. Door stormen en erosie dreigden de dam en berg in zee te zakken. Dat zou een ecologische ramp betekenen voor heel de Oostzee. Zo ver is het niet gekomen. Met 21 miljoen euro van de EU, Noorwegen, Nederland, Zweden, Finland, Denemarken en Estland, en met kennis van Nederlandse ingenieurs is de dijk versterkt en de berg hermetisch afgesloten. Oliehoudende leisteen Ida-Virumaa is de enige provincie waar oliehoudende leisteen wordt gedolven. Mijnbouw vond al plaats sinds 1916 maar pas na de Tweede Wereldoorlog is men op grote schaal aan de slag gegaan. Volgens een decreet van het Staats Defensie Comité van de Sovjet-Unie van 10 juni 1945 ‘zou de ESSR moeten zorgen voor reconstructie en ontwikkeling van de oliehoudende leisteenindustrie om hiermede Leningrad van gas te voorzien’. Negen jaar later was het zover: 2,5 miljoen inwoners van Leningrad kregen gas uit de Estische leisteen. In de jaren daarna werd de leisteen ook gebruikt voor de productie van elektriciteit, olie en chemische halffabrikaten. Het mijnbouwbedrijf heette Estonslanets en werd geleid door het Ministerie van Kolen in Moskou. Alles, tot in de kleinste details, werd door dit ministerie besloten en gecontroleerd. In de jaren tachtig werkten er 14 duizend mensen en was het de grootste werkgever van de ESSR. Na de onafhankelijkheid werden alle banden met Moskou verbroken en veranderde de naam in Eesti Põlevkivi. Nu werken er 3400 mensen. 4
Het leisteengebied is 3000 vierkante kilometer groot. De leisteen ligt in een laag die ongeveer drie meter dik is. In het zuiden van Ida-Virumaa ligt de laag op zestig meter diepte, in het noorden op 20 tot 25 meter. De helft wordt in zes ondergrondse mijnen gewonnen, de rest in drie dagbouwmijnen. Jaarlijks wordt zo’n zes vierkante kilometer land opgeslokt door de uitbreidende dagbouwmijnen. Winning en gebruik van de leisteen zijn zeer vervuilend. Daardoor wordt het elders in de wereld nauwelijks gebruikt. Voor delving zijn grote hoeveelheden explosieven nodig. De leisteen heeft een lage verbrandingswaarde (drie maal minder dan kolen en vijf maal minder dan olie) waardoor er veel van nodig is en er veel giftig as en stof achterblijft. In Kohtla-Järve, Kiviõli en Narva liggen 32 asbergen en afvalbergen van soms wel honderd meter hoog. In Kukruse ligt de oudste asberg. Deze ligt er al negentig jaar maar de temperatuur in de berg is nog steeds zo hoog dat hij regelmatig spontaan ontbrandt. Zes andere bergen hebben gedurende jaren gebrand. Alleen al de twee krachtcentrales in Narva produceerden samen jaarlijks al tien miljoen ton as. Door afstroom van de asbergen en lozing van de chemische industrie vertoonde de Purtse rivier in 1989 780 maal het toegestane niveau van verzurende stoffen. Verder zorgden verlaging van het grondwaterpeil, omlegging van rivieren, landverzakkingen en puinhopen van voormalige dagbouwmijnen voor grootschalige vernieling van het landschap. Ongeveer 215 km2 land is verwoest door de ondergrondse mijnbouw en dagbouw. In de planeconomie werd bij investeringen niet gekeken naar de reële kosten van productie, transport en vernietiging van landschap en milieu. Onder markteconomische omstandigheden zouden de investeringen in de mijnbouw en chemische industrie niet lonend zijn geweest. Zeker niet toen vanaf midden jaren vijftig de Sovjet-Unie gebruik kon maken van veel goedkopere en schonere olie en gas uit Siberië. In feite is de opwekking van energie uit leisteen zo duur en vervuilend dat de mijnen en krachtcentrales nu gesloten zouden moeten worden. Maar Estland heeft geen andere energiebronnen waardoor de leisteen van strategische waarde is. Ongeveer 85 procent van de leisteen wordt gebruikt voor energieopwekking; 95 procent van Estlands energie komt uit leisteen. Een deel van de elektriciteit wordt geëxporteerd naar Letland. Volgens EU-afspraken moet de productie van elektriciteit uit oliehoudende leisteen in de toekomst worden afgebouwd. Eindelijk verbetering De laatste jaren is er veel gedaan om de mijnbouw en verwerking van de leisteen minder vervuilend te maken. De EU, Finland, Zweden, Noorwegen, Denemarken en Duitsland hebben flink bijgedragen om de zuivering van afvalwater van chemische fabrieken en krachtcentrales te verbeteren waardoor de Oostzee schoner wordt. Door de overwegend zuidwestelijke winden hebben met name Finland en Rusland belang bij zuivering van uitstoot van stof en giftige gassen. Met geld van de EU en Scandinavische fondsen zijn er roeten stoffilters geplaatst op de schoorstenen van de krachtcentrales. Oude asbergen worden afgedekt en oude mijnen en fabrieksterreinen opgeruimd. Daar worden dan skibanen, crossbanen, concertpodia en vakantiecentra aangelegd. In Kohtla-Nõmme is in een oude mijn een mijnbouwmuseum geopend. Door sluiting van bedrijven en werkloosheid is de bevolking van Ida-Virumaa teruggelopen van 220 duizend in 1990 tot 170 duizend in 2007, een daling van 23 procent. Hierdoor was er veel leegstand. Gemeenten hebben daarom met hulp van EU-fondsen tientallen flatgebouwen gesloopt. Nu, na decennia van crisis, lijkt het tij langzaam te keren. Met steun van EU-fondsen worden grote infrastructuurprojecten uitgevoerd, toerisme ontwikkeld, en vakopleidingen gemoderniseerd. Beginnende bedrijven kunnen steun en advies krijgen. Dit 5
alles heeft geleid tot een daling van de werkloosheid, veel nieuwe activiteiten en een stijging van de onroerend goed prijzen. Bron: Paul, L. & B. de Pater (red) (2010) Midden- en Oost-Europa. Geopgrafie van een transitiezone. Assen/Utrecht: Van Gorcum/Perspectief Uitgevers. Auteur: Piet Boerefijn
6