Jelle Adamse
HET TUSSENGEBIED
HET TUSSENGEBIED Jelle Adamse
Stage-Scriptie bij het Atelier Zuidvleugel, Juli 2006 Begeleiders: Dr. L.B. Janssen-Jansen (UvA) Nadia Casabella (Atelier Zuidvleugel) Jelle Adamse Rozenstraat 76 III
stud.nr. 0303887 1016 NX Amsterdam
Inhoudsopgave 1. Introductie.................................................................................................... 8 Regionale samenwerking in de Zuidvleugel............................................................................ 9 Leeswijzer................................................................................................................................17 Methoden van onderzoek....................................................................................................... 18 Relevantie van het onderzoek.................................................................................................19
2. Het Tussengebied...................................................................................... 20 2.1 Het Tussengebied? Waar is dat?........................................................................................... 20 2.2 Wat voor gebied is het Tussengebied?.................................................................................. 25 2.2.1 De ondergrond van het Tussengebied........................................................................... 26 2.2.2 De netwerken door het Tussengebied.......................................................................... 32 2.2.3 De occupatie van het Tussengebied.............................................................................. 35
3. Actoranalyse.............................................................................................. 41 Inleiding....................................................................................................................................41 Tot slot..................................................................................................................................... 45
4: Problemen in het Tussengebied:............................................................. 46 4.1 Probleem 1: de fragmentering van het Tussengebied......................................................... 48 4.2 Probleem 2: hoe met de veranderende landbouwsector om te gaan................................. 51 4.3 Probleem 3: Toegankelijkheid.............................................................................................. 55 4.4. Tot slot.................................................................................................................................. 56
5: Theoretische koppeling............................................................................ 57 5.1 Inleiding:................................................................................................................................. 57 5.2 Theoretisch model:............................................................................................................... 58 5.3 Kwaliteiten:............................................................................................................................ 59 5.3.1 Culturele kwaliteiten...................................................................................................... 60 5.4 Gedeeld idee over kwaliteit....................................................................................................61 5.5 Regionale samenwerking..................................................................................................... 63 5.5.1 Het Tussengebied als common...................................................................................... 63 5.5.2. Vereveningsmechanismen........................................................................................... 65 5.5.3. De wie-vraag................................................................................................................. 66 5.6 Implementatie....................................................................................................................... 67 5.6.2. Leiderschap................................................................................................................... 69 5.7 Tot slot.................................................................................................................................... 70
6: Conclusies en aanbevelingen.................................................................. 72 7. Bronnen...................................................................................................... 76 Bijlage 1: onderzoeksopzet.......................................................................... 79 Bijlage 2:......................................................................................................... 82
6
Topografische kaart
7 0
schaal 1 : 100.000
5 km
1. Introductie Deze scriptie is een van de resultanten van een stage bij het Atelier Zuidvleugel in Den Haag. De Zuidvleugel (figuur 1.1) is de conurbatie die globaal gezien van Leiden, via Den Haag, Delft en Rotterdam, tot Dordrecht loopt. Het gebied heeft geen strakke begrenzing. In plaats van een op de kaart in te tekenen regio kan de Zuidvleugel beter worden gezien als een samenwerkingsverband tussen overheden op verschillende schalen. De Zuidvleugel is een bestuurlijk orgaan. Private partijen zijn nog niet betrokken. De Zuidvleugel wordt gepresenteerd als een stedelijk netwerk. De steden binnen de Zuidvleugel kunnen figuur 1.1: de Zuidvleugel niet meer los van elkaar worden gezien. Mensen wonen in de ene stad en werken in de andere. De leefomgeving van de bewoners van de Zuidvleugel laat zich niet meer beperken door overheidsgrenzen. Door deze schaalsprong is het onmogelijk geworden om de steden als losstaande elementen te zien. Ze overlappen en vullen elkaar aan. Regionale samenwerking is onvermijdelijk. Dit brengt vanzelfsprekend problemen met zich mee. Een voorbeeld hiervan is regionale afstemming. Niet iedere gemeente kan een megabioscoop bouwen. Zowel gewenste als als niet-gewenste ontwikkelingen dienen afgestemd te worden. Dit zijn echter geen problemen die alleen in de Zuidvleugel spelen. Ze horen bij regionalisering. Tegen deze problemen moet daarom ook niet negatief gekeken worden. De noodzaak om samen te werken kan juist een kans zijn, indien er voor gekozen wordt om de Zuidvleugel internationaal te profileren als een netwerkstad. Het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel (BPZ) heeft als ambitie om te komen tot een strategie voor de ontwikkeling van de Zuidvleugel. Het doel hiervan is om te komen tot een visie voor de sociaal-economische en ruimtelijke toekomst van de Zuidvleugel als ‘netwerkstad van bestuur & recht, kennis en logistiek in een Hollands landschap’ (BPZ, 2004). De huidige plannen voor de Zuidvleugel zijn er daardoor op gericht om de internationale concurrentiepositie van de Zuidvleugel te verbeteren. Er wordt gefocust op het beter bereikbaar maken van de Zuidvleugel, het versterken van de kennisindustrie en het creëren van aantrekkelijke woonmilieus voor hoogopgeleiden. Daarnaast worden de bestaande kwaliteiten van de Zuidvleugel, zoals de main- en greenports versterkt. Dit alles moet volgens het BPZ draaien rondom de specifieke identiteit van de Zuidvleugel, namelijk dat het een netwerkstad (…) in een Hollands landschap is. Dit rapport neemt deze ambitie dan ook als uitgangspunt. Het Hollands landschap heeft een leidende functie in de ontwikkeling van de Zuidvleugel. Tegelijkertijd met deze ambitie analyseert het BPZ ook dat er vijf structurele
problemen in de Zuidvleugel zijn. Een daarvan is de ontoereikende duurzaamheid en het verdwijnende landschap. De strategie die het BPZ ambieert om deze structurele problemen op te lossen, is het versterken van de bestaande kernkwaliteiten van de Zuidvleugel: te weten de sterke clusters op het gebied van technologie, logistiek en internationaal recht (BPZ, 2004). Het Hollands landschap wordt hierbij niet als te versterken kernkwaliteit genoemd waar het eerder wel als kenmerk van de Zuidvleugel werd benoemd. Regionale samenwerking in de Zuidvleugel Binnen de Zuidvleugel wordt continue nagedacht over de toekomstige opgaven. Het beter verbinden van de verschillende steden staat daarbij altijd hoog op de agenda. Het atelierproject Stedenbaan past daarbinnen, maar gaat verder dan het verbinden van steden. Het raakt namelijk de kern van de Zuidvleugelproblematiek. Voor het versterken van de Zuidvleugel als geheel moeten de verschillende steden samenwerken. Het project stedenbaan toont aan dat niet iedere halte een goede locatie is voor stedelijkheid. Het project Stedenbaan moet niet gezien worden als 48 losse haltes. Ze zijn onderling verbonden en vormen als het ware een stedenbaanstad. Sommige haltes zijn geschikt als stadscentra, andere meer voor groene woonmilieus. Stedenbaan is een project wat voornamelijk bestaande steden en toekomstige verstedelijkingslocaties nabij de steden verbindt. De Stedenbaan zou in de toekomst een rol kunnen spelen in het toegankelijker maken van groene gebieden in het Tussengebied. Dit vraagt van de bestuurders van de verschillende overheden om te kijken naar het gezamenlijke hoger belang; het belang van de Zuidvleugel. Dit is een moeilijke vraag voor bestuurders. Bestuurders moeten namelijk altijd verantwoording afleggen voor de beslissingen die ze nemen. Het zoeken naar het hogere belang gebeurt steeds meer. Verschillende regio’s, steden en de provincie Zuid-Holland werken samen in het eerder genoemde Bestuurlijk Platform Zuidvleugel (BPZ). Ook in de Zuidplaspolder werken vijf gemeenten intensief samen in de ontwikkeling van de gehele Zuidplaspolder. In Midden-Delfland werkt de gemeente Midden-Delfland samen met de omringende steden. Deze samenwerkingsverbanden wijzen erop dat overheden steeds meer realiseren dat het regionale schaalniveau aan importantie wint. Deze nadruk op regionale samenwerking heeft meerdere oorzaken. Bij samenwerkingsverbanden tussen kleine dorpsgemeenten is de reden om samen te werken vaak om sterker te staan tegenover sterke actoren zoals grote steden. Dit is bijvoorbeeld een van de redenen voor regionale samenwerking in Midden-Delfland en de Zuidplaspolder. Daarnaast is de bestuurlijke samenwerking van de Zuidvleugel geboren uit een idee dat de verschillende steden zoveel relaties met elkaar hadden dat ze niet meer als puur losstaand functionerende steden gezien konden worden. Het naoorlogse ruimtelijke ordeningsbeleid van het rijk heeft de Zuidvleugel voor een groot deel gevormd. Historisch gezien was er in Nederland de afkeer tegen de metropoolvorming van steden (Londen). De bevolkingsprognoses voor Nederland in 2000 gingen in het begin van de jaren zestig uit van 20 miljoen inwoners. Om te voorkomen dat Rotterdam en Den Haag in de toekomst aan elkaar zouden groeien
werden het groeikernenbeleid en de gebundelde deconcentratie ingezet (VROM, 1966). Gelijke spreiding van functies en mensen over Nederland was een van de doelen van de Nederlandse ruimtelijke ordening. Als gevolg van dit beleid is het oorspronkelijke dorp Zoetermeer uitgegroeid tot een middelgrote stad. Ook andere groeikernen, zoals Hellevoetsluis hebben een aanzienlijke bevolkingsgroei doorgemaakt. De ruimtelijke strategie heeft ervoor gezorgd dat verstedelijking niet alleen maar plaats vond bij Rotterdam en Den Haag. Het heeft er voor gezorgd dat deze twee steden niet uitgegroeid zijn tot oneindig uitgedijde steden. In plaats van twee zeer grote steden is er een netwerk van middelgrote steden ontstaan. Het rijksbeleid heeft er aan bijgedragen dat de Zuidvleugel zich er wel op moet richten om een netwerkstad te worden; dat de Zuidvleugel de onderlinge (fysieke en bestuurlijke) relaties moet versterken. Een van de doelstellingen van de Provinciale Ruimtelijke Structuur Visie (PRSV) van de provincie Zuid-Holland (PZH) is om de landelijke gebieden in de Zuidvleugel meer bij de rest van de Zuidvleugel te betrekken (PZH, 2004). De groene gebieden kunnen waardevol zijn voor de Zuidvleugel. De rust en ruimte zijn aantrekkelijk voor woningen in het duurdere segment. Het creëren van dit soort woonmilieus zou een positieve impuls kunnen geven voor de kenniseconomie in de Zuidvleugel; een van de doelen van het Bestuurlijk platform Zuidvleugel (BPZ, 2004) De gedachte dat landelijk wonen alleen maar schade aan het landschap geeft moet bestreden worden. Landelijk wonen is een eeuwenoude Nederlandse traditie die teruggaat tot de elitaire buitenplaatsen in de 17e eeuw (Sijmons, 2002). Sommige landelijke gebieden zijn inderdaad te waardevol (ecologisch of cultuurhistorisch) voor landelijke woonmilieus, maar in veel gevallen kan landelijk wonen een bijdrage leveren aan de visuele, sociale en economische structuren van het landschap. Daarnaast kan het een concrete bijdrage geven aan het toegankelijker maken van het landelijke gebied. Dit is vooral vanuit recreatief en sportief oogpunt een gewenste doelstelling, maar kan daarnaast ook bijdragen aan de bekendheidswaarde van het landelijke gebied in de Zuidvleugel. Als je niet in het landschap kan komen kan het ook niet beleeft worden. Dat maakt het moeilijk om er een waarde-oordeel aan te geven. Vanuit de stedelingen is er een grote vraag naar recreatiegebieden in de Zuidvleugel. Omdat veel van het landelijke gebied in de Zuidvleugel in de nabijheid van steden ligt en zodoende deel uitmaakt van de stedelijke invloedssfeer wordt in de PRSV niet meer gesproken van een landelijk gebied. In plaats daarvan wordt gesproken van een stedelijk parklandschap waarbij geen plaats meer is voor agrarisch gebruik. Vanwege de vraag naar recreatie is er de ambitie om de landelijke gebieden beter toegankelijker te maken. Het streven naar een toegankelijker landschap is legitiem. De vraag is echter of er daarbij ingezet moet worden op het transformeren van agrarisch gebied naar parklandschappen of het uitbreiden van een padenstelsel in bestaand agrarisch landelijk gebied. Vanuit de ambitie van het BPZ om de Zuidvleugel als netwerkstad (….) in een Hollands landschap te ontwikkelen lijkt het niet verstandig om het agrarisch 10
gebied volledig te transformeren. Het landelijke gebied heeft nog een waarde voor de Zuidvleugel. De Zuidvleugel onderscheidt zich van vele andere stedelijke regio’s door de groene zones die de steden van elkaar scheiden. Vaak wordt dit de contramal genoemd, als tegenovergestelde van het versteende deel van de Zuidvleugel. Deze contramal is hedendaags echter niet meer ‘de contra’ van het stedelijke deel van de Zuidvleugel. In de groene gebieden wonen veel mensen die in de steden van de Zuidvleugel werken. Omgekeerd zijn er veel mensen die in de steden wonen en werken in bijvoorbeeld de glascomplexen van de greenport Westland-Oostland. Het verleden leert ons dat het versteende deel altijd in omvang altijd is gegroeid en het niet-versteende deel krimpt. De kaarten van bureau Must (figuur 1.2) laten dit treffend en tegelijk confronterend zien. Het Atelier Zuidvleugel stelde vast dat het belangrijk is om de Tussenruimte (benaming van de contramal door het atelier) een meer integraal onderdeel te maken van de Zuidvleugel. Nu is het nog teveel de achterkant van de stad. Dit zou moeten veranderen, het is immers een zo kenmerkend vormend onderdeel van de Zuidvleugel (Atelier Zuidvleugel, 2005). De grote uitdaging is om te kijken hoe deze vragen beantwoord moeten worden. In dit onderzoek is bij deze bevindingen aangehaakt. Na een ingrijpende onderwerpafbakening - het onderwerp Tussenruimte bleek al snel veel te complex en groot te zijn voor een scriptie - gaat dit onderzoek uiteindelijk over de ruimtelijke gevolgen van het strategisch handelen van actoren in een relatief open gebied in een van de dichtstbevolkte gebieden in Europa. Een gebied wat onder constante verstedelijkingsdruk van verscheidene steden en private partijen ligt, namelijk het Tussengebied in de Zuidvleugel. Om verwarring te voorkomen: het Tussengebied is niet hetzelfde als de Tussenruimte. Het Tussengebied (figuur 1.3) is een gebied begrensd door de omliggende steden Delft, Den Haag, Zoetermeer en Rotterdam.
figuur 1.2: ontwikkeling Randstad: 1950 (l), 2010 (r), bureau Must
11
Tussengebied
Natuurlijke grens studiegebied
schaal 1 : 100.000
figuur 1.: het Tussengebied: Atelier Zuidvleugel i.s.m. ministerie van VROM
Het Tussengebied is ontstaan als gevolg van de ontwikkeling van een aantal steden op bepaalde locaties. Den Haag en Rotterdam werden op zandwallen gebouwd. Dit verklaart de oorspronkelijke vestigingslocatie. De reden waarom de steden steeds verder groeiden heeft deels te maken met de relatief eenvoudige bouwmethoden, maar heeft veel meer redenen. De bodem in het Tussengebied was niet geschikt voor verstedelijking, des te beter voor agrarisch gebruik. Dat heeft er voor gezorgd dat er een open gebied tussen Rotterdam en Den Haag ontstond en bleef. Dat Delft al tussen Rotterdam en Den Haag lag, deed de verstedelijkingsdruk op het gebied tussen Rotterdam en Den Haag toenemen. De grote verbinding tussen het Tussengebied en het Groene Hart verdween met de bouw van Zoetermeer. Daardoor werd het Tussengebied eigenlijk omsloten door een ring van verstedelijking. Dat zowel Den Haag, Delft en Zoetermeer nauwelijks ruimte binnen hun gemeentegrenzen hebben om uit te breiden doet de druk op de tussenliggende dorpsgemeenten extra toenemen. Niet alleen vanuit deze steden en de dorpen in het gebied zelf, maar ook uit private organisaties als het vliegveld Zestienhoven, bedrijven en de tuinders uit het Westland wordt een beroep gedaan op de ruimte in het Tussengebied. Deze ruimte is niet leeg. Het oorspronkelijke ruimtegebruik in het Tussengebied bestaat voor het overgrote deel uit landbouw. De landbouw neemt per saldo af ten koste van andere vormen van ruimtegebruik, veelal meer stedelijk ruimtegebruik. Stedelijk ruimtegebruik is niet alleen maar recreatief gebruik, maar is ook ruimte die gebruikt wordt voor 1
infrastructuur, woningen en bedrijventerreinen. De kaartenreeks van bureau Must laat zien dat het Tussengebied in de afgelopen decennia van kleur is verschoten. Waar Den Haag en Rotterdam vroeger van elkaar gescheiden werden door een omvangrijke groene zone, is deze groene zone de laatste jaren in snel tempo verworden tot een mozaïek waarin minstens zoveel - zo niet meer - ontwikkeling plaats vind als in de omringende steden. Dat dit gebeurde onder een stringenter ruimtelijke ordeningsbeleid dan het huidige beleid doet vermoeden dat deze ontwikkelingen in de toekomst niet anders zullen zijn. Ook voor de komende jaren staat het gebied omvangrijke veranderingen te wachtten. Een imposante hoeveelheid nieuwe infrastructuur doorsnijdt het gebied, wat de aantrekkelijkheid van het Tussengebied als vestigingslocatie versterkt. In de noordrand van Rotterdam en ten zuidoosten van Delft worden nieuwe bedrijventerreinen aangelegd. Minder helder in kaart gebracht, maar zeker niet onbelangrijker zijn de toekomstige ruimtelijke gevolgen van het teruglopen van onderdelen van de landbouwsector. Het Ruimtelijk Planbureau (RPB) heeft in een van haar studies de huidige trends in de landbouw en de gevolgen daarvan beschreven (Daalhuizen e.a., 2005). Deze laat zien dat vooral in veenweidegebieden het areaal grondgebonden landbouw zal teruglopen. Ongeveer de helft van de bodem van het Tussengebied is veenweidengebied. Juist de grondgebonden landbouw is de vormgever aan het weidse polderlandschap en verdwijnt snel uit het Tussengebied. Het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel verwacht in het woningsegment ‘nieuwe uitleg’ (uitbreiden, nieuwe centra en landelijk wonen) een toename van de woningvoorraad in de Zuidvleugel in de periode van 2010-2020 van 35.000 tot 55.000 woningen (BPZ, 2004). Dit is een niet gering aantal, waarvan ook een deel in het Tussengebied gerealiseerd zal worden. Het Tussengebied bezit een boeiende ruimtelijke positie. Ingeklemd tussen Den Haag, Zoetermeer, Rotterdam en Delft vormt het een centrale locatie in het hart van de Zuidvleugel. Het centrale punt in dit stedelijke veld. Deze stedelijke invloedssfeer maakt het Tussengebied verschillend van landelijke gebieden in Zuid-Holland. Het Tussengebied zien als een gebied wat zich puur op de agrarische sector kan richten zou getuigen van naïviteit en zou de werkelijkheid niet weergeven. De werkelijkheid is namelijk dat het Tussengebied volledig deel uitmaakt van het stedelijke gebied. De ruim 1.3 miljoen inwoners van de vier omringende steden doen een constant beroep op de mogelijkheid om in het Tussengebied te recreëren. Iedere dag reizen honderdduizenden mensen door het Tussengebied om van de ene stad naar de andere te komen. Velen werken in de stad en wonen in het Tussengebied of andersom. De stedelijke invloed is al langere tijd groot. De afgelopen twintig jaar is het Tussengebied in razend tempo veranderd van een puur agrarisch gebied tot een onderdeel van het stedelijk veld. Het is een gebied wat, ondanks die stedelijke invloed, op sommige plekken nog steeds een groen en open karakter heeft. De constante verstedelijkingsdruk roept emoties en verontwaardiging op. Dit kwam duidelijk naar voren in de onlangs uitgezonden aflevering van Tegenlicht waarin landschapsarchitect Adriaan Geuze (bureau West8) onder andere een pleidooi hield tegen het volbouwen van de polder Schieveen boven 13
Rotterdam (VPRO Tegenlicht, 2006). De positie van het Tussengebied is boeiend. Wat opvalt, is de interne differentiatie van het gebied in grofweg twee delen. Langs de ring van snelwegen die om het Tussengebied heen lopen is zeer veel activiteit en snelheid. De snelwegen zijn een manier om je snel te verplaatsen en vormen zo een goede locatie voor verstedelijking. De mate waarin deze gebieden bebouwd zijn - en ook de schaal waarin deze bebouwing is - verschilt van de binnenring. Deze binnenring komt overeen met de veenbodem in delen van het Tussengebied. In deze binnenring vinden minder ontwikkelingen plaats, gaat het in een minder snel tempo en is de schaal van ontwikkelingen vaak kleiner en gedifferentieerder. De open, groene gebieden tussen de steden in de Zuidvleugel in, zijn een kwaliteit die specifiek voor de Zuidvleugel van waarde is. Het draagt bij aan het imago van de Zuidvleugel als netwerkstad in het Hollands landschap en biedt tevens grote mogelijkheden voor recreatief gebruik en groene woonmilieus. Het is daarom ook niet verbazingwekkend dat de omringende steden het Tussengebied aanwijzen voor dit soort stedelijke functies, wat ten koste gaat aan de kwantitatieve omvang van de groene gebieden. Grond hebben de omliggende steden nauwelijks in het Tussengebied. Het bestaat voor het grootste gedeelte uit de gemeenten Pijnacker - Nootdorp en Berkel en Rodenrijs (samen met de gemeenten Bleiswijk en Bergschenhoek wil Berkel en Rodenrijs vanaf 2007 de gemeente Landsingerland vormen). Het totale aantal gemeenten met grond in het Tussengebied ligt nu nog hoger, namelijk acht. Ook op een hoger schaalniveau, dat van de regio, is er niet één verantwoordelijke overheid. Zowel de Stadsgewest Haaglanden als de Stadsregio Rotterdam heeft zeggingskracht over delen van het Tussengebied. Het Tussengebied is een gebied wat midden in de verstedelijking ligt, en zelf (nog) voor een deel niet versteent is, maar wel degelijk een verstedelijkt gebied is. Verstedelijking is immers iets anders dan het daadwerkelijk versteend zijn van een gebied. Verstedelijking gaat over de stedelijke invloed. En die is in het Tussengebied alom aanwezig, zoals hierboven beschreven is. Ondanks dat al in 1989 een poging gedaan werd om het Tussengebied als geheel te ontwikkelen, is het tot op heden niet gelukt om een uitvoerbare strategie te ontwikkelen. Op deze Parkstadstudie wordt later (hoofdstuk 2) ingegaan. De algemeen geldende reden waarom dit tot op heden niet is gelukt, is de onwil bij verschillende actoren. Feddes benadrukt dat regionale samenwerking pas plaatsvindt wanneer de noodzaak daartoe onontkoombaar is geworden (Feddes, 2006). Met andere woorden: er moet een echte reden zijn voor bestuurlijke samenwerking. Een tweede reden waarom het tot op heden moeilijk is gebleken om een idee van het Tussengebied te krijgen heeft te maken met de verschillende percepties die er op het gebied rusten. Van buitenaf wordt het Tussengebied vaak gezien als een rommelig gebied wat weinig waarde heeft voor de Zuidvleugel. Bij de actoren die van buiten een mening op het Tussengebied hebben is het verbeteren van de internationale concurrentiepositie vaak het hoofddoel. Aan gedegen gebiedskennis ontbreekt het bij deze actoren nog wel eens, maar ze maken een terecht punt. De internationale concurrentiepositie is een belangrijk thema voor de ontwikkeling van 14
de Zuidvleugel. De andere perceptie op het Tussengebied wordt gevormd door de gebruikers en de bewoners van het gebied. Deze mensen leven en gebruiken het gebied vaak met veel plezier. Deze verschillende ideeën over de waarde en kwaliteit, dus de perceptie op het Tussengebied is een reëel probleem. De complexe bestuurlijke organisatie heeft er ook toe geleid dat het tot op heden niet gelukt is om een uitvoerbare strategie voor het gehele gebied te maken. Op zichzelf is het ontbreken van een strategie op het gehele Tussengebied geen probleem, en zo wordt het door de overheden – afgaand op hun huidige plannen – ook niet ervaren. Het gevolg is echter dat het Tussengebied in de loop der jaren zo is gefragmenteerd dat overheden nu zeggen dat het té gefragmenteerd is om voor het gehele gebied een visie te maken. Fragmentatie is een onderwerp waar dit onderzoek nader naar kijkt. Dat het Tussengebied té gefragmenteerd is, impliceert een standpunt waarin de fragmentatie in het Tussengebied als negatief wordt beschouwd. De eerste vraag is natuurlijk hoe gefragmenteerd het Tussengebied dan is, en op welke manier? Zijn het de hoeveelheid functies die het gebied te gefragmenteerd maken, of is het de bestuurlijke organisatie? Of allebei? Fragmentatie hoeft niet negatief te zijn. Fragmentatie ligt dicht tegen differentiatie aan. En differentiatie wordt juist vaak als positief begrip gezien. Vanuit ecologisch perspectief kan fragmentatie als positief worden ervaren. Verschillende losstaande natuurgebieden die ieder een eigen niche hebben, komen de (soorten-) differentiatie ten goede. Het verbinden van deze ecologische gefragmenteerde gebieden kan leiden tot eenvormigheid in ecologische waarden en zo de speciale kwaliteiten aantasten. Ook politieke fragmentatie is niet altijd een probleem. Het Nederlandse meerpartijenstelsel leidt er in de praktijk toe dat er coalities tussen verschillende (ideologische) stromingen worden gevormd. Een brede coalitie kan een meer gebalanceerd en breder gedragen beleid hanteren (Geys, 2003). Tegelijkertijd heeft een brede coalitie ook meer tijd nodig om beslissingen te nemen. Er moet immers met meerdere belangen onderhandeld worden. In het Tussengebied wordt de fragmentatie echter als een negatief gegeven ervaren, met effecten voor de uitstraling van het gebied. De beeldvorming van het Tussengebied is een tweede aspect waar in dit onderzoek verder wordt ingegaan. Het Tussengebied ligt tussen de steden in. En die positie genereert kwaliteiten. Voor het Tussengebied zelf (bijvoorbeeld als contrasterend gebied ten opzichte van de omliggende steden), maar ook voor de omgeving rond het Tussengebied, de Zuidvleugel. De positie van het Tussengebied midden in het stedelijke veld van de Zuidvleugel brengt ruimtelijke confrontaties met zich mee. Door de verstedelijking van de afgelopen decennia is een aanzienlijke hoeveelheid van het Hollands landschap verdwenen. Velen kijken met heimwee terug op de jaren dat het Tussengebied nog leeg en open was. Voor vele mensen wordt de verstedelijking van Nederland met 15
afgrijzen bekeken. Een deel van de cultuur van Nederland, het landschap wat we zelf hebben gecreëerd, wordt zonder blikken en blozen opgeofferd. Het gevaar van een rapport over het Tussengebied ligt in het overgeven aan dit soort anti-verstedelijking emoties. Al snel wordt de grootschalige Vinexverstedelijking, de uitbreiding van het kassengebied en de aanleg van verschillende, landschapsdoorsnijdende, infrastructuurverbindingen als negatief ervaren. Negatief zegt echter niets over noodzaak. Er moet in de Zuidvleugel ruimte gevonden worden voor wonen, werken, recreatie, water, netwerkverbindingen, enzovoort. Daarvoor wordt open ruimte voor opgegeven. Midden-Delfland en het open gebied tussen Den Haag, Leiden en Zoetermeer zijn aangewezen als rijksbufferzones. Daar was daardoor geen ruimte te vinden voor de ontwikkeling van de Zuidvleugel. Daardoor bleven er, vooral voor Den Haag, weinig andere locaties dan het Tussengebied over om in uit te breiden. Het is onjuist om de ontwikkelingen in het Tussengebied te hekelen. Voor de economische ontwikkeling van de Zuidvleugel acht het BPZ het noodzakelijk dat er minimaal 35.000 woningen in groene woonmilieus worden gerealiseerd. Ook in het Tussengebied worden daarom in de komende jaren woningen gebouwd. Vraagtekens kunnen wel gezegd worden op de afstemming van de verschillende functies en het ruimtelijke beeld wat, ondanks goede intenties, is ontstaan. De grote vraag voor het Tussengebied is niet zozeer óf er verstedelijkt moet worden, maar hoé. Daarbij is in het verleden niet naar het hele Tussengebied gekeken, maar is veel binnen bestuurlijke grenzen gedacht. Door meer op een regionale ‘Tussengebiedschaal’ samen te werken hadden de oorspronkelijke landschappelijke kwaliteiten beter afgestemd kunnen worden met nieuwe functies. En had daarmee ook beter aan de doelstelling van het BPZ – de Zuidvleugel als netwerkstad in het Hollands landschap – kunnen voldoen. Er zijn twee redenen waarom regionale samenwerking in het Tussengebied van belang is. Ten eerste is dit de positie die het heeft ten opzichte van de steden. Hoewel het volkomen in de stedelijke invloedssfeer ligt, heeft het Tussengebied een veel landelijker en suburbaner karakter. Dat geld niet alleen voor het deel van het Tussengebied in de Stadsgewest Haaglanden, maar ook voor het ‘Rotterdamse deel’. Dit karakter is aanvullend aan de stedelijke centra en daardoor waardevol voor de Zuidvleugel. Toch is het Tussengebied vooral de achtertuin van de steden geweest waarin ze allen hun eigen plannen in kwijt konden. De waarde van het Tussengebied kan echter veel groter worden wanneer dit als geheel wordt gezien als volwaardig deel van het stedelijke raamwerk. Dit leidt tot de tweede reden om het Tussengebied als geheel te zien. Om de kwaliteit in het Tussengebied te verhogen is het aanbevelingswaardig om meer met het landschap van het Tussengebied te doen. Zodoende kan de specifieke kwaliteit van de Zuidvleugel – dat groene gebieden en stedelijke gebieden elkaar snel afwisselen – versterkt worden en zodoende ook aan de doelstelling van het BPZ te voldoen. De grote hoeveelheid bestuurlijke grenzen die door het Tussengebied lopen worden ervaren als een bestuurlijk probleem wat zijn consequenties heeft in de fragmentering van het Tussengebied. Inderdaad kan beaamd worden, zoals eerder beschreven, dat 16
de steden die het Tussengebied ‘omringen’ constant op zoek zijn naar locaties voor verdere verstedelijking. Het Tussengebied biedt hiervoor, dankzij haar ligging, volop geschikte mogelijkheden. De hypothese van dit rapport is dat het ontbreekt aan regionale samenwerking op het niveau van het gehele Tussengebied. Dit zou een oplossing kunnen bieden aan de fragmentering en het gebrek aan afstemming in het Tussengebied. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat er tussen de actoren conflicten zitten in de ideeën die zij op de toekomstige ontwikkeling van het Tussengebied hebben. Dit onderzoek analyseert de strategieën van de verschillende actoren over de toekomst van het Tussengebied. Wat is hun visie? Waar conflicteren de strategieën? Uiteindelijk leiden deze vragen tot de vraag welke instrumenten er zijn om een breder gedragen strategie voor het Tussengebied te maken. Een strategie die het Tussengebied daadwerkelijk een samenhangend onderdeel van de Zuidvleugel maakt. Deze vragen hebben uiteindelijk geleid tot de volgende probleemstelling: Welke actoren zijn er betrokken bij de ontwikkeling van het Tussengebied? Welke strategieën worden er door deze actoren gevoerd, om het Tussengebied zo te ontwikkelen dat het een meer samenhangend onderdeel van de zuidvleugel wordt? Zijn daar conflicten bij te herkennen? En welke strategieën zijn er om deze conflicten op te lossen?
Deze verschillende vragen worden in de verschillende hoofdstukken beschreven. Leeswijzer Om de eerste vraag te kunnen beantwoorden moeten de actoren eerst geanalyseerd worden. De vraag die daarbij beantwoord dient te worden is, welke actoren een rol bij de ontwikkeling van het Tussengebied spelen. Om de strategieën en visies van actoren over een gebied te kunnen begrijpen moeten ze geplaatst kunnen worden in een context. Hoofdstuk 2 zal daarom een beschrijving van het Tussengebied geven. Wat voor aspecten zijn er in het gebied aanwezig? Welke actoren zijn betrokken bij de toekomst van het Tussengebied? Het hoofdstuk daarna geeft de strategieën en visies van de verschillende actoren weer (hoofdstuk 3). Hoofdstuk 4 zal vervolgens deze visies en strategieën analyseren. Hierbij wordt gekeken op welke aspecten deze verschillende strategieën conflicteren. Waar zitten juist overlappingen tussen actoren en bij welke uitspraken dienen vraagtekens gezet te worden? En natuurlijk volgt dan altijd de vervolgvraag ‘wat betekent het dan voor gestelde ambities dat er conflicten/overlappingen zijn?’ In hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gekoppeld aan wetenschappelijke theorieën. Er is bewust voor gekozen om het onderzoek niet te beginnen met een wetenschappelijk kader. Het was zo onduidelijk wat de conclusies van de actoranalyse zouden zijn, dat het niet mogelijk was om van te voren een theoretisch kader op te stellen. Stap 1 van dit onderzoek is om te kijken wat er gebeurd in het Tussengebied. 17
Wat zijn de plannen? Wie houden zich met het gebied bezig? Pas als dat in kaart is gebracht kan er gekeken worden wat dat betekent en welke in de wetenschap beschreven processen er in het Tussengebied spelen. Hoofdstuk 5 gaat in op regionale samenwerking, wat een van de oplossingen voor het Tussengebied kan zijn. Alleen een kreet om meer regionale samenwerking zal echter niet voldoende zijn om daadwerkelijk deze samenwerking op gang te brengen. Daarvoor is actie vanuit de betrokkenen zelf nodig. Geen enkele actor voelt zich nu hiertoe geroepen. Er moet een meerwaarde zijn om samen te werken. Om deze meerwaarde te zoeken wordt ingegaan op de waarden van het Tussengebied. In dit hoofdstuk wordt een aantal keren verwezen naar voorbeelden in de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder ligt naast het Tussengebied en het planningsproces in de Zuidplaspolder was onderwerp van een eerder onderzoek. In dit onderzoek werkten studenten van de Erasmus Universiteit, de TU Delft, de UvA en het MIT (Cambridge, Massachusetts) samen. De kennis die in dat onderzoek is opgedaan, levert voorbeelden die ook voor het Tussengebied interessant zijn. Het rapport sluit af met een concluderend en aanbevelend hoofdstuk. Omdat dit rapport uitgebreid ingaat op de ontwikkeling van het Tussengebied worden er vaak plaatsnamen en gebieden genoemd die niet voor iedere lezer bekend zullen zijn. Daarvoor is voor de introductie een topografische kaart ingevoegd (pagina, 6-7). Wanneer een plaats onbekend is, kan deze worden opgezocht in deze kaart. Methoden van onderzoek Zoals al eerder is gezegd begint dit onderzoek niet met een theoretisch kader. Ondanks dat het gebruikelijk is dat een wetenschappelijk onderzoek begint met een wetenschappelijk kader is hiervoor niet gekozen. Er is gekozen om eerst te kijken wat er in het Tussengebied aan de hand was. Daarvoor zijn interviews gehouden met verschillende vertegenwoordigers van actoren en mensen die betrokken zijn bij projecten in het gebied. Naast deze interviews is er een analyse gemaakt van verschillende strategische visies en position papers van de actoren. Hierbij is speciaal gekeken naar welke ruimtelijke claims de actoren op het Tussengebied leggen. Ook is er gekeken of, en zo ja – hoe , er naar de toekomst van het gehele Tussengebied wordt gekeken. Deze onderzoeksmethode past bij de vragen die dit onderzoek wil beantwoorden. Wat zijn de strategieën van de verschillende actoren en welke conflicten zijn hierin te herkennen? Dit zijn vragen die alleen te beantwoorden zijn via het praten met de actoren en het lezen van de visies waarmee zij naar buiten treden. Het zijn vragen die geen wetenschappelijk kader nodig hebben. Pas nadat er een analyse van het Tussengebied en de actoren is gemaakt is er een koppeling met wetenschappelijke theorie gemaakt. Hiermee wordt het laatste deel van de probleemstelling beantwoordt. Het deel waarin oplossingen worden aangereikt en aanbevelingen worden gedaan. Om een goed beeld te krijgen van de verhoudingen en standpunten van een groot aantal actoren is op 14 Juni 2006 in het Atelier Zuidvleugel een workshop Tussengebied georganiseerd. In deze workshop werd de werkbank Ruimtelijke kwaliteit van Habiforum gevolgd. Door deze workshop te houden was er de mogelijkheid om te testen of de tot dan toe verzamelde gegevens over de actoranalyse klopten en of de geidentificeerde problemen ook daadwerkelijk als probleem werden ervaren. 18
De workshop genereerde, door de werkwijze, veel input over de kwaliteiten die het Tussengebied en heeft, door te discussiëren over de knelpunten in de ontwikkeling van het Tussengebied, ook een bijdrage geleverd aan het identificeren van de belangrijkste conflicten. Naar aanleiding van de workshop is een derde probleem geïdentificeerd, namelijk de overgang van plannen naar werkelijkheid: implementatie. Relevantie van het onderzoek De relevantie van het onderzoek heeft meerdere dimensies. Op wetenschappelijk vlak levert het een bijdrage aan de strategievorming op regionaal niveau, met als speciaal kenmerk dat het kijkt naar een ‘open’ gebied tussen steden in. Omdat het over een open gebied gaat haakt het aan bij ontwikkelingen in de landbouw, greenportontwikkeling en natuurlijk de ontwikkeling van de Zuidvleugel. Een regio met de ambitie om een stedelijk netwerk te worden. Het Atelier Zuidvleugel werkt met het ministerie van VROM samen in een ander onderzoek over het Tussengebied. Het ministerie heeft de afgelopen decennia een niet te onderschatten invloed gehad op de ontwikkeling van het Tussengebied. Het bufferzonebeleid, het ‘compacte stad’-beleid en het Vinex-beleid zijn door het rijk gevoerde strategieën die het Tussengebied in hoge mate beïnvloed hebben. Er is volgens het ministerie echter te lang niet gekeken naar het Tussengebied zelf en er is daardoor geen gezamenlijk idee over hoe dit gebied werkt en hoe het ontwikkeld zou moeten worden. Daarvoor maakt ze nu een atlas van het Tussengebied waarin een uitgebreide analyse wordt gemaakt van de aspecten van het Tussengebied. Door de workshop en de verslaglegging van deze workshop probeert het ministerie andere actoren te interesseren om meer naar het gehele Tussengebied te kijken. Het onderzoek van VROM en dit rapport vullen elkaar aan. VROM maakt een inventarisatie van de ruimtelijke aspecten van het Tussengebied. Dit onderzoek gaat verder en analyseert de posities van de verschillende actoren in de ontwikkeling van het Tussengebied. Door deze scriptie kan inzicht gekregen worden over de manier waarop door middel van bestaande strategieën, conflicterende ruimteclaims in open gebieden tussen steden (als gevolg van verschillende gevoerde strategieën) kunnen worden opgelost. Het identificeert mechanismen voor regionale samenwerking. Dit rapport dient als informatiebron voor het onderzoek wat het Atelier Zuidvleugel aan het opstarten is. Daarin wordt onderzoek gedaan naar het thema Tussenruimte; alle open gebieden in de stedelijke context in de Zuidvleugel. De eerste stappen die daarin worden gedaan zijn een inventarisatie naar de kenmerken van de Tussenruimte en een onderzoek naar de manieren en mechanismen waarmee dit soort gebieden in de stedelijke context in Nederland en het buitenland worden ontwikkeld. Naast een wetenschappelijke relevantie zijn er ook maatschappelijke relevanties van dit rapport. Het onderzoek probeert een strategie te ontwikkelen om het Tussengebied bij het stedelijke netwerk van de Zuidvleugel te betrekken. Daarbij heeft deze strategie maatschappelijke relevantie op het gebied van inwoners van de Zuidvleugel, aangezien het de leefomgeving van inwoners van de Zuidvleugel betreft. 19
2. Het Tussengebied
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plangeschiedenis van het Tussengebied. De reden hiervan is om te bestuderen wat de rol van het Tussengebied is geweest in de ontwikkeling van de Zuidvleugel tot nu toe. Welke actoren houden zich er mee bezig? En wat zeggen ze dan over het Tussengebied? Het Tussengebied heeft geen vaste begrenzing. Over wat er wel en wat er niet binnen hoort te vallen is geen zekerheid. Paragraaf 2.1 besluit met het geven van een begrenzing die gebaseerd is op zowel de in de plannen gebruikte grenzen als de positie van dit rapport.
2.1 Het Tussengebied? Waar is dat? Het Tussengebied bestaat niet. Als de plannen van de overheden er op nageslagen worden, zou tot die conclusie gekomen kunnen worden. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 spreekt nog wel over het gebied tussen de Haagse en Rotterdamse agglomeraties (PRSV, blz. 29 en 79) en typeert het als een kansrijk gebied voor het realiseren van een rijk scala aan nieuwe woonmilieus. Het is echter de enige verwijzing naar het Tussengebied en de enige die het gebied centraal stelt en niet ruimtelijke projecten die figuur 2.1: parkstad tussen Hof en Haven in of door het gebied lopen. Toch is tijdens het onderzoek voor dit rapport gebleken dat de term Tussengebied binnen de provincie Zuid-Holland wel een regelmatig gehanteerde term is. Het Tussengebied staat binnen de provincie ZuidHolland voor het gebied wat tussen Delft, Den Haag, Zoetermeer en Rotterdam in ligt. De meest gangbare begrenzing van het Tussengebied is gebaseerd op een aantal rijks- en provinciale wegen die de steden verbinden. Dit zijn de A4, de A13, de Doenkade (de autoweg die boven vliegveld Zestienhoven langsloopt), de rivier de Rotte en de A12. Deze gebiedsbegrenzing is gebaseerd op de enige studie die de provincie ZuidHolland ooit heeft gemaakt naar het Tussengebied. In 1989 publiceerde de provincie Zuid-Holland de inrichtingsstudie Tussengebied ‘een Parkstad tussen Hof en Haven’ (zie figuur 2.1), wordt in deze studie begrensd in de volgende bewoordingen: “Het Tussengebied – het gebied tussen Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer” (provincie Zuid-Holland, 1989). Deze studie is nooit geïmplementeerd. De Klerk en van der Cammen beschrijven de effecten van de studie als volgt: “Een Parkstad tussen Hof en Haven […] werd slechts gedeeltelijk gerealiseerd. De zgn. koortsachtige zones voor bedrijven langs de snelwegen (geel op de kaart) vonden geen genade bij de rijksoverheid omdat ze niet strookten met de Vinex-filosofie. Een zelfde lot trof de band van nieuwe verstedelijking tussen Delft en Zoetermeer (okerkleurig). Als gevolg hiervan sneuvelde ook de voorgestelde nieuwe railverbinding tussen Rotterdam en Zoetermeer (ZoRolijn), terwijl de aanleg van parklandschappen en plassen (groen/blauw) stagneerde door geldgebrek. Wat wel goed van de grond 20
kwam was de glastuinbouw (grijs gekleurd).” ( De Klerk en van der Cammen, 2003, pp.341) Daarmee is de bestuurlijke aandacht lange tijd van het Tussengebied verdwenen. De individuele gemeenten stortten zich op hun Vinex-opgave en de rijksoverheid hield zich onder andere bezig met de planvorming van de HSL. De focus verschoof van het regionale niveau van het Tussengebied naar de provinciale of gemeentelijke schaalniveaus. De rol die de provincie in de jaren negentig speelde was ook anders dan haar huidige rol. Zij was de beoordelaar van plannen van gemeenten en kijkt of deze stroken met de streekplannen. Daarnaast draagt zij historisch gezien de verantwoordelijkheid van het landelijke gebied. De provincie heeft daarin een belangrijke beheersfunctie. Van een ontwikkelende provincie, zoals we die nu kennen, is pas sinds kort sprake. De provinciale plannen voor het Tussengebied als stad tussen hof en haven zijn in de koelkast gezet om ze bij het opstellen van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRSV) weer te voorschijn te halen. De overeenkomsten tussen de ruimtelijke uitwerking van de strategieën uit de Parkstadstudie uit 1989 en de PRSV uit 2005 zijn opmerkelijk. Wederom wordt bedrijvigheid langs infrastructuur geclusterd. De glastuinbouw in de band tussen Delft en Zoetermeer waar in 1989 verstedelijking was gepland moet nu verder geclusterd worden, waarbij de vrijkomende ruimte gebruikt kan worden voor woningbouw. Ook de plannen voor de ZoRo-lijn zijn er nog. Met dat verschil dat er nu over een buslijn wordt gesproken waar het eerder over een spoorlijn ging. De Parkstadstudie wordt wel gezien als het moment waarop de Groenblauwe Slinger zijn intrede deed. Juist nu worden de laatste delen van deze slinger ontwikkeld, waarbij de financiering nog steeds het grootste struikelblok is. In het bijzonder de vraag wie voor het beheer van de recreatieve groengebieden moet gaan betalen levert meningsverschillen op. Twee opmerkingen zijn bij de vasthoudendheid van de provinciale plannen over het Tussengebied gepast. Ten eerste is het de rijksoverheid, VROM, die sinds 1989 een 180˚ draai gemaakt. Waar men in 1989 aan de vooravond stond van de Vinex-jaren is men nu van het beleid wat hierbij hoorde afgestapt. Conflicten tussen rijk en provincie werden indertijd met een oogopslag duidelijk. Tegenwoordig zitten rijk en provincie meer op één lijn. De tweede opvallende gebeurtenis tussen het verschijnen van ‘een Parkstad tussen Hof en Haven’ en nu is de opkomst van de Zuidvleugel als te versterken regio. In de tijd dat de Vierde Nota voor de Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra (Vino en Vinex) uitkwamen was de Randstad als geheel de gangbare term. De Randstad veranderde eerst in de Deltametropool en werd vervolgens qua benaming uitgebreid met een Noord- en een Zuidvleugel. De Zuidvleugel wordt ontwikkeld tot een netwerkstad. Ondanks dat de Parkstadstudie nooit een uitvoeringsstatus heeft bereikt is het opvallend hoe goed deze past binnen de huidige agenda voor de Zuidvleugel. Weliswaar zijn er een aantal extra agendapunten bijgekomen, zoals de Stedenbaan, maar alle ideeën die in de Parkstadstudie genoemd werden staan nu wederom op het verlanglijstje van de Zuidvleugel.
21
‘Een Parkstad tussen Hof en Haven’ heeft als inspiratiebron gediend voor latere studies over de zuidvleugel. De huidige benaming van het groen in het Tussengebied zoals dat in de PRSV wordt benoemd is nagenoeg dezelfde als in de inrichtingsstudie Tussengebied. Stedelijk parklandschap (PRSV) versus een verstedelijkt parklandschap in de inrichtingsstudie Tussengebied. Intern is de term Tussengebied in de provincie Zuid-Holland nooit verdwenen. Na de inrichtingsstudie Tussengebied, 17 jaar geleden, is er echter nooit meer in een officieel document naar het gebied als geheel gekeken. In de huidige plannen wordt vooral gekeken naar de Zuidvleugel en hoe deze netwerkstad versterkt kan worden. Dit gebeurt logischerwijs vooral door netwerken te versterken. De ruimtelijke vorm van deze netwerken zijn vaak linten. Dit wordt herkenbaar bij infrastructuur, maar ook bij het groenblauwe raamwerk wat in de provincie op de agenda staat. Het Tussengebied wordt doorsneden door een aantal netwerken waartussen de integratie niet groot is. Dat vergroot de ruimtelijke fragmentatie. Dat maakt het moeilijker om voor het gebied als geheel te ontwerpen Buiten de provincie Zuid-Holland zijn er echter weinig actoren die bekend zijn met de term Tussengebied. Hoewel het ministerie van VROM in het programma voor de Zuidvleugel vier projectclusters voor de Zuidvleugel benoemt, en een daarvan Tussengebied Rotterdam – Den Haag noemt (VROM, 2004, blz. 4) is buiten de overheidslagen de term volslagen onbekend. De glastuinbouwsector en de Kamer van Koophandel spreken van het Oostland. Het Tussengebied maakt hier wel deel van uit, maar binnen het Oostland valt ook een deel van de Zuidplaspolder, wat weer geen deel uitmaakt van het Tussengebied. De natuur- en milieuorganisaties die actief zijn in onderdelen van het Tussengebied zijn niet bekend met de term Tussengebied. Zij beschouwen het gebied eerder als veenweidegebied wat onder verstedelijkingsdruk staat. Ze werken veelal projectmatig. De milieuorganisaties in Zuid-Holland hebben een ondercapaciteit aan personeel. Dat leidt er toe dat ze alleen actief bij concrete projecten bezig zijn. Bijvoorbeeld in de Zuidplaspolder en bij de realisering van bedrijventerrein Schieveen. Ook voor andere overheden dan de provincie Zuid-Holland is het Tussengebied niet altijd even bekend en wordt het al helemaal niet als een geheel beschouwd. De provincie is samen met het Rijk de enige actor die het gehele Tussengebied (het gebied tussen Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer) in haar oppervlakte heeft. Het Tussengebied is verdeeld onder de gemeenten Den Haag, Delft, Pijnacker-Nootdorp, Zoetermeer, Berkel en Rodenrijs, Midden-Delfland en Rotterdam. Daarnaast is het Tussengebied op streekplanschaal gelegen in het streekplan Zuid-Holland West én het streekplan Regio Rijnmond. Ook op het niveau van de stadsregio’s in Zuid-Holland is er niet één betrokken stadsregio. Zowel Stadsgewest Haaglanden als Stadsregio Rotterdam maken visies die over delen van het gebied gaan. Het Tussengebied heeft dus niet te klagen over het aantal plannen wat er over aspecten van het gebied worden gemaakt. De plandichtheid is er het hoogst van de gehele Zuidvleugel (figuur 2.2). Dit komt vooral omdat er voor groene gebieden vaak erg veel plannen en ideeën zijn, maar dat die plannen vaak moeizaam gerealiseerd 1. Hoewel op pagina 4 gesproken wordt over het projectencluster Tussengebied Rotterdam – Den Haag is deze naam op pagina 5 vervangen door het cluster Noordrand Rotterdam.
22
figuur 2.2: Plandichtheid: plannen van rijk, provincie en gemeenten, Atelier Zuidvleugel, 2006
worden. Voor het integrale Tussengebied is echter geen enkel plan. Naast de bestuurlijke overlegcomplexiteit is er echter nog een groot probleem. Het feit dat er geen overheden zijn die zich gedwongen voelen om een plan voor het hele Tussengebied te maken is in verregaande mate debet aan het ontbreken van een strategie op het Tussengebied. De enige bestuurlijke organen die plannen maken waar het hele Tussengebied binnenvalt, zijn het ministerie van VROM en de provincie Zuid-Holland. Van het rijk kan een strategie voor zo een specifiek gebied niet verwacht worden. Zeker met het huidige beleid wordt de planningsautoriteit veel meer op het lagere schaalniveau van de gemeente en de provincie gelegd. Decentraal wat kan centraal wat moet (Nota Ruimte, 2006). Het ministerie van VROM vervult met het onderzoek wat ze nu doen een rol om het Tussengebied onder de aandacht van andere actoren te brengen. Wat betekent dit alles dan voor de begrenzing van het Tussengebied in deze scriptie. Een exacte, breed gedragen begrenzing van het gebied is er niet, omdat velen niet bekend zijn met de gebiedsaanduiding. Het maken van een begrenzing van het gebied is een van de eerste noodzakelijke stappen geweest voor het verloop van het onderzoek.
23
In de studie van Parkstad tussen Hof en Haven wordt het Tussengebied begrensd door een aantal infrastructurele werken. Dit zijn de A4, A13, A20, de Rotte en de A12. Deze begrenzing is indertijd gebaseerd op pragmatische overwegingen (Hinborch, 2006), maar is te verklaren doordat het ging over een gebied tussen Den Haag en Rotterdam. Er is indertijd een arbitraire keuze gemaakt en voor infrastructuur gekozen. De begrenzing is indertijd wel degelijk een discussiepunt geweest. Het was echter van groot belang dat het Tussengebied gemakkelijk te herkennen was en omdat de infrastructurele begrenzing met de Rotte een driehoek vormt is dit ook gelukt (Hinborch, 2006). Ook de begrenzing van het huidige onderzoek van het ministerie van VROM is op dezelfde beweegredenen gebaseerd en komt daardoor grotendeels overeen met de begrenzing uit de Parkstadstudie. Toch kan de vraag weer gesteld worden wat de juiste begrenzing van het Tussengebied is. In dit rapport staat het gebied centraal. De infrastructuur vormt geen natuurlijke grens van het gebied. Daarom is er voor gekozen om in dit onderzoek een andere begrenzing te hanteren. Een die gebaseerd is op de oorspronkelijke verkavelingpatronen van de polders. Hierdoor ontstaat een grens die het landschap centraal stelt in tegenstelling tot de occupatie (zie figuur 2.3). De enige grens die in de begrenzing van de Parkstadstudie en de VROM-studie hetzelfde blijft is dan de Rotte. En dit is logisch te verklaren aangezien de Rotte de enige natuurlijke grens in deze studies is, de enige grens die er al vele honderden jaren ligt. In plaats van de A13 als grens te nemen wordt, bij het volgen van de ‘natuurlijke’ poldergrenzen, de Schie als logischere grens aangedragen. Deze ligt een paar honderd meter ten zuidwesten van de A13. daardoor valt de hele polder Schieveen, wat een samenhangend landschapselement is, binnen het Tussengebied. Op de kaart mag het dan wel lijken of de polder Schieveen ophoudt bij de A13; in werkelijkheid loopt deze door tot aan de Schie. De Schie wordt dan gevolgd, door het centrum van Delft, tot waar de Schie de Vliet ontmoet. Deze stroom wordt als een noordwest grens gevolgd. De Vliet stroom boven de A4 langs, maar vormt meer dan de A4 de grens tussen de Haagse agglomeratie en het Tussengebied. De verstedelijking loopt tot aan de Vliet en aan de andere zijde liggen onder andere een golfbaan en een in veel lagere dichtheid - in vergelijking met de verstedelijking van de Haagse agglomeratie - gebouwde Park Leeuwenbergh. De Vlietzone wordt gevolgd tot de grens van de Tedingerbroekpolder en de Nieuwe Driemanspolder (op de kaart ook de grens tussen Rijn- en Delfland genoemd. Dit betekent dat er in vergelijking met eerdere begrenzingen van het Tussengebied een stuk boven de A12 bij komt. Deze grens wordt gevolgd tot de A12 bereikt wordt. Vervolgens wordt er een stuk A12 gevolgd. De A12 is hier op de grens van Delfland en Rijnland gebouwd. Bij Zoetermeer wordt de grens van de gemeente PijnackerNootdorp en Zoetermeer en later Zoetermeer en Bleiswijk gevolgd. Waar deze grens de A12 wederom tegenkomt, wordt de sprong over de snelweg weer gemaakt. De natuurlijke grens volgt hier de gemeentegrens van de gemeente Bleiswijk. Deze stopt niet bij de A12, maar heeft als grens Polder ‘Honderdveertig morgen’. Deze polder is de grens van het Tussengebied tot het moment dat deze de Rotte tegenkomt. De Rotte wordt gevolgd, dwars door Rotterdam tot aan de Schie. Deze begrenzing komt dichter in de buurt van een natuurlijke begrenzing van het 24
Tussengebied
figuur .: begrenzing studiegebied
Natuurlijke grens studiegebied
schaal 1 : 100.000
Tussengebied dan degene die in de Parkstadstudie en door VROM wordt gebruikt.
2.2 Wat voor gebied is het Tussengebied? Nu de begrenzing van het Tussengebied is vastgesteld en het op de kaart is te herkennen, is de volgende vraag wat voor gebied het Tussengebied is. Deze paragraaf geeft een overzicht van de inherente aspecten van het Tussengebied. Daartoe wordt de lagenbenadering gebruikt. De lagenbenadering is een geschikt instrument om de complexiteit en samenhang van aspecten van een gebied beter te begrijpen. Het maakt een onderscheid tussen een ondergrond-, een netwerk- en een occupatielaag. In de ondergrondlaag worden bodem, water, landschap en natuur als een samenhangend systeem beschouwd (Provincie Zuid-Holland, 00, pp.11). Sijmons noemt deze laag het fundament en daarmee de belangrijkste laag van de ruimtelijke planning (Sijmons, 00, pp.118). Daarbij richt hij zich wel voornamelijk op de waterstaatkundige toekomst. De tweede laag is de netwerkenlaag. Deze laag bevat de infrastructuurnetwerken. Hier gaat het over weg-, rail-, waterinfrastructuur en knooppunten. De effecten van deze laag op de occupatie in het Tussengebied zijn uitermate sturend. Verstedelijking vindt namelijk plaats in de buurt van infrastructuur en knooppunten. Een goede ontsluiting is immers van groot belang. De ondergrond- en de netwerkenlaag samen zijn sturend voor toekomstige occupatiepatronen (Provincie Zuid-Holland, 00, pp.11). Deze vanzelfsprekend is
vroeger wel anders geweest. ‘Te lang en te vaak is er in Nederland min of meer ‘eigenstandig’ nagedacht over de ontwikkeling van verstedelijking, intensieve vormen van landbouw en andere wenselijke occupatievormen, zonder daarbij voldoende rekening te houden met de condities die andere lagen stellen. De ontwikkeling van intensieve veehouderij op de zandgronden en van grootschalige verstedelijking in de laaggelegen veenweidegebieden zijn daar twee sprekende voorbeelden van (Nota Ruimte, 2006, pp.26-27).’ Sijmons vindt het ook bevreemdend dat de discussie over ruimtelijke ordening doorgaans bij de occupatie begint, terwijl de meest bepalende lagen veronachtzaamt worden (Sijmons, 2002, pp. 118). Hinborch en de Vries wijzen hier ook op de invloed van de sectorale scheiding van het ministerie van VROM en het ministerie van LNV (Hinborch en de Vries, 2006). VROM is verantwoordelijk voor de stedelijke omgeving en LNV voor de landbouw. Hierdoor zie je een sterke planningsscheiding tussen deze sectoren terwijl ze in de praktijk veel met elkaar te maken hebben. De PRSV gaat in zijn geheel alleen over de derde laag, occupatie. Maar het laat zich daarbij sturen door provinciaal beleid van andere sectoren, zoals het Beleidsplan Milieu en Water (BMW), de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) en het Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (PVVP). De occupatielaag houdt zich bezig met de situering van woningen, bedrijventerreinen, landbouw, voorzieningen, enzovoorts. Een veelvoud van functies en verschijningsvormen. Dit is de laag waarin het snelst veranderingen plaats vinden. De ondergrondlaag verandert het langzaamst. De bodemkaart van het Tussengebied verandert nauwelijks, de occupatiekaart verandert bijna wekelijks. 2.2.1 De ondergrond van het Tussengebied De huidige positie van het Tussengebied als ‘open’ gebied tussen de steden is te verklaren door de eigenschappen van de ondergrond van het Tussengebied en omgeving te bekijken. De steden in de Zuidvleugel werden op de hoger gelegen zandwallen gebouwd. Een van de hoofdredenen hiervoor was dat bouwen op zand goedkoper is dan bouwen op veen. Het Tussengebied bestaat uit veen en klei. Daarom zijn er geen grote steden in ontstaan en was het Tussengebied lange tijd een uitgestrekt groen gebied. De oorspronkelijke verstedelijkingsstructuur van het Tussengebied is gebaseerd op lintbebouwing. De oude poldergrenzen zijn hier bijna naadloos overheen te leggen (zie kaart IV: poldergrenzen, pagina 33). Uitzondering hierin is Pijnacker waar de oude dorpskern middenin een polder is gesticht. Een aantal polderdijken is nu nog steeds tekenend voor het functioneren van het Tussengebied. Dit zijn bijvoorbeeld een aantal delen van de Doenkade (boven vliegveld Zestienhoven en vanaf Bergschenhoek tot aan de A12) en de provinciale weg van Pijnacker naar Delft. Sinds 1950 zijn de lintdorpen in het Tussengebied uitgegroeid tot kleine steden. Alleen bij Berkel is de oude polderstructuur nog te herkennen. De huidige Vinex-uitbreidingen maken hier ook bij Berkel echter een einde aan. Door kaart I: Bodem te vergelijken met het occupatiepatroon wordt duidelijk dat de enige groene overgebleven delen in het Tussengebied zonder uitzondering veengronden zijn. Het lijkt erop dat het niet zozeer planning is die groene gebieden beschermt, maar dat de bodem landgebruik in zekere mate structureert.
26
Een tweede aspect van de ondergrond van het Tussengebied is het reliëf (kaart II). Het overgrote deel van het Tussengebied ligt lager dan drie meter onder NAP. Dit heeft verstrekkende gevolgen voor de waterhuishouding. Wat natuurlijk niet vergeten moet worden, is dat het Tussengebied nabij de Zuid-Hollandse delta ligt. Water is (samen met de grondsoort) hét structurerende element van de Zuid-Hollandse delta geweest. Het water heeft veel betekend voor de Zuid-Hollandse Delta. De Rotterdamse haven is hiervan een duidelijk voorbeeld, maar daarnaast ook het kenniscluster op het gebied van watertechnologie in Zuid-Holland. Het water brengt natuurlijk ook gevaren mee. Overstromingen zouden een constant gevaar zijn als de dijken in Nederland niet zo goed waren. In de toekomst wordt waterberging een nog urgenter aandachtspunt. Om een veilige woonomgeving te creëren zijn er in de toekomst meer gebieden voor calamiteitenberging nodig. Juist in de Zuid-Hollandse Delta waar zoveel water door heen stroomt. De ondergrond stelt als het ware een eis aan de toekomstige occupatie van het Tussengebied. Het Tussengebied ligt diep, bestaat voor een deel uit veen (wat voor een groot deel uit water bestaat). De kaart met oppervlaktewater (kaart III) toont dat er een ongelooflijk aantal sloten en vaarten door het Tussengebied stromen. Om in het Tussengebied te kunnen leven moet er veel water afgevoerd worden. Om verstedelijking in de toekomst doorgang te laten vinden en tegelijkertijd rekening te houden met de toekomstige waterproblemen wordt er daarom tegenwoordig steeds meer ruimte gereserveerd voor water bij het bouwen van woonwijken. Bodem en waterproblemen vormen echter ook geen onoverkoombare belemmering, zo leert Westergouwe in de Zuidplaspolder. Daar is de slechte bodem en de waterproblematiek juist een uitdaging om nieuwe woonvormen te testen. Een derde aspect van de ondergrond van het Tussengebied is dat het voor een groot deel uit veenweiden bestaat. Het veenweidenlandschap is aan de ene kant hét identiteitsbepalende landschap van polderland Holland. Het is aan de andere kant ook het deel van het landschap waar de agrarische sector het zwaarst onder druk staat en waar landbouwers op de lange termijn in omvang zullen afnemen. Het RPB stelt in haar studie - waar de landbouw verdwijnt - vast dat de landbouw weliswaar helemaal niet zo snel verdwijnt als vaak gedacht wordt. Toch moet er vooral aandacht moet uitgaan naar de toekomst van het veenweidenlandschap (Daalhuizen, Pols, Segeren en Van der Veeken, 2005). In het Tussengebied zijn deze ontwikkelingen in de agrarische sector aan de orde van de dag. Omdat het Tussengebied in de stedelijke invloedssfeer ligt zijn de grondprijzen van agrarische gebieden hoger dan normaal het geval in dit agrarische gebieden is. Dat geeft de agrariërs het relatieve voordeel dat ze veel geld voor hun land kunnen krijgen. Met de compensatie die ze voor hun land in het Tussengebied krijgen kunnen ze ergens anders een nieuw bedrijf beginnen. Hier zetten de overheden dan ook op in. Of dit voor het veenweidenlandschap de beste oplossing is, valt te betwijfelen, omdat de boeren dit in stand houden. volgende pagina’s: ondergrondlaag: I: Bodem; II: Relief en III: Oppervlaktewater: Atelier Zuidvleugel i.s.m. ministerie van VROM IV: Polderstructuren: eigen bewerking op basis van Geuze en Feddes, 2005
27
28 0
schaal 1 : 100.000
zeeklei klei veen veen veen zand
I: Bodem
5 km
9 0
schaal 1 : 100.000
hoogte (m NAP) < -5 -5 - -4 -4 - -3 -3 - 0 0-1 >1
II: Relief
5 km
0 0
schaal 1 : 100.000
III: Oppervlaktewater
5 km
31
2.2.2 De netwerken door het Tussengebied Het Tussengebied ligt tussen steden in. Deze steden ambiëren dat de Zuidvleugel zich ontwikkelt tot een netwerkstad. Deze beslissing heeft grote gevolgen gehad voor de netwerken door het Tussengebied. In het verleden leverde het verbinden van verschillende steden nogal eens problemen op. De slepende discussie rond de A4 door Midden-Delfland kan met recht een Nederlandse planningklassieker genoemd worden. Al decennialang staat deze ingetekend op kaarten, maar nog steeds is de verbinding er niet. Ook de korter lopende onderhandelingen rondom de ZoRo-bus (een lijn die Zoetermeer met Rotterdam verbindt) zijn hier een voorbeeld van. Deze slepende planningsprocessen zijn natuurlijk niet op het conto van de steden te schrijven, maar maken wel duidelijk dat het verbinden van de verschillende steden een moeizaam (en kostbaar) proces is. De laatste jaren is de focus in de Zuidvleugelplanning echter nadrukkelijk op netwerken gericht. In tegenstelling tot de ondergrondlaag is er een hele reeks aan plannen die de bereikbaarheid van het gebied moeten verbeteren. De volgende geplande infrastructuur loopt door of langs het Tussengebied:
Weginfrastructuur: - aanleg van de A16-A13 verbinding (nog in planning) - de N470 (provinciale weg van Delft naar Zoetermeer) (wordt aangelegd) - ZoRo-bus (buslijn van Rotterdam naar Zoetermeer) Spoorinfrastructuur: - Randstadrail: vervanging Hofpleinlijn door een lightrail-trein met hogere frequentie - Stedenbaan: metro-achtig vervoerssysteem wat met hoge frequentie over - door HSL - vrijkomend spoor gaat rijden (in planning) - HSL (rijdt vanaf April 2007) Er worden miljarden geïnvesteerd in infrastructuur door het Tussengebied. Zoals eerder is beschreven heeft infrastructuur een grote invloed op de occupatie van een gebied. Verstedelijking vindt doorgaans plaats in de nabijheid van infrastructuur en knooppunten. Kaart V: Netwerken, laat zien dat het Tussengebied zowel voor weg als spoorvervoer goed bereikbaar wordt. Daarmee loopt de verstedelijkingsdruk op het gebied verder op. Opvallend in het verkeersnetwerk in het Tussengebied en omgeving is het aantal wegen wat Noord-Zuid loop. Oost-West verbindingen zijn er veel minder. In het Tussengebied wordt een extra Oost-West verbinding tussen Delft en Zoetermeer aangelegd om de (enige) huidige verbinding via Pijnacker te ontlasten. Kaart VI: Groenblauwe Slinger, loopt juist wel Oost-West. De Noord-Zuid verbindingen naar de steden en de kust zijn in het Groenblauwe raamwerk in de Zuidvleugel juist moeilijker te realiseren.
Volgende pagina: Netwerklaag: wegen en openbaar vervoersnetwerk; Groenblauwe Slinger: Atelier Zuidvleugel i.s.m. minsterie van VROM
32
Rodenrijs
Berkel Westpolder
Pijnacker Zuid
Pijnacker Centrum
Nootdorp
Leidschenveen
0
schaal 1 : 100.000
HSL Zuid Stedenbaan bestaand station nieuw station Randstad rail Zoro-lijn
5 km
Netwerken: openbaar vervoer
autosnelweg hoofdweg regionale weg A4 Delft Schiedam en A13/A16/A20 N470
Netwerken: wegen
0
schaal 1 : 100.000
VI: Groenblauwe Slinger (provincie Zuid-Holland)
Projecten
5 km
Naast het weg- en spoornetwerk is nog een derde netwerk waar in het Tussengebied wordt geïnvesteerd. Dit is het groenblauwe netwerk. Hierin is de realisatie van de Groenblauwe Slinger het grootste project. Een deel van de slinger loopt door het Tussengebied. Hoewel de aanleg van de Groenblauwe Slinger in het Tussengebied zo goed als rond is, is er vooral onduidelijkheid over het beheer van de recreatieve gebieden. 2.2.3 De occupatie van het Tussengebied De laatste laag is de occupatielaag. Deze laag bevat al het gebruik wat er te zien is in het Tussengebied. In deze paragraaf wordt uitgelegd wat er nu in het Tussengebied is. In de inleiding werd het Tussengebied beschreven als ‘een relatief open gebied in een van de dichtst bevolkte gebieden in Europa. Een gebied wat onder constante verstedelijkingsdruk van verscheidene steden en private partijen ligt (zie Inleiding, p.7) . Een definitie die de problematiek in het gebied wel behelst, maar het blijft totaal onduidelijk hoe dat Tussengebied er in de praktijk nu uitziet. Als er een zeer grove indeling zou worden gemaakt dan zou er gezegd kunnen worden dat het Tussengebied eigenlijk uit drie kleuren bestaat. Rood (steden en dorpen, bedrijventerreinen). Grijs (glastuinbouw). Groen (landbouw, natuur, recreatie). Een van de meest ingrijpende veranderingen van de afgelopen twintig jaar in het rood zijn de aanleg van verschillende Vinex-wijken in het Tussengebied. Langs de A4, wordt aan de rand van de Haagse agglomeratie de wijk Ypenburg gebouwd. Deze ligt op het vroegere vliegveld Ypenburg. Op de plek waar de vroegere landingsbaan lag is nu over de gehele lengte een sloot gegraven. Een andere Vinex-locaties bij Den Haag is Leidscheveen Bij Pijnacker liggen Pijnacker-Zuid en Delfgauw (hoewel Delfgauw weliswaar in de gemeente Pijnacker ligt, kan het ook wel als een Vinex-locatie van Delft worden gezien. Het ligt er namelijk tegenaan). Ook in de B-driehoek (de gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek en Bleiswijk) liggen twee Vinex-locaties, namelijk Noordrand II en Noordrand III. Deze maken deel uit van de ontwikkeling van de noordrand van de Stadsregio Rotterdam (www.vinexlocaties.nl). De vinex-uitbreidingen hebben van de kleine dorpen in het Tussengebied middelgrote dorpen gemaakt. De Vinexwijken Pijnacker-Zuid en Noordrand II en III boven Berkel en Rodenrijs zijn in kaart VIII (Woonlocaties) nog niet ingetekend. Zouden deze er wel in staan dan zou te zien zijn dat deze twee steden elkaar op 100 meter hebben genaderd. De kans dat ze daadwerkelijk aan elkaar zullen groeien is niet zo groot aangezien de overgebleven 100 meter tussen de twee steden onderdeel uitmaakt van de Groenblauwe Slinger (kaart VI) In de toekomst is het Tussengebied aangewezen als locatie voor verdere verstedelijking. Deze verstedelijking is echter wel anders dan de Vinex-wijken. Het Tussengebied zou vooral geschikt zijn om te voldoen aan de vraag naar groene woonmilieus. Wonen in een lage dichtheid in een groene omgeving. Dit soort woonmilieus mist de Zuidvleugel Volgende pagina’s: occupatielaag: landbouw, woninglocaties en CBS bodemstatistiek: Atelier Zuidvleugel i.s.m. ministerie van VROM
35
6
Landgebruik Nederland (LGN4) gras mais aardappelen bieten granen overige landbouwgewassen glastuinbouw boomgaard bollen
VII: Landbouw
7
0
schaal 1 : 100.000
5 km
schaal 1 : 100.000
bron: CBS Bodemstatistiek 2003
0
VIII: Woonlocaties 2003 5 km
8 0
schaal 1 : 100.000
CBS bodemstatistiek
5 km
nu en ze heeft deze nodig om te kunnen concurreren met andere regio’s. Bij de Vinex -uibreidingen is veelal een dichtheid van woningen per hectare gebruikt. Voor de ontwikkeling van het Tussengebied zou dit al te hoog zijn omdat het landschap als dragend element in gevaar komt. Het zou de moeite kunnen zijn om te kijken naar werkelijk lage dichtheden als tot 10 woningen per hectare. Nieuwe locaties voor wonen worden vooral gezocht in de vrijkomende ruimte in het kassengebied tussen Delft en Pijnacker. De glastuinbouwsector dient daar efficiënter geclusterd te worden en deels verplaatst naar de Zuidplaspolder te worden. De glastuinbouwsector is een tweede beeldbepalende sector in het Tussengebied. Op zowel kaart VII (landbouw) als kaart IX (CBS, bodemstatistiek) is de omvang van de glassector in het Tussengebied. Glas komt voornamelijk voor op kleigronden omdat daar het fruit vroeger goed groeiden. De oorspronkelijke groente- en fruitbouw (die nog tussen Zoetermeer en Gouda is te vinden) intensifeerde langzaam maar zeker tot hoogproductieve glastuinbouw. De meningen verschillen erover of deze sector nog wel onder landbouw mag worden gerekend of dat het industrie is. Dit zou gevolgen hebben voor de milieuregels waaraan de sector zou moeten voldoen. Wat in ieder geval gezegd kan worden is dat de kassen geen groene uistraling heeft. De huidige discussie over verplaatsing van kassen naar de Zuidplaspolder toont ook aan dat de kassen iedere verbinding met het land verloren hebben. Ze zijn niet meer afhankelijk van het land, maar gebruiken het alleen als standplaats. Het glas in het Tussengebied wordt het Oostland genoemd. Het Oostland en het Westland vormen samen een van de vijf ‘greenports’ die in de Nota Ruimte worden benoemd. Deze greenports zijn van nationaal belang en dienen gestimuleerd te worden. Zuid-Holland presenteert zich graag als ‘greenport-provincie’ van Nederland. Van de vijf greenports liggen er namelijk drie in Zuid-Holland. Naast het West- en Oostland zijn dit de Bollenstreek en het agrocluster bij Boskoop. De gemeente Pijnacker is nu nog de tweede gemeente van Nederland als het gaat om het aantal hectare glastuinbouw. De gemeente Westland is de grootste. Met de toekomstige fusering van de gemeenten Berkel en Rodenrijs, Bleiswijk en Bergschenhoek tot de nieuwe gemeente Landsingerland, wordt Pijnacker echter van de tweede plaats verdrongen. Het totale aantal hectare glastuinbouw in het Tussengebied is 1100,7 hectare. Dat is ongeveer 0% van de totale oppervlakte (618, hectare) van de Zuid-Hollandse glastuinbouw. 1100.7 hectare is 8.% van de totale oppervlakte (190 hectare) van het Tussengebied. Netto oppervlak glas van de tien grootste glasgemeenten (ha) Westland 2.658,8 Pijnacker-Nootdorp 372,6 Bleiswijk 335,8 Midden-Delfland 255,5 Berkel en Rodenrijs 249,9 Zevenhuizen-Moerkapelle 190,8 Bergschenhoek 142,4 Tabel .1: Westvoorne 110,5 Programma glastuinbouw. Brielle 106,0 Provincie Zuid-Holland, 00 Alkemade 97,9 Totaal Tussengebied 1100,7 Eigen bewerking.
9
Groen is de derde kleur in deze driedeling. Groen heeft veel verschillende functies. In het Tussengebied zijn alle vormen van groen terug te vinden. Van sportvelden tot landbouw en van natuurgebieden tot volkstuinen. Belangrijk voor de uitstraling van het Tussengebied is het (nu nog) aanzienlijke aandeel van landbouwgronden. In de kaart over bodemgebruik (zie occupatielaag) zijn deze gronden beschreven als graslanden. Deze gebieden vormen het veenweidenlandschap. Het landschap wat door de Nederlanders zelf gecreëerd is. Desondanks is besloten dat deze weiden geen onderdeel uitmaken van het cultuurhistorische erfgoed van Nederland. Daarvoor is de aangrenzende gemeente Midden-Delfland aangewezen. Voor de toekomst worden vooral grote veranderingen gepland in deze veenweidengebieden. Veenweidegebieden zijn vooral veeteeltgebieden. In kaart VII (landbouw) zijn de veenweidegronden te herkennen aan de functie grasland. Op het grasland grazen de oerhollandse koeien. Door de druk op de gronden, de waterproblemen en de beperkte concurrentiekracht is het voor de veetelers in het Tussengebied moeilijk om het bedrijf voort te zetten. Daarnaast kan het Tussengebied een vestigingsplaats worden voor ‘hoge inkomens’. Daartoe zijn woningen in het groen noodzakelijk. Het idee is dat dit groen een andere betekenis dan de huidige landbouwfunctie krijgt. Het moet geschikt worden voor recreatie. Daarvoor moet het beter bereikbaar worden gemaakt. De Groenblauwe Slinger is het plan wat deze transformatie als het ware belichaamt. Deze maakt een onderscheid tussen gebieden waar landbouw de dragende functie blijft (MiddenDelfland en land van Wijk en Wouden) en gebieden waar de landbouw transformeert tot een verstedelijkt parklandschap (het Tussengebied). Het Tussengebied moet een integraal onderdeel worden van de Zuidvleugel. Het is het streven van deze scriptie. De huidige plannen voorzien in deze behoefte. Weliswaar vanuit een stedelijke optiek, maar dat kan gezien de context waarin het Tussengebied ligt verdedigd worden. De vraag is dan of de ontwikkelingen niet beter kunnen. Beter vanuit het oogpunt van het landschap. Wat is de waarde van de veenweiden? Moet er niet veel meer rekening worden gehouden met de situering van delta en de daarbij horende waterproblematiek? Dit zijn vragen die aan bod komen in de actor- en strategieanalyse in hoofdstuk 3. Daarna worden de bevindingen van deze analyse in hoofdstuk 4 beschreven.
40
3. Actoranalyse Inleiding In dit hoofdstuk worden de strategieën van de actoren uiteengezet. Dit is uitgewerkt in een tabel. Het grote voordeel hiervan is dat het een overzicht geeft over waar meningsverschillen zitten. De uitspraken zijn ingedeeld in zeven thema’s: groen, water, recreatie, infrastructuur, wonen, bedrijvigheid en glastuinbouw. De actoren die in deze analyse zijn meegenomen zijn naast alle betrokken overheden ook actoren die een belangrijke stake in het gebied vertegenwoordigen. Dus ook de Kamer van Koophandel en de glastuinbouwsector zijn meegenomen. Dit omdat ook de internationale concurrentiepositie en de glastuinbouw belangrijke opgaven zijn in het Tussengebied. Daarnaast zijn ook de milieuverenigingen en het ministerie van LNV meegenomen. Dit is gedaan omdat er veel ontwikkelingen in de landbouw en recreatiesector zijn. Ook Zestienhoven is geanalyseerd omdat het vliegveld als een belangrijke factor wordt gezien in de ontwikkeling van de Zuidvleugel. De standpunten komen uit de visierapporten waarmee de actoren naar buiten treden en uit gesprekken. De workshop over het Tussengebied die op 14 Juni in het Atelier Zuidvleugel werd gehouden heeft als extra check voor de compleetheid en correctheid van de standpunten gediend.
41
provincie Zuid-Holland
Stadsgewest Haaglanden
Stadsregio Rotterdam
Bestuurlijk Platform Zuidvleugel
Gemeente Pijnacker- Nootdorp
Gemeente Bleiswijk
g
Nota Ruimte
PRSV
Regionaal Structuurplan Haaglanden (Discussienota van nieuw RSP)
RR2020
de zuidvleugel van de Randstad. Netwerkstad van bestuur & recht, kennis en logistiek
PiT. (Project Integrale Toekomstvisie)
Een groene kop voor de stadsregio Rotterdam s
Plan
Actor
Rijk
Recreatie
De delen Oude Leede, groenzone en nieuwe driemanspolder van de Groenblauwe Slinger worden volledig getransformeerd van agrarisch gebruik naar natuur en recreatie.
Greenportontwikkeling In de groenzone Pijnacker-Bleiswijk is geen plaats voor landbouw. In de B-driehoek komt nieuwe ruimte voor glastuinbouw.
Waar mogelijk worden cultuurhistorische waarden zichtbaar gemaakt en versterkt. Voor de landelijke (weide)gebieden zal een beleid worden gevoerd, waarbij de bedrijfseconomische perspectieven voor de veehouderij worden verbeterd en waarbij de betekenis voor het stedelijk gebied (bijvoorbeeld dagrecreatie, sport en zorgvoorzieningen) wordt vergroot, zichtbaar gemaakt en versterkt. Voor de landelijke weidegebieden zal een beleig worden gevoerd, waarbij de bedrijfseconomische perspectieven voor de veehouderij worden verbeterd en waarbij de betekenis voor het stedelijk gebied wordt vergroot.
Duurzaam glas moet behouden blijven. Verouderde glastuinbouwcomplexen moeten geherstructureerd worden. Er wordt kritisch tegenover een uitbreiding van het glasareaal gestaan. Dit kan beter in de Zuidplaspolder gebeuren.
De gemeente Bleiswijk ligt tussen het Groene Hart en het stedelijk gebied en vormt daardoor een agrarisch-recreatieve buffer. (bijvoorbeeld dagrecreatie, sport en zorgvoorzieningen) wordt vergroot.
In de B-driehoek komt een hoogwaardig glascomplex
In het streekplan is dit gebied niet aangewezen De gemeente Bleiswijk door haar ligging als duurzaam concentratiegebied voor de zeer geschikt als concentratiegebied voor de glastuinbouw. Dit betekent dat de glastuinbouw glastuinbouw of industriële teelt en de daaraan zich hier niet meer kan uitbreiden. In dit kader verwante agro-business. In die richting ontwikkelt is om de ruimtelijke c.q. landschappelijk waarde het gemeentebestuur zijn ambities.Bleiswijk van het gebied te verbeteren de ruimte-voorvervult een opvangfunctie van glastuinbouw die ruimteregeling in het leven geroepen. De visie van elders moet wijken. de gemeente op de glastuinbouw verdeelt zich over drie te onderscheiden soorten van gebieden. De driedeling wordt als volgt geformuleerd:
Land- en Tuinbouw
- duurzame glastuinbouwgebieden behouden; - gebieden omvormen tot woningbouwgebieden op termijn (transformatieglas); - glas in relatie tot Ruimte voor Ruimte brengen.
Er zijn een aantal nieuwe vwoonlocaties aangewezen in het Tussengebied. Dit ten behoeve van Haaglanden en stadsregio Rotterdam
Langs infrastructuur en stations wordt ontwikkeld.
Infrastructuur
Woonomgeving
Economie - Kantoren
De A13 kennisboulevard.
Een verstedelijkingsstrategie van compact en groen suburbaan.
Water
Tussengebied is een stedelijk parklandschap. Groen moet gebruiksgroen zijn.
42
Verdichting op locaties die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.
we signaleren een nieuwe vraag naar bedrijven. Dit is versus de eis van bescherming van het open gebied en versterking van de groenblauwe kwaliteiten.
De economische visie is gericht op versteviging en verbreding van de economische structuur. Benutting van het relatief hoge opleidingsniveau van de bevolking zal gevonden moeten worden in nieuwe werkgelegenheid. We willen geen slaapstad zijn maar de woon-werk balans minimaal vasthouden op 55% en zo mogelijk door laten groeien tot 75%. Om beter aan te sluiten bij de potenties van de beroepsbevolking in het gebied en in de regio kiezen we voor omvangrijke kantoorlocaties die de gemeente nu nog niet kent, met name op de zichtlocaties aan de snelwegen en bij de RandstadRailstations. Dit zijn de speerpunten om verder door te ontwikkelen. Glastuinbouw blijft een belangrijke bron voor de economie.
de zuidvleugel moet meer hoge kwaliteits woonmilieus krijgen.We moetn ons richten op wonen langs infrastructuur en in landelijke milieus.
In de duurzame glastuinbouwgebieden zal het wonen zoveel mogelijk worden geconcentreerd aan de randen. De linten van de gemeente vormen een kwalitatief hoogwaardige drager van de woonkwaliteit van het gebied. Op een zorgvuldige en kwalitatief hoogwaardige wijze kunnen beperkt woningen in de linten worden toegevoegd. Voor verspreid liggend glas is hier onder andere de Ruimte voor Ruimteregeling van toepassing.
Binnen de gemeente Bleiswijk worden geen nieuwe locaties voor de opvang van de verstedelijking aangewezen. Bleiswijk wil een t primair agrarische gemeente blijven. Opvang van de verstedelijkingsbehoeften qua woningbouw vanuit Rotterdam en Haaglanden ligt niet in deze lijn.
Infrrastructuur is bepalend voor ruimtelijk Het OV is drager van mobiliteit tenminste voor interne en externe bereikbaarheid is cruciaal voor De uitdaging op termijn, ligt vooral in het afronden ontwikkkeling. Goed OV is een voorwaarde voor personenvervoer. Dat betekent dat ern een een netwerkstad. van de hoofdinfrastructuur rondom de kern de ontwikkelingen in Haaglanden betrouwbaar en volledig openbaar-vervoernetwerk Pijnacker en het maken van een sterk netwerk moet zijn. voor langzaam verkeer zowel verbindend als recreatief. Per vervoerswijze is de vertaling van deze visie: De verbindingen tussen stad/dorp en het groene gebied moeten nog beter worden uitgewerkt.
Water wordt gebrukt in combinatie met wonen. Er moet meer met water gedaan worden. Nieuwe Daarnaast is water recreatief. plassen kunnen attractieve woonmilieu’s vormen. De markt geeft aan hier in te willen investeren.
Groen
Actoranalyse
Behoud en versterking van de verdiencapaciteit De Noordrand: Technopolis + schieveen polder bij vergt ruimte voor werken. Kantoren op toplocaties. knooppunt Rotterdam Airport. Rotterdam Airport Uitvoering van de glastuinbouwstrategieen ruimte zelf ook. Vooral op strategische locaties. Rondom voor kennis en technologie knooppunten
Eerste vereiste is een veilig watersysteem. In relatie tot de realisatie van de Groenblauwe Slinger bieden zich nieuwe kansen aan om de recreatieve, ecologische waarden en het waterbergend vermogen te integreren in het watersystem .
Verdichting van stedelijk gebied moet gepaard Het groenblauwe netwerk vrijhouden van de Zuidvleugel als stad in het Hollands landschap De gemeente wil een leefbare gemeente zijn en De gemeente Bleiswijk wil primair een agrarische gaan met de inpassing van kwalitatief waardevol intensieve verstedelijking. Bij het groenblauwe blijven. Dit betekent dat naast alle bouwactiviteiten gemeente blijven en een buffer blijven tussen het groen. Groen moet gewaardeerd, versterkt en netwerk moet ook bedacht worden dat we in een in en om het stedelijk gebied ook voldoende Groen Hart en de verstedelijking. gebruikt worden. Deltalandschap zitten. Dat betekent dat er kansen aandacht moet zijn voor de groengebieden. liggen bij rivierzones, kreken, dijken en plassen. Hiermee kan Pijnacker-Nootdorp zich duidelijk van de omliggende gemeenten onderscheiden. Om de onrendabele glastuinbouwbedrijven een kans te bieden om de kassen om te zetten in groen, wordt een regeling opgesteld die dit mogelijk maakt. Het kader daarvoor is de provinciale ruimte-voor-ruimteregeling. Dit kader moet echter een gebiedsgerichte vertaling krijgen in de lintenvisie. Daarna zal de wijze van uitvoering moeten worden vastgesteld. In samenwerking met de grondeigenaren kan de uitvoering van start gaan.
i
gemeente Den Haag
Nieuwe gemeente Landsingerland
Kamer van Koophandel Haaglanden
structuurvisie Den Haag 2020
Visie-document.In de kern(en) gezond
EPIZODE 21 (visie voor het gebied tussen Zoetermeer, Oostland en Delft)
De weidegebieden en de kust bepalen de ruimtelijke structuur van de Haagse regio. Niet alleen ecologisch, maar ook voor de mensen zijn dit gebieden van levensbelang. Zeker als het aantal inwoners toeneemt in onze regio, zal de behoefte aan grootschalige landschappen en voldoende recreatieve groengebieden in de regio toenemen. Ontbrekende schakels in het regionale recreatieve fietsnet moeten alsnog worden gerealiseerd. routes zijn onderbroken, passeren onaantrekkelijke gebieden of bestaan zelfs helemaal niet.
Glas is een zeer belangrijke sector voor Haaglanden en de Zuidvleugel. Glas moet versterkt worden in het Westland en in de Zuidplaspolder.
Glastuinbouwsector
voor een goed functionerende zuidvleugel en het Zoetermeer-Delft-gebied in het bijzonder zijn meer bedrijventerreinen nodig. Bedrijven en glas moeten langs transportassen komen zodat er een goed groen netwerk blijft. Het is van uiterst belang dat er regionale afstemming plaatsvindt. Dit omdat de ruimte schaars is.
Den Haag zet koers naar 515.000 inwoners in 2020. de woningvoorraad moet daarvoor toenemen met 41.000 woningen. Er is veel vraag naar groenstedelijke woonmilieus en groene woonmilieus aan de stads- of dorpsrand.
Voorkomen moet worden dat er een slaapgemeente ontstaat.
Aandacht is nodig voor hoogwaardig wonen. Kleinschalig in het groen en concentratie langs transportassen. De Vinex/Vinac worrd gerealiseerd en daarna is er ruimte voor kleinschalig bouwen in het middengebied
Als vertrekpunt voor deze visie is een raamwerk van infrastructuur en groenstructuur genomen. De bereikbaarheid is relatief goed in het ZoetermeerDelft gebied. Zeker vergeleken met andere delen van de Zuidvleugel.
De toeristische en recreatieve sector is al een belangrijke drager van de plattelandseconomie en heeft de potentie om verder te groeien.Er is echter een groot tekort aan voldoende recreatieen ontspanningsmogelijkheden dicht bij huis en de voorzieningen die er zijn, zijn niet voldoende aangepast aan de eisen en behoeften van deze tijd en aan de diversiteit aan gebruikersgroepen. Ook het recreatief medegebruik van water kan beter. Voor bezoekers dienen er voldoende recreatiemogelijkheden te zijn, die bereikbaar en toegankelijk zijn.
Reconstructie hoeft geen topprioriteit te zijn omdat veel bedrijven hun zaakjes goed op orde hebben. Uiteraard is er wel behoefte om enkele “oud-glas” - gebieden aan te pakken en deze ook te blijven upgraden.
Rotterdam Airport is een toplocatie voor internationale bedrijven.
Er moet ruimte gegeven worden aan bedrijven die De provincie moet aantrekkelijk zijn voor de creatieve sector, zodat diensten en schone kansen bieden voor tuinbouw-innovaties. Er moet niet alleen ruimte voor glas komen, maar ook voor industrie en haar werknemers zich willen vestigen in Zuid-Holland. Daarnaast is nieuwe technologie agro-gerelateerde bedrijven. en kennis erg belangrijk.
Integrale ontwikkeling van rood en groen zowel in als om de stad. Bouwen in het buitengebied. Het is een belangrijke uitdaging om - aansluitend bij de kenmerkende gebiedskwaliteiten - te voldoen aan de woonbehoefte, zonder dat dit leidt tot vergaande verstening van het landschap.
Woningbouw knaagt in dit gebied aan de glastuinbouw. Bij reconstructie van glas kan daarom ook gedacht worden aan verdichten en stapelen. Tuinbouw zet zich niet af tegen woningbouw, maar gaat juist op zoek naar de combinatiekansen
Rotterdam-Airport wil het aantal vluchten uitbreiden. Omdat er moderne vliegtuigen worden ingezet heeft dit geen effecten op de geluidsoverlast van het vliegveld. In de regio Rijnmond levert wegverkeer de grootste bijdrage aan concentraties vervuilende stoffen.
De toegankelijkheid van natuurgebieden is goed geregeld, maar de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het agrarisch cultuurlandschap is nog voor verbetering vatbaar. Provincies en gemeenten zullen afspraken met boeren, particuliere grondbezitters en waterschappen maken over het toelaten van wandelaars op publieke en private gronden. De behoefte aan routes voor wandelen en fietsen kan het beste per gebied worden bepaald.
Voor de agrologistiek moeten er aansluitingen en doorstroming op het hoofdwegennet komen (A12, A13, A20)
De waterkwaliteit moet op orde zijn. Dit is een taak voor het waterschap om dit te leiden.
in de laaggelegen weidegebieden moet ruimte worden gevonden voor piekberging, seizoensberging en extra oppervlaktewater.
Den Haag is er zich van bewust dat Door de aanspraken van vele belangen op de De realisatie van de groenblauwe slinger is van binnenstedelijke verdichting de vraag naar schaarse grond is het juist in dit dichtbevolkte uiterst belang voor het groenblauwe netwerk in groengebieden, in, om en buiten de stad laat deel van het land van belang de groenzones niet het oostland. De financiering is nog niet rond toenemen. De kwaliteit van het groen dient te laten versnipperen maar ze als één aansluitend en zal voornamelijk moeten gebeuren met versterkt te worden. Versnipperd groen wordt geheel door het gebied te vlechten. opbrengsten uit bedrijvigheid. Rood voor groen is verbonden tot een netwerk. mogelijk, mits het rood het groen niet schaadt en het groen openbaar toegankelijk blijft. Er is geen plaats voor een puur ‘ecologisch’ gebied. Groen is toegankelijk en functioneel
Ministerie van LNV
Agenda voor een vitaal Platteland We willen het rommelige buitengebied nabij de stad omvormen tot landschappelijke parken met recreatie-mogelijkheden en natte natuur, zodat mensen dichtbij huis rust kunnen vinden.
Glastuinbouw en de daarmee verbonden De glastuinbouw in de B-driehoek wordt agrobusiness zijn de economische kernactiviteiten uitgebreid. Rondom Pijnacker vindt binnen de nieuwe gemeente. De ambitie is om dit herstructurering plaats. De glasgebieden worden gebied zowel nationaal als internationaal tot een daar groen dooraderd. Er vindt een verplaatsing toplocatie te ontwikkelen. Dat vraagt niet alleen van west naar oost plaats. Het saldo neemt toe. om een sterke locale overheid maar ook om Tot 2015 is er zeker toekomst voor glas samenwerking met alle spelers in dit veld en met de (inter)nationale spelers zoals de rijksoverheid en de EU. Kleinere gemeenten worden ieder afzonderlijk in die rol nauwelijks serieus genomen (vergelijk Westland).
De in ontwikkeling zijnde bedrijventerreinen staan grotendeels in dienst van de aan de tuinbouw verwante agrobusiness en de ontwikkeling van de veiling. Regionaal gezien is ook dit een aspect van betekenis omdat is vastgesteld dat de omvang van de bedrijventerreinen in de regio Rijnmond dringend aan uitbreiding toe is.
Zuid-Hollandse Milieufederatie
positionpaper
Er is aandacht nodig voor hoogwaardig recreeren. Het groene karakter van het gebied moet versterkt worden. De Groenblauwe Slinger is belangrijk. Deze wordt gefinancierd door woningbouw.
De Vlietzone/ A4-zone is vanwege zijn bereikbaarheid een toplocatie voor kantoren. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de oksels van het Prins Clausplein.
verbetering van o.a. de regionale bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor een verbetering van de economische positie van de Zuidvleugel en Den Haag.
Zestienhoven
Het kantorenpark bij Rotterdam-Airport wordt gemaakt in combinatie met een hoogwaardig groengebied.
Investeringen in natuur en milieu dienen als basis voor nieuwe economische bloei in de zuidelijke Ranstad. Natuur in de nabijheid van de stad is een belangrijke stedelijke kwaliteit, naast de aanwezigheid van theaters, cafés, winkels, een bibliotheek, schone lucht en openbaar groen.
43
Tot slot In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op deze actoranalyse. Na een paragraaf met algemene constateringen wordt in drie paragrafen telkens een probleem wat in deze actoranalyse naar voren komt besproken. Deze problemen komen niet alleen maar uit de actortabel maar worden vaak geboren uit conflicten tussen ontwikkelingen of ambities die in de vorige hoofdstukken zijn beschreven. Aan de hand van deze conflicten wordt in het laatste deel van deze scriptie de in het Tussengebied gevonden problemen geconfronteerd met theorieën. Bij het identificeren van de problemen in het Tussengebied is veel gebruik gemaakt van de workshop over het Tussengebied. Doordat daarin werdt gepraat over de toekomst van het Tussengebied en apart aandacht werd besteed aan de knelpunten die de deelnemers in de ontwikkeling van het Tussengebied zagen. Dit heeft er toe geleid om een derde probleemveld in het onderzoek mee te nemen, namelijk de implementatie van regionale plannen.
45
4: Problemen in het Tussengebied Dit hoofdstuk gaat in op de actoranalyse. Het bekijkt waar tussen de actoren verschillen in de ideeën zitten. De drie belangrijkste conflictpunten worden nader beschreven. Eén van de eerste conclusies die er uit de actoranalyse getrokken kan worden is dat er heel weinig actoren zijn die over het hele Tussengebied uitspraken doen. De Tussengebiedgemeenten spreken niet of nauwelijks over de positie die zij ruimtelijk innemen in de Zuidvleugel, namelijk tussen meerdere grote agglomeraties. De gemeenten Bleiswijk, Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs zijn van plan om begin 2007 te fuseren tot een nieuwe gemeente, Landsingerland. Hierdoor wordt de B-driehoek als glastuinbouwcluster beter op de kaart gezet. Deze gemeenten zetten daarmee in op een versterking van de glastuinbouwsector en daaraan gerelateerde bedrijvigheid. In het visiedocument voor de nieuwe gemeente - wat de drie afzonderlijke gemeenten gezamenlijk hebben opgesteld - wordt duidelijk dat de gemeenten bewust onderdeel uitmaken van de Stadsregio Rotterdam en regio Rijnmond (Visiegroep, 2005). Over het gehele Tussengebied (dus inclusief het deel wat in de Stadsgewest Haaglanden ligt) worden vanuit deze gemeente geen uitspraken gedaan. De gemeente Bleiswijk beseft wel dat zowel Haaglanden als Stadsregio Rotterdam een invloed heeft op de gemeente, maar Bleiswijk richt zich toch primair op de regio Rotterdam. “Zij [de gemeente Bleiswijk] maakt onderdeel uit van de Stadsregio Rotterdam, maar wordt beïnvloed door de Stadsgewest Haaglanden. Zowel vanuit de Stadsgewest Haaglanden als vanuit Rotterdam wordt gekeken naar het grondgebied van de gemeente Bleiswijk ten behoeve van de eigen overloop. (…) De gemeente Bleiswijk heeft een sterke voorkeur om de bestaande bestuurlijke indeling bij de Stadsregio Rotterdam in stand te houden. Hoewel er ook op enkele terreinen verbanden met de Stadsgewest Haaglanden zijn, is de oriëntatie toch primair gericht op de regio Rotterdam (Gemeente Bleiswijk, 2006).” Bij geen van de gemeenten in het Tussengebied blijkt uit hun visies dat ze zich betrokken voelen bij de ontwikkeling van het Tussengebied. Ook op een hoger schaalniveau, dat van de twee regio’s houden de plannen vaak op bij de grenzen van de regio. Dat is te verklaren doordat alleen de provincie Zuid-Holland en het rijk als officiële overheidsorganen het gehele Tussengebied in hun bestuurlijke grenzen hebben liggen. Daarom is het des te opvallender dat de visies van de verschillende overheden opvallend goed op elkaar aansluiten. Ondanks dat overheden over verschillende delen van het gebied praten, zeggen ze wel hetzelfde. Allen zeggen te streven naar een kwalitatieve verhoging van het groen in het Tussengebied. Zowel in het RR2020 (Stadsregio Rotterdam), als de PRSV (Provincie Zuid-Holland) en het structuurplan van Den Haag worden hiervoor dezelfde gebieden aangewezen. Namelijk de Groenblauwe Slinger en de grenszone langs de Rotte. Ook op het gebied van verstedelijking staan de neuzen in dezelfde richting.
46
Verstedelijking moet in de toekomst meer gebonden worden aan infrastructuur. Bereikbaarheid is van uiterst belang en de locaties in de buurt van infrastructuurverbindingen zijn het best bereikbaar, dus het meest geschikt voor verstedelijking (verstedelijking betekent hier zowel woon- als werklocaties). Dat de overheden nu op één lijn zitten is een enorme verandering in vergelijking met de situatie in 1990. Indertijd was het vooral de provincie die het verkeerde plan op het verkeerde moment maakte (Hinborch, 2006). Parkstad was in totaal conflict met het rijksbeleid wat met de Vierde Nota voor de Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra juist sterk inspeelde op nabijheid en bereikbaarheid. Parkstad stelde juist voor om de woningbouw voor het grootste deel in het centrale deel, rondom Pijnacker, van het Tussengebied te plaatsen. De Vinex-wijken, Ypenburg (Den Haag) en Nesselande (Rotterdam) werden juist niet in dit deel van het Tussengebied gepland, maar meer aan de randen van de Haagse en Rotterdamse agglomeratie. Ook vanuit de gemeenten werd er met ergernis gereageerd op de plannen van de provincie. Vooral Pijnacker, wat volgens de provincie dus sterk zou uitbreiden, was niet tevreden met dit scenario en zag het dorpse karakter (en de glassector) al uit Pijnacker verdwijnen. De relaties tussen de overheden zijn nu echter positief veranderd. Dit is te danken aan de opkomst van de Zuidvleugel en de netwerkstad. Parkstad was nu eenmaal een plan wat veel beter in een netwerkstad paste dan in de compacte stadgedachte van begin jaren negentig. Het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel, waarin de provincie Zuid-Holland samen met een aantal regio’s zetelt, heeft de verschillende agenda’s meer op elkaar af kunnen stemmen. Daarbij kan aangemerkt worden dat de programma’s en plannen voor het Tussengebied zich nog in een vaag stadium bevinden. De bereidheid en eensgezindheid onder actoren is in beginfasen van planvorming meestal nog groot, zodra de plannen echter concreter worden neemt de bereidheid tot onderhandelen tussen actoren meestal af. De verschillende conflicterende ruimteclaims waar zo vaak over wordt gesproken als het om landschappelijke gebieden in een stedelijke context gaat, lijken hier tussen de overheden behoorlijk afgestemd. Dat betekent echter niet dat er vanuit verschillende actoren meerdere ruimteclaims mogelijk zijn. Natuurlijk is het zo, dat als er geen woonwijk op Ypenburg zou zijn gekomen er claims zouden zijn voor het creëren van bedrijventerreinen. Natuurlijk is het zo dat, zeker met de aanleg van de N470 (de provinciale weg van Delft, door het Tussengebied, naar Zoetermeer), het gebied tussen Pijnacker en Rodenrijs een goede locatie is voor uitbreiding van het glasareaal. De bereikbaarheid neemt door de aanleg van de nieuwe provinciale weg namelijk toe. Er zijn in dit gebied echter al woonwijken in aanbouw (Pijnacker-Zuid en Noordrand II). Hierdoor kon er op deze gebieden geen claim voor glastuinbouw meer komen. In de ontwikkeling van het Tussengebied worden keuzes gemaakt. Voor de verschillende functies wordt ruimte gezocht. De verschillende functies worden 47
verdeeld. Daarbij gebruiken de betrokken actoren dezelfde strategie. Het bestaande wordt versterkt. Nabij de kernen Berkel en Rodenrijs en Pijnacker worden nieuwe woonwijken aangelegd. Rondom de glastuinbouwcomplexen bij Bleiswijk en Bergschenhoek wordt het glasareaal uitgebreid. Deze sectoren worden kwantitatief uitgebreid. De enige sector die niet kwantitatief wordt uitgebreid, maar waar enkel op een kwalitatieve verbetering wordt ingezet, is de groene functie. Bij de realisering van deze functie blijken ook de meeste struikelblokken te liggen. De Groenblauwe Slinger wordt de komende jaren weliswaar aangelegd, maar hoe het beheer vorm krijgt en vooral wie dit beheer op zich neemt is nog onduidelijk. De logische verantwoordelijke hiervoor zou de dienst Groenservice Zuid-Holland zijn. Deze dienst is een onderdeel van de provincie Zuid-Holland en fungeert als bestuursdienst voor de natuur- en recreatieschappen en als uitvoerende dienst voor de provincie Zuid-Holland. Voor het Tussengebied geldt echter de interessante situatie dat het geen recreatieschap had. Zowel Midden-Delfland als de Rottemeren hebben een eigen recreatieschap. De grenzen van deze recreatieschappen vormen echter ook de randen van het Tussengebied. Het beheer van de bestaande natuur- en recreatiegebieden in het Tussengebied is heel versnipperd. De Delftse Hout valt onder beheer van de gemeente Delft. Staatsbosbeheer beheert de Balij (een recreatiegebied nabij Zoetermeer) en Natuurmonumenten beheert de Ackerdijckse Plassen. Ook de provincie ZuidHolland beheert nog een gebied, namelijk het Ruyven. Dit is een weiland onder bedrijventerrein Ruyven aan de Oostzijde van Delft onder Delfgauw. Sinds 2005 wordt de Dobbeplas beheerd door een nieuw recreatieschap, recreatieschap Dobbeplas. De bedoeling is dat de beheerswerkzaamheden van dit nieuwe recreatieschap uitgebreid worden met het beheer van de Delftse Hout. In de toekomst zou dit recreatieschap bijvoorbeeld ook de Groenblauwe Slinger in beheer kunnen nemen. Dit zou logisch zijn aangezien er door de actoren vaak wordt gewezen op de te versterken recreatiesector. Zuid-Holland heeft een tekort aan recreatieruimte, wat de plannen rechtvaardigt. Met het oog van de marketing van het Tussengebied als geheel, zou het recreatieschap Dobbeplas in de toekomst ook de naam recreatieschap Tussengebied zou kunnen gaan voeren.
4.1 Probleem 1: de fragmentering van het Tussengebied. Het versnipperde beheer van de natuur- en recreatiegebieden en het ontbreken van een recreatieschap laat de problematiek in het Tussengebied treffend zien. Het Tussengebied is opgesplitst in een deel Haaglanden en een deel Stadsregio Rotterdam. Deze grens blijkt in de praktijk zo hard te zijn dat er niet over de lange termijn planning, van een gebied wat in beide regio’s ligt, wordt nagedacht. Projectmatig blijkt de grens minder moeilijk over te steken. Dat blijkt uit de projecten als de Groenblauwe Slinger en infrastructurele projecten. In het Tussengebied is sprake van bestuurlijke fragmentatie, wat effecten heeft op de uitstraling van het gebied.
48
Dat het Tussengebied bij provinciedekkende instanties wordt opgesplitst (in stadsregio’s) en bij niet provinciedekkende instanties (zoals de recreatieschappen) soms niet eens wordt meegenomen, toont de bestuurlijk zwakke positie van het Tussengebied aan. Het Tussengebied hoort nergens bij. Tegelijkertijd kan gezegd worden dat het eigenlijk ook niet één ding is. Hoewel het een essentiële schakel in de provinciale ecologische hoofdstructuur is; het de een-na-grootste glastuinbouwlocatie van Nederland is en een infrastructureel knooppunt is, is er geen duidelijk beeld van het Tussengebied. Het is ‘allebei’, in plaats van dat er één duidelijk overheersende functie in het gebied is. Tabel 4.1 toont aan dat, ondanks dat het de een-na-grootste glastuinbouwlocatie van Nederland is, het glas tochmaar 8.5% uit van het oppervlak van het Tussengebied uitmaakt (Bron: Programma glastuinbouw Provincie Zuid-Holland, 2005). Daarmee is het dus geen overheersende factor in het gebied.
Grondgebruik Tussengebied Gis Wijken: CBS aantal ha. aantal ha. Wijknum totaal aantal stedelijk Niet- stedelijk aantal ha. mer Naam wijk ha. bodemgebruik grondgebruik water 5 Vrijenban 149 147 0 2 6 Delftse Hout 299 201 66 32 10 Wippolder 267 252 2 13 14 Ruijven 417 156 242 19 15 Pijnacker 3215 637 2495 83 18 Overschie 1732 740 928 64 19 Berkel en Rodenrijs 1891 337 1524 30 20 Bleiswijk 2374 275 1976 123 21 Bergschenhoek 1552 633 856 63 22 Hilligersberg 1326 940 241 145 31 Rijswijk 517 454 51 12 32 Nootdorp 243 191 29 23 33 Nootdorp 243 191 29 23 34 Nootdorp 88 84 4 0 35 Nootdorp 65 60 5 0 36 Nootdorp 377 61 294 22 37 Nootdorp 102 41 60 1 47 Park Leeuwenberg 604 212 88 304 48 Forepark 294 143 2 149 49 Leidschenveen 783 279 106 398 Totaal 16538 6034 8998 1506 Procentueel 36,49 54,41 9,11 Tabel 4.1: Grondgebruik in het Tussengebied,100,00 CBS 2006, Eigen bewerking Tabel .1 Bron: Back-Office Opdracht PZH, 00. Eigen bewerking
49
Uit tabel 4.1 blijkt dat 54% van het Tussengebied bestaat uit niet-verstedelijkte gebieden. Hieronder vallen agrarische gebieden, natuur- en recreatiegebieden. Daarnaast neemt water ruim 9% in. Hoewel het gebied de uitstraling heeft van een stadsrandgebied, is het gebied maar voor 36% stedelijk. Van deze 36% bestaat 8.5% uit glastuinbouw. Woongebieden en bedrijventerreinen nemen 27.5% van het oppervlak van het Tussengebied in. Bij deze 27.5% woongebieden zitten ook nog eens grote Rotterdamse woonwijken als Hilligersberg en Overschie. Deze vallen binnen de natuurlijke begrenzing van het Tussengebied, maar in de praktijk zijn het puur stedelijke gebieden aan de stad en niet gebieden tussen steden. Het is opvallend om te zien dat het grootste deel van het Tussengebied open land is terwijl de beleving heel anders is. Door het combineren van gegevens van verschillende natuur- en recreatiegebieden blijkt dat er in het Tussengebied 2053.54 hectare grond de functie van natuur- en recreatiegebied heeft. Dat betekent dat van het niet-stedelijke grondgebruik bijna 7000 hectare agrarisch gebied is. Daarmee is het de meest omvangrijke sector in het Tussengebied. Dit gaat in tegen de perceptie die er op het Tussengebied heerst. Deze gaat er vanuit dat de groene en blauwe gebieden in het Tussengebied maar een klein deel uitmaken van het geheel. Het procentuele aantal hectare voor wonen en glas (en ook infrastructuur) wordt meestal hoger geschat. Kijkend naar de ontwikkelingen van de afgelopen jaren is dit ook wel te verklaren aangezien de arealen glastuinbouw en woningbouw sterk gestegen zijn. Het uitbreiden van de arealen glastuinbouw en woningbouw heeft bijgedragen aan de heersende perceptie op het Tussengebied. Het Tussengebied wordt vaak ervaren als een gefragmenteerd gebied. De hierboven beschreven analyse van het grondgebruik in het Tussengebied bevestigt dat het Tussengebied functioneel gefragmenteerd is. Er is geen overheersende functie in het gebied. Dit onderscheidt het Tussengebied van andere gebieden. In bijvoorbeeld het Westland is glastuinbouw de overheersende functie. In Midden-Delfland is dit de agrarische sector. Deze gebieden hebben meer dan het Tussengebied een herkenbaar beeld. Tabel 4.1 geeft niet aan of de verschillende functies ook ruimtelijk gefragmenteerd zijn. Hoewel er veel functies in het gebied aanwezig zijn, blijken deze niet allemaal gefragmenteerd te zijn. Het glas is in twee grote gebieden geconcentreerd, de Bdriehoek en de zone Delft – Pijnacker – Zoetermeer. De Noordrand van Rotterdam, Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek vormt ook een cluster waar veel grond voor woongebieden wordt gebruikt. Uit de workshop - waarvan een rapport in bijlage 2 is bijgevoegd - bleek dat het Tussengebied globaal in twee delen opgesplitst kan worden. De droogmakerijen en de veenpolders. De droogmakerijen kenden vooral de grootschalige functies zoals de kassencomplexen in de B-driehoek en de woongebieden in de Noordrand van Rotterdam. Toch is er eerder geconstateerd dat de strategieën van de verschillende actoren zich 50
richten op het versterken van het bestaande, of het uitbreiden van het bestaande. Door het bouwen van woningen bij woongebieden en het bouwen van kassen bij kassencomplexen zou het logisch zijn dat er juist meer orde en bewustzijn zou ontstaan. Het tegendeel blijkt echter het geval. Het Tussengebied wordt als rommelig ervaren, fragmentarisch. Dit komt omdat vele actoren afzonderlijk dit soort ontwikkelen steunen. Daardoor ontstaan er niet een paar duidelijke kernen, maar een gedifferentieerde lappendeken. Fragmentatie betekent dat delen los van elkaar staan. In het Tussengebied zien we dat er delen zijn die sterker een agrarische functie hebben (zoals Oude Leede en de zone Delftse Hout, polder Biesland en de Balij). Er zijn gebieden met een sterkere glastuinbouw functie (de B-driehoek en de zone Delft – Pijnacker - Zoetermeer). En er zijn gebieden met een sterkere woonfunctie (Pijnacker - Berkel en Rodenrijs en de Haagse vinexwijken Ypenburg – Nootdorp. Deze gebieden liggen verspreid in het Tussengebied en vormen onderling onvoldoende een netwerk. Dat wordt het meest treffend duidelijk bij de Groenblauwe Slinger die ter hoogte van de Hofpleinlijn en de Vinexwijken Pijnacker-Zuid en Noordrand II (Bij Rodenrijs) maar honderd meter breed is. Dat er onvoldoende samenhang tussen deze netwerken is, komt doordat de huidige dominante strategieën in het Tussengebied zijn gebaseerd op het versterken en uitbreiden van het bestaande. Dit leidt in de praktijk tot een rommelige perceptie. Omdat er nauwelijks over de grenzen heen wordt gekeken worden er én bij Nootdorp én bij Pijnacker én bij Berkel en Rodenrijs én bij Delft woonwijken gebouwd. Hierboven wordt gesproken van de dominante strategieën, meervoud. Er is niet een strategie voor het Tussengebied, maar de verschillende overheden hebben allemaal een eigen strategie. Deze zijn weliswaar op papier hetzelfde, maar leiden collectief tot een ongewenste fragmentering.
4.2 Probleem 2: hoe met de veranderende landbouwsector om te gaan. De provincie Zuid-Holland stelt in de PRSV dat het deel van de Groenblauwe Slinger wat door het Tussengebied loopt volledig transformeert van agrarisch grondgebruik naar natuur en recreatie. Dit zijn het dorp Oude Leede en de Groenzone Berkel – Pijnacker. Het Bieslandse Bos waar onder andere de Dobbeplas en de Delftse Hout in liggen moet verbeterd worden. Deze gebieden worden ontwikkeld tot stedelijke parklandschappen, landschappen gericht op recreatie en natuur. De reden die de PRSV hiervoor aangeeft is dat het Tussengebied tussen de steden in ligt en zodoende meer een grootstedelijk park is dan een agrarisch gebied. Dat de agrarische sector in deze gebieden wordt opgeheven is opmerkelijk aangezien 42% van het Tussengebied nu voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. Hiermee bepalen agrarische doeleinden in grote mate de uitstraling van het Tussengebied. Agrarisch grondgebruik is ook historisch gezien de overheersende factor in het Tussengebied. De glastuinbouwsector is niet zonder reden in de Zuid-Hollandse delta sterk vertegenwoordigd. De kalkrijke jonge zeeklei rondom Delft was zeer geschikt
51
Topografische kaart 1950
0
schaal 1 : 100.000
5 km
Figuur .1: Tussengebied, situatie 190, lintstructuur: Atelier Zuidvleugel i.s.m. ministerie van VROM
voor het verbouwen van groenten en fruit. De veenweiden waren meer geschikt voor veehouders. Nog steeds is de scheiding tussen kleigronden en veengronden te herkennen. De veengronden zijn nog steeds grotendeels onbebouwd. Deze gronden zijn in de huidige plannen aangewezen als recreatie- en natuurgebieden. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het lastig bouwen is op veengronden. Het is een onstabiele ondergrond die in de loop der jaren inklinkt. Hierdoor wordt het overstromingsrisico groter. Daarnaast heeft inklinking andere vervelende effecten. Het Algemeen Dagblad berichtte op 8 maart dat vrijwel alle vinexwijken in de Haagse regio aan het verzakken zijn. Ook de op dit moment gebouwde wijken in Pijnacker en Delft kunnen met verzakkingproblemen te maken krijgen. Verzakking heeft tot gevolg dat tuinen en straten opgehoogd moeten worden. Ook de riolering ondervindt hinder van verzakkingen. Huizen blijven op dezelfde hoogte omdat deze op palen zijn gebouwd, maar de omgeving zakt weg. Volgens het artikel ontspringen de Haagse vinexwijken en Ypenburg de dans aangezien eerstgenoemde op zand zijn gebouwd en Ypenburg op een voormalig vliegveld (AD, 006). De slechtste gronden om te bouwen blijven daardoor onbebouwd. Dit zijn de veenweidengebieden die voor een groot deel de Groenblauwe Slinger vormen. De zeekleigronden zijn uitermate geschikt voor het verbouwen van groenten en fruit. Het is opvallend om te zien hoe sterk de huidige glastuinbouwsector is geconcentreerd op de zeekleigronden. De geschiedenis van het Tussengebied is er
te lezen. Geuze schrijft over het glastuinbouwcomplex in het Westland, wat deels op dezelfde ondergrond ligt, het volgende: “Aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde zich hier uit de vollegrondstuinbouw de specialisatie van druiventeelt in brede lage kassen. Zoete druiven uit de polder. In de jaren zestig werd het gebied het technologisch meest geavanceerde, het meest innovatieve en het productiefste tuinbouwgebied ter wereld (Geuze en Feddes, 2005, pag. 50).” Een groot deel van de polders in het Tussengebied zijn ontstaan in de eerste ontginningsperiode. Geuze en Feddes noemen deze periode de grote ontginning en deze loopt tot 1550 (Geuze en Feddes, 2005). Op basis van deze oorspronkelijke poldergrenzen is in hoofdstuk twee van dit rapport een andere begrenzing van het Tussengebied geïntroduceerd, die beter aansluit bij de insteek van dit rapport. We hebben al gezien dat het agrarische gebruik (inclusief de glastuinbouw) gebaseerd is op de bodemsoorten in het Tussengebied. Maar hoe zit het met verstedelijking? Is het verstedelijkingpatroon ook historisch te verklaren? Oorspronkelijk zijn de dorpen in het Tussengebied dijkdorpen. Wanneer de topografische kaart van het Tussengebied uit 1950 (figuur 4.1) met een kaart van de polderstructuren wordt gecombineerd is goed te zien dat vrijwel alle dorpen op polderdijken liggen. Hoewel Pijnacker op de kaart middenin een polder ligt, meld de gemeente Pijnacker-Nootdorp dat de eerste bewoners zich vestigden op klei(kreek)ruggen. Het oorspronkelijke verstedelijkingspatroon van het Tussengebied bestond uit lintbebouwing. Nog steeds zijn hiervan tekenen terug te vinden. Het lintdorp Oude Leede is in 56 jaar nauwelijks veranderd. De laatste decennia is er echter in groot tempo verstedelijkt. Deze verstedelijking heeft weinig rekening gehouden met het onderliggende polderpatroon van het Tussengebied. Er is geen rekening gehouden met de ‘natuurlijke’ grenzen binnen het Tussengebied. Polderdijken zijn weliswaar geen ‘natuurlijke’ grenzen, maar liggen al wel eeuwenlang in het Tussengebied en vormen zo een onderdeel van de ondergrond. De huidige plannen voor verstedelijking houden weinig rekening met de bescherming van het landschap. Uit de actoranalyse blijkt dat alleen het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een koppeling tussen verstedelijking en landschap maakt. “Het is een belangrijke uitdaging om - aansluitend bij de kenmerkende gebiedskwaliteiten – te voldoen aan de woonbehoefte, zonder dat dit leidt tot verregaande verstening van het landschap (LNV, 2005).” Dat deze koppeling tussen verstedelijking en landschap zo weinig gemaakt wordt gaat ten koste van het landschap van het Tussengebied. Het saldo groen, open landschap neemt af. Op combinaties tussen rood en groen en blauw wordt wel gefocust. Het eerste voorbeeld hiervan is polder Schieveen. Hier wordt een bedrijventerrein aangelegd in combinatie met de realisering van een natuurgebied. Uit de workshop die het Atelier Zuidvleugel en DG Ruimte van VROM samen over het Tussengebied organiseerden bleek dat het groen wel als dragende factor wordt gezien. Ook in de toekomst (2030). In de workshop was het idee om te brainstormen over de kwaliteiten van het gebied. Met financiële aspecten werd bijvoorbeeld geen 53
rekening gehouden. Dat tekent natuurlijk de opmerkingen. Het Tussengebied werd in de workshop de tuin van de zuidvleugel genoemd. Deze naam wijst er op dat het Tussengebied een onderdeel van de stedelijke context is, maar dat het een wezenlijk ander karakter heeft. Een van de prangende vragen die overbleven was in welke mate het Tussengebied verstedelijkt moet worden. Deze vraag heeft een keerzijde, namelijk in hoeverre het Tussengebied opengehouden moet worden. Over de ruimte die groen nodig heeft om een dragende functie te blijven is totaal geen idee. Uit de actoranalyse blijkt in ieder geval dat het kwantitatieve saldo groen afneemt. Hoewel het saldo groen afneemt kan niet worden gezegd dat dit conflicteert met de strategieën van de actoren. Als het over groen gaat dan wordt vooral gesproken over een kwalitatieve verbetering van het groen in plaats van een kwantitatieve. De manier waarop groen kwalitatief verbeterd wordt heeft veel te maken met toegankelijkheid. Dat heeft op zijn beurt weer te maken met de functie die het groen in het Tussengebied heeft. Hoewel het vanuit agrarisch oogpunt gezien vroeger een bijzonder geschikt gebied was is het tegenwoordig minder geschikt voor landbouw. Het is voor boeren (in het Tussengebied) zonder subsidies niet meer mogelijk om te concurreren met grootschalige boerenbedrijven in andere landen. De enige manier voor boeren om te overleven in het Tussengebied is volgens de PRSV door schaalvergroting. En daar is geen plaats voor. Deze ontwikkelingen in de agrarische sector zelf zetten de boeren
figuur .: doodlopende wegen: Provincie Zuid-Holland back-office rapport, eigen bewerking
onder druk. Ook van buitenaf is er echter ruimtelijke druk op de boeren. De boeren in het Tussengebied werken in een stedelijk veld waar veel mensen leven. Deze mensen willen ook gebruik maken van het landschap om hun stad heen. De vraag naar recreatiegebieden in Zuid-Holland is erg groot. Door deze ontwikkelingen is het logisch te verklaren dat er in de plannen voor het Tussengebied, als er over groen wordt gesproken, de nadruk wordt gelegd op recreatie en natuur en niet op agrarisch grondgebruik. Het is echter niet zo dat recreatie en agrarisch grondgebruik niet samengaan. Om de Zuidvleugel te ontwikkelen als netwerkstad in een Hollands landschap is agrarisch gebied onmisbaar. Voor een voorbeeld van hoe recreatie en landbouw gekoppeld kunnen worden hoeft niet ver gezocht te worden. In Midden-Delfland wordt de agrarische sector in stand gehouden en wordt tegelijkertijd het gebied ingericht voor recreatie en natuur. Het aanleggen van toegangswegen is daarbij van belang. Sijmons benadrukt het verschil tussen gewone agrarische gronden en gronden die daadwerkelijk deel uitmaken van het landschap (Sijmons, 2002). Hij doelt hierbij op een van wat hij een van de hoofddoelen noemt voor het landschapsbeleid, namelijk het toegankelijk maken van het landelijke gebied. “Immers, alleen als het aardoppervlak kan worden gezien, ervaren, begaan, genoten, doorwandeld en befietst, kan het ‘landschap’ zijn.” (Sijmons, 2002, pag. 209)
4.3 Probleem 3: Toegankelijkheid De mate van toegankelijkheid van het Tussengebied is een vraag die tot conflicten leidt. Ten eerste is er de vraag voor wie het belangrijk is dat het Tussengebied goed te bereiken is en voor wie juist een minder goede bereikbaarheid (en daarmee een rustiger) Tussengebied gewenst is. Er is een vraag naar wat de mate van toegankelijkheid van het gebied moet zijn. Uit de actoranalyse en de workshop zijn twee conclusies, aangaande toegankelijkheid, te trekken. Ten eerste, is er een grote behoefte aan een fijnmaziger netwerk voor recreatie (vanuit de steden). Hierbij is vooral het uitbreiden en beter aansluiten van het bestaande wandel- en fietspadennetwerk gewenst. Ook het autowegennetwerk kan op vele plaatsen verbeterd worden. Figuur 4.2, waarin de doodlopende wegen in het Tussengebied te zien zijn, toont aan dat er veel doodlopende wegen zijn. Door het verbinden van doodlopende wegen kan het netwerk een kwaliteitsimpuls krijgen. Nu zijn er relatief weinig mogelijkheden voor een route door het Tussengebied. Daardoor wordt het bestaande verkeer, wat ook veel vrachtverkeer voor kassen betreft, min of meer gedwongen om een bepaalde (daardoor drukke) weg te nemen. De regionale weg tussen Delft en Zoetermeer, de N473 is nu een van de weinige alternatieven voor een route over de snelweg en kampt daardoor met veel sluipverkeer. Naast een verbetering van het autonetwerk dat de functie kan hebben voor het snel bereiken van woon- en werkgebieden ligt er ook een vraag om het Tussengebied beter toegankelijk te maken voor recreatief gebruik. Hierbij gaat het enerzijds om de realisatie van een fijnmazig wandel- en fietspadennetwerk en anderzijds de aansluiting van dit netwerk op de netwerken in de gebieden om het Tussengebied heen.
55
De kwaliteit die een goede bereikbaarheid genereert wordt niet door iedereen gedeeld. Een van de argumenten om in het Tussengebied te gaan wonen is het relatief rustige karakter van het gebied. De huidige bewoners zien dit kwaliteitsaspect verdwijnen als het gebied toegankelijker wordt gemaakt. Een oplossing voor dit probleem zou zijn om een onderscheid te maken in de mate van bereikbaarheid. Vanuit het kassencomplex in de B-driehoek geredeneerd zou het wenselijk kunnen zijn om nog meer te investeren in bereikbaarheid. De aanleg van een snelweg tussen de A12 en de A16 (als alternatief op de A13 – A16) zou niet eens een heel rare gedachte zijn. Het gaat dan over het differentiëren van bereikbaarheid naar functie. Bereikbaarheid is dan niet een doel maar een middel. Deze benadering heeft een tweede zijde, namelijk het juist niet (voor de massa) bereikbaar maken van gebieden. Dit zou het geval kunnen zijn in de polders tussen vliegveld Zestienhoven en Delfgauw. Dit gebied vormt nu het grootste, open gebied van het Tussengebied. De opgave ligt zowel in het afstemmen van het wegennetwerk en het wandel- en fietspadennetwerk, evenals in het afstemmen van de mate van bereikbaarheid. Omdat dit op zou moeten gebeuren op een grensoverschrijdend niveau, heeft het verbeteren van de toegankelijkheid van het Tussengebied een relatie met regionale samenwerking.
4.4. Tot slot In dit hoofdstuk zijn drie problemen geïdentificeerd. Het eerste probleem handelde over de fragmentatie van het gebied. Dit is een gevolg van het ontbreken van regionale samenwerking in het Tussengebied. Deze samenwerking is onder andere gewenst om een antwoord te kunnen geven op de veranderingen in de landbouwsector. Dit werd in het tweede probleem beschreven. Het derde probleem beschreef de moeilijkheden rondom het toegankelijkheidsvraagstuk. Deze is nu onvoldoende volgens de actoren. De ontoegankelijkheid van het Tussengebied is een gevolg van de fragmentatie. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan hoe theorie kan helpen in het oplossen van de geïdentificeerde problemen.
56
5: Theoretische koppeling 5.1 Inleiding: In het vorige hoofdstuk zijn drie problemen die uit de actoranalyse van het Tussengebied naar voren zijn gekomen beschreven. Het eerste probleem handelde over [bestuurlijke] fragmentatie in het Tussengebied. Het tweede probleem ging over de veranderingen in de agrarische sector waarbij naar voren komt dat het belangrijk is dat hier op regionaal niveau eens strategie voor wordt bedacht. Het derde probleem beschreef de [on]toegankelijkheid van het Tussengebied, terwijl een toegankelijker Tussengebied als heel belangrijk wordt ervaren. Deze problemen staan niet los van elkaar. Fragmentatie (wat niet per se negatief hoeft te zijn) heeft relaties met de toegankelijkheid van een gebied. In het Tussengebied is er de vraag naar een uitgebreid netwerk van lagere mobiliteitstypen als wandelpaden en fietspaden. Door de bestuurlijke fragmentatie van het gebied is het moeilijk om een netwerk voor het hele gebied aan te leggen. Ook de fysieke fragmentatie van het gebied – in deze context, de veelheid aan verschillende functies – maakt het van belang dat het Tussengebied op meerdere manieren goed bereikbaar is en blijft. Toegankelijkheid heeft naast relaties met fragmentatie ook relaties met het hebben van een strategie voor de ontwikkeling van het hele Tussengebied. Het huidige ontbreken van deze strategie heeft tot een wegennetwerk geleid met een groot aantal ontbrekende – logische – schakels, zoals in de kaart (figuur 4.2) met doodlopende wegen van de provincie Zuid-Holland is te zien. Het ontbreken van een strategie voor de ontwikkeling van het gehele Tussengebied heeft ook relaties met de fragmentatie van zowel het gebied zelf als de bestuurlijke context in het gebied. Omdat er geen strategie voor het hele gebied is, handelen alle actoren in de praktijk relatief afzonderlijk van elkaar wat leidt tot een afstemmingsprobleem en fragmentatie. gebrek aan samenwerking
geen
visie strategie
en
fragmentatie
ontoegangkelijk
gebrek aan kwaliteit
moeilijke implementatie figuur .1: theoretisch raamwerk
7
Een nadere beschouwing op deze drie conflicten leidt tot drie aandachtspunten voor de toekomstige ontwikkeling van het Tussengebied. Dit zijn ruimtelijke kwaliteiten, regionale samenwerking en implementatie. De fragmentatie in het Tussengebied leidt tot een afname van de ruimtelijke kwaliteiten van het Tussengebied voor de gehele Zuidvleugel. De ontoegankelijkheid van het gebied en de problemen met de implementatie van plannen voor het hele Tussengebied (zoals de Groenblauwe-slinger) zijn gevolg van de fragmentatie van het Tussengebied en hebben effecten op de kwaliteiten van het gebied. Omdat het Tussengebied niet toegankelijk is, kan je het moeilijk beleven en gebruiken. De wel of niet aanwezigheid van het Hollandse landschap kan in de toekomst een belangrijke rol spelen in de waarde van het Tussengebied. Fragmentatie is in het Tussengebied deels ontstaan, zoals eerder is beschreven, vanuit een gebrek aan strategie voor het hele Tussengebied. Om tot een gezamenlijke strategie te komen is het echter noodzakelijk om op een regionaal niveau - het niveau van het Tussengebied - samen te werken.
5.2 Theoretisch model: Het gebrek aan regionale samenwerking leidt via een gebrek aan strategie, fragmentatie en problemen met betrekking tot toegang en implementatie indirect tot effecten op de ruimtelijke kwaliteit van het Tussengebied. Figuur 5.1 laat zien dat er een gebrek aan samenwerking in het gebied is. Dat is één van de bevindingen van dit rapport. Dit gebrek is er omdat het er toe heeft geleid dat het Tussengebied gefragmenteerd is en zodoende onvoldoende waarde heeft voor de Zuidvleugel. Ook voor het gebied zelf is het beter om samen te werken, omdat zo beter omgegaan kan worden met de verstedelijkingsdruk. Omdat er door de actoren niet op een regionaal niveau samengewerkt wordt aan de ontwikkeling van het Tussengebied, is er geen strategie voor het gebied. Dit wordt weergegeven door de pijl van ‘gebrek aan samenwerking’ naar ‘gebrek aan visie en strategie’. Dit gebrek aan visie en strategie wat de afgelopen jaren de praktijk was heeft geleid tot fragmentatie van het Tussengebied. Deze fragmentatie is in paragraaf 4.1 besproken als probleem 1. Deze fragmentatie heeft effecten op zowel de toegankelijkheid van het gebied als de moeizame implementatie van regionale plannen. Door de bestuurlijke fragmentatie is er een wegennetwerk wat niet goed op elkaar aansluit. Dit is beschreven in paragraaf 4.3. Uiteindelijk leiden de gevolgen van fragmentatie tot een gebrek aan kwaliteit. Dit is aan de hand van de pijlen in figuur 5.1 te volgen. De volgende paragrafen zullen de verschillende onderdelen en de verbindingen in het model behandelen. In de volgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van het model besproken. Begonnen wordt met het eindprobleem uit figuur 5.1 te theoretiseren; het gebrek aan kwaliteiten.
58
5.3 Kwaliteiten: Dit rapport probeert de discussie over het Tussengebied richting het onderwerp van ruimtelijke kwaliteiten te sturen. Dit is geen eenvoudige discussie omdat ruimtelijke kwaliteit een sterk persoonlijk concept is. Iedereen heeft zijn eigen ideeën over ruimtelijke kwaliteiten. Het streven naar ruimtelijke kwaliteit is niet iets nieuws. Het is een van de hoofddoelen van de Nederlandse ruimtelijke ordening en gaat zelfs terug tot 60 voor Christus. Toen introduceerde de Romeinse bouwmeester Vitruvius zijn parameters om de kwaliteit van een bouwwerk te omschrijven. Deze kwaliteitseisen zijn: Utilitas (doelmatigheid), Venustas (uiterlijk schoon) en Firmitas (duurzaamheid). De huidige definiëring van ruimtelijke kwaliteit door het ministerie van VROM lijkt hier met, gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde, sterk op. Dat deze definitie niet bevredigend is blijkt uit het doorlopende onderzoek wat er naar ruimtelijke kwaliteit gedaan wordt. Reijndorp benadrukt dat ruimtelijke kwaliteit een sterk gebiedsgericht begrip is (Reijndorp, 1998). Ieder gebied heeft zijn eigen specifieke kwaliteiten. Doordat de positie van een actor invloed heeft op zijn/haar perceptie van ruimtelijke kwaliteit is het moeilijk om te beschrijven wat de ruimtelijke kwaliteiten van een gebied zijn. De meest gelegitimeerde manier om dit te doen lijkt om zoveel mogelijk personen te raadplegen en te vragen naar hun idee over de kwaliteiten van een gebied. Nederlanders waarderen sterk verstedelijkte landschappen het minst van alle Nederlandse landschappen (Roos-Klein Lankhorst e.a., 2005). Uit de door hen gehouden enquête blijkt dat in het Tussengebied alleen de bestaande recreatie en natuurgebieden een voldoende scoren. De overige gebieden (de zone Delft – Pijnacker – Zoetermeer, de kassen en de verstedelijking van de kernen in de B-driehoek) scoren echter een 4 op een schaal van 1 tot 10. Andere gebieden met een vergelijkbare score zijn het Westland en Schiphol. Dit is een score die de belevingswaarde van het landschap modelleert op basis van fysieke elementen. Veeneklaas e.a. (2005) hebben een lijst opgesteld van fysieke elementen die de belevingswaarde verstoren. Hieronder vallen bijvoorbeeld opvallende villa’s, graansilo’s, paardenbakken en windturbines. De mate waarin deze storende elementen in een gebied aanwezig zijn in combinatie met de onduidelijkheid waarin deze functies gestructureerd zijn, bepaald vervolgens de mate van verrommeling van een gebied (Veeneklaas e.a., 2005). Deze wetenschappers koppelen hun potentiële mate van verrommeling vervolgens aan culturele landschapskwaliteiten. Hieruit blijkt dat het Tussengebied grote culturele kwaliteiten bezit, maar dat de mate van verrommeling in het gebied eveneens hoog is. Het Tussengebied is hier geen alleenstaand voorbeeld in. Veel van de open gebieden aan de rand van de stad lopen grote kans om te verrommelen. In dit rapport is de relatie tussen fragmentatie en kwaliteit geïdentificeerd. Zowel fysieke als bestuurlijke fragmentatie hebben effect op de kwaliteit in het Tussengebied. Fysieke fragmentatie wordt door lang niet iedereen als negatief ervaren. Tijdens de workshop werd daarom ook liever gesproken van differentiatie in plaats van verrommeling. De reden hiervan is dat juist het kleinschalige, gedifferentieerde
59
karakter van (delen van) het Tussengebied als een cultuurhistorische kwaliteit wordt gezien. Dit argument is gebaseerd op de oorspronkelijke gebruiksvorm van het Tussengebied. De lintdorpen en de veehouders- en tuindergronden zorgden zoals eerder genoemd voor een gedifferentieerd gebruik. Dat blijkt ook uit het rapport van Veeneklaas e.a. waarin glastuinbouwlocaties en provincies met hoge aantallen veetelers (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel) structureel hoog scoren in de mate van verrommeling van het landschap. Het Tussengebied scoort zowel op de mate van verrommeling als de aanwezigheid van culturele kwaliteiten hoog. Wat deze culturele kwaliteiten zijn, komt uit het rapport van Veeneklaas niet naar voren. De hoge mate van verrommeling impliceert echter dat ofwel de cultuurhistorische kwaliteiten de verrommeling veroorzaken dan wel dat deze kwaliteiten aangetast worden als gevolg van verrommeling. 5.3.1 Culturele kwaliteiten De culturele kwaliteiten van het Tussengebied zijn veelal ingebed in stedelijke omgevingen. De structurerende elementen zijn de Schie, de Vliet, de landscheiding tussen Delfland en Schieland en de Doenkade (KICH, 2006). Dit zijn allen zowel binnenwaterkerende dijken als landscheidingen die in het verleden een duidelijke gebiedsgrens waren. Tegenwoordig zijn deze elementen niet meer zo een harde grens, maar hun nut en noodzaak is nog steeds duidelijk. Het Tussengebied ligt namelijk voor het overgrote deel onder NAP. De verkenning van de deelstroomgebiedsvisie voor Midden-Holland toont aan dat het gehele Tussengebied kampt met een overschot aan water. De Schie en de Vliet spelen een belangrijke rol in de afwatering van het Tussengebied. De Schie is het primaire afwateringskanaal voor de omliggende veenweiden. De Vliet is nu de hoofdafwatering voor de gemeente Den Haag (Haags Milieucentrum, 2004). Ook de landscheiding tussen Delfland en Schieland en de Doenkade zijn twee elementen met een rol in de afwatering van het Tussengebied. Tevens vormen deze elementen een scheiding tussen de veenweidenpolders rond de kernen van Pijnacker en Oude Leede en de droogmakerijen rond Bleiswijk en Bergschenhoek. Zoals al eerder is beschreven is deze scheiding in poldervorm duidelijk terug te zien. De schaal en het tempo waarmee de droogmakerijen zich hebben ontwikkeld verschilt wezenlijk met die van de veenweidenpolders. De droogmakerijen herbergen veelal grootschalige functies, zoals de kassencomplexen in de B-driehoek. De kassen tussen Delft en Pijnacker zijn gebouwd op de kreekrug die tussen deze twee plaatsen loopt en niet in de veenweiden. De occupatie in de veenweiden is gevormd in linten langs de dijken in het gebied. Het bevat kleinschaligere en gedifferentieerdere functies dan de droogmakerijen. Deze lintstructuur, die in het veenweidengebied en in mindere mate in de droogmakerijen terug is te vinden, is enerzijds een cultuurhistorische waarde. Anderzijds kan de lintbebouwing in de toekomst een element vormen wat de ordening in het Tussengebied zou kunnen versterken. De ordeningsvorm van lintbebouwing herbergt een specifieke vorm van ‘verrommeling’ in het lint zelf. Hoewel bebouwing in linten is geclusterd kenmerken de lintdorpen zich door een afwisselend gebruik van woon-, werk-, en open gebieden op kavelniveau. Het achterland is oorspronkelijk functioneel aan het lint. Het achterland vervult de Binnenwaterkerend betekent dat het gaat om dijken die binnenwateren als plassen tegenhouden.
60
functie van een voorraadkast, het lint dat van de etalage. De landbouwproducten worden er bebouwd en geclusterd in het lint verkocht dan wel verder vervoerd. Deze verstedelijkingsvorm biedt mogelijkheden voor het Tussengebied. Zowel voor het identificeren als creëren van de kwaliteiten van het Tussengebied. Het maakt een onderscheid tussen gebieden die bereikbaar moeten zijn en gebieden die minder bereikbaar hoeven te zijn. Dit draagt bij aan de vraag voor een netwerk voor lage vervoersmodaliteiten. Hierbij hoeven linten niet altijd dorpse of landelijke karakters te hebben. Ook ‘the strip’ in Las Vegas is een voorbeeld van een lintstructuur. Zoals al eerder is beschreven (paragraaf 4.3) blijkt er een meningsverschil te zijn in mate van toegankelijkheid in het Tussengebied. Dat deze meningsverschillen er zijn is niet verwonderlijk. Ze gaan namelijk over de gebruikswaarde van het Tussengebied. Gebruikswaarde is een pijler van de door het ministerie van VROM gebruikt drieindeling van ruimtelijke kwaliteit. En ruimtelijke kwaliteit levert conflictsituaties op. “Ruimtelijke kwaliteit is overal en voor iedereen anders. (…) De enige manier om verder te komen is door ieders persoonlijke opvattingen samen te smeden”, Peter Dauvellier (Dauvellier Planadvies en leider workshop Tussengebied) tijdens de workshop citerend. In het Tussengebied is een gedeeld idee over ruimtelijke kwaliteit een eerste stap richting de verbetering van de kwaliteiten van het gebied.
5.4 Gedeeld idee over kwaliteit Dit hoofdstuk begon met de constatering dat het gebrek aan regionale samenwerking in het Tussengebied gevolgen had voor de kwaliteiten van het Tussengebied. Door kwaliteit als startpunt te nemen (in plaats van de constatering dat er een gebrek aan samenwerking is) kan het theoretische model worden vernieuwd. De vraag die hier dan beantwoord wordt, is hoe je de kwaliteiten in het Tussengebied kan verbeteren. Voordat er in het Tussengebied nagedacht kan worden over hoe de kwaliteiten verbeterd kunnen worden, is er nog een andere onbeantwoorde vraag. Namelijk welke kwaliteiten er in het Tussengebied aanwezig zijn en welke het in de toekomst zou moeten hebben. Dit gedeelde idee over kwaliteit is er nog niet, maar is wel zeer gewenst. Het Tussengebied heeft echter verschillende kwaliteiten vanuit verschillende schaalniveaus gezien. Op het niveau van de Zuidvleugel en hoger is de internationale concurrentiepositie de belangrijkste te verbeteren kwaliteit. Terwijl op dit niveau de specifieke gebiedskennis over het Tussengebied vaak ontbreekt, wordt de fragmentering in het Tussengebied als iets negatiefs gezien. De bewoners en gebruikers van het Tussengebied hebben hier een genuanceerder beeld over. Ze vinden het fijn om in het Tussengebied te wonen. Daarnaast is er een hoop bedrijvigheid waarin veel geld wordt verdiend. Op deze manier kan het Tussengebied bijdragen aan de internationale concurrentiepositie van de Zuidvleugel. Deze verschillende percepties maken het noodzakelijk om samen te werken. Voor een integrale verbetering van de kwaliteiten in het Tussengebied is het niet gerechtvaardigd om alleen naar de perceptie van de bewoners te kijken. Er moet dan ook gekeken worden naar de bijdrage van het Tussengebied aan de internationale concurrentiepositie van de Zuidvleugel.
61
De vraag welke kwaliteiten het Tussengebied in de toekomst moet hebben kan pas goed beantwoord worden als er een idee is van de functie van het Tussengebied in de Zuidvleugel. Ook over deze functie is geen duidelijk beeld. Terwijl Midden-Delfland in de toekomst het ‘park’ van de Zuidvleugel kan worden, de kuststrook het portaal naar de Zuidvleugel kan worden en de Zuiplaspolder een duidelijke functie als grote laag-stedelijke uitleglocatie heeft, is er voor het Tussengebied geen integraal toekomstbeeld. Een aspect wat het Tussengebied onderscheidt van bovengenoemde gebieden is de hoeveelheid van ontwikkelingen die er in plaats vinden. De dynamiek van het gebied maakt het bijzonder. Deze dynamiek komt mede doordat het Tussengebied fungeert als de common van de Zuidvleugel. Wat dat betekent en welke kansen en voorwaarden om die kansen te verzilveren dit met zich meebrengt wordt later besproken. Als er een gedeeld idee over de kwaliteiten van het Tussengebied is, veranderd het theoretisch model van figuur .1. Het gedeelde idee impliceert immers dat het (in het ideale geval) door alle actoren ondersteund wordt. Daarvoor is regionale samenwerking nodig. Het nieuwe theoretisch model is weergegeven in figuur ..
S a m e n w e r k i n g
Ged
eel
d i dee
ove
Visie en Strategie
geen fragmentatie
To e g a n g k e l i j k h e i d
r K wa lite it
K w a l i t e i t
I m p l e m e n t a t i e figuur .: vernieuwd theoretisch raamwerk
In dit figuur is het gedeeld idee over kwaliteit toegevoegd als ontbrekende schakel tussen gebrek aan kwaliteit en gebrek aan samenwerking. Doordat er een gedeeld idee over kwaliteit is, is de weg vrij voor samenwerkingsinitiatieven om die kwaliteiten te realiseren en te behouden. Het gebrek aan samenwerking verdwijnt daardoor. In figuur . wordt daarom ook getoond dat er samenwerking is. Doordat deze samenwerking er is, treedt het mechanisme in werking wat in figuur .1 ook is beschreven. Samenwerking kan leiden tot een visie en een strategie op het Tussengebied. Door de regionale afstemming in deze strategie kan de fragmentatie aangepakt worden. Er is daardoor geen fragmentatie meer. Wat ook het Tussengebied toegankelijk maakt en het mogelijk maakt dat regionale plannen te implementeren 6
zijn. Dit heeft uiteindelijk tot gevolg dat de kwaliteiten in het Tussengebied kunnen verbeteren. Natuurlijk wordt te eenvoudig gepraat over het ontstaan van regionale samenwerking met als logisch gevolg de implementatie van plannen die zomaar door de actoren worden gemaakt. In werkelijkheid is dit een veel complexer proces waarin veel problemen in spelen. Een van de problemen is al in de inleiding (Hoofdstuk 1) genoemd en betreft het afstemmen van ontwikkelingen op een hoger schaalniveau. Dit werd beschreven aan de hand van de casus stedenbaan. Niet ieder station is geschikt voor centrumstedelijke woonmilieus, terwijl dit misschien wel de wens van alle afzonderlijke gemeenten is. Het bouwen van woningen in hoge dichtheid levert immers veel geld op. Voor de gehele ontwikkeling langs Stedenbaan is afstemming daarom nodig. Er zijn echter ook oplossingen te verzinnen voor dit soort problemen. Paragraaf 5.5 behandelt nader de oplossingen die de theorie over regionale samenwerking biedt. In paragraaf 5.6 wordt hetzelfde gedaan voor het implementatievraagstuk.
5.5 Regionale samenwerking Paragraaf 4.1 van dit rapport beschreef het gevolg van de bestuurlijke fragmentatie van het Tussengebied. Deze paragraaf werd afgesloten met de constatering dat de verschillende betrokken overheden dezelfde strategieën hanteren: het versterken en uitbreiden van de bestaande kwaliteiten van het Tussengebied. Afzonderlijk van elkaar is dit een prima strategie. Op het niveau van het Tussengebied leidt het echter tot afstemmingsproblemen. Niet alle bestaande kwaliteiten in het Tussengebied kunnen versterkt worden zonder dat er knelpunten tussen de verschillende kwaliteiten ontstaan. Over welke kwaliteiten wel en welke niet versterkt moeten worden bestaat geen duidelijkheid. Een van de oplossingen om deze problematiek op te lossen is regionale samenwerking. Dat er nu vanuit verschillende actoren aangegeven is dat het Tussengebied op de agenda gezet moet worden, geeft aan dat het nu wellicht het juiste moment is om deze samenwerking een start te geven. 5.5.1 Het Tussengebied als common Door het Tussengebied als een ‘common’ te zien wordt de noodzaak van een strategie voor het hele gebied duidelijk. Een common is een functie die voor iedereen toegankelijk en van niemand is (Ostrom, 1990). Voorbeelden hiervan zijn de zeeën. De commons leveren waarde. Bij zeeën is dit vis. Omdat iedereen gebruik kan maken van de zee voelt niemand zich er ook werkelijk verantwoordelijk voor. Het Tussengebied vertoon ook kenmerken van een common. De groene ruimte waaruit het Tussengebied oorspronkelijk bestond levert een waarde (die net als bij de zee niet duidelijk te definiëren is) voor de Zuidvleugel. Het idee dat de steden van elkaar gescheiden worden door groene zones heeft een sterke symbolische verankering in Nederland. Dit gaat terug tot het bufferzonebeleid van de eerste nota van de ruimtelijke ordening uit 1958. De common groene ruimte verschilt van ‘pure commons’ in het principe dat ze
63
wel een eigenaar heeft. De gronden zijn vaak eigendom van landbouwers. Deze landbouwers zagen hun gronden als bron van financiën en niet als groene ruimte met een waarde voor de Zuidvleugel De groene ruimte in het Tussengebied is een aantrekkelijk gebied voor verstedelijking. De afgelopen decennia is er veel ontwikkeld in het Tussengebied. De common groene ruimte in het Tussengebied is daardoor in omvang geslonken, is gefragmenteerd en daardoor ook in kwaliteit (onder andere belevingswaarde) afgenomen. Dit is geen verschijnsel wat typisch voor het Tussengebied geldt. Dit wordt ook wel de tragedy of the Commons genoemd. De tragedy of the Commons werd door Hardin in 1968 geïntroduceerd. Hardin wijst in zijn artikel op de mogelijkheid dat waardevolle maatschappelijke bronnen verloren kunnen gaan doordat alle actoren hun individuele en lokale belang nastreven. Op het collectieve schaalniveau leidt dit meestal niet tot optimale keuzen (Hardin, 1968). Dit gebeurt ook in het Tussengebied. Een van de conclusies uit hoofdstuk 4 luidde dat de verschillende strategieën van de actoren in het Tussengebied inhoudelijk niet zo sterk conflicteerden, maar dat deze op het niveau van het Tussengebied niet tot de gewenste kwaliteit leidden. Het voorkomen en oplossen van een tragedy of the commons betekent dat er samengewerkt moet worden. Als dit niet gebeurd kunnen er ongewenste situaties ontstaan. Een voorbeeld hiervan is freerider-gedrag. Dit houdt in dat een groep actoren besluiten een actie te ondernemen die voor het collectief positief is maar die voor de betrokken actoren wel lasten meebrengt. Een actor die dan niet meedoet aan deze actie profiteert wel van de collectieve baten, maar heeft niet de lasten. Om de ontwikkelingen in het Tussengebied te begrijpen, worden de handelingsmogelijkheden van de actoren hieronder beschreven. Actoren hebben simpel gezegd twee mogelijkheden. Of ze bouwen, of ze bouwen niet. De reden waarom gemeenten bouwen is vaak omdat het simpelweg geld oplevert. Met dit geld kunnen andere niet-winstgevende projecten gefinancierd worden. Het ontwikkelen van groene gebieden is niet winstgevend. Het kost alleen maar geld. Dit betekent dat groene gebieden alleen ontwikkeld kunnen worden als er ergens anders (of geïntegreerd met groen) woningen of bedrijventerreinen worden ontwikkeld. Als een actor besluit om woningen te bouwen zal een andere actor niet snel besluiten om een duur groenproject te ontwikkelen. Daardoor zou de actor die woningen bouwt namelijk profiteren van de waarde die het groenproject genereert zonder daar zelf voor te moeten betalen. Deze situatie zou opgelost kunnen worden doordat de actor die woningen bouwt een deel van de kosten van het groenproject op zich neemt. Hierin zit een oplossing voor het probleem. Door kosten en baten op het collectieve niveau te delen kan er afstemming ontstaan om zodoende de common op een kwalitatievere manier te ontwikkelen. Dit mechanisme heet verevening. Verevening is een veelgebruikt mechanisme in de ontwikkeling en bescherming van grote groene gebieden. In de Zuidvleugel is het terug te vinden in Midden-Delfland, waar de gemeente Midden-Delfland met de omringende steden convenanten heeft afgesloten voor de financiering van groene projecten in Midden-Delfland. De steden herkennen hier ook de waarde die Midden-Delfland biedt aan de regionale leefomgeving. Daarnaast wordt de A4 aangelegd die de steden beter moet ontstuiten. 64
Ook in de Zuidplaspolder vindt verevening plaats. Rond de kern van Moordrecht komt een groot groen natuurgebied wat bijna geheel in de gemeente Moordrecht ligt. Moordrecht wil geen woningbouw. Om dit groen plan te financieren worden de winsten uit de woningbouw bij met name de kern van Zevenhuizen verevent met de kosten van het project bij Moordrecht. Zo ontstaat op het niveau van de Zuidplaspolder een idealer totaalbeeld, waarin kosten en baten worden verdeeld. De ‘totaalscore’ die de actoren gezamenlijk op het hogere schaalniveau bereiken is nog hoger dan de som van de ‘scores’ die er in het beste geval zou kunnen ontstaan als de actoren afzonderlijk zouden handelen. Door samen te werken kan er beter afgestemd worden en beter vorm aan de structuur van de gehele regio gegeven worden. Dit fenomeen waar de gezamenlijke totaalscore hoger is dan de som van de individuele scores heet synergie. 5.5.2. Vereveningsmechanismen In het Tussengebied zijn er mogelijkheden voor verevening. De positie van de gemeente Bleiswijk is hierbij interessant. In haar visie benadrukt Bleiswijk vooral de groene schakelpositie die zij inneemt tussen het Groene Hart, de Rottemeren en de verstedelijking van de Stadsregio Rotterdam. Door het glasareaal in de B-driehoek te intensiveren komt geld vrij wat gebruikt kan worden om deze positie van Bleiswijk vast te houden en te versterken. Over het gehele Tussengebied kan gezegd worden dat het geen probleem moet zijn om geld uit woningen en bedrijventerreinen te verdienen. De vraag naar woningen is hoog. Het is daardoor niet zozeer de vraag of je in het Tussengebied moet verstedelijken, maar eerder hoeveel. Je moet in het Tussengebied verstedelijken omdat het de enige manier is om de groene ruimte, het Hollandse landschap, te kunnen realiseren. De boeren kunnen dit niet meer lang volhouden zonder extra (financiële) steun. Een interessant voorbeeld hoe binnen het Tussengebied pogingen gedaan worden om symbiose te creëren tussen verschillende functies is de polder Schieveen. Deze polder ligt boven vliegveld Zestienhoven en de realisatie maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de A13 Kennisboulevard. In de polder wordt een bedrijvenpark gerealiseerd in combinatie met nieuwe natuur. Het huidige plan is verevening in het klein. In het zuidelijke deel van de polder komt het bedrijventerrein waarvan de opbrengst het noordelijke deel met daarin natuur financiert. Het Algemeen Dagblad berichtte op 18 mei 2006 dat de ontwikkeling in de polder Schieveen stil worden gelegd omdat de luchtkwaliteit in sommige delen verslechterd. Luchtkwaliteit is een thema wat in de zuidvleugel een reëel probleem vormt. Aardig is om te zien dat er wordt geopperd om de luchtkwaliteit op te lossen door te verevenen. Ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren, mogen doorgaan als daar tegenover een ontwikkeling staat die de luchtkwaliteit verbeterd (VROM, 2005). Dit lijkt op verevening, maar heeft ook raakvlakken met verhandelbare ontwikkelingsrechten. Verhandelbare ontwikkelingsrechten zijn onder de aandacht 65
gekomen door het Kyoto-verdrag waarin is afgesproken dat de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd naar beneden moet. Het principe van verhandelbare ontwikkelingsrechten is dat actoren rechten krijgen om te ontwikkelen. Wanneer een actor meer wil ontwikkelen moet hij ontwikkelrechten kopen van andere actoren. Anderzijds kan een actor die niet al zijn ontwikkelingsrechten verbruikt de rest verkopen aan actoren die extra ontwikkelingsrechten nodig hebben. Door een maximum aan ontwikkelingrechten in te stellen kan de totale collectieve uitstoot naar beneden worden bijgesteld. Ook in de planologie wordt gekeken naar de mogelijkheden van verhandelbare ontwikkelingsrechten als mechanisme in regionale ontwikkeling. Verhandelbare ontwikkelingsrechten lijken mogelijkheden te bieden op vragen in het Tussengebied. Het is namelijk de wens om een deel van de glastuinbouwbedrijven in de gemeente Pijnacker-Nootdorp te verplaatsen naar de B-driehoek. Daardoor komt ruimte waar de wens is om wonen in lage dichtheden of het versterken van de groenstructuur in het Tussengebied te realiseren. In de praktijk blijkt dat het uitkopen van de glastuinbouw zoveel geld kost dat het noodzakelijk is om in matig hoge dichteden (30-40 woningen per hectare) te bouwen, om de verplaatsing van de glastuinbouw financieel haalbaar te maken. Door op een regionaal schaalniveau de winsten die uit andere projecten worden gehaald te verdelen over onder andere dit verliesgevende project in Pijnacker-Nootdorp, kan wellicht beter voldaan worden aan de ambitie om in lage dichtheden in het Tussengebied te bouwen. Janssen-Jansen beschrijft deze vorm van verhandelbare ontwikkelingsrechten als de conversie VOR. Het eerste geslaagde voorbeeld hiervan is Ruimte voor Ruimte. Daarbij wordt met de bouw van woningen op grote kavels, de sloop van oude opstallen in het buitengebied gefinancierd. Ongewenst rood maakt zo plaats voor gewenst rood (Janssen-Jansen, 2005). De mogelijkheden voor regionale samenwerking in het Tussengebied zijn aanwezig. Om het echter plaats te laten vinden is een coördinatievraagstuk aanwezig. Iemand die het proces initieert, stuurt en voortduwt is van groot belang om de gezamenlijke plannen ook daadwerkelijk te kunnen implementeren. Een van de eerste vragen die dan opkomen is de wie-vraag. Wie moeten er eigenlijk regionaal samenwerken? Wie zijn de stake-holders? Uit paragraaf 5.3 wordt geconcludeerd dat er een gedeeld idee moet komen over welke huidige en toekomstige kwaliteiten van het Tussengebied. Wie moeten er echter een idee delen? 5.5.3. De wie-vraag De workshop die in het kader van deze scriptie op 14 juni is georganiseerd was een poging om tot een gedeeld idee over kwaliteit te komen. Het format en de invulling van de workshop stelt echter grenzen aan de hoeveelheid en soort mensen die uitgenodigd worden. het aantal mensen kon maximaal 30 bedragen omdat er anders niet iedereen de mogelijkheid had een evenredige bijdrage te leveren. Daarnaast is voor het slagen van een dergelijke workshop van belang dat er mensen aanwezig zijn 66
die bereid zijn om creatief en ‘out of the box’ na te denken. Het politieke getouwtrek moet voorkomen worden. Een verslag van de workshop en een lijst van deelnemers is terug te vinden in bijlage 2. Om een legitiem beeld te krijgen van de gewaardeerde en gewenste kwaliteiten van het Tussengebied is het wenselijk om zo veel mogelijk ideeën hierover te krijgen. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden te verzinnen. Een aardig idee is het initiatief van het ministerie van VROM dat op haar website een ruimteforum heeft geopend waar iedereen zijn mooiste plek van Nederland kan promoten. Hierbij moeten mensen dit wel beargumenteren op kwaliteitscriteria. De provincie Zuid-Holland zou op haar site ook soortgelijke actie kunnen opzetten: wat is de grootste kwaliteit van het Tussengebied. Dat zou – mits goed gepromoot - een aardige indicatie van de bestaande kwaliteiten van het Tussengebied kunnen geven. Het gevaar is natuurlijk dat mensen zich beperken tot de ‘bekende’ toplocaties zoals de Ackerdijckse plassen of de gevoelige plekken zoals de polder Schieveen. Terwijl juist de nabijheid van de steden misschien ook een kwaliteit is die vaak niet zo wordt ervaren. Het Ruimteforum van VROM is maar één mogelijke strategie. Het is zeker niet voldoende om alleen van deze methode gebruik te maken. Het communiceren over de kwaliteiten van het Tussengebied met zoveel mogelijk actoren is een eerste fase. In de daaropvolgende fasen kunnen actoren de mogelijkheid hebben om de regionale samenwerking te initiëren. Ze kunnen samenwerkingsverbanden opstarten om kwaliteiten van het Tussengebied te beschermen of te ontwikkelen. Hierbij is er een potentiële rol voor coalities die niet voor de hand liggen. Als de wens om een fijnmaziger fietspadennetwerk sterk wordt dan zou de fietsersbond hier een rol in kunnen spelen. Met de bewegwijzering zou ook de ANWB een rol kunnen spelen. Het ministerie van Volksgezondheid zou door de gezondheidswaarde van fietsen te promoten het gebruik van het netwerk kunnen verhogen. Het veenweidenlandschap wordt vaak gezien als het Nederlandse landschap. De beschermers van deze gronden zijn over het algemeen boeren. De boeren in het Tussengebied zouden zich kunnen promoten als de onmisbare actoren in het behoud van het veenweidenlandschap in het Tussengebied. Een samenwerkingsverband met de waterschappen zou kunnen naar aanleiding van het toekomstige watervraagstuk. Door water te combineren met landschap kunnen aantrekkelijke milieus ontstaan. Ondanks deze mogelijkheden tot samenwerkingsverbanden tussen private organisaties is er altijd een rol voor de overheid. Uiteindelijk is het de overheid die een plan maakt en goedkeuring voor de implementatie moet geven.
5.6 Implementatie De uitvoering van plannen is een van de moeilijkste fasen in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. “Het ontbreekt niet aan goede ideeën en goede wil, en toch lopen heel wat veelbelovende plannen vast zodra serieuze uitvoeringskansen in het zicht komen (Feddes , 2006).” Volgens Feddes is dit vooral op het regionale schaalniveau een voorkomend verschijnsel. De regio is volgens hem een ‘bestuurlijk gat’. Regionale plannen kunnen niet vanzelfsprekend steunen op de gebruikelijke juridische en
67
bestuurlijke vormen die immers uitgaan van de beproefde overheidslagen als de gemeente en de provincie. Een regionaal plan moet uiteindelijk door alle betrokken overheden worden goedgekeurd. Bij de goedkeuring - die meestal plaatsvindt na een, vaak jarenlang, planningsproces - durven overheden dan vaak niet tegen het plan te stemmen. Het idee dat er bij een verwerping van het plan weer een aantal nieuwe jaren overleg voor de boeg liggen is meestal reden genoeg om voor te stemmen. Dit is natuurlijk geen goede situatie. Het behelst een verkeerde houding die er vanuit gaat dat je beter een slecht plan dan geen plan kunt hebben. Ontwikkelingsplanologie probeert hier iets aan te doen. Door een plan flexibel te maken kan er eenvoudiger bijgestuurd worden. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in de Zuidplaspolder waar eerst een plan lag voor een nieuwe snelweg langs Moordrecht. De gemeente heeft hier echter tegen geprotesteerd waardoor er twee jaar later een compleet ander plan lag. Wethouder Oomen van de gemeente Moordrecht noemde het - in een interview wat in kader van eerder onderzoek werd gehouden - wel opvallend dat een plan in twee jaar zo kon veranderen (Oomen, 2005). Feddes identificeert hier een van de grote dilemma’s van de regionale planvorming. Er staat zoveel (inzet, tijd, geld) op het spel dat bestuurders liefst iedere keer als alle actoren het met elkaar eens zijn dit vast leggen in een onderhandelingsovereenkomst. Dit gaat echter ten koste van de flexibiliteit die ook van groot belang is. Hoe kan je een planvormingsproces creëren waarin alle partijen tot hun recht komen en waarin toch voldoende flexibiliteit is gewaarborgd? (Feddes, 2006) Het antwoord wat Sijmons hierop geeft is om het bestuurlijke kluwen buiten het planvormingsproces te houden en in plaats daarvan een experimenteel regime (in dit geval voor het Groene Hart) te vormen (Hajer en Sijmons, 2006). Regimetheorie herkent de politieke importantie van privaten. Bij regimetheorie zijn het de private instanties die de planinhoud invullen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de actor die de meeste capaciteiten heeft de meeste kans heeft om zijn wensen te honoreren. De overheid heeft een belangrijke functie in de vorm dat ze een plan van privaten goedkeuren. Regimes lijken in het Tussengebied ook interessante coalities op te kunnen leveren (paragraaf 5.5.3). De kennis van een regionaal padennetwerk zit waarschijnlijk niet alleen maar bij de overheden, maar bij bijvoorbeeld de VVV of de fietsersbond. Daarnaast zou de financiering van het netwerk kunnen gebeuren door het ministerie van Volksgezondheid omdat fietsen gezond is. De regimetheorie vindt zijn oorsprong in de Verenigde Staten, waar de overheid veel minder dominant is dan in Nederland gebruikelijk is. Dit maakt het moeilijker om in Nederland te werken met de regimetheorie. Toch zou het interessant zijn als een overheid zich niet bezig houdt met de inhoud van het planvormingsproces, maar pas bij het eindresultaat kijkt of het een goed plan is voor de gemeente/regio en dan pas zou toestemmen. Maar wat is een goed plan? Zoals Feddes terecht aangeeft is een goed plan op het regionale schaalniveau beter geen blauwdruk. Een blauwdruk is niet flexibel genoeg om met de complexe en voortdurend veranderende context van de regio om te kunnen gaan. Een strategie is voor regionale planning gewenster, omdat het opener en flexibeler is. Het is een grote meerwaarde wanneer een regionaal plan een aparte 68
strategie over de uitvoering bevat, omdat zo in de implementatiefase afstemming- en verdelingproblemen voorkomen kunnen worden. Feddes doet een interessant voorstel om de implementatie van regionale plannen te verbeteren. Hij stelt voor om een regionaal plan op te knippen in tijd en ruimte. De complexiteit van een regionaal plan is meestal zo groot dat niemand het totale idee kan overzien. Door het plan behapbaar te maken en te faseren wordt het beter begrijpbaar en daardoor makkelijker te realiseren (Feddes, 2006). Het in stukken knippen van de realisering van het Tussengebied lijkt haaks te staan op de roep om meer samenhang in het Tussengebied. Het is echter niet zo dat het gefragmenteerd realiseren van een regionaal plan voor het Tussengebied de fysieke en bestuurlijke fragmentatie van het Tussengebied negatief zou beïnvloeden. Het slim opknippen van een groot plan wat bestaat uit een aantal samengebrachte plannen die door bijvoorbeeld regimes worden gemaakt zou juist goed kunnen werken. De ontwikkeling van het glasareaal in de B-driehoek is een voor de hand liggende strategie. Het bestaande wordt versterkt wat in dit geval goed aansluit bij het greenportbeleid van het rijk. Door de fusering van de drie gemeenten in de Bdriehoek tot de gemeente Landsingerland kan de ontwikkeling van de B-driehoek extra (bestuurlijke) vaart krijgen. Door bij de ontwikkeling van de B-driehoek te letten op de historische lintstructuren in het landschap, kunnen de historische kwaliteiten en structuur van het Tussengebied versterkt naar voren worden gebracht. Als de strategie voor het Tussengebied is om het in losse onderdelen te ontwikkelen, is het van belang dat er een actor is die de coördinatie over de gehele ontwikkeling voert. Een leidende actor die het geheel trekt en het proces coördineert. 5.6.2. Leiderschap Een belangrijk aspect van regionale planvorming is het hebben van een leidende actor. Omdat regionale planvorming gaat over praten en het bereiken van overeenstemming tussen verschillende standpunten van een groot aantal betrokkenen is het erg belangrijk dat er een actor (of kleine groep actoren) is die dit proces weet te faciliteren en op tempo laat blijven. Tijdens de workshop over het Tussengebied vervulde Peter Dauvellier van Dauvellier Planadvies, de rol van manager van de workshop. Dauvellier vervulde de rol goed omdat hij iedereen aan het woord liet, objectief was en over een gedegen gebiedskennis beschikt. Dit soort eigenschappen zijn gewenst voor een leidend figuur in het Tussengebied om te komen tot een gedeeld idee over de kwaliteiten van het Tussengebied. In de Zuidplaspolder is een extern bureau ingeschakeld om het planproces te regelen. De resultaten wijzen op het succes van deze ‘procesmanagers’. In een klein aantal jaren is het grootste deel van de planologische procedure afgerond. Er is een regionale structuurvisie gemaakt, een regionaal structuurplan. Ook is het streekplan aangepast en zijn de gemeenteraden akkoord gegaan met de plannen.
69
Naast ‘managers’ lijkt bij het vormgeven van de ontwikkeling van het Tussengebied via nieuwe, creatieve samenwerkingsverbanden een rol weggelegd voor ‘leiders’. Leiders interesseren zich in tegenstelling tot managers meer voor ‘ideeën, mensen en gevoelens’. Ze schuwen de controverse en conflicten niet en geven juist door dat gedrag een antwoord op de fundamentelere vragen (Janssen-Jansen, 2004). Juist dit visionaire leiderschap kan heel belangrijk zijn tot het vormen van regionale samenwerking. Ze kunnen enthousiasme creëren en zo samenwerkingsverbanden initiëren. Het Tussengebied heeft geen leider. In de provincie Zuid-Holland is er niemand die het Tussengebied ‘in zijn portefeuille’ heeft. Er is niemand die het belang van de ontwikkeling van het Tussengebied naar de buitenwereld toe communiceert. Een eerste interessante stap in de ontwikkeling van het Tussengebied zou de toewijzing van een gedeputeerde kunnen zijn. Misschien is hier een koppeling van verantwoordelijkheid over de ontwikkeling van de Zuidplaspolder niet eens zo gek. Misschien is Asje van Dijk wel de juiste persoon hiervoor, gezien zijn ervaring met het omgaan met een complex planningsproces als in de Zuidplaspolder.
5.7 Tot slot In dit hoofdstuk is de situatie in het Tussengebied gekoppeld aan theorieën die bij dit soort situaties passen. Aan de hand van de in het Tussengebied geïdentificeerde vraagstukken (hoofdstuk 4), is een theoretisch model gevormd waarin het gevonden verband tussen het gebrek aan regionale samenwerking en gebrek aan kwaliteit centraal staat. Door het thema van kwaliteit nader te bekijken werd duidelijk dat er geen eenduidig beeld is over de kwaliteiten die er in het Tussengebied zijn en welke het Tussengebied in de toekomst zou moeten hebben. Ruimtelijke kwaliteit is voor iedereen verschillend. De waardering van kwaliteiten wordt vaak gevormd vanuit de positie waarin een actor zich bevindt. De institutionele setting is belangrijk bij de vorming van meningen. Deze institutionele context kan veranderd worden, maar daarvoor is overleg tussen actoren nodig. Door in het Tussengebied te overleggen over de huidige en toekomstige kwaliteiten kan een eenduidiger beeld ontstaan over de richting waarin het Tussengebied in de toekomst ontwikkeld wordt. Dit overleg kan een inspiratie bieden voor regionale samenwerking. Als in dit zoekproces naar kwaliteiten een ‘leider’ kan meedenken, dan zou wellicht het enthousiasme voor verdere samenwerking vergroot kunnen worden. Een interessante optie voor de ontwikkeling van het Tussengebied zou zijn om regimes een kans te geven in het Tussengebied. De vraagstukken laten hier ook mogelijkheden voor zien. De kennis om de toegankelijkheid van het Tussengebied te differentiëren en toch optimaal te maken ligt niet puur bij de overheden, maar ligt ook bij publieke organisaties als de ANWB en de fietsersbond. Een belangrijk vraagstuk bij regionale planning is hoe er moet worden omgegaan met het feit dat de beste oplossingen vaak grensoverschrijdende ingrepen zijn. Dat levert vragen op met betrekking tot de verdeling van de kosten en baten. De theorieën over regionale samenwerking leveren mechanismen voor het verevenen van de collectieve
70
kosten en baten. Verevening draait om het principe dat de ene verliesgevende ontwikkeling wordt gefinancierd door de winsten die door een ander project behaald worden. Door dit principe toe te passen op een regionale schaal in plaats van een lokale schaal kan er ‘geschoven’ worden met functies waardoor de structuur van het Tussengebied beter naar voren kan komen. Daardoor wordt het beter mogelijk om aan de ambitie te voldoen die het BPZ heeft geformuleerd om de Zuidvleugel te ontwikkelen als “een netwerkstad (…) in een Hollands landschap” (BPZ, 2004).
71
6: Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk dient als concluderend hoofdstuk. Een antwoordt wordt gegeven op de hoofdvraag. Daarnaast worden de belangrijkste bevindingen genoemd en worden aanbevelingen voor het vormgeven van regionale samenwerking in het Tussengebied. De hoofdvraag van deze scriptie was: Welke actoren zijn er betrokken bij de ontwikkeling van het Tussengebied? Welke strategieën worden er door deze actoren gevoerd, om het Tussengebied zo te ontwikkelen dat het een meer samenhangend onderdeel te van de zuidvleugel wordt? Zijn daar conflicten bij te herkennen? En welke strategieën zijn er om deze conflicten op te lossen?
De ontwikkeling van het Tussengebied wordt vormgegeven door een breed krachtenveld aan publieke en private partijen. Daarbij zijn sommige actoren, zoals de milieuorganisaties, alleen actief betrokken als er daadwerkelijk plannen ontstaan en zijn andere private partijen (zoals de Kamer van Koophandel) juist heel erg bezig met een strategie op een groter gebied. Wat uit de actoranalyse blijkt, is dat er wel ideeën over de ontwikkeling van het gehele Tussengebied zijn, maar dat een strategie daarvoor ontbreekt. De regionale samenwerking - die nodig is om een breed gedragen regionale strategie te maken - ontbreekt. Actoren kijken vaak nog alleen maar naar de ontwikkelingen binnen de eigen grenzen, of binnen de grenzen van de stadsregio waarin ze actief zijn. Het Tussengebied wordt in tweeën gesplitst door de grens tussen de Stadsgewest Haaglanden en de Stadsregio Rotterdam. Deze grens blijkt in de praktijk een harde te zijn. Door meer naar het landschap en de positie van het Tussengebied te kijken wordt echter beargumenteerd dat het Tussengebied als één geheel moet worden gezien. Het is één gebied tussen de steden in. Het is een gebied dat als geheel is te herkennen als historische poldergrenzen worden aangehouden. Om aan de ambities, die door de actoren worden gesteld, te kunnen voldoen is het noodzaak om het gebied meer als geheel te ontwikkelen. Ten eerste is er de perceptie dat het Tussengebied een gefragmenteerd gebied is wat negatieve effecten heeft voor de kwaliteiten in het gebied. Een voorbeeld hiervan is het regionale vervoersnetwerk wat niet goed op elkaar is afgestemd. Dit conflicteert met de ambitie van verscheidene actoren om het Tussengebied toegankelijker te maken. Daarnaast heeft het BPZ zich als doelstelling gevormd om de Zuidvleugel als netwerkstad in het Hollands landschap te ontwikkelen. Daarbij is het Hollands landschap de dragende factor. Met een regionale strategie kunnen de ontwikkelingen in het Tussengebied beter afgestemd worden op de ambitie om het Hollands landschap te behouden. Uit de actoranalyse (hoofdstuk 3) blijkt dat de actoren het op veel punten met elkaar eens zijn. Deze eensgezindheid werd bevestigd bij de workshop over het Tussengebied waar de betrokkenen het gemakkelijk eens werden. Hierbij moet wel aangetekend worden dat de eensgezindheid vaak over vage ideeën gaat. Natuurlijk is iedereen het eens met de doelstelling dat het groen kwalitatief verbeterd moet worden. 72
Natuurlijk slaat het idee van het Tussengebied als een binnentuin aan. Een tuin is immers een positief woord. Zodra deze plannen in verdere stadia komen zal ook de terughoudendheid bij de actoren toe nemen. Dit is een standaard probleem in planvormingsprocessen. Om toch door te gaan met regionale samenwerking en de actoren met elkaar te laten blijven praten is er een actor nodig die het planvormingsproces gestroomlijnd houdt en beslismomenten inbouwt. Het planvormingsproces in de Zuidplaspolder is hiervoor een geschikte vergelijking. Allereerst ligt de Zuidplaspolder naast het Tussengebied dat betekent dat een aantal actoren bij zowel de Zuidplaspolder als het Tussengebied betrokken is. Daarnaast is het ook een gestroomlijnd planproces geweest. In enkele jaren tijd is er met 23 partijen onderhandeld over de invulling van een aanzienlijk woningbouwprogramma in combinatie met onder andere glastuinbouw, bedrijventerreinen en natuurontwikkeling, tot een regionaal plan. Dat in een paar jaar een dergelijke grote groep actoren gezamenlijk de gehele planologische procedure van structuurvisie, structuurplan en aanpassing streekplan is doorgelopen is een behoorlijke prestatie. In de Zuidplaspolder was een extern bureau ingehuurd wat het proces in de Zuidplaspolder managede. Deze rol blijkt in de praktijk van doorslaggevend belang geweest omdat de vaart in het proces werd gehouden. Dit was alleen maar mogelijk doordat de procesmanagende actor door alle andere stakeholders als procescoördinator werd geaccepteerd (Adamse e.a, 2006). Vooral in een gebied als het Tussengebied waar de relatie tussen de dorpen en de omliggende steden historisch gezien niet zo goed is (Janssen-Jansen, 2004), is het belangrijk dat er een procesleider is die door alle actoren wordt geaccepteerd. Of de provincie Zuid-Holland hiervoor de aangewezen actor is kan worden betwist. Het is een actor met zelf een sterk belang in het gebied, namelijk de ontwikkeling van de Zuidvleugel. Daardoor kan er argwaan ontstaan bij andere actoren. Hoe goed de bedoelingen ook zijn, dit soort situaties moeten voorkomen. Vertrouwen is erg belangrijk in complexe planvormingsprocessen (Klein en Teisman, 2002). Als dit vertrouwen er niet is, is de standaardreactie om alle afspraken vast te leggen in contracten. Dit komt de flexibiliteit niet ten goede. Voor het Tussengebied kan beter worden gedacht aan een onafhankelijke mediator. De eerste stap die gezet moet worden in het Tussengebied is de vorming van een gedeeld idee van kwaliteit. Er is in het Tussengebied een relatie tussen het gebrek aan regionale samenwerking en een gebrek aan kwaliteit. Dit komt omdat er door het gebrek aan samenwerking geen gebiedsbrede strategie is, wat vervolgens resulteert in de fragmentering van het Tussengebied. Dat heeft negatieve effecten op de kwaliteiten van het Tussengebied. De verschillende actoren vertegenwoordigen vaak een specifieke stake. De Kamer van Koophandel vertegenwoordigt het bedrijfsleven, waarin de glastuinbouw als een sterke sector wordt gezien. De gemeente Bleiswijk ziet haar positie als koppeling tussen het Groene Hart en de verstedelijking van Rotterdam en Zoetermeer als een belangrijke te behouden kwaliteit van de gemeente. De strategieën die de actoren voeren is het versterken van de bestaande kwaliteiten zowel kwalitatief als kwantitatief. Het probleem hierbij is dat het Tussengebied door deze veelvoud aan 73
strategieën geen geheel wordt en zodoende geen samenhangend deel binnen de Zuidvleugel wordt. Er mist een overkoepelende strategie voor het Tussengebied die de verschillende ideeën van de actoren kan afstemmen. Het verdient de kans om bij de ontwikkeling van het Tussengebied juist te focussen op het betrekken van niet-publieke actoren. Het gaat er namelijk niet alleen om in welke gemeente er moet ontwikkeld. Het gaat er veel meer om welke actoren de beste oplossing kunnen bieden voor het verbeteren van de kwaliteit in het Tussengebied. Dit sluit aan bij de regimetheorieën die de overheid als actor alleen zien als beslissende actor en minder als inhoudsbepalende actor. Hoewel de implementatie van een strategie voor het Tussengebied meer gestroomlijnd kan verlopen als er in fasen en deelgebieden wordt gewerkt, is het van uiterst belang dat er constant op gelet wordt dat de verschillende deelplannen samen een geheel blijven vormen. Het is het hoofddoel van de ontwikkeling van het Tussengebied dat de interne en externe samenhang verbeterd. Om deze samenhang te creëren is een procesmanager van belang. Een andere manier waardoor de structuur in het Tussengebied verbeterd kan worden is door gebruik te maken van de kennis die er in de regionale planvorming bestaat op het gebied van vereveningsmechanismen. Zoals in paragraaf 5.5.2 is beschreven zijn er verschillende manieren van verevening denkbaar die toepasbaar zouden kunnen zijn in het Tussengebied. Een voorbeeld waar verevening al duidelijk zichtbaar is, is de ontwikkeling van het bedrijventerrein/natuurgebied in de polder Schieveen. Hier wordt een bedrijventerrein gerealiseerd wat onderdeel uitmaakt van de A13 Kennisboulevard, waarbij het bedrijventerrein wordt gekoppeld met het realiseren van nieuw aan te leggen natuur. Hierdoor ontstaat een symbiose tussen twee grondgebruiken die elkaar in het verleden uitsloten. Ook de combinatie van boeren en recreatie biedt aanknopingspunten. Het ministerie van LNV wijst er op dat het met de toegankelijkheid van natuur- en recreatiegebieden vaak wel goed is, maar dat de ontsluiting van het agrarische cultuurlandschap nog voor verbetering vatbaar is (LNV, 2005). De noodzaak tot ontwikkeling van het Tussengebied is er. Dat wordt (h)erkend door een groot aantal actoren. De positionering van het Tussengebied in de Zuidvleugel biedt de mogelijkheden om het te ontwikkelen tot een gedifferentieerde leefomgeving die niet langer meer een achtertuin van de steden is. Een gebied waarin het Hollands landschap leidend is, maar waar – in de lijn van het Hollands landschap – volop in ontwikkeld kan worden. Met deze scriptie wordt getracht de discussie over het Tussengebied te voeden en inspiratie te genereren om deze discussie een stap verder te brengen. Den Haag, juli 2006
74
75
7. Bronnen Adamse, A.J., W. Amels, B. Böhm, C. Clouse, Z. Habtemariam, K.W.G. van Hasselt, T. Mammen, E. Nguyen, A. Simeti, P. Verduijn, H. Visser, W. Ge en H.M. van Wijk (2006), Adapting spatial planning. Dutch planners’ effort to reframe practice. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam. AD Rotterdams Dagblad (2006), Dreun voor huizenbouw uw noord. Rotterdam: AD drukkerij. Atelier Zuidvleugel (2005), Werkprogramma, Den Haag: Atelier Zuidvleugel. Bestuurlijk Platform Zuidvleugel (2004), De Zuidvleugel van de Randstad. Netwerkstad van bestuur & recht, kennis en logistiek, Den Haag: bestuurlijk platform Zuidvleugel. Cammen, H. van der & L.A. de Klerk (2003), Ruimtelijk ordening, van grachtengordel tot Vinexwijk, Utrecht: Uitgeverij het Spectrum b.v. Daalhuizen, F., L. Pols, A. Segeren en C. van der Veeken (2005), Waar de landbouw verdwijnt. Het Nederlandse Cultuurland in beweging, Rotterdam: NAi Uitgevers, Ruimtelijk Planbureau. Feddes, F. (2006), Een plan dat Landt, in: M. Hajer en D. Sijmons, Een plan dat werkt. Rotterdam: NAi Uitgevers. Gemeente Bergschenhoek, gemeente Bleiswijk en gemeente Berkel en Rodenrijs (2005), Eindrapportage van de Visiegroep, “In de kern(en) gezond”. Available from:
[15-07-06] Gemeente Bleiswijk (2006), Een groene kop voor de Stadsregio Rotterdam, Available from: [15-07-06]. Gemeente Den Haag (2005), Wereldstad aan zee. Structuurvisie Den Haag 2020, Den Haag: gemeente Den Haag. Gemeente Pijnacker-Nootdorp (2006), Project integrale toekomstvisie, PijnackerNootdorp, gemeente Pijnacker–Nootdorp. Geuze, A. & F. Feddes (2005), Polders! Gedicht Nederland, Rotterdam: NAi Uitgevers. Geuze, A. (2006), New Orleans in de polder, in: Tegenlicht, VPRO (26-03-06), Available from:
76
[14-07-06]. Geys, B. (2003), Hoe verdeeld is de lokale politiek? Politieke fragmentatie in Vlaamse gemeenten. Brussel: Vrije Universiteit Brussel. Haags Milieucentrum (2004), De dynamiek van de ongeordende orde. Een groene schakel langs de Vliet, Den Haag: Haags Milieucentrum. Hajer, M. & D. Sijmons (2006), Een plan dat werkt, Rotterdam: NAi Uitgevers. Hardin, G. (1968), The tragedy of the Commons, in: Science 162, p. 1243-1248. Hinborch, E. & W, de Vries (2006), Randstad zit klem in scheiding stad-land, in: Financiële dagblad (25-04-06), Amsterdam: FD Mediagroep. Janssen-Jansen, L.B. (2004), Regio’s uitgedaagd. “Growth management” ter inspirate voor nieuwe paden van pro-actieve ruimtelijke planning, Assen: Koninklijke van Gorcum b.v. Janssen-Jansen, L.B. (2005), Regionaal verevenen via verhandelbare ontwikkelingsrechten: een verkenning, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Klijn E.H. & G.R. Teisman (2002), Barrières voor de totstandkoming van publieke en private samenwerking en de mogelijkheden deze te overwinnen. Een institutionele invalshoek, in: J.F.M. Koppenjan & H. van Ham, publiek-private samenwerking bij transportinfrastructuur, Rotterdam: Uitgeverij Lemna. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2005), Agenda voor een vitaal landelijk gebied, Den Haag, ministerie van LNV. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2004): Programma’s Nota Ruimte, Den Haag, Ministerie van VROM. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu; Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2006), Nota Ruimte, deel 4, Den Haag, ministerie van VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (2005), Besluit luchtkwaliteit, Den Haag: Ministerie van VROM. NEI regionale en stedelijke ontwikkeling (2000), Epizode 21. Economisch Perspectiefvolle Inrichting Zoetermeer – Oostland – Delft, in opdracht van: Kamer van Koophandel Haaglanden, Rotterdam: NEI regionale en stedelijke ontwikkeling. Ostrom, E. (1990), Governing the Commons. The evolution of Institutions for Collective Action, Cambridge: Cambridge University Press. 77
Provincie Zuid-Holland (1989(, Een parkstad tussen Hof en Haven, Den Haag: provincie Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland (1994), Discussienota ruimtelijke toekomst Zuidvleugel: voorsorteren op periode na 2005: strategienota Zuidvleugel Randstad / Zuid-Holland. Den Haag: Dienst Ruimte en Groen, Provincie Zuid-Holland. Provincie Zuid-Holland (2004), Provinciale Ruimtelijke Structuur Visie, Den Haag: provincie Zuid-Holland Provincie Zuid-Holland (2005), Programma glastuinbouw, Den Haag, provincie ZuidHolland Roos-Klein Lankhorst J., S. de Vries, A.E. Buijs, A.E. van den Berg, M.H.I. Bloemmen & C. Schuiling (2005), Belevingsgis versie2. Waardering van het Nederlandse landschap door de bevolking op kaart, Rapport 1138, Wageningen: Alterra. Sijmons, D. (2002), Landkaartmos. En andere beschouwingen op het landschap, Rotterdam: 010 Uitgevers. Stadsgewest Haaglanden (2006), Nota van uitgangspunten, herziening Regionaal Structuurplan, Den Haag: Stadsgewest Haaglanden. Stadsregio Rotterdam (2004), RR2020, Rotterdam: Stadsregio Rotterdam Veeneklaas, F.R., J.L.M. Donders & I.E. Salverda (2006), Verrommeling in Nederland, Wageningen: wot Natuur & Milieu. VNO-NCW West Kring Oostland (2006), Position paper Oostland/Zuidplaspolder, Hoofddorp, Arnhem, Houten, Pijnacker: VNO-NCW West Kring Oostland. Websites <www.vinexlocaties.nl> <www.kich.nl> <www.zestienhoven.nl> <www.zuidhollandsemilieufederatie.nl>
78
Bijlage 1: onderzoeksopzet Onderwerpomschrijving Het onderzoek zal zich richten op de strategieën die er vanuit verschillende actoren worden gevoerd voor ontwikkelingen in het Tussengebied. Het Tussengebied is het landschap tussen de steden Rotterdam en Den Haag, begrensd door de A12, A4, A13 en de loop van de Rotte. De steden in de Zuidvleugel zijn constant op zoek naar plekken waar verstedelijking kan plaats vinden. De open gebieden tussen de steden zijn logische plekken daarvoor. Het is echter niet zo, dat de stad zomaar haar wil kan opleggen aan het platteland. Ook vanuit het Tussengebied zelf zijn er ideeën over de vorm van toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Boeren die moeite hebben hun hoofd boven water te houden willen graag dat er ontwikkelingen in het Tussengebied plaatsvinden, maar de inhoud van deze ontwikkelingen is anders dan vanuit de steden geredeneerd. Op sommige momenten zullen de strategieën die de verschillende actoren voeren met elkaar conflicteren. De oplossing voor deze conflicten is het zoeken naar het gezamenlijk belang wat de actoren hebben. Vanuit de casestudie over het Tussengebied wordt theorie gezocht die kan helpen in het omgaan met deze strategieën. Voorlopige probleemstelling Welke strategieën worden er door de verschillende actoren gevoerd, om het Tussengebied zo te ontwikkelen dat het een meer samenhangend onderdeel te van de zuidvleugel wordt? Welke conflicten komen daarbij naar voren? En welke strategieën zijn er om deze conflicten op te lossen. Motivatie voorlopige probleemstelling Een oogopslag op de Nieuwe kaart van Nederland leert ons dat er in het Tussengebied in de Zuidvleugel een hoop land geclaimd is voor nieuwe ontwikkelingen. Vaak betreft het plannen voor gebieden waarvoor de plannenmakers zelf niet verantwoordelijk zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de omringende steden. Op hun eigen grondgebied is het niet mogelijk alle wensen te vervullen, dus projecteren ze op de kaart ook urbanisatie die buiten de gemeentegrenzen plaatsvindt. Dit is lang niet altijd alleen maar woningbouw, maar heeft vaak te maken met recreatie en natuurontwikkeling. De ‘open’ gemeenten zelf hebben misschien wel geheel andere ideeën over het Tussengebied. Er ontstaan conflicten door de strategieën die verschillende actoren voeren om vanuit hun perspectief (bijvoorbeeld, landelijke gemeente of stedelijke gemeente). Het is de bedoeling om de middenweg te vinden en zodoende deze conflicten op te lossen. Het onderzoek brengt allereerst de conflicten en achterliggende strategieën in kaart. Daarna wordt aan de hand van een aan de hand van de onderzoeksresultaten nader te vormen theoretisch kader bestaande strategieën aangereikt die voor meer eensgezindheid over de toekomst van het Tussengebied als samenhangend onderdeel van de Zuidvleugel kunnen zorgen.
79
Voorlopige deelvragen op grond van probleemstelling - wat zijn de verschillende strategieën die vanuit verschillende actoren over het Tussengebied worden geuit. - tot welke conflicterende ruimtelijke claims leidt dit. - Welke bestaande strategieën zijn er om deze conflicten op te lossen en voor meer eensgezindheid over de toekomst van het Tussengebied als samenhangend onderdeel van de Zuidvleugel leiden. Wetenschappelijke relevantie Het onderzoek doet een bijdrage aan de strategievorming op regionaal gebied, met als speciaal kenmerk dat het kijkt naar het tussenliggende ‘open’ gebied tussen Rotterdam en Den Haag, het Tussengebied. Daardoor kan het onderzoek bijdragen aan de opkomende discussie over het landelijk gebied in (netwerk-)stedelijke gebieden. Het ministerie van VROM gaat met het Atelier Zuidvleugel samenwerken in een onderzoek over het Tussengebied. Het ministerie heeft de afgelopen decennia een niet te onderschatten invloed gehad op de ontwikkeling van het Tussengebied. Het bufferzonebeleid, het ‘compacte stad’-beleid en het Vinex-beleid zijn door het rijk gevoerde strategieën en hebben het Tussengebied in hoge mate beïnvloedt. Er is volgens het ministerie van VROM echter te lang niet gekeken naar het Tussengebied zelf en er is daardoor geen idee over hoe dit gebied werkt en hoe het ontwikkeld zou moeten worden. Door deze scriptie kan inzicht gekregen worden over de manier waarop door middel van bestaande strategieën, conflicterende ruimteclaims in open gebieden tussen steden (als gevolg van verschillende gevoerde strategieën) kunnen worden opgelost. Maatschappelijke relevantie Het onderzoek probeert een strategie te ontwikkelen om het Tussengebied bij het stedelijk netwerk van de Zuidvleugel te betrekken. Daarbij heeft het dus maatschappelijke relevantie op het gebied van inwoners van de Zuidvleugel aangezien het de leefomgeving van inwoners van de Zuidvleugel betreft. daarnaast heeft het zijpaden met waterproblematiek, de landbouwsector en de recreatiesector. Typen van onderzoek en dataverzamelingstechnieken Het eerste deel van het onderzoek is het in kaart brengen van verschillende strategieën en conflicterende ruimteclaims. Omdat het hier een gebied betreft waarvan een heleboel helemaal niet bekend is, is het erg moeilijk om hierbij een theoretisch kader te vormen. Dit moet immers gedaan worden aan de hand van de situatie die je tegenkomt. Deze situatie moet in dit geval eerst in kaart gebracht worden. Het eerste deel van het onderzoek zal dus bestaan uit het doen van interviews, veldwerk in het Tussengebied, het analyseren van alle rapporten en nota’s die een 80
ruimtelijke claim en dus strategie hebben binnen het gebied. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op het aanreiken van oplossingen. Hiervoor wordt een inventarisatie gemaakt van bestaande strategieën om om te gaan met conflicterende claims. Het eerste deel van het onderzoek wordt zeer waarschijnlijk in collaboratie gedaan met mensen van het ministerie van VROM die over hetzelfde gebied een onderzoek gaan doen waarbij zij zich richten op de identiteit die het gebied zou moeten hebben
81
Bijlage 2: verslag workshop Op 14 Juni 2006 organiseerde het Atelier Zuidvleugel in samenwerking met het DG Ruimte van het ministerie van VROM een workshop over het Tussengebied. Deze workshop werd georganiseerd in het kader van een onderzoek wat het ministerie van VROM deed. In dat onderzoek maakt zij een inventarisatie - in de vorm van een reeks kaarten - over het Tussengebied. Het doel hiervan is om de discussie over het Tussengebied van een nieuwe impuls te voorzien en te proberen uiteindelijk tot een visie op het Tussengebied te komen. Daarnaast is het Atelier Zuidvleugel bezig met een onderzoek over de Tussenruimte, een thematisch onderzoek naar de staat en mogelijkheden in de niet verstedelijkte gebieden rondom de steden in de Zuidvleugel. Deze scriptie - geschreven tijdens een stage bij het Atelier Zuidvleugel - vormt de derde reden om een workshop te organiseren. In de workshop werd de ‘werkbank ruimtelijke kwaliteit’ gevolgd. Dit is een workshopmethode - ontwikkeld door Dauvellier planadvies en Habiforum, om te analyseren wat de kwaliteiten van een gebied zijn en in de toekomst zouden moeten zijn. In deze bijlage is een verslag opgenomen van deze workshop. Dit verslag is als afzonderlijk document naar de deelnemers teruggekoppeld. Hierdoor verschilt het in opmaak van de rest van dit rapport. Na aanleiding van deze workshop wordt nu met een zestal ontwerpers een integraal beeld voor de toekomst van het Tussengebied getekend. Dit integrale beeld is onderwerp van een komende discussiebijeenkomst met de deelnemers van de workshop. Het uiteindelijke resultaat wordt een uitgebreider rapport over het Tussengebied (te vinden in deel PROJECTEN/Bijeenkomsten/ Tussengebied in het Atelier webpagina: www.atelierzuidvleugel.nl).
82