De Delftse Markt in tijd en ruimte 11111111111.' 11. 1.1\.1\1 1\ 1111111.1111111 11111 1 111\11 1.11111111111111\\1 lUi1I
\\\\\\111111\\\\\\1\111111111 111 111111111 111111111111\1\\1 \\ \\\\\1111\1 11111111111\ 1111\111111111111111111 \\111 \ 111111111111 1\ \\\ 1
\\~\\ 111111
Bibliotheek TU Delft
11111111868732 111I1
c
•
I
De Delftse Markt in tijd en ruimte
ir. J.A. Kuiper
Delftse Universitaire Pers - 1'984
Uitgegeven door: Delftse Universitaire Pers Mijnbouwplein 11 2628 R T DELFT Tel. (015) 783254
Ir J.A. Kuiper, die deze studie over de Delftse Markt heeft verricht, is oud-lid en naamgever van ons bureau. Door een goede samenwerking tussen de Delftse Universitaire Pers en ons bureau is het mogelijk gebleken om de studieresultaten in deze vorm te publiceren. Kuiper Compagnons, Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Architectuur Rotterdam
mei 1984
Copyright © 1984 by Delft University Press, The Netherlands. All rights reserved. No part of the material protected by this copyright notice may be reproduced or utilized in any form or by any means, electronic or mechanical, including photocopying, recording or by any formational · storage and retrieval system, without written permission from Delft University Press. ISBN 90 6275 152 0
1
Inhoud
Inleiding
1
I. De Grote Markt binnen de stedelijke structuur van het historische Delft
3
1. Van marctvelt tot Markt 2. De Nieuwe Kerk en haar kerkelijke erf 3. De Grote Markt als s tedelijke structuur
11. De Grote Markt als ruimtevorm 1. Het stadhuis 2. De Nieuwe Kerk en het kerkhof 3. Het Marktplein: De Markt "treflick regulier" De Marktwanden
111. De optische effecten van afwijk ingen in profielen en grondplan 1. Het dwarsprofiel van de Markt 2. Het langsprofiel van de Markt 3. Het grondplan
IV. Het beeld van Hugo de Groot 1. Het beeld 2. Het voetstuk 3. De plaats van het beeld
3 6 9
15 16 23 26 26 30
33 33
35 38
40 40 41 43
Samenvatting
53
Noten
55
"Het oude Delft is een wonder van stedebouwkunst. Het beste deel van iedere stad, zoals van ieder mens, is haar hart. Delft heeft een hart. En het is er beroemd om. Wie voor het eerst op de Grote Markt van Delft komt, houdt de adem in van bewondering. In zijn Markt bezit Delft een onbetaalbare schat. Het Marktplein is middeleeuws van ontstaan en klassiek van vorm: het is een gaaf afgerond geheel. Het is eerbiedwaardig èn om zijn aanleg èn om zijn bestemming. Het is levend, want het is noch verlaten, noch overspoeld door het verkeer, maar het middelpunt van de stedelijke, soms van de nationale samenleving. Maar ondanks dit alles is de Delftse Markt toch in verval. Het is een schoon geheel uit vroeger tijden, maar in de loop der eeuwen, vooral ook in deze laatste eeuw, zijn de veranderingen geen verbeteringen geweest." Granpré Molière in 1934
1
Inleiding
Het is ruim een halve eeuw geleden, dat een bouwkundig student een inleiding hield voor een Delftse stedebouwkundige studiekring. Zijn onderwerp was de Delftse Markt als ruimtevorm, zijn leidsman daarbij was het boekje 'Platz und Monument' van de kunsthistoricus A.E. Brinckmann (1). De inleiding was een pleidooi voor het aanbrengen van een zestal verbeteringen van het ruimtelijke beeld. , De inleiding had tot gevolg, dat de leider van de studiekring, prof. Granpré Molière, contact zocht met zijn vriend, de oud-Delftenaar mr. K.P. van der MandeIe. Ook deze was overtuigd, dat in samenhang met de in uitvoering zijnde restauratie van de Nieuwe Kerk, het ruimtelijke beeld van de Markt meer aandacht verdiende. Hij s telde de student daarom in staat om na zijn ingenieursexamen gedurende enige maanden zijn aanvankelijke denkbeelden verder uit te werken. De plantekeningen werden met perspectieftekeningen en een houten maquette tijdens een tentoonstelling daarvan op 5 mei 1934 aangeboden aan het gemeentebestuur van Delft. Op die zelfde dag riep mr. Van der Mandele de stichting 'De Groote Markt te Delft' in het leven. Deze had statutair tot doel 'de schoonheid van de Delftsche Markt met de omgeving van de Nieuwe Kerk en van het Stadhuis te bevorderen'. De ontvangst van het verbeteringsplan was niet onverdeeld gunstig. Het voorstel om de Markt grotendeels verkeersvrij te maken, riep niet geheel ten onrechte verzet op van zowel Openbare Werken als de georganiseerde middens tand. Daarmee was de beoogde gedachtenwisseling over de merites en de tekortkomingen van de Markt als stadsbeeld beperkt tot een discussie over een onderwerp, dat op dat ogenblik nog niet rijp was voor discussie: verkeer en parkeren in een historische binnenstad. De overige voorstellen, die direct betrekking hadden op het stadsbeeld, zijn niet meer aan de orde gesteld. Twee jaar nadat - in 1937 - het verkeer in verband met het Grote Marktplan in de Delftse Courant nogmaals alle aandacht had gekregen, brak een wereldoorlog uit: voortaan vroegen andere problemen de aandacht. Desondanks is na de oorlog aan drie van de genoemde wensen geheel of gedeeltelijk tegemoet gekomen. De Markt is aan de zijde van de Cameretten gesloten voor doorgaand verkeer, de bolrondte van de Markt werd verminderd en het beeld van Hugo de Groot - zij het tijdelijk - verplaatst. De taak, die mr. Van der Mandele en prof. Granpré Molière in 1934 aanvankelijk met zoveel élan op zich hadden genomen, had een voortzetting verdiend. De Stichting 'De Groote Markt te Delft' is echter een stille dood
2 gestorven. Van het Stichtingsbestuur is alleen de adjunct-secretaris - de bouwkundige student uit 1932 - overgebleven. Hij wil met dit boekje het werk van de initiatiefnemers in 1934 voortzetten en na een halve eeuw opnieuw belangstelling wekken voor de Delftse Markt als stadsbeeld. Een boekje, geen plan. Want de nadruk ligt ditmaal op de diagnose. Overwegingen en argumenten maken een gedachtenwisseling mogelijk. Het boekje biedt een wandeling in tijd en ruimte. In de tijd omdat enige kennis van ontstaan en wordingsgeschiedenis van de Markt nodig is om het karakteristieke van de huidige Markt te begrijpen. In de ruimte omdat dit boekje alleen handelt over de Markt als ruimte: architectuur komt slechts ter sprake, voorzover zij een invloed uitoefent op de ruimte. De vele citaten, ontleend aan 'Platz und Monument' vragen opnieuw aandacht voor de figuur van A.E. Brinckmann, wiens analyse van stedelijke ruimten van blijvende betekenis is geweest. De omstandigheden zijn vandaag, evenals in 1934, ongunstig voor een spoedige uitvoering van de aanbevolen verbeteringen. Het moment is wel gunstig voor een bezinning, waaruit opnieuw de overtuiging moet ontstaan dat de Delftse Markt om verbetering vraagt. Historische aanleidingen tot handelen zijn weldra aanwezig. In 1984 valt de h~rdenking van de dood van Willem de Zwijger. In hoeverre deze herdenking een blî}vend gevolg kan hebben voor de Grote Markt en omgeving, valt op dit ogef,blik nog niet te overzien • . '\ Op 30 juni 1986 zal het 550 jaar geleden zijn, dat de stad Del ft van Philips d~ G~ede als Gra,af v~n Holland de vrije ?eschikkin~ kreeg over het M~,rktve~d. DIt voor de ontWIkkelIng van het economIsch leven In Delft zo belangrIjke fe It, zou een aanleiding moeten zijn om aandacht te geven aan het ruimtelijke beeld van de Markt en omgeving. Daarbij mag dan tevens worden herdacht, dat het op 3 mei daaraan voorafgaande 450 jaar geleden is, dat de grote brand naast 2309 van de circa 2600 woningen het stadhuis, de beide parochiekerken en vele kloosters verwoestte (2). Blaeu, zegt - en Dirck van Bleyswijck zal het hem later nazeggen - 'datse uyt desen brant, als de fenix uyt sijn assche, en als door dit vuer gesuyvert, veel heerlicker, dan sij te voren was, verresen is' (3). Tenslotte: het beeld van Hugo de Groot werd in 1886 geplaatst. Mag ook dit beeld na 100 jaar zijn definitieve plaats vinden?
Rotterdam/Vierh!'luten 5 mei 1984
J.A. Kuiper
3
I. De Grote Markt binnen de stedelijke structuur van het histo rische Delft
1.
Van marctvelt tot Markt
Midden in de polderstad Del ft ligt het rechthoekige Markteiland. Het is binnen de omringende grachten globaal 85 m breed, bijna 300 m lang en vandaag door zeven bruggen verbonden met de binnenstad van Delft. Het Markteiland had aanvankelijk - tot 1493 - aan drie zijden een volledige randbebouwing. Daarbinnen bleef een eveneens rechthoekig marctvelt over van globaal 55 bij 275 m. Ontstaan en ontwikkeling van dit marctvelt zijn uitvoerig beschreven door J.J. Raue in zijn recente dissertatie 'De stad Delft' vorming en ruimtelijke ontwikkeling in de late Middeleeuwen (4). Hieraan wordt het volgende ontleend. Tot in de elfde eeuw voerde een stelsel van kreken vanuit de toen nog brede Maasmonding tot diep in het moerassige land achter de duinen. Eén van deze kreken lag ter plaatse van het huidige Marktplein en liep via het Oosteinde in de richting van Pijnacker. Deze kreek is in de loop van de 12e eeuw verland. Op de vaste grondslag van zijn oeverwallen kon in de volgende eeuwen gaandeweg een bebouwing ontstaan, die de randbebouwing van het marctvelt zou gaan vormen. Een belangrijk element in de ontwikkeling van dit marctvelt waren de .eigendomsverhoudingen. Terwijl het stedelijk gebied gedurende anderhalve eeuw zich gaandeweg rondom het marctvelt uitbreidde, bleef dit marctvelt tot het midden van de 15e eeuw grafelijk domein. Nog een ander belangrijk gegeven komt uit het onderzoek van Raue naar voren. Hij toont namelijk aan, dat het historische Delft is ontstaan uit een planmatige ontginning. Daarbij werden haaks op de Nieuwe Delft (de huidige Koornmarkt, Wijnhaven en Voorstraat) in oostelijke richting evenwijdige kavelblokken uitgezet. Het oudere grafelijke domein ter plaatse van de huidige Markt werd in dit verkavelingspatroon opgenomen. Het verkreeg daardoor de evenwijdige begrenzingen van Voldersgracht en Oude Langendrjk, waaraan de latere Markt zijn regelmatige vorm zou ontlenen. Het westelijk gedeelte van het veld was opgehoogd om enkele grafelijke gebouwen, die daar lagen, te vrijwaren van wateroverlast. Die ophoging zal er wel de oorzaak van zijn, dat vandaag nog de grondslag aan de korte westwand van de Markt meer dan een meter hoger ligt dan die aan de Marktwanden naast de kerktoren. Het is daardoor ook begrijpelijk dat, ondanks vroegtijdige maatregelen voor een goede waterafvoer, de oostzijde van het marctvelt naar de woorden van Delft's kroniekschrijver Van Bleyswijck een 'Riet-thuyn' was. Een omstandigheid, waaraan ook de naam Rietveld in het oostelijke gebied herinnert.
4 Wanneer Philips de Goede in 1436 het marctvelt aan de stad overdraagt, hebben de grafelijke gebouwen op 't rnarctveIt waarschijnlijk al plaats gemaakt voor het laat-gotische stadhuis (5). Nadat dit in 1536 en 1618 is afgebrand, wordt tussen 1618 en 1620 het huidige stadhuis gebouwd. Belangrijker dan aan de westzijde waren in deze periode de ontwikkelingen aan de oostzijde van het marctvelt. De oostgrens van het marctvelt werd aanvankelijk gevormd door een gracht, die de huidige Gedempte Burgwal verbond met het Vrouwjuttenland (6), dat toen ook nog Burgwal heette. In 1355 begint de uitbreiding ten oosten van deze Burgwal, waardoor het Vrouwjuttenland en het Vrouwenrecht na de verstedelijking van dat gebied, het karakter van stadsgracht krijgen (7). Het lijkt aannemelijk, dat in die periode de Burgwal tussen Langendijk en Vrouwjuttenland wordt gedempt (afbeelding 1). Gelijktijdig met de uitbreiding naar het oosten zal de behoefte zijn ontstaan aan een tweede parochiekerk. Het marctvelt met zijn centrale ligging was daarvoor de aangewezen plaats. Wanneer echter Van Bleyswijck dit gebied beschrijft, vermeldt hij dat 'het Oostelijckste gedeelte van dit Eylandt, daer toen ter tijd de Nieuwe Kerck begon gestigt te werden, een Justitie plaets was daer een houte galg stond . zijnde als een Riet-thuyn rondsom met Riet bewassen'. Mocht daarom een aarzeling hebben bestaan orn op deze grond een kerk te bouwen, dan wordt deze moeilijkheid weggenomen, wanneer in 1351 twee burgers ter plekke een helder licht zien en een visioen krijgen van Maria, gezeten op een troon in een gouden kerk (8). Wanneer deze verschijnselen zich in de volgende jaren herhalen, besluit men om de nieuwe parochiekerk op deze plaats te bouwen. In 1381 staat Albrecht van Beyeren een stuk van het rnarctvelt (voorlopig niet langer dan circa 80 m) voor dit doel af. Nog tweemaal wordt het kerkelijke erf vergroot: in 1395 met 9 roeden om de bouw van de toren mogelijk te maken, in 1421 met 4,5 roeden - dat wil zeggen tot ter hoogte van de Oudemanhuissteeg ter vergroting van het kerkhof. Hiermee heeft het resterende rnarctvelt voor de eerstvolgende eeuwen zijn definitieve lengte gekregen (afbeelding 1). De ontwikkeling van rnarctvelt tot Markt gaat inmiddels verder. Na de overdracht van het marctvelt aan de stad in 1436 wordt kort daarop - in 1443 de grafelijke woning aan de Cameretten aangekocht en afgebroken (9), waardoor eindelijk een goede toegang tot de Markt wordt verkregen en tevens de Voldersgracht kan worden doorgetrokken tot de Wijnhaven. Dan beschikt Delft, precies op de helft van zijn lengte, over één doorgaande verbinding van de oostelijke wal (Koepoortsbrug) met het Oude Delft. Ook de andere westelijke toegang tot het marctvelt, namelijk die van de zijde van de Koornmarkt, is dan inmiddels tot stand gebracht. In 1484 wordt het marctvelt circa 90 cm opgehoogd en bestraat (10). Pas daarna gaat men van de 'Markt' spreken. De Markt is gemeten vanaf westwand tot aan het kerkhof, gemiddeld 140 m lang bij een breedte, die varieert van 52 tot 58 m. De benaming kan verwarring wekken, omdat de afmetingen van de Markt in de loop van de volgende eeuwen wijzigingen ondergaan. Wanneer in het vervolg van dit verhaal wordt gesproken over de (Grote of Delftse) Markt, dan is bedoeld de gehele ruimte tussen de westwand en de kerk, waar ook het vroegere kerkhof ten zuiden van de kerk in zekere zin op betrokken blijft. Met 'Marktplein' wordt aangeduid . aanvankelijk de ruimte tussen stadhuis en kerkhof, later na het opruimen van de grens van een kerkelijk erf, de ruimte tussen stadhuis en kerk. Verdere ontwikkelingen van de Markt zijn een direct gevolg van de ontwikkelingen van het kerkelijke erf. Daarom moeten wij nu eerst aandacht geven aan de gebeurtenissen rondom de kerk en haar erf.
5
I
Afbeelding 1. Het ontstaan van het 'maretvelt': de aanvankelijke loop van de Burgwal wordt rond 1355 vervangen door het Vrouwenrecht. Uitgaande van de opgegraven resten van de kerkhofmuur kan men de begrenzing van het kerkelijke erf in 1395 en 1381 bepalen.
6
2.
De Nieuwe Kerk en haar kerkelijke erf
Uit het voorgaande is al naar voren gekomen, wat de bouwgeschiedenis van de Nieuwe Kerk heeft betekend voor de ontwikkeling van het marctvelt. De eerste fase daarvan werd bepaald door de reeds vermelde afstand van grond uit het grafelijke domein bij de oorkonden van 1381, 1396 en 1421, waardoor het kerkelijke erf - het kerkhof - zich uitstrekte tot aan de Oudemanhuissteeg. Hierbij is belangrijk, dat dit kerkelijke erf voorlopig nog gelegen was binnen het aanvankelijke marctvelt, dat zich ter weerszijden van de Nieuwe Kerk uitstrekte tot aan het Vrouwenrecht. Een ruimtelijk nieuwe ontwikkelingsfase begint rond 1485 met de verlenging van de zuidelijke zijbeuk tot de voorkant van de toren en de bouw van de doopkapel, die in dit jaar worden voltooid (11). Kort daarna worden in 1493 tien woningen ten zuiden van de kerk afgebroken ter vergroting van het kerkhof (12). Waarschijnlijk moeten wij kerkhof hier interpreteren als kerkelijk erf, in ieder geval blijkt in 1512 het voornemen om dit erf grotendeels te benutten voor een verlenging van het zuidelijke dwarsschip en de bouw van een tweede zuidelijke zijbeuk (13). De structurele betekenis hiervan was allereerst, dat vanaf dit ogenblik het marctvelt niet langer als openbare grond doorliep ten zuiden van de kerk; voortaan was de grond ten zuiden van de kerk kerkelijk erf. De in 1512 begonnen bouw zou, door de grotere breedte-ontwikkeling van de kerk, vanaf de Markt gezien aanleiding hebben gegeven tot een boeiende en rijke ruimte-ontwikkeling (afbeelding 2). Het liep echter anders. Na de aanleg van de funderingen in 1512 is de verdere afbouw vertraagd en na de verwoestende brand van 1536 voor goed opgegeven. Daarmee bleef de complexere en rijkere ruimte-ontwikkeling achterwege, die in de plaats zou zijn gekomen van de aanvankelijke enkelvoudige ruimtestructuur. Die enkelvoudige structuur van de marktruimte was in dit proces inmiddels aangetast. Door de afbraak van de 10 woningen was er naast de toren voor goed een gat ontstaan. Ook de verdere lotgevallen van de Nieuwe Kerk hebben hun gevolgen voor de Markt gehad. De brand van 1536 heeft namelijk nog op een andere wijze het ruimtelijke karakter van de Grote Markt beïnvloed. Van der Kloot Meyburg toont in zijn boek over de Nieuwe Kerk aan, dat aanvankelijk 'elke travee der zijbeuken was overdekt door een eigen schilddak'. De dwarskappen accentueerden van voren gezien de breedte van de kerk, waardoor de kerk een afsluitende wand vormde ten opzichte van het vóór de kerk gelegen marktplein. Wij kunnen dat in zijn meest uitgesproken vorm zien op het Pieterskerkplein in Leiden: hier is de vroegere kerktoren weggevallen, waardoor dankzij de afdekking van ·de zijbeuken met dwarskappen de meer dan 50 m brede gevel het daarvóór gelegen Pieterskerkhof geheel kan bepalen. Op gelijke wijze heeft in Del ft het marctvelt aanvankelijk visueel een beëindiging gevonden in de met dwarskappen afgedekte eindgevels van de zijbeuken. Deze werking werd in 1485 verzwakt, doordat de verlenging van de zuiderzijbeuk werd afgedelj:t met een langskap. Bij de herbouw na de brand van 1536 werden vervolgens de zijbeuken in hun geheel met langskapp~n afgedekt, iwaardoor de Markt sindsdien niet langer zijn definitieve einde vindt in kerktoren en kerkgevel. Daar.om kon Peters in het begin van deze eeuw al terecht schrijven, dat de Markt groter schijnt dan zij is onder meer 'wijl de Sint-Ursula met haar rijzigen en eleganten toren haar aan de oostzijde niet afsluit maar nog verlengt' (14). Een effect, dat ook aan de wijze van overkapping van de zijbeuken moet worden toegeschreven. Het gat in de Marktwand, dat ontstaan was door afbraak van de 10 woningen, was de .eerstvolgende eeuwen nog niet storend. Vóór de kerk lag
7
... - - - - - -
-
-
-
--
-/
Afbeelding 2. Op grond van de opgegraven fundering, die in 1512 werd gelegd, neemt van der Kloot Meyburg aan, dat men een tweede zuidelijke zijbeuk of rij kapellen heeft willen bouwen.
,
8 immers het 20 m diepe kerkhof, afgescheiden van het marktplein door twee lage muurtjes. De zuidoosthoek naast de toren was daardoor een achteraf gelegen stille hoek zonder verkeer. Die kerkhofmuurtjes vindt men al aangeduid op het schilderij in het Del ft se gemeentemuseum, dat een beeld geeft van de toestand direct na de brand van 1536 (15). Men vindt ze een eeuw later terug op de kaart van Blaeu (1649) (16). Inmiddels is het kerkhof, dat op de kaart van Jacob van Deventer (circa 1550) nog groen is aangegeven, .vermoedelijk sinds de eerste helft van de 17e eeuw buiten gebruik gesteld en verhard (17). De muurtjes blijven voorlopig, men treft ze nog aan op de oorspronkelijke uitgave van de Kaart Figuratief van 1677, zoals afgebeeld bij Peters (18). Blaeu "tekent zes bomen achter deze muurtjes, deze ontbreken op de Kaart Figuratief en op de gravure van C. Decker (19), waarschijnlijk om de kerk beter te laten uitkomen. Immers toont een gecorrigeerde uitgave van de Kaart Figuratief in 1703 een rij paaltjes in plaats van de twee muurtjes, maar daarachter opnieuw zes bomen (20). Op alle verdere gravures uit de 18e eeuw vinden wij deze bomen terug, zoals ook wordt aangetoond door E.A. Canneman. Hij laat ook zien, dat er rond 1880 nog vier bomen over waren (21). In 1928 stonden er nog twee bomen, die toen volkomen op hun retour waren (22). Kort daarna zijn zij opgeruimd, want in 1932 was de Markt definitief boomloos. Met dit opruimen van de laatste resten van de boomplanting rond 1930 is er meer gebeurd dan het verlies van een beetje groen. De ruimtelijke structuur, die tot dat ogenblik nog een laatste schijn vasthield van de oude tegenstelling Marktplein - kerkhof was verloren gegaan, zulks tot schade van zowel Marktplein als kerk. Alleen in de kadastrale eigendomsgrens bleef voorlopig de herinnnering aan het vroegere kerkhof bewaard. De schade was zowel structureel als visueel. Canneman somt een aantal verliespunten op: de kerk heeft behoefte aan een eigen voorruimte en aan een architectonische inleiding, het effect van de hoge toren wordt versterkt, wanneer de voet van de toren door de bomenrij aan het oog wordt onttrokken, het groene scherm breekt enigszins de wat armoedige pleinwanden. Het voornaamste argument voor het terugbrengen van een bomenrij vóór de kerk is naar zijn mening, dat er daardoor weer een indeling ontstaat in een kleiner en rustiger deel van het plein, dat bij de toren hoorde en een groter deel, dat diende als voorplein voor het stadhuis (23). Wat het kerkhof ten zuiden van de kerk be tref t, wete n wij niet of dit terrein na het afzien van de voorgenomen kerkuitbreiding in gebruik is geweest als begraafplaats. Een tekening van A. Rademaker uit 1680 (afbeelding 3) laat zien, dat het kerkhof dan is getransformeerd tot een promenade. Oe rij bomen langs de gracht, die wij al kennen van de kaart van Blaeu (16 48) en van de gecorrigeerde Kaert Figuratief in de uitgave van 1703, vervangen in ruimtelijk opzicht de in 1493 afgebroken 10 woningen. Visueel roepen zij een suggestie op van de lengte van het vroegere marctvelt, terwijl ook de openbare wandeling in feitelijke zin de situatie van vóór 1493, namelijk de aanvankelijke straat, herstelt. Een wandeling over het kerkhof is ook voordien altijd mogelijk geweest. Het toegangsportaal in de zuidgevel van de kerk (24) (pas later dichtgemetseld) moest bereikbaar blijven. Daarom vindt men op alle stadsplattegronden vanaf 1536 een brug tussen kerkhof en Vrouwenrecht en twee bruggen naar de Oude Langendijk.
9
Afbeelding 3. Een gravure van A. Rademaker uit ~ 1680 laat zien hoe het kerkhof langs de Oude Langendijk dan een openbare wandelgelegenheid is geworden.
3.
De Grote Markt als stedelijke structuur
Van oudsher heeft de Delftse Markt waardering gevonden. Die waardering had dan kennelijk betrekking op de ruimtelijke harmonie. 'Sij heeft een frayer en heerlijcker marckt als vele andere steden', zegt Blaeu, wanneer hij over Delft spreekt (16). Vele anderen hebben na hem een zei fde waardering getoond. Bij al deze waardering klinkt nauwelijks iets door van wat de Delftse Markt structureel - of zo men wil stedebouwkundig - zo uitzonderlijk maakt. Zelfs ir. J.C. Visser gaat in zijn uitstekende artikel over 'het Delftse stadsplan' (25) niet verder dan de opmerking, dat de twee grachten (namelijk Oude Delft en Koornmarkt - Voorstraat) de ruggegraat van het stadsplan vormen, 'waarop de vrijwel in het centrum van de stad gelegen Markt op een logische wijze aansluit'. Toch is de ligging van de Markt binnen de stedelijke structuur van Delft, voor zover zij buiten het binnenstadsverkeer is gelegen, eerder uitzonderlijk dan logisch te noemen. Het komt vaker voor, dat het bestuurlijke hart van een stad niet tevens het economische centrum van die stad vormt. Bij riviersteden als Deventer en Zutphen heeft bij de uitgroei van de stad het winkelcentrum de noodgedwongen eenzijdige stadsuitleg gevolgd. Stadhuis en hoofdkerk bleven op een stiller en gaandeweg meer perifeer gelegen plein achter, maar zij bleven wel als vanouds
10 opgenomen in het plaatselijke en regionale verkeer. Maar wáár elders vinden wij een bestuurlijk en kerkelijk centrum, tevens plaats van een belangrijke weekmarkt, dat zo volkomen buiten alle verkeerslijnen is gelegen. Je zou gemakkelijk Delft kunnen doorkruisen zonder de Markt op te merken, als er niet de 'landsmarks' waren: de torens van stadhuis en Nieuwe Kerk. In dit opzicht verschilt Delft van al die andere steden, waar op de Markt de belangrijkste straten van de oude stad samenkomen: Groningen, Haarlem, Breda. Wat de ligging van de Delftse · Markt in het stedelijke stratenpatroon helemaal uitzonderlijk maakt, is dat de Markt niet alleen buiten alle verkeerslijnen is gelegen, maar daarenboven van oudsher slecht toegankelijk voor ander verkeer dan voetgangers. Afgezien van de twee stegen aan de noordzijde van de Markt vormde aanvankelijk alleen de Jacob Gerritstraat een directe toegang. Een gevolg van deze uitzonderlijkheid is dat - terwijl men vandaag op andere marktpleinen maatregelen moet nemen om een verkeerscongestie tegen te gaan - in Delft juist een goede toegankelijkheid alle aandacht vraagt. Ondanks deze slechte toegangen heeft de weekmarkt - nadat de Bees tenmarkt in 1590 en de Paardenmarkt na de Kruitramp van 1654 naar elders waren verplaatst - zich vooral na 1945 tot een levendig en kleurrijk gebeuren ontwikkeld. Aan de andere kant lag het voor de hand, dat de winkel functie in zo'n geïsoleerde ligging moeilijk tot ontwikkeling kon komen. Wel hebben na 1945 vooral buitenlandse eethuisjes, naast een aantal speciale winkels, zich op de Markt gevestigd. Ook zij hebben belang bij een goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid. Zolang de stad Delft een beperkte omvang had e n nog voetgangersstad was, waren er in dit opzicht weinig moeilijkheden. Tot het einde van de 1ge eeuw is de Grote Markt in hoofdzaak georiënteerd op zijn bescheiden westelijke en zuidelijke toegangen: de Cameretten en de Oude Langendijk. De oostelijke stadswal, die later achtereenvolgens de Oranje Plantage, Oosterstraat en Oostplantage zou worden, had toen nog geen verkeersfunctie (26). De toenmalige Koepoortsbrug, die tot ongeveer 1936 nog tegenover de Vlamingstraat lag, was lange tijd meer een uitgang van boerderijen binnen de stad naar de landerijen ten oosten van de stadsgracht dan een toegang tot de stad. Pas rond 1885 tekent zich met een reeks van gebeurtenissen het begin van een nieuwe ontwikkeling af. In dat jaar begint de aanleg van het Provinciale kanaal (1885-1895), dat aan de oostzijde van Delft het tracé van de oude stadsgracht volgt. Daarbij moest de Oostsingel, die langs de buitenzijde van het kanaal liep, worden vernieuwd en de Koepoortsbrug (ter plaatse) worden vervangen. Is er een verband tussen deze verbetering van de oostelijke toegang tot Delft en de verbreding van de Oudemanhuissteeg? Immers wordt in dat zelfde jaar 1885 het geboortehuis van Johannes Vermeer - het hu is Mechelen, later 't Witte Hart genaamd - op de westelijke hoek van die steeg (27) afgebroken. Daarmee wordt de toegang tot de Markt van de zijde van de Koepoortsbrug langs Vlamingstraat en Voldersgracht verbeterd. Enkele jaren na de opening van het Provinciale kanaal volgt een ingrijpender maatregel. In 1899 worden namelijk de Nieuwe Langendijk en de Oude Langendijk tot aan het huidige VVV-kantoor gedempt. Daardoor kan het profiel van dit stuk Oude Langendijk, dat tot dusverre 1 m trottoir en 4.35 m rijweg bedroeg, worden verbreed. Met die demping is plaatselijk de structuur van het Markteiland aangetast. Toch bleef ook daarna de herinnnering aan dat eiland bewaard. De sinds de 17e eeuw aanwezige rij bomen blijft immers tot in de jaren '20 staan (afbeelding 4). Zij vinden hun einde pas ter wille van de bouwketen, die voor de langdurige restauratie van de kerk (van 1923 tot 1938), nodig zijn. Foto's
11
Afbeelding 4. Vóór de restauratie-werkzaamheden aan de Nieuwe Kerk beginnen, geeft een rij bomen langs de gedempte Oude Langendijk nog een suggestie van het vroegere Markteiland.
in het boek van Van der Kloot Meyburg (afbeelding 30, bladzijde 89) tonen, hoe desolaat het kerkhof na de restauratie-werkzaamheden er bij lag. Maar wanneer daarna een heesterbeplanting deze leegte opvult en daarmede - vanaf de Markt gezien - de dwarsrichting accentueert in plaats van de langsrichting, dan pas is de oude eiland-structuur ter plaatse volledig verloren gegaan (afbeelding 5). Die heesterbeplanting was het eindresultaat van een langdurig touwtrekken over de herinrichting van het kerkhof. Aanvankelijk heeft Van der Kloot Meyburg Sr. overwogen om in overeenstemming met het verbeteringsvoorstel voor de Grote Markt van 1934 de gracht langs de Oude Langendijk weer open te leggen als terreinafscheiding (28). Dit stuitte op bezwaren van Openbare Werken. De overtuiging, dat Delft een urgent verkeersprobleem en een nijpend parkeerprobleem moest oplossen, was algemeen (29). Wat de verkeersproblematiek betreft werd het voorstel van Openbare Werken overgenomen: het van de Nieuwe Langendijk komende oost-west verkeer werd langs de zuidzijde van ,de Markt naar Koornmarkt en Peperstraat geleid, het west-oost verkeer langs de - na 1945 - verbrede Oude Langendijk (30). Voor het parkeren ten behoeve van de weekmarkt maakte men aanspraak op alle grond ten zuiden van de Nieuwe Kerk (31). Het Bouwkundige Weekblad van 1936 nummer 46 geeft een - overigens weinig bevredigend - tussen-voorstel van Van der Kloot Meyburg Sr. met veel parkeerruimte en een restant van een kerkelijk erf, zonder gracht. Het parkeerargument had de eerdere argumenten van de directeur Openbare Werken tegen het graven van een gracht - de kosten van de kademuren en de vervuiling van alle oost-west lopende grachten door onvoldoende doorstroming (32) - op de achtergrond gedrongen.
•
12
Afbeelding 5. De heesterbeplanting op het kerkelijke erf ontkent de structuur van het Markteiland.
Vanuit onze huidige omstandigheden is het niet moeilijk om begrip te hebben voor het kostenargument. In 1937 was men de diepe crisis van de voorgaande jaren nog niet te boven gekomen. De gedachte aan een binnenstadsherstel moest nog tot ontwikkeling komen, de gedachte dat bij zulk een herstel niet alleen visuele, maar bovenal structurele waarden aan de orde zijn, was nog nauwelijks geformuleerd. Gelukkig is het tussenvoorstel van Van der Kloot Meyburg niet tot uitvoering gekomen. De huidige oplossing is belangrijk gunstiger. Het kerkelijk erf is met 5.50 m versmald en afgesloten door een (overigens te hoge) muur. Het is jammer, dat deze muur ten behoeve · van de verkeersafwikkeling tussen Markt 0 en Langendijk een grote afschuining onder nagenoeg 45 kreeg: een richting, die niet past in de middeleeuwse structuur van Delft. Onjuist is, dat het kerkelijk erf werd beplant met lage bomen en opgaande heesters: een beplanting, die niet typisch is voor een middeleeuwse stad en die - zoals wij zagen - de stedelijke structuur van Delft ontkent. Visueel neemt zij de sinds de 14e eeuw bestaande doorkijk vanaf de Markt tot aan het Vrouwenrecht weg en daarmee ook de herinnering aan het aanvankelijk doorlopende marctvelt. Ook het zicht vanaf de Markt op de zuidgevel van de kerk is daarbij verloren gegaan. De logische consequentie van de demping van de Nieuwe Langendijk komt pas een kleine veertig jaar later. In de laatste helft van de jaren '30 wordt de nieuwe en vergrote Koepoortsbrug tegenover de Nieuwe Langendijk in gebruik gesteld. Hiermee heeft de binnemstad van Delft een volwaardige oostelijke toegang gekregen. Het belang van deze maatregel wordt pas goed duidelijk na 1945. De snelle uitgroei van Delft en de nog snellere toeneming van het gemotoriseerde verkeer - vooral ook van de grote vrachtauto's voor de weekmarkt - stellen voortaan hogere eisen aan -een goede bereikbaarheid van binnenstad en Markt.
13 De wijze, waarop men daaraan beantwoord heeft, roept vandaag bedenkingen op. Het profiel van het gedempte gedeelte van de Oude Langendijk krijgt een indeling in twee rijbanen met een tussengelegen parkeerstrook. De verkeersalIure van dit profiel past weinig in het historische hart van Delft. De bomen in de parkeerstrook spelen op deze plaats niet meer mee in het ruimtelijke beeld van de Markt, zoals de bomen in de 17e en 18e eeuw dat wèl deden. Voor de voetganger is er langs het kerkelijke terrein een trottoir van niet meer dan 1.80 m overgebleven. Een dergelijke achterstelling van de voetganger bij het gemotoriseerde verkeer was niet ongewoon in de jaren '60, maar verdient vandaag een heroverweging. Al deze bezwaren pleiten er voor om aan de Oude Langendijk een ander profiel te geven dan aan de Nieuwe Langendijk. Men wordt dan geleidelijk in de schaal van Oud-Delft binnen gevoerd. Nu het parkeren ten behoeve van de weekmarkt elders een oplossing heeft gevonden, staat er in principe niets meer in de weg aan een herstel van de historische stadsstructuur door het weer openleggen van een gracht langs de Nieuwe Kerk. Zou het gemeentebestuur tot deze stap besluiten, dan zou dit besluit aan betekenis winnen, wanneer het kerkelijke erf binnen deze gracht weer wordt opengesteld als voetgangersgebied in samenhang met de Grote Markt, die ook weer goeddeels voetgangersdomein is geworden. Daarmee zou men de oorspronkelijke structuur van vóór 1493 en de situatie in de 17e en 18e eeuw herstellen. Binnen dit voorstel blijft er nog altijd een IS-tal parkeerplaatsen langs de Oude Langendijk beschikbaar voor kort-parkeerders. Uit een oogpunt van stedelijke structuur blijft de verbinding van de Oude Langendijk met de Markt een moeilijk punt. Deze toegang is vandaag weliswaar hoofdtoegang geworden, maar zijn vormgeving is daar weinig mee in overeenstemming. De flauwe S-bocht (afbeelding 6) past niet in de klare structuur van Delft en blijft het karakter van voorlopigheid dragen. De vormgeving is zowel vanaf de Oude Langendijk (als toegang) als van de zijde van de Grote Markt (als ui tgang) onbevredigend.
Afbeelding 6. Een wonderlijke S-bocht vormt vandaag de hoofd toegang tot de Markt.
14
/
Wanneer wij een oplossing zoeken voor een toegang, die de structuur van de Grote Markt respecteert en die tevens de mogelijkheid biedt om de ruimte ten zuiden van de kerk weer als voetgangersgebied bij de Markt te betrekken, dan lijkt de meest bevredigende oplossing het afbreken van twee panden naast het VVV-kantoor (afbeelding 7). Op deze wijze kunnen wij in. deze hoek de zo nodige scheiding tussen voetgangers en gemotoriseerd verkeer bereiken. Het voorstel lijkt tamelijk ingrijpend, maar het biedt een aantal winstpunten. Allereerst ontstaat er een rustige hoek ten zuiden van de kerktoren, waar zowel een terras v66r de kerktoren als het voorgestelde voetgangersgebied ten zuiden van de kerk op royale wijze op aansluiten. Een VVV-kantoor kan het centrum van dit voetgangersrustpunt worden. Daarnaast kunnen wij op deze wijze één van de suggesties honoreren, die indertijd werden gedaan in de nota 'Delft binnen de Veste' 33), namelijk om een voetgangersverbinding te maken van het winkelcentrum 'de Veste' via de Gedempte Burgwal en de verbrede Molenpoort (tegenwoordig St. Josephstraat) met de Grote Markt. De binnenstad van Delft heeft namelijk na 1945 ook een zuidelijke toegang gekregen, die van grote invloed is geweest op de sindsdien ter hand genomen reconstructie van het achtergebleven stadsdeel rond de Molslaan. Bij deze reconstructie is de structuur van dit stadsdeel drastisch gewijzigd. Er ontstond binnen het winkelcentrum 'de Veste' een op het centrum gerichte zuidnoord ontwikkeling. Een winkelpromenade langs de St. Josephstraat kan de Grote Markt direct betrekken op deze ontwikkeling van de 'de Veste'. Men kan overwegen om de aantrekkelijkheid van deze promenade bij slecht weer te vergroten door de St. Josephstraat hetzij over de halve breedte met een luifel te overdekken, hetzij als winkelpassage over de gehele breedte te overkappen.
Afbeelding 7. Door de afbraak van twee panden aan de Markt. en van één pand aan de Oude Langendijk kan zowel een nieuwe toegang tot de Markt als een winkelverbinding naar de Veste ontstaan.
15 11. De Grote Markt als ruimtevorm
In het eerste hoofdstuk zijn de structurele kenmerken van de Delftse Markt behandeld. In dit hoofdstuk zullen de vorm-kenmerken nader aan de orde komen. De gemaakte onderscheiding kent geen scherpe grenzen. Met structurele kenmerken worden die kenmerken bedoeld, die voortvloeien uit het Delftse stadsplan of omgekeerd invloed uitoefenen op dat stadsplan. In het algemeen zijn dat dus stedebouwkundige kenmerken. De nu volgende vorm-kenmerken zullen in meerdere mate de Markt-opzichzelf betreffen. Zij berusten op een wisselwerking tussen stedebouwkundige en architectonische gegevens en zijn meer visueel dan structureel van aard. De ruimtevorm van de Delftse Markt wordt, zoals wij al zagen, allereerst bepaald door de onderlinge betrekkingen tussen de twee dominanten: stadhuis en kerk. Wij willen daarom nu eerst de invloed onderzoeken, die deze beide monumenten uitoefenen op Markt en Marktplein.
16 1.
Het stadhuis
De voorganger van het huidige stadhuis wordt in 1618 door brand verwoest. Twee schilderijen van de brand 34) tonen een 'hybridisch geheel, bestaande uit middeleeuwse resten en nieuwere aanbouwen van een renaissancistisch tot manier istisch karakter' (35). De kaart van Braun en Hogenberg (1581) laat een nog volledig middeleeuws bouwwerk zien. Het feit, dat op deze kaart de toren van de Nieuwe Kerk nog bekroond wordt met de 'appel', die in 1496 gereed kwam, maar in 1536 al door brand werd verwoest, doet vermoeden, dat de afbeeldingen van stadhuis en kerk beide terug gaan op een afbeelding van vóór 1536 (afbeelding 8). In ieder geval blijkt er zowel vóór als na 1536 geen aanleiding te zijn geweest om het complex tot een eenheid te brengen, die een krachtiger uitstraling van het stadhuis op de omgevende ruimte mogelijk zou hebben gemaakt. Van een directe ruimtelijke relatie tot de Nieuwe Kerk, die verder ging dan een samenspel tussen belfort en kerktoren, was nog geen sprake. In dit opzicht zijn de ontwikkelingen na de brand van 1618 voor het ruimtebeeld van het Marktplein van grote betekenis geweest. Belangrijk is allereerst, dat Hendrick de Keyser het nieuwe stadhuis in een U-vorf"]l om de bewaard gebleven muren van de oude toren ontwerpt en wel zodanig, dat de plattegrond van het nieuwe stadhuis nagenoeg een vierkant vormt. Plattegronden en gevels zijn, zoals Terwen heeft aangetoond (36), op zowel geometrische als modulaire grondslag ontworpen. Dit verleent aan het stadhuis, ondanks de beperkte afmetingen, een uitstraling van innerlijke kracht. Daartoe dragen ook bij de forse schaal en zware plastiek van de stadhuisgevels, die in tegenstelling staan tot de kleinschaligheid van de vlakke Marktwanden. Afbeelding 8. Het gotische stadhuis en de spits van de kerktoren, die na 1536 vervangen moest worden.
17 Er is nog een ander belangrijk gegeven. Wie in het midden van het ingangsportaal van de Nieuwe Kerk staat, ziet dat de aslijn van het stadhuis precies op dit midden van de kerktoren is gericht. Daardoor ontstaat er eèn directe ruimtelijke relatie tussen stadhuis en kerk, waarbij het stadhuis een actieve en de kerk een passieve rol speelt. De as van de kerk valt namelijk vrijwel samen met de middellijn van het marktveld en treft het stadhuis op ongeveer 6 m naast het midden van de voorgevel. Maar deze as is op de Markt nauwelijks waarneembaar doordat het middenschip van de kerk achter de toren schuilgaat. Ogenschijnlijk vallen daarom de symmetrie-assen van stadhuis en kerk samen. Hierdoor staat het gehele Marktplein onder de invloed van deze aslijn, zodat de indruk kan ontstaan, dat de Markt met kerk en stadhuis als één rl:limtelijke conceptie is ontworpen. Het is deze voor het 17e eeuwse Nederland zeldzame enkelvoudigheid, die aan de Delftse Markt een on-hollandse monumentaliteit verleent. De door zijn ruimtelijke effecten zo belangrijke as roept de vraag op: moeten wij deze as aan het toeval toeschrijven, of is zij bij de bouw in 1618 bewust gezocht? Anders gesteld: is de belfroot tijdens de bouw rond 1300 bij toeval gericht op het midden van de kerktoren, waarvan de fundamenten pas in 1396 zouden worden gelegd? Of is in 1618 bij het uitzetten van de symmetrie-as van het stadhuis aantoonbaar afgeweken van de richting van de bel froot om een relatie tot de kerktoren op te roepen? Een definitief antwoord op deze vraag zouden wij alleen kunnen vinden door een nauwkeurige opmeting. De belfroot staat namelijk door een verzakking naar het noorden nogal uit het lood, zowel in de richting van de Markt als in die van de noordelijke Marktwand. De effecten hiervan op de aanvankelijke richting zijn met het blote oog moeilijk te schatten. Vanaf de Nieuwe Kerk gezien, krijgt men desondanks de indruk, dat de richting van de bovenbouw van de belfroot ongeveer evenwijdig loopt aan de noordelijke Marktwand en dus afwijkt van de as van het stadhuis (afbeelding 9). Als deze voorlopige waarneming juist is, dan betekent dit, dat Hendrick de Keyser of zijn plaatsvervanger de genoemde aswerking bewust tot stand heeft gebracht. Maar dit betekent dat, wanneer De Keyser redenen had om aan het stadhuis bewust een andere aslijn te geven dan die van de belfroot, hij om dezelfde redenen het dankbaar moet hebben aanvaard, wanneer hem gebleken zou zijn, dat de as van de belfroot toevallig precies op het midden van de kerktoren was gericht. Daarom is het niet relevant, of hier al dan niet sprake is van toeval. De vraag is, welke beweegredenen De Keyser had om de as-lijn tussen stadhuis en kerk te benadrukken. De vraag zal wel niet met zekerheid te beantwoorden zijn: Terwen zwijgt er over in zijn eerder genoemde artikel. Maar wij kunnen veronderstellen, dat de architect van dit - voor de noordelijke Nederlanden eerste - volledig 'klassieke' en streng geometrische ontwerp geen genoegen kon nemen met een willekeurige plaatsing van zijn ontwerp op het Marktplein. Nu was er maar één bouwwerk aanwezig, waarmee het stadhuis een zodanige ruimtelijke relatie kon aangaan, dat daardoor zijn eigen plaats op de Markt zou worden verankerd. Dat was de bijna 100 m hoge kerktoren aan de andere zijde van het Marktplein. Om zo'n relatie tot stand te brengen, moest men aan twee voorwaarden voldoen. Allereerst moest natuurlijk de as van het stadhuis gericht zijn op de verticale as van de kerktoren, maar daarnaast moest deze as van het stadhuis ruimtelijk zichtbaar worden gemaakt over de volle diepte van het stadhuis. In dit verband valt het op, dat de monumentale middenpartij van de voorgevel, die in het voorontwerp (37) nog maar 6 mboven de dakvoet hoog was, in het uitvoeringsontwerp tot 9,5 m werd verhoogd (afbeelding 10). Daardoor pas kon er een samenspel ontstaan tussen de hoge
18
I ~ I
~I 8 ~
1L
~
\
~I
Afbeelding 9 •. Heeft de belfroot een iets andere r ïchting dan het stadhuis, dat op het midden van de kerk. toren is gericht?
19
r '
[j ..
m: "fi!!
. ~ l'J.L ·~ ·
~
~"Ö~~Q )1
1~~I~!§:~ iii;:=~ ~=4\±lb t== ~ 1= ~ " I-
\
,
j~
1= 1== 1=
111
Afbeelding 10. Het voorontwerp van he t stadhuis (links) get ekend op de zelfde gevel breedte als het uitgevoerde ontwerp (rechts). Opvallend is het effect va n de grotere hoogte van de monumentale middenpartij in het uitg evoe rde ontwerp.
20
belfroot op de achtergrond en de hoge middenpartij van de voorgevel. Een samenspel, dat begeleid wordt door de perspectivische werking van de tweemaal twee monumentale schoorstenen, die ter weerszijden van de as zijn opgesteld (afbeelding ll). Dit totale samenspel blijkt een zo krachtige as-werking op te roepen, dat deze de 120 m lengte van het Marktplein overspant tot aan de midden-as van de kerktoren. In 1934 zei Granpré Molière bij de aanbieding van het verbeteringsplan voor de Delftse Markt onder meer: 'Het Marktplein is middeleeuws van ontstaan en klassiek van vorm'. Waarschijnlijk heeft hij 'klassiek' op dat ogenblik als een beeldspraak bedoeld. Het laat zich nu aanzien, dat wij de ruimte-as tussen belfroot-stadhuis enerzijds en kerktoren anderzijds wel degelijk moeten zien als een klassieke bijdrage van De Keyser aan het ruimtelijke beeld van de Markt. Het effect ervan is zo krachtig, dat wij deze as eerder als een structureel dan een formeel kenmerk van de Markt ervaren. Een klassieke bijdrage wil niet zeggen, zoals wij hierna zullen zien, dat de Markt van dat ogenblik af een klassieke ruimte was geworden. De Markt was en bleef voor het overige middeleeuws van karakter. Afgezien van een dwingende invloed van deze ruimte-as op het Marktplein blijkt overigens niet, dat Hendrick de Kèyser zijn aandacht voor een geometrische grondslag van de architectuur ook heeft willen uitstrekken tot de buitenruimte rondom het stadhuis. Dok de volgende generaties hebben de door De Keyser aangewezen mogelijkheden niet verder ontwikkeld. Toch was daar wel aanleiding toe. De keuze van De Keyser voor een symmetrische plattegrond heeft namelijk een ruimtelijk effect op de Markt. De kaart · van Braun en Hogenberg laat zien, dat het oude stadhuis zich ten zuiden van de belfroot verder uitstrekte dan ten noorden daarvan en hoogst waarschijnlijk verder dan het huidige stadhuis (afbeelding 12). Sinds 1618 bedraagt de afstand van stadhuis tot de zuidelijke Marktwand 20 m tegen 12 m tot de noordelijke Marktwand. Dit betekent, dat de ruimte ten noorden van het stadhuis een straatkarakter, die ten zuiden een pleinkarakter heeft. Dit door De Keyser opgeroepen zijplein heeft echter noch door hem, noch later als zodanig een eigen vorm en karakter gekregen. Wel is in de jaren '60, ten gevolge van de aanleg van verkeersstroken op de tot dan toe niet onderverdeelde Markt, binnen deze stroken een stadhuiserf ontstaan.
Afbeelding ll. De vier schoorstenen van het stadhuis laten er geen twijfel over bestaan, dat de as van het stadhuis op het midden van het kerkportaal is gericht.
21
Afbeelding 12. De kaart van Braun en Hogenberg suggereert, dat er ter weerszijden van het oude stadhuis een smalle straat lag.
Wanneer wij vandaag de door De Keyser aangegeven ontwikkelingslijn weer willen opnemen, dan betekent dat tweeërlei. In de eerste plaats zou het goed zijn, wanneer wij op het Marktplein een ruimtelijke geleding aanbrengen. De vroege 17e eeuw was namelijk in de Nederlanden nog niet toe aan wat in Italië al anderhalve eeuw eerder was bereikt: een spel en tegenspel van architectuur en ruimte, waarbij de architectuur verankerd werd in de ruimte en de ruimte-vorm een uitdrukking kreeg door de architectuur. Daardoor ligt het stadhuis - afgezien van zijn ruimtelijke relatie tot de kerk - nogal onbepaald op de Markt. Het Marktplein op zijn beurt, vloeit onbestemd over in de ruimte ten zuiden van het stadhuis. In ruimtelijk opzicht bestaat er daarom een behoefte aan een duidelijker markering van een stadhuisplein ten opzichte van het Marktplein. Zowel het stadhuis, gelegen aan deze twee pleinen, als het Marktplein zouden daarbij aan duidelijkheid winnen. Naast deze behoefte om de marktruimte te verduidelijken, is er een ander gegeven: er wordt wel een stadhuiserf afgebakend, maar dat is nog niet opgenomen in de door Terwen geanalyseerde modulaire orde van het stadhuis. Nu heeft Terwen aangetoond, dat de gevels onderworpen zijn aan twee maatsystemen. Kiezen wij de voor de voorgevel meest kenmerkende moduul van 15 Amsterdamse voet of 4.185 m tot grondslag, dan kunnen wij het stadhuiserf op basis van deze moduul indelen. Wij krijgen dan een vierkant van 8 x 8 modulen. In de ene hoek van dit vierkant ligt het stadhuis, een vierkant van 6 x 6 modulen. De andere hoek kan gemarkeerd worden door een plastisch element. Dit element - waarvan wij de aard (standbeeld, stadswapen?) 'voorlopig nog in het midden laten - vervult dan een dubbele functie: het geleedt de ruimte in een stadhuisplein en een Marktplein, terwijl het tevens zichtbaar maakt, dat het stadhuiserf en het daarop gelegen stadhuis onderworpen zijn aan een zelfde modulaire orde (afbeelding 13). Anders gezegd: het Marktplein zou op deze wijze niet meer worden begrensd door het 26 m brede stadhuis, maar door het 33 m brede stadhuiserf. Het stadhuiserf wordt daarmee een volledige tegenspeler van het kerkelijke erf, dat ongeveer 32 m breed is.
22
+
."t-
a. ' I
a.4.1S,sT'f) = 15
I
+
a..
a
van
2.7,9 Cm
!
VI:!le\:
Afbeelding 13. Het st a dhu iserf modulair ingedee ld.
23
2.
De Nieuwe Kerk en het kerkhof
Als wij de vele veranderingen bezien, die zich in de loop der eeuwen aan en om de Nieuwe Kerk hebben voorgedaan, dan moeten wij helaas constateren, dat geen daarvan heeft bijgedragen tot een grotere uitdrukkingskracht van de kerk ten opzichte van de Grote Markt. Het begon met de verzakking van de kerk en vervolgens de ophoging van de kerkvloer na 1415. Van der Kloot Meyburg is van mening, dat de tijdens de bouw van de kerk opgetreden verzakkingen al kort na het leggen van de funderingen van de middenkerk (1412-1415) aanleiding waren tot 'ophooging van den grondslag in de kerk alsmede die van het omliggende terrein ••• .' (38). Vermoedelijk lag dus ook het kerkhof sindsdien tot aan 1484 hoger dan 't marctvelt. Het is niet ondenkbaar, dat de eerder genoemde kerkhofmuurtjes onder meer tot taak hadden om tijdelijke niveau-verschillen tussen kerkhof en marctvelt op te vangen. Een artikel over het Delftse Marktplein in de Delftsche Courant van 27 juni 1936 citeert een oud bericht waaruit blijkt, dat in de winter 1483-1484 de kerk, benevens alle altaren wel 'een Bier-tonne' wordt opgehoogd met aarde, en dat alle kerkdeuren verplaatst moesten worden. 'Jaers dair an dede die stede 't marckvelt hoegen ende 't kerkhoff moster oeck nae gehoicht wesen'. Deze keer dus een ophoging die noodzakelijk werd door de voorgenomen verhoging van 't marctvelt. Als Van der Kloot Meyburg dan bovendien op bladzijde 25 vermeldt, dat in het dwarsschip op 1.10 m onder de bestaande vloer de resten van een oude vloer werden aangetroffen, kan men zich enigszins een beeld vormen van de aanvankelijke proporties van de kerk, in het bijzonder van de vroegere hoogte van de zijbeuken.
24 Doordat de kerkvloer wel werd opgehoogd, maar de woonhuizen langs de Markt niet, kreeg het Marktplein een bol profiel. Vandaag ligt de kerkingang nog 0.60 cm hoger dan die van de naastliggende woningen. Het optische effect van de hoge toren en de zijbeuken, staande op het bolgebogen grondvlak van het Marktplein, is niet gunstig. Al is het huidige Marktprofiel verbeterd ten opzichte van dat in 1930 (39), het suggereert nog steeds een wankel evenwicht van de kerktoren en kerk. Wij zagen verder al, dat door de andere richting van afdekking van de zijbeuken het kerkgebouw na 1536 in mindere mate dan vroeger een beëindiging vormt van het Marktplein en dat de westgevels van de zijbeuken visueel minder een tegenwicht leveren tegenover de richting, omvang en hoogte van de kerktoren. De afbraak van de 10 woningen ten zuiden van de kerk in 1493, het dempen van een gedeelte van de Oude Langendijk en tenslotte het opruimen van de laatste resten van een kerkelijk erf: dit alles heeft ruimte-problemen opgeroepen, die tot dusver geen oplossing hebben gevonden. In het totale beeld van deze ontwikkelingen is er niets aan te wijzen, dat deze gestage vermindering van de ruimtelijke invloed van het kerkgebouw kon tegenhouden. De voorstellen tot een structurele verbetering van de huidige situatie hebben om meer dan één reden bepleit om het kerkelijke erf te herstellen. Wij kunnen daar nu een formeel argument aan toevoegen. Een zo hoge toren als de Nieuwe Kerktoren vraagt om een horizontaal grondvlak. Het huidige bolvormige Marktplein roept de genoemde ongewenste optische effecten op. Een verlaging van het Markt-oppervlak door afgraving is daarom noodzakelijk. Deze overwegingen pleiten voor het maken van een kerkelijk erf in de vorm van een horizontaal bordes, hoger gelegen dan de Nieuwe Kerkstraat en hoger dan het diepste punt van een toekomstig marktprofiel, maar voldoende laag om de proporties van het kerkgebouw niet verder aan te tasten. Moeten wij het advies van Canneman volgen en weer een bomenrij op dit bordes planten? Het antwoord op die vraag wordt niet in de laatste plaats bepaald door de ruimte die beschikbaar komt. Het verbeteringsvoorstel van 1934 gaf een terras aan met bomen, maar plaatste de bomen te dicht op de kerk. Opgaande bomen moeten ruimte hebben om zich te ontwikkelen. Canneman pleit in 1967 ev'e neens voor het opnieuw aanplanten van bomen, Hij denkt daarbij 'de verdeling van de ruimte tussen de beide belangrijke monumenten weer tot stand te brengen' en acht de 'inkorting van het tot parkeerruimte gedegradeerde marktveld, die daarvoor nodig is, •..•. bijzonder klein' (40). Niet duidelijk is, of hij bepleit om de situatie in de 17e en 18e eeuw, waarbij de ruimte tussen kerk en Oudemanhuissteeg kerkelijk gebied was, terug te brengen. Waarschijnlijk zal niet zo zeer de parkeerbehoefte als wel de ruimtebehoefte van de weekmarkt zich daartegen verzetten. Realistischer schijnt het om te denken aan een bordes vóór de kerk van ten hoogste 7 m diep (afbeelding 14). Wil men op zo'n bordes bomen planten, die nog voldoende ruimte tussen bomen en kerk openlaten, dan moet men in navolging van de 18e eeuw geschoren linden toepassen (afbeelding 15). Die 18e eeuwse bomen stonden echter vrij in de ruimte op circa 20 m vóór de kerk. Leilinden waren bovendien een uitdrukking van de 18e eeuwse verhouding van mens tot natuur: de natuur is het ruwe materiaal, waaraan de mens zijn vormwil moet opleggen. Het genoeglijke ,en gezapige, dat de 18e eeuw zo hoog waardeerde, is weinig kenmerkend voor onze tijd. Het lijkt meer in de re.de te liggen om sterker dan voorheen een nadruk te leggen op het monumentale karakter van de Markt.
25
Afbeelding 15. de kerk in de Leilinden voor 18e eeuw.
26 Dit kan betekenen een boomloos bordes. Een beeld of een plastiek op de noordhoek van het bordes zou bijdragen tot een nieuw ruimtelijk evenwicht. Dit evenwicht werd in 1485 verstoord, toen door de verlenging van de zuidelijke zijbeuk en de bouw van de doopkapel een sterke asymmetrie in de voorgevel van de kerk ontstond. Wat het kerkelijke erf ten zuiden van de kerk betreft: in het vorige hoofdstuk werd uit structurele overwegingen bepleit om dit erf weer te begrenzen door een gracht en om het erf zelf weer in te richten als voetgangersgebied, zodanig dat tevens weer een doorkijk vanaf de Markt langs de zuidzijde van de kerk zou ontstaan. De wandelgelegenheid zou dan uiteraard niet bedoeld zijn voor haastige passanten: die kunnen elders hun weg vinden. Gedacht wordt aan een rustige promenade in een hof, waarvan de rust en de betekenis vergroot zou worden door de hof tot een beeldenhof te maken. Er was aanleiding om al eerder de aandacht van het Gemeentebestuur te vragen voor de gedachte om deze beeldenhof op een centraal thema te richten. Als dit centrale thema - in verband met de nabijheid van de graven van de Oranje's in de Nieuwe Kerk - betrekking zou hebben op de band tussen de Oranje's en ons volk, dan zou de beeldenhof in zijn geheel tot een nationaal monument, een gedenkhof worden gemaakt (afbeelding 16). Er zijn, behalve de genoemde structurele overwegingen, ook andere argumenten, die pleiten vom het terugbrengen van een gracht. De zuidgevel van de kerk is weinig boeiend van plastiek en is bovendien in de loop der eeuwen verschraald in vormgeving onder meer door het weglaten van de borstwering boven de dakvoet. Het ergste is echter, dat de gevel door de verzakking van de kerk te laag is geworden. De kerk zou aanzienlijk winnen als de openbare ruimte door een gracht weer een geleding zou krijgen en als de bomenrij langs de gracht aan de kerk weer de intimiteit van een eigen ruimte zou teruggeven. Binnen de beperkte breedtematen van deze ruimte zou het vertikalisme van de gevels beter tot zijn recht . komen, zeker als de grondslag zou worden verlaagd om de gevels iets van hun vroegere hoogte terug té geven.
3.
Het Marktplein
De Markt 'treflick regulier' De Grote Markt heeft - vergeleken met andere bekende Nederlandse pleinen - eigenlijk maar bescheiden afmetingen. Het Plein in Den Haag is ongeveer 1.35 hectare, de Markt in Groningen 1,25 hectare, het Vrijthof in Maastricht 2 hectare en de Parade in 's-Hertogenbosch 1,5 hectare. Daartegenover is de Delftse Markt met een gemiddelde breedte van 57 m en een lengte van 160 m na aftrek van de oppervlakte van het stadhuis 0.75 hectare groot. Het is waar, dat dit verschil in oppervlak op het eerste oog niet zo opvalt: de Markt lijkt groter dan zij is. Maar de betekenis van de Grote Markt ligt minder in haar afmetingen dan in andere kwaliteiten. Die kwaliteiten betreffen allereerst de harmonie van haar pleinwanden. De bebouwing van de Marktwanden is - afgezien van de westwand achter het stadhuis, waar enkele monumentale gebouwen liggen - betrekkelijk laag, terwijl de gevelbreedte voornamelijk varieert tussen de 4 en de 6 m. De daardoor opgeroepen kleine schaal wordt nog versterkt door de grote gelijkwaardigheid van de bebouwing. Het zijn zonder uitzondering winkels met bovenwoningen, waarvan geen enkele door afmetingen of architectuur méér aandacht dan zijn buren vraagt. Daar komt dan nog bij, dat de toegangen tot de Markt smal zijn, waardoor de samenhang van de Marktwanden en de beslotenheid van de Marktruimte worden versterkt. In deze kleinschalige beslotenheid schijnen stadhuis en kerk groter dan zij zijn.
27
~
lL ---l u.J
o
Z lL
o:r: :>L
Z
ll.J
oIU (0
Z
ll.J lLl
Afbeelding 16. Een nationa al gedenkhof zou een ni e uwe betekenis geven aan de nu nog oninteressante oost zijde van de Markt.
2B Regelmaat en evenwicht vinden wij ook terug in de plattegrond van de Markt, die nagenoeg een rechthoek is. De regelmaat blijkt eveneens in de proporties van het huidige Marktplein: de ruimte tussen stadhuis en kerk is tweemaal zo lang als breed. Deze eenvoudige verhouding draagt ongetwijfeld bij tot de indruk van harmonie die de Delftse Markt blijkt op te roepen. En dan: er is geen ander stedelijk plein in Nederland, dat zo zeer bepaald wordt door spel en tegenspel van twee tegenover elkaar gelegen monumenten. Hun dialoog wordt versterkt, zowel door de vrije ligging van het stadhuis op het Marktplein als door de eerder genoemde axiale betrokkenheid van dit stadhuis op zijn tegenspeler, de kerk. Tezamen scheppen stadhuis en kerk een merkwaardig evenwicht. Wat het stadhuis te kort komt in hoogte, wordt gecompenseerd door de innerlijke kracht van zijn geometrische opzet en door een accentuering van de breedte in de zware plastiek van zijn 17e eeuwse architectuur. Alles streeft naar evenwicht en goede proporties. Hoe zeer moet dit evenwicht de laat-17e-eeuwer Dirck van Bleyswijck hebben aangesproken, als hij de Markt een 'treflick regulier vierkant plein' noemt. Maar juist deze waardering van het 'reguliere' maakt het noodzakelijk om een duidelijk ondèrscheid te maken tussen dit regelmatige middeleeuwse plein en de 17e en 18e eeuwse geometrische ruimten, die een hoogtepunt in de Eurorese ruimtekunst hebben betekend. Geometrische ruimten vormen een spel van de geest. Zij zijn als een eenheid gedacht en vragen een eenheid van bebouwing. Zij hebben als geometrische figuur altijd een midQelpunt. Dat middelpunt of zwaartepunt wordt in de 17e of lBe eeuwse pleinen · vaak geaccentueerd met een plastiek: een beeld, een fontein, een obelisk. Het plein is eerder bedoeld als een ruimtelijke ervaring dan voor maatschappelijk gebruik. Het blijft primair een kijkspel voor mensen, wier ideaal is dat de menselijke geest in een alom zichtbare orde zal triomferen over de ongebondenheid van de natuur. Het middeleeuwse plein is wezenlijk anders. Het is geen intellectueel spel. Het is gegroeid, vaak - zoals in Delft - in een proces van eeuwen en ook daarna blijft het vatbaar voor veranderingen. Het is bedoeld voor maatschappelijk gebruik en daarom een produkt van maatschappelijke verhoudingen méér dan van de vormwil van een enkeling. De regelmaat van de Delftse Markt is, zoals wij zagen, geen uitgangspunt geweest, maar een uitvloeisel van een groot opgezet ontginningsplan, dat de grondslag vormt van het oostelijke gedeelte van OudDelft. De Delftse Markt, hoe treflick regulier zij ook moge zijn, kent geen geometrische regelmaat. Zij wordt niet gekenmerkt door een figuur, zij heeft geen middelpunt van waaruit de ruimte ontwikkeld zou zijn. Daarom bestaat er ook geen behoefte aan een accentuering van dat midden. Daarmee komen wij op het verschiI tussen twee soorten van ruimterhytme. Formele, geometrische ruimten kennen een ruimte-rhytme, dat de relatie van de wanden tot het midden van de ruimte tot uitdrukking brengt. Dat midden vervult voor die ruimte een onmisbare functie. Bij middeleeuwse ruimten ligt dat anders. Wanneer Brinckmann de Piazza de' Cavalli in Piacenza bespreekt, zegt hij onder meer (41): ... 'empfindet man eine wellenartige Raumbewegung, vom Pal ast zum Platzniveau abfallend und kürzer zu den niedrigen Bauten gegenüber aufsteigend. Während die Reiter nahe dem Palast noch im abfallenden Schwung der Kurve stehen ..... ' enz. (afbeelding 17). Een . directe relatie dus van een gevelwand tot de tegenover gelegen gevelwand, die bepalend is voor de plaats van de monumenten op het plein. Dit elementaire besef van ruimtelijke waarden is in de vorige eeuw ook in Italië verloren gegaan. Wanneer men rond 1860 een beeld voor Dante Alighieri opricht op de ongeveer rechthoekige Piazza Santa Croce in Florence, is men
29
Afbeelding 17. Het middeleeuwse ruimterhytme bepaalt in Piacenza de plaats van de beide ruiterstandbeelden.
blijkbaar vergeten, dat het gegeven identiek is aan dat in Piacenza. Men plaatst het beeld midden op het plein (afbeelding 18). Het was verrassend om tijdens een recent bezoek aan Florence te zien, dat bij het herstel van het plein na de rampzalige overstroming in het najaar van 1966, men de gelegenheid heeft aangegrepen om het beeld te verplaatsen. Het staat nu - met een verlaagd voetstuk! - op het enige punt dat daar ruimtelijk voor in aanmerkng komt: links op het bordes voor de s. Croce op de hoek van de Via San Giuseppe, dáár tevens een tegenwicht biedend tegenover de nog al sterk terugwijkende noordwand van het plein. De ruimtelijke winst is opmerkelijk (afbeelding 19). Duidelijker dan in de beide Italiaanse voorbeelden - waar immers sprake is van een plein dat beheerst wordt door één monumentaal gebouw - ligt het ruimtelijke gegeven op de Delftse Markt. Hier gaat het primair om een evenwicht tussen twee monumentale gebouwen, waarbij de Marktwanden maar een ondergeschikte rol spelen. Dat evenwicht tussen kerk en stadhuis vindt zijn apotheose in een feestelijk spel tussen de beide torens. Men had in 1886 moeten begrijpen, dat men de 'wellenartige Raumbewegung' tussen de·ze torens niet mocht onderbreken. Men plaatste het beeld echter juist dáár, waar het niet staan mocht. Er is nog een andere reden, waarom de Marktruimte geen beeld in haar midden verdraagt. Wij zagen in het begin van dit hoofdstuk van hoe groot structureel belang de as tussen stadhuis en kerktoren is voor deze ruimte. Deze _as moet zichtbaar blijven en vrij van obstakels. Het beeld staat vlak naast deze as en belemmert daardoor het vrije zicht van stadhuis op kerk.
Afbeelding 18. De Piazza Sante Croce in Florence vóór 1966. Afbeelding 19. De huidige Piazza Santa Croce, het beeld is op het kerkbordes geplaatst.
30 Het vrij houden van de aslijn heeft nog een andere consequentie. Het betekent ook dat wij, zolang er op het Marktplein nog parkeergelegenheid wordt geboden, de auto's zo moeten plaatsen, dat het zicht tussen de ingang van stadhuis en kerk onbelemmerd blijft (afbeelding 20).
Afbeelding 20. Sinds 1620 is de aslijn van het stadhuis naar de kerktoren een essentieel element in de ruimtebeleving. Daarom mogen er geen visuele obstakels in of nabij deze aslijn staan.
De Marktwanden Eén van de kenmerken van de Marktwanden bleek de gelijkmatigheid van de bebouwing te zijn. Vooral de ondiepe erven en daarnaast de slechte toegankelijkheid, hebben een schaal verstoring tot dusverre voorkomen. Nu de Markt een betere toegang uit oostelijke richting heeft, is het zaak om ook in de toekomst op dit punt waakzaam te blijven. De beslotenheid van de Markt is een gevolg van de weinige en smalle toegangen tot die Markt, die maar nauwelijks een · onderbreking betekenen van de Marktwanden. Er zijn twee uitzonderingen. Sinds in 1885 de Oudemanhuissteeg werd verbreed tot Oudemanhuisstraat is hier een breed gat in de wand ontstaan. Daardoor valt de weinig fraaie schoolgevel aan de Voldersgracht wel erg in het oog. Men zou kunnen overwegen om door het overbouwen van één van de trottoirs van de Oudemanhuisstraat de gevelwand van de Markt meer te sluiten. Het twee-richting verkeer door de Dudemanhuisstraat met soms grote vrachtauto's laat echter geen versmalling toe. Het is zelfs wenselijk om met het oog op de voor grote auto's moeilijke indraai van de Markt naar de Oudemanhuisstraat het tracé wat vloeiender te maken. Wat het stadsbeeld betreft kunnen wij alleen maar hopen, dat de schoolgevel ooit door een betere zal worden vervangen: beter in schaal met de Markt en bij voorkeur hoger.
31 De andere uitzondering betreft de beëindiging van de zuidelijke Marktwand naast de kerktoren, namelijk het pand, waarin momenteel de VVV gehuisvest is. Wij zagen, dat dit pand sinds 1493 het laatste huis was aan een doodlopende straat, die vanaf 't marctvelt naar het kerkhof ten zuiden van de kerk voerde. Dit laatste huis onderscheidt zich van de overige, doordat het als enige een kap heeft, evenwijdig aan de rooilijn. Op de kaart van Blaeu ligt de voorgevel enkele meters terug achter de rooilijn, op latere kaarten wordt een voorbouw in de rooilijn aangegeven. Zo is de situatie tot vandaag gebleven: de verdieping van de voorbouw is in hout uitgevoerd en vlak afgedekt. Alleen de achterbouw is gedekt met een pannendak, maar dit dak ligt 3 m terug achter de voorgevel. Dit terugliggen van de kap maakt het VVV-gebouw als beëindiging van de zuidelijke marktwand onbevredigend. De problemen kwamen pas goed met de demping van een stuk gracht langs de Oude Langendijk in 1899. Vanaf dat ogenblik is het huidige VVV-gebouw niet meer het laatste huis aan een doodlopende straat, maar de oostelijke toegangspoort tot de Markt. Het profiel van het huis past weinig in deze situatie. Wanneer dan rond 1930 de laatste visuele aanduiding van een voorerf van de kerk wordt weggenomen, loopt de Marktruimte door tot aan de Nieuwe Kerk. Het VVV-gebouw is daarmee tevens tot een hoeksteen van de Marktruimte gemaakt, een ruimtelijke taak waaraan het huidige gebouw evenmin kan voldoen. Een antwoord op deze problemen werd in het vorige. hoofdstuk voorgesteld. In samenhang met dit voorstel moet men het VVV-gebouw vervangen door een nieuw gebouw, waarop een nieuw gebouwtje langs de beeldenhof zou aansluiten. Deze voorgestelde nieuwe bebouwing zou niet alleen een gunstig effect hebben op het ruimtelijke beeld van de Markt. Ook aan de zijde van de Oude Langendijk zou zij winst opleveren: de Nieuwe Kerk zou niet langer rechtstreeks geconfronteerd worden met het koor van de Kerk Maria van Jesse aan de Gedempte Burgwal. De nieuwe bebouwing zou een ruimte doen ontstaan, die de krachtige zuid-noord beweging van het middenschip van de kerk opvangt. Tenslotte de Marktwanden in hun architectonische verschijning. Bezien wij de vele afbeeldingen uit de 17e en 18e eeuw, dan blijkt de bebouwing sindsdien tot het minimum verschraald te zijn. Van de plastiek van stoepen met banken en van de vrijwel doorgaande luifels vinden wij niet s terug. Evenmin iets van de rijkdom van de trotse topgevels. Canneman wijst er op, dat in de 1ge eeuw alle topgevels geleidelijk zijn vervangen door kroonlijsten 'van het meer eenvoudige 1ge eeuwse soort'. Hij voegt daaraan toe: 'wij zullen de wanden van de Markt moeten aanvaarden als samengesteld te zijn uit huizen met lijstgevels, waarmee veel van de pittige geleding van vroeger verdwenen is' (42). Een conclusie, die zowel onnodig fatalistisch als onvolledig is. Onnodig fatalistisch, omdat de kroonlijsten van de 1ge eeuw hun ontstaan maar ten dele danken aan de armoede van die dagen, die het kostbare onderhoud van de kwetsbare topgevels niet langer kon dragen. Er was evenzeer sprake van een tijdgeest, een mode, waarin de openbare gebouwen en de rijke herenhuizen aan de Oude Delft al eerder waren voorgegaan. Ik meen mij te herinneren, dat een verordening uit het begin van de 1ge eeuw voorschreef dat de gevels langs de Oude Delft bij verbouwing moesten worden beëindigd met kroonlijsten en het daarboven zichtbare schilddak naar de voorzijde gedekt met blauwe pannen. Een dergelijke nabloei van een klassicistische traditie leeft voor ons niet meer. Wij · hebben andere maatstaven dan wat de 1ge eeuw nog voornaam achtte. Er is wat dat betreft geen reden om aan te nemen, dat de kroonlijst en lij stgevel minder tijdgebonden zouden zijn dan alle voorafgaande architectonische gevelbeëindigingen.
32 De conclusie van Canneman is bovendien onvolledig, omdat zij zich beperkt tot het architectonische aspect van de 'pittige geleding' van de gevels en het ruimtelijke aspect niet noemt. In ruimtelijk opzicht is de Markt geschaad door het prijsgeven van de topgevels. De Marktwanden zijn daardoor lager geworden en daarmee is de verhouding tussen de hoogte van die wand en de breedte van de Markt ongunstig beïnvloed. Ernstiger is echter, dat de wegvloeiende lijn van de schilddaken de ruimtebegrenzing wegneemt op de plaats, waar men die het meeste nodig heeft (afbeelding 21). Naast dit ruimtelijk argument moet de architect onisc he wenselijkheid van het herstel van het vertikalisme in de gevels een aanleiding vormen om van gemeentewege een geleidelijke vervanging van lijstgevels door eigentijdse topgevels te bevorderen. Ik denk daarbij aan het bieden van adviezen naast een - waarschijnlijk kleine - financiële bijdrage met als achtergrond een gemeentelijke verordening. Er zijn natuurlijk moeilijkheden en risico's aan dit voorstel gebonden. In de eerste plaats is de traditie van het maken van topgevels vrijwel verloren gegaan. En daarnaast schijnt de gezindheid onder architecten mee r gericht op de persoonlijke presentatie dan op een gezamenlijke inspanning. Toch zou een gezamenlijke overtuiging nodig zijn om een eenheid van de Marktwanden te bewaren. . De tijd is gunstig voor studie. Zou het daarom niet op de weg van BNA liggen om een studie-prijsvraag uit te schrijven om te komen tot een zo universeel geveltype voor de Delftse Markt, dat daarbinnen voldoende speelruimte voor een individuele uiting overblijft bij behoud van voldoende eenheid in de Marktwanden als geheel. Waar het hier om een langdurig proces zou gaan, moet het te kiezen schema voldoende toekomstwaarde bezitten en toepasbaar zijn zowel bij algehele als bij gedeeltelijke gevelvernieuwing. Deze voorwaarde legt de nadruk meer op een aandachtige analyse van wat de Markt als ruimte behoeft dan op een individualistische architectonische vormwil. In de studie zou tevens betrokken moeten worden een onderzoek naar een hedendaagse behoefte om met luifels of andere elementen meer plastiek te verlenen aan het overgangsgebied tussen bebouwing en openbaar terrein.
Afbeelding 2l. De lijstg evels veroorzaken niet alleen een ongunstige verhouding tussen gevelhoogte en de breedte van de Markt. Ook de beslotenheid van de ruimtevorm wordt geschaad door de wijkende vlakken van de dakschilden.
33
111. De optische effecten van afwijkingen in profielen en grondplan
1.
Het dwarsprofiel van de Markt
Het door Raue geschetste beeld van het ontstaan van de Markt - een gaandeweg verlande kreek met ter weerszijden bebouwing op de vastere grondslag van de oeverwallen - moet aanvankelijk een dwarsprofiel hebben opgeleverd, waarbij de oeverwallen hoger lagen dan het midden van 't marctvelt. Dit profiel is sinds 1484 grondig veranderd, doordat het Marktplein dan 90 cm wordt opgehoogd. De Nieuwe Kerk moest, zoals wij hiervoor zagen, door verzakking al eerder een verhoging van de kerkvloer ondergaan. De woningen-met-bedrijven in de langswanden hadden deze mogelijkheid niet. Van dit tijdstip af heeft de Markt het bolle profiel, waartegen het verbe~eringsplan van 1934 zich onder meer keerde. Canneman vermeldt, dat de Markt bij de herprofilering in 1964 is verlaagd, waardoor het dwarsprofiel gunstiger is geworden. Het blijkt echter, dat het midden van de Markt nog steeds hoger ligt dan de straat vóór de Marktwanden. Erger is, dat de beide langsstraten 'op één oor' liggen - dat wil zeggen een asymmetrisch dwarsprofiel hebben - waarbij de hemelwaterafvoer alleen naar de huizenkant plaatsvindt. Daardoor ligt het diepste punt in het dwarsprofiel op slechts 4.5 m vóór de marktwanden. Dit betekent, dat de argumenten van 1934 tegen een bol profiel nog steeds van kracht zijn. Die argumenten zijn zowel van architectonische als van stedebouwkundige aard. Architectonisch gezien geldt, dat een gebouw aan een openbare ruimte met een bol profiel vanaf enige afstand gezien in de grond schijnt weg te zakken (af beelding 22). Het schijnt lager dan het is. Staat hetzelfde gebouw aan een ruimte met een hol profiel, dan werkt de straat of het plein als een inleiding tot dat gebouwen het gebouw lijkt hoger dan het is. Het stedebouwkundige argument heeft betrekking op de ruimte. Het blijkt namelijk, dat bij een bol profiel de wand, die de ruimte begrenst, dichterbij schijnt te liggen en de ruimte dus kleiner schijnt dan zij is, terwijl bij een hol prof iel daarentegen de wand verderweg en de ruimte groter schijnt dan zij in feite is (afbeelding 23). De verklaring van dit verschijnsel sc hijnt mij te zijn, dat wij op grond van onze algemene ervaringen een waargenomen afwijking van een haakse hoek onbewust interpreteren als een haakse hoek. • Om deze redenen pleitte het verbeteringsvoorstel 1934 voor een hol profiel. Een hol profiel geeft een grotere 'omsluiting' of beslotenheid aan een ruimte. Hoewel dit pleidooi voor een hol dwarsprofiel in principe juist blijft, moet het vandaag wel worden genuanceerd. Bij de huidige indeling in bedienings-
34
Afbeelding 22.
Afbeelding 23. Een hol grondvlak wordt 'vertaald' als nagenoeg hori zo ntaal vanaf het punt C. Het gebouw AA wordt waargenomen als A'A'. Het lijkt dus verder weg en groter dan het is. De ruimte lijkt daardoor groter.
straten en een verkeersvrij middenveld is het vooral van belang, dat de rand van het middenveld lager komt te liggen dan de voet van de Marktwanden. Dit betekent, dat de straten 'op één oor' komen te liggen in tegenovergestelde richting, dat wil zeggen met een hemelwaterafvoer langs de rand van het middenveld. Hoe de dwarsprofielen er dan uitzien is nader uitgewerkt voor vijf profielen (I t/m V) (afbeelding 24). Afbeelding 25 geeft de plaatsen aan, waarop deze profielen betrekking hebben. De profielen zijn bepaald ten opzichte van de trottoirs aan de noord- en zuidzijde. De stoepen vóór de winkels wisselen te grillig van hoogte om een uitgangspunt te bieden. Nemen wij telkens het gemiddelde van de trottoirhoogten noord- en zuidzijde, dan blijkt het midden van het Marktveld in profiel I 11 cm onder dat gemiddelde te liggen (dus 11 cm 'hol' te zijn), in profiel II 22 cm, in profiel III 25 cm, in profiel IV 16 cm, terwijl profiel V horizontaal is, in aansluiting bij het horizontale bordes voor de kerk. Profiel I sluit aan op het hoog gelegen stadhuis (circa 1,35 + NAP), profiel III blijkt het meest convex ('hol') te zijn, terwijl profiel IV het diepst gelegen is. Zo dadelijk zal de samenhang blijken van deze dwarsprofielen met het langsprofiel over het midden van het marktplein.
35 Het middenveld is deels gereserveerd voor voetgangers, deels voor betaald parkeren. Misschien was het aanvankelijk nodig om dit parkeren te reguleren en daarvoor één in- en uitgang aan te wijzen. In ieder geval werd het middenveld rondom ruim voorzien van de bekende ijzeren paaltjes. Vandaag wordt het parkeren geregeld door een parkeerautomaat. Daarbij schijnt de noodzaak vervallen te zijn, van een zo nadrukkelijke indeling van ruimte met ijzeren paaltjes. Die noodzaak zal zeker niet meer aanwezig zijn, wanneer het parkeren geheel van de Markt kan verdwijnen. Dit onderdeel van het ruimtelijke profiel vraagt kortom aandacht. Tot het dwarsprofiel behoren strikt genomen ook zowel de stoepen en andere inleidingselementen tot de gevels als de hoogte en het dwarsprofiel van deze gevels. Deze kwamen al ter sprake in hoofdstuk Il, zodat daarnaar mag worden verwezen. 2. .
Het langsprofiel van de Markt
Het belangrijkste kenmerk van het langsprofiel van de Markt is het hoogteverschil tussen de west- en de oostzijde van de Markt. Het totale hoogteverschil bedraagt langs de noordwand 1.10 m op een lengte van 157 m, langs de zuidwand 0.75 m op een lengte van 162 m. Belangrijker voor ons onderzoek is het hoogteverschil ter hoogte van de voorgevels van stadhuis en kerk. Deze bedraagt langs de noord- en zuidwand respectievelijk 52 en 62 cm. De indruk van een in de richting van de kerk dalend Marktplein wordt versterkt, doordat de gevels naast het stadhuis gemiddeld 10 m, die naast de kerk gemiddeld 6 m hoog zijn. Het verschil in gevelhoogte, dat wij waarnemen, is dus ongeveer 4 m + 0.55 m = circa 4.55 m. Het wonderlijk vergroeide dubbelhuis op de oosthoek van de Oudemanhuisstraat vervult daarom door de hoogte van zijn topgevel een belangrijke ruimtelijke functie als overgang van de hogere gevels aan de Markt naar de veel lagere gevels aan de Nieuwe Kerkstraat. Een zelfde functie zou een nieuwbouw ter plaatse van het huidige VVV-gebouw in de zuidrand moeten vervullen. Het optische effect van de genoemde hoogteverschillen zal gelijksoortig zijn aan het effect, dat wij naar aanleiding van het dwarsprofiel bespraken (afbeelding 26). Dit betekent, dat het hoger gelegen stadhuis verderweg en dus groter, de lager gelegen Kerk dichterbij en dus kleiner schijnt dan zij in feite zijn. Wij komen hier in de volgende paragraaf nog op terug. Het langsprofiel, gemeten over de middenas van de Markt, was in de jaren '30 bijzonder enkelvoudig. Het midden van de Markt daalde vanaf het stadhuis in een rechte lijn tot ter hoogte van de Oudemanhuisstraat om vanaf dit punt horizontaal te blijven tot in het kerkportaal. De straten langs de Marktwanden daalden vanaf ter hoogte van de Oudemanhuisstraat aan weerszijden van de kerk onder een zelfde helling verder. De gegeven situatie was ruimtelijk verre van gunstig. In de eerste plaats omdat het Marktplein ongebroken tot in het kerkportaal doorliep, weliswaar voor de laatste 20 m horizontaal, maar dan toch als een voortzetting van een 100 m lang hellend plein. Daarnaast was er het al eerder vermelde neveneffect van een hoogteverschil tussen het kerkportaal en de nevenliggende marktwanden. Dit bedroeg 60 cm bij een marktbreedte ter plaatse van circa 51 m. De helling bedroeg naar weerskanten dus 60 cm op 25,50 m. De tonrondte van de Markt was hier dus maximaal aanwezig. In beide opzichten is er na de herprofilering van de Markt wel iets verbeterd. Wanneer het midden van de Markt echter verder verlaagd wordt, ontstaat de mogelijkheid om het diepste punt op de langsas van de Markt verder van de kerk te kiezen, namelijk ter hoogte van de Oudemanhuisstraat, waardoor
36
4-
jJ..
(q
«l
t;
1
~
§
~
I
+u'O
~ \é
+L9"o
: I
~
+0.:;'0
~
+0\7'0
Z
U ...J
1:
I I + ~'O
. 1[\ .." .j J:
: : : :
~
4-~
+"9'0
~
4-01>0
1
u
@
I I
\:1
0 0
r:
,I
I
I
[
I
zu
...J
'I
1
IU
iL 0
+ <*'0
+ gt.o
+09°
ti
a.
If)
1
I ....-\.9.0 z
-e ~
w/% J (I) C
H
fi.
I
~~ItL ~.
y,
//;;;;
<0
. r:
R
+~o
(f l
~$/)i Q....! (U
L
~
Afbeelding 24. Een concreet voors tel tot verlaging van he t Marktplei n.
~
'" +LS-o ' 1iÎ en ':; J:
:n'1Tij~Tf
!
Jl!.
t:
7~
.."
~
~
<3
si...
~
P.
37
~!~ I
9 ó
~
~
~'
~
. '
Ó
lil
~
~LL..
·\
I
I
~
~
----~ - --- l//'" ~
L -
-1--· I
H-
~ - - --'--1----,-
~ -1 - - -
i I
- =-=--
;
Afbeelding 25. Het langspro fi e l over het midden van het Marktp lein in samenh ang met de in a fbe e lding 24 voorgestelde dwarsprofiel e n.
38
.~[~,:::::;;;;:-_-._~:.-.~,!..-... : -.: . .-.. _.:.-., ..
... -
tt
.. -......-...._-.._.:-="
B. ..
• """ .... 10
Afbeelding 26. Een stijgend vlak BB wordt 'vertaald' als nagenoeg horizontaal vanaf het punt C. Daardoor wordt het gebouw AA waargenomen als A'A' en lijkt het groter dan het in feite is.
ook de langsas een hol profiel verkrijgt. Het naar de kerk stijgende gedeelte van het Marktplein - het vroegere kerkhof - en het bordes vóór de kerk vormen dan de afsluiting van dit profiel (afbeelding 25). Dwarsprofielen en langsprofiel zijn hulpmiddelen om een drie-dimensionaal ruimteprofiel weer te geven. Voor de lezer is het niet gemakkelijk om zich een voorstelling te vormen van dat ruimteprofiel. Afbeelding 27 probeert daarom - uiteraard met overdrijving van de hoogteverschillen - het beoogde ruimtelijke beeld op te roepen. 3.
Het grondplan
Tot nu toe hebben wij de Markt beschouwd als een regelmatige rechthoek zonder rekening te houden met de afwijkingen van die regelmaat. Die afwijkingen vragen nu onze aandacht vanweg~ de ook daaraan verbonden optische effecten. Het grondplan van de Grote Markt tussen Stadhuis en Nieuwe Kerk blijkt geen zuiv·ere rechthoek, maar een parallellogram te zijn. Voor het stadhuis is de Markt 59 m breed, voor de kerk maar 51 m. Het hierdoor opgeroepen optische effect is bekend en in Renaissance en Barok meermalen bewust toegepast: het gebouw aan de brede zijde schijnt vanaf de andere zijde gezien dichterbij en dus kleiner dan het in werkelijkheid is. De ruimte schijnt met andere woorden korter dan zij is. Daarentegen schijnt het gebouw aan de korte zijde verderweg en dus grbt!,,!r dan het in feite is en de ruimte schijnt langer (groter) dan zij in feite is (afbeelding 28). In ons geval zal de toren van de Nieuwe Kerk dus nog hoger schijnen dan zij is en het stadhuis kleiner en lager. De convergentie ten opzichte van de lengte van de Markt is 6% tegenover 23% op het plein voor het Capitool en het plein voor de St. Pieter, beide in Rome. De mate van convergentie is in Delft dus veel geringer dan in Rome. Het effect ervan wordt bovendien nog enigszins gecompenseerd door het in de vorige paragraaf genoemde optische effect, dat wordt opgeroepen door de hoogteverschillen. Daar staat echter tegenover, dat in een Hollandse polderstad iedere afwijking in een regelmatige verkaveling en ieder hoogteverschil in een horizontale aanleg opvalt en daardoor een werking uitoefent. Ook in zijn stedebouw blijft Nederland eerder een land van fijne nuances dan van zware contrasten. Wanneer wij het midden van de Markt verlagen, zoals in dwarsprofiel en langsprofiel is voorgesteld en het stadhuis daardoor hoger boven het Marktplein komt te liggen, zal de ongunstige werking van de in de richting van het stadhuis divergerende Marktwanden in grotere mate worden verzacht.
39
Nieuwe.
Kerk
.
\~~ ~~/ \
1'>, ,
\ \
I
2 0.
'2 .84-
Afbeelding 27. Het voorg estelde ruimteprofiel van het Marktplein schematisch weergegeven.
'
!
) ! ' / .
I I
:/ YJI :/, / "
',\:i
\5'------"'r;1 " / I~ \
\
I \
\
/
/
\
I
\ \
1
I
'
I
'
, ~
j I
Ij,
", \ \
11 /
'"",\\ \ \
/ ,: Ij,'
",\ \ I / :' ',\\
I:
\\\ V ',,\//
:'~"
Afbeelding 28. De divergerende wanden worden vanaf de punten C 'vertaald' als nagenoeg evenwijdig. Daardoor worden de punten A,B,B,A waargenomen als A',B',B',A'. Het gebouw BB lijkt dus dichter bij en kleiner dan het in feite is.
40
IV. Het beeld van Hugo de Groot
1.
Het beeld
In 1886 werd midden op de Delftse Markt een bronzen beeld onthuld van Hugo de Groot, een van de grootste zonen van Delft. Het ontwerp van het beeld was van de beeldhouwer F.L. 5tracké. Het beeld op zich is ruim 3 m hoog: tamelijk hoog ten opzichte van de bescheiden afmetingen van de Marktwanden. Het beeld is geen schepping uit een bloeiperiode van onze beeldhouwkunst. Het mist een boeiende plastiek, het silhouet is nog het beste frontaal en op de linkerzijde gezien. De achterkant is bepaald oninteressant: de rug is vlak gehouden en niet plastisch uitgewerkt (afbeelding 29). Het beeld is er duidelijk ni e t op ontworpen om van alle zijden bekeken te worden. Wij doen het daarom onrecht door het vrij in de ruimte te plaatsen. De werking van het beeld wordt ook op andere wijze geschaad en wel doordat het op een te hoog voetstuk is geplaatst. Het beeld is er ev e nmin op ontworpen om zo zeer ·van onderaf te worden bekeken.
Afbee ldin g 29. De we inig int e ressa nte ac ht e rk a nt va n he t bee ld van Hugo de G roo t.
41 2.
Het voetstuk
Het voetstuk is gemaakt uit één blok rood graniet, dat werd geschonken door Czaar Nicolaus van Rusland. Het ontwerp van het voetstuk werd opgedragen aan de Franse architect Ch. Garnier, die bekend is gebleven als de architect van de Opéra in Parijs (43). Wanneer wij een beeld op een voetstuk plaatsen, dan doen wij dit allereerst om esthetische redenen. Dat wil zeggen: redenen die het beeld als plastisch element betreffen. Door zijn verhoogde plaats blijft het silhouet van het beeld gaaf en voorkomen wij toevallige oversnijdingen, bijvoorbeeld door passanten. Er is ook een schaalargument: omdat een beeld meestal grotere dan menselijke afmetingen heeft, zou er een schaalconflict ontstaan wanneer wij zo'n beeld op straatniveau tussen de mensen zouden plaatsen. Naast deze vormoverwegingen zijn er overwegingen die betrekking hebben op het beeld als beeltenis. Wij brengen de blijvende betekenis van de uitgebeelde voor ons en voor volgende generaties tot uitdrukking door hem of haar boven het dagelijks leven uit te tillen: wij plaatsen hem - of eigenlijk bepaalde, bijvoorbeeld morele eigenschappen van hem - op een voetstuk. Daarmee is de beeltenis tot monument, tot 'gedenkteken' geworden. Wij richten een 'teken' op. Hoe brengen wij dit oprichten tot uitdrukking? De uitdrukking 'oprichten' suggereert al een richting naar boven. Bij Brinckmann kan men de ontwikkeling volgen van het oprichten van bronzen ruiterstandbeelden sinds de renaissance in Italië: Pad ua; de Gattamelata 1453, Venetië; de Colleoni 1493, Rome; de heroprichting van het beeld Marcus Aurelius 1538 en Piacenza, twee ruiterstandbeelden 16201624 (44). De sokkels van deze beelden hebben alle gemeen dat door kleur of profiel de aandacht wordt geconcentreerd op het bovendeel van het voetstuk. Hierdoor wordt de dragende functie van het voetstuk benadrukt maar tevens wordt de indruk gewekt van een opgetild zijn van het beeld boven de aarde. Kijken wij nu naar het beeld van Hugo de Groot, dan blijkt zijn beeltenis wel 'opgetild' te zijn uit zijn omgeving, maar op een e xtreme wijze. De sokkel van het monument is in ieder opzicht te hoog. Te hoog, zoals wij zagen, voor de bedoelingen van de beeldhouwer, te hoog in verhouding tot de afmetingen van het beeld, en te hoog voor de verhouding van het gehele monument tot de omringende ruimte. Een ander bezwaar betreft het profiel van het voetstuk. Het voetstuk verheft weliswaar het beeld boven zijn omgeving, maar je kunt niet zeggen dat het daarmee het beeld losmaakt van de aarde. De hoge, schuin aflopende voetplaat van de sokkel geeft een vloeiende overgang van de vertikale richting naar het grondvlak, in plaats van het contrast tussen vertikaal en horizontaal te versterken. Deze wegvloeiende lijn van de voetplaat ontneemt de kracht aan het monument, want het drukt het tegendeel uit van 'opgericht' zijn. De bedoeling van een voetplaat lijkt duidelijk: de mensen op enige afstand houden, hetzij uit respect voor de afgebeelde, hetzij omdat het beeld het gunstigste van een zekere afstand beschouwd kan worden. Er is echter meer aan de hand. De betekenis van een monument brengt namelijk met zich mee dat zijn plaats niet aan toevalligheden onderworpen mag zijn. De plaats van een beeld moet vanzelfsprekend zijn: 'Sie musz im Raume sicher stehen' zegt Brinckmann (45). Dit vastverankerd zijn van een beeld in de omgevende ruimte zal - afhankelijk van het karakter van het beeld en de afmetingen van de ruimte - meestal gebeuren door in de grotere ruimte een kleine ruimte zodanig 'af te palen' dat zij in een duidelijke relatie tot die grote ruimte wordt geplaatst. Pas daarna kan de kleine ruimte tot domein worden van een monument. Het
42 'bepalen' van het eigen domein van het beeld is dus een belangrijke daad van ruimtevorming. Deze ruimtevorming komt nader aan de orde in de volgende paragraaf wanneer de plaats van het beeld wordt onderzocht. Hier gaat het voorlopig om de wijze, waarop dit 'domein' van het beeld 'bepaald' wordt. Dit blijkt bij een vrij in de ruimte geplaatst beeld als regel te gebeuren door het voetstuk te plaatsen op een voetplaat van vrij grote afmetingen. Deze voetplaat ligt meestal een weinig verhoogd ten opzichte van de pleinvloer en is soms rondom gemarkeerd door een aantal natuurstenen paaltjes. Waar paaltjes toegepast worden, versterken deze door de herhaling van hun vertikale gerichtheid het vertikalisme - het opgericht zijn - van het monument. Het is dus duidelijk, dat deze voetplaat - met of zonder paaltjes - geen toevallige toevoeging is aan het voetstuk van het monument. Naar haar aard is zij deel van de pleinvloer en zal dat tot uitdrukking moeten brengen. De voet van het ruiterstandbeeld van Cosimo I op de Piazza della Signoria in Florence doet dat heel duidelijk: zij is horizontaal en maar weinig verhoogd ten opzichte van de pleinvloer, zij is van hetzelfde materiaal als de pleinvloer, namelijk een donkere st een die contrasteert met het blanke marmer van het voetstuk en de afmet ingen ervan zijn zodanig dat daarmee een eigen ruimte voor het beeld wordt afgezonderd van de pleinruimte waarin het beeld is geplaatst (afbeelding 30). Het door Garnier ontworpen voet stuk mist een dergelijke doelbewuste vormgeving. Het blijkt bovendien, naast een ongunstig profiel nog een ander bezwaar te hebben en wel de kleur van het rode graniet. Het bezwaar van deze kleur is - anders dan men misschien zou verwachten - niet dat deze onvoldoende zou aansluiten bij het kleurengamma van een historische Hollandse stad. Het is integendeel het tekort aan contrastwerking, dat bezwaren oproept. Afbeelding 30. De voetplaat van het ruiterbe eld va n Cosimo I op de Pia zza de lla Signoria in Florence blijft in maat en materiaal onderdeel van de pleinvloer.
43 Er is onvoldoende contrast tussen voetstuk en bronzen beeld, er is nog minder contrast tussen voetstuk en de klinkerbestrating van de Markt of - staande voor het stadhuis - tussen voetstuk en de bakstenen onderbouw van de toren van de Nieuwe Kerk. Het genoemde bezwaar van het profiel van het voetstuk, het wegvloeien, wordt door het ontbreken van een kleurcontrast versterkt (afbeelding 31). De conclusie van de voorg aa nde overwegingen is dat het monument, zowel op zichzelf beschouwd als in relatie tot de ruimte van de Delftse Markt, belangrijk zou winnen als het voetstuk wordt vervangen door een eenvoudig en lager voetstuk van bijvoorbeeld een Franse kalksteen. Een hoogte van circa 1.90 m is voldoende om het beeld toch zijn eigen wereld te geven. Wij zullen hierna zien dat ook het voorstel van Granpré Molière in 1937 een voetstuk van deze hoogte inhield. Afbeelding 32 laat in figuur C zien wat in dit opzicht het effect zou zijn. Figuur B toont dat er - als voorlopige maatregel - zelfs bij behoud van de granieten sokkel een betere oplossing mogelijk is wanneer de sokkel 1 à 1.30 m wordt ingegraven. 3.
De plaats van het beeld
Tot dusverre hebben wij het oprichten van een beeld alleen bezien vanuit de voorwaarden, die wij aan beeld en voetstuk moeten stellen. De stedelijke ruimte, die het beeld moet ontvangen, stelt echter ook háár voorwaarden. Die stedelijke ruimte verandert namelijk van karakter, wanneer wij een object, een beeld , in die ruimte plaatsen. Dit ruimtebepalende effect verplicht ons om bij de keuze van de plaats voor een beeld in een gegeven ruimte de consequenties van die keuze te onderzoeken voor die ruimte. Nu zagen wij in de voorgaande hoofdstukken, dat een middeleeuws plein geen middelpunt kent, dat geaccentueerd zou kunnen worden. Wij zagen ook dat - sinds in 1620 de symmetrie-as van het stadhuis op de kerktoren werd gericht deze een structureel kenmerk van de Delftse Markt is geworden en dat wij daarom deze relatie van het stadhuis met de kerk intact en zichtbaar moeten houden.
Afbeeld in g 3l. Van het st a dhui s af gezi e n is er geen co ntrast tussen het voetstuk van het beeld en de achterg rond va n de ke rk.
44
Afbeelding 32. Een lager voetstuk voor het beeld van Hugo de Groot zou een grote ruimtelijke winst betekenen.
45 Datzelfde geldt uit een visueel oogpunt. Wie vóór het stadhuis staat, zal het zicht op het ingangsportaal van de Nieuwe Kerk gedeeltelijk afgedekt zien door het voetstuk van het beeld. De wenk van Brinckmann: 'man vermeidet mit grösseren Brunnenbauten wertvolle Bauten teilweise zu verdecken' (46) gaat evenzeer op voor grote beelden als voor fonteinen. Vanaf het stadhuis gezien is de plaats van het beeld trouwens in alle opzichten ongelukkig: men ziet het beeld immers tegen de achtergrond van de meer dan 100 m hoge kerktoren, waardoor de werking van het op zich te hoge monument te niet wordt gedaan. Wij zagen al dat de kleur van het voetstuk bijdraagt tot dit negatieve effect (afbeelding 31). Als wij aan dit alles nog toevoegen, dat het beeld zelf geen vrije plaatsing in de ruimte verdraagt, dan moet de conclusie zijn dat het recente terugbrengen van het beeld naar het midden van het Marktplein onvoldoende doordacht is geweest. Geen beeld dus midden op de Markt. Waar dan wel? Het verbeteringsvoorstel van 1934 is, wat de plaats van het beeld betreft, in het vage gebleven. Het heeft verschillende mogelijkheden onderzocht zonder tot een duidelijke uitspraak te komen. Zo'n duidelijke uitspraak heeft Granpré Molière drie jaar later wel gedaan. Waarschijnlijk was die uitspraak een uitvloeisel van het overleg dat binnen de - door Mr. K.P. van der Mandele opgerichte en geleide - Stichting de Groote Markt te Del ft heeft plaatsgevonden. Een directe aanleiding lag in het feit, dat de Nieuwe Kerk na haar langdurige restauratie op 8 februari 1937 weer met een plechtigheid in gebruik werd genomen (47 ). Het ogenblik was dus gunstig voor een concreet voorstel om het beeld vóór de kerk op te richten (afbeeld ing 33). De studie voor e en aanbouw aan de Nieuwe Kerk te Delft, een ontwerp van Granpré Molière, is niet gedateerd, maar zal waarschijnlijk in de loop van 1937 gemaakt zijn. Enkele voorschetsen voor dit voorstel zijn eveneens bewaard gebleven. Het voorstel behelsde het vullen van de open ruimte ten noorden van de Nieuwe Kerktoren met een lage aanbouw in lichte baksteen of natuursteen. Deze aanbouw zou dan een passende achtergrond bieden voor het daarvóór op te richten beeld. Van der Kloot Meyburg Sr. heeft als restauratie-architect van de kerk de gedachte overgenomen, haar vertaald in een eige:l ontwerp, gedateerd november 1937, en voorgelegd aan de kerkvoogden van de Nieuwe Kerk. Deze hebben het voorstel niet aanvaard. Misschien hebben financiële overwegingen daarbij zwaar gewogen. Ook toen zaten wij immers midden in een economische crisis en het boeiende relaas van de resta uratiewerkzaamheden is het verhaal van een voortdurende strijd om zich de nodige financiële middelen voor de voortzetting van deze werkzaamheden te verschaffen. Overigens waren bij de restauratie de sinds 1536 dichtgemetselde ramen in de eindgevels van de zijbeuken weer opengemaakt, waardoor de naar de Markt gekeerde gevel van de kerk belangrijk aan levendigheid had gewonnen (48). Het is begrijpelijk, dat de kerkvoogden er weinig voor voelden om de zo juist vernieuwde eindgevel van de noordbeuk weer aan het oog te onttrekken door de voorgestelde aanbouw vóór dat raam. Hiermee was een eerste poging om een gunstiger plaats voor het beeld te vinden gestrand. Het is de vraag of wij dit vandaag moeten betreuren. De ontwerptekening van de aanbouw van de hand van Molière is wat de gevels betreft getekend op schaal 1: 50, wat de plattegrond betreft op schaal 1: 100. Hierdoor kon in de tekeningen een schaal fout binnensluipen: op het aanzicht van de zijgevel van de aanbouw tekent Molière het beeld iets vóór het vlak van de steunberen van de kerktoren. Uit de plattegrond blijkt het beeld echter circa 1. 70 m achter dat vlak te staan. Dit betekent dat het beeld - weggedrukt tegen de gevel van de nieuwe aanbouw - geen bijdrage kon leveren tot de ruimtelijke
46
Afbeelding 33. Het voorstel van Granpré Molière uit 1937 voor een verplaatsing van het beeld van Hugo de Groot.
47 ontwikkeling van het Marktplein. Het beeld had immers alleen een relatie tot het kerkgebouw: ook de eigen ruimte van 3.20 x 3.50 m die Molière voor het beeld had 'afgepaald', kwam niet vóór de voorkant van de steunberen uit en droeg daardoor evenmin bij tot een ruimtelijke relatie tot het Marktplein. Van der Kloot Meyburg liet zelfs deze plaatsbepaling weg, waardoor het beeld verdwaald in de ruimte kwam te staan. Het voorstel kwam kortom te wei nig tegemoet aan de wens van Vasari, geciteerd door Brinckmann (49): 'dat pas vrije lucht en het bijzondere licht van de standplaats de plastische kwaliteiten (van een beeld) doen uitkomen'. Zulks zou schade voor het beeld en indirect voor het Marktplein hebben betekend. Een nieuwe ontwikkeling deed zich voor in de jaren '50, ditmaal vanuit ee n heel andere hoek. Men had namelijk het oog laten vallen op de Delftse Markt als plaats voor een groot jaarlijks evenement: een taptoe van onderdelen van leger, marine en luchtmacht. Voorwaarde hiertoe was dat men vrij over het gehele Marktplein kon beschikken. Het bestuur van de Stichting 'De Groote Markt te Delft' koos desgevraagd - opnieuw - voor een plaats ten noorden van de kerktoren maar nu zonder achtergrond en dus vrijer in de ruimte staande. Foto's van de gekozen oplossing (afbeelding 34) laten zien dat - ondanks de aanleg van
Afbeelding 34. Het beeld kreeg een te onbestemde plaats naast de kerktoren.
48 een rijstraat vóór de kerk langs - het Marktplein in profiel en materiaalkeuze doorliep tot aan de kerk. Het beeld is zonder verdere plaatsbepaling op dit stuk Marktplein naast de kerktoren geplaatst. Het kreeg daardoor geen ruimtelijke relaties, noch met de kerk, noch met het Marktplein. Dat het beeld niet met een dwingende noodzaak op een vaste plaats verankerd stond, heeft er ongetwijfeld toe bijgedragen, dat men - toen na enkele jaren de Delftse taptoe geen voortzetting meer vond - het beeld helaas weer teruggeplaatst heeft in het midden van het Marktplein. De vraag ligt dus opnieuw open wat wij de beste plaats van het beeld vinden, zowel uit het oogpunt van de Markt qua ruimtevorm, als uit het oogpunt van het monument op zich. V6óronderstelling daarbij is, dat gezien de internationale erkenning die Hugo de Groot nog steeds geniet, een andere plaats dan op de Grote Markt niet in aanmerking kan komen. Uit een ruimtelijk gezichtspunt lijkt de meest aangewezen plaats die naast het stadhuis op de overgang van het zijplein ten zuiden van het stadhuis naar het Marktplein. Hier zou het beeld, zoals hiervoor aangetoond, een ruimtelijke geleding oproepen tussen een 'Marktplein' en een 'Stadhuisplein' en tevens het modulair bepaalde stadhuiserf aan de zuidzijde van het stadhuis markeren (afbeelding 13). De Markt is hier het breedst, namelijk 59 m, zodat het beeld voldoende afstand (circa 15 m) behoudt ten opzichte van de grotendeels in de schaduw liggende zuidelijke Marktwand. Bovendien zijn schaal en plastiek van het 17e eeuwse stadhuis zo fors, dat dit zonder bezwaar de nabijheid van het beeld zou verdragen. En · ten slotte voor wie aan symbolische relaties hecht: de herinnering aan de man van het staatsrecht lijkt in de nabijheid van de zetel van de stedelijke overheid niet misplaatst. Het voorstel schijnt uit een ruimtelijk oogpunt overtuigend, het houdt echter onvoldoende rekening met een voor het beeld belangrijke factor: de zonnestand. In feite zou na de vroege ochtenduren alleen de rugzijde van het beeld nog zonlicht vangen en zijn voorzijde in de schaduw blijven. Er zijn in Italië voorbeelden aan te wijzen waar men marmeren beelden op deze wijze heeft geplaatst (50). Voor een bronzen beeld onder Hollandse luchten lijkt dit belichtingsbezwaar onoverkomelijk. Als wij het beeld - 90 0 gedraaid - voor de eerste travee van de zijgevel van het stadhuis zouden plaatsen, is de lichtval op het beeld gunstiger. De rugzijde is nU naar het stadhuis gekeerd, de lichte natuursteen van het stadhuis biedt een goede achtergrond voor een bronzen beeld. Maar ruimtelijk is deze oplossing minder interessant. Het beeld staat nu nadrukkelijk naar de zuidelijke Marktwand gekeerd, die hier juist het hoogst is. Een grotere afstand tot deze wand zou in dit geval wenselijk zijn, zij zou ook meer zonlicht in de winter garanderen. Al met al is ook deze oplossing niet aanbevelingswaardig. Zo komen wij dan toch terug op een standplaats ten noorden van de kerktoren. De voordelen van deze plaats voor het beeld zijn evident. Er is voldoende lucht rondom het beeld aanwezig. Nogmaals Brinckmann hierover: 'Bronze ..•.• braucht Luft von allen Seiten' (51). Bovendien is er vrijwel de gehele dag een directe bezonning mogelijk en is er een gunstige rugdekking. Ook de Nieuwe Kerk zou met deze oplossing gebaat zijn. Als men de suggestie uit het hoofdstuk II volgt en een royaal horizontaal 'erf' vóór het .kerkfront aanlegt, afgescheiden van het Marktplein, dan versterkt het beeld op de noordwesthoek van het voorerf ruimtelijk deze gedachte. Het is duidelijk dat dit voorstel niet een herstel van de situatie in de jaren '60 en '70 betekent (afbeelding 35). Wij zagen, dat toen het Marktplein wat profiel en materiaalkeuze betreft, doorliep tot aan de kerk. Nu wordt een
49
Afbeelding 35. Beeld en het huidige voetstuk in verhouding tot de kerk.
Afbeelding 36. De voorgestelde plaats en een lager voetstuk in verhouding tot de kerk.
·S.,}
&f'
50 horizontaal bordes voorgesteld, circa 7 m diep gemeten uit de voorkant van de kerktoren, waarop het beeld zijn plaats vindt (afbeelding 36). De hoogte van de bebouwing van de noordwand van de Markt daalt vanaf de hoek van de Oudemanhuisstraat in de richting van de Nieuwe Kerkstraat. De huidige sokkel zou ongunstige oversnijdingen van het beeld met de lage bebouwing in de achtergrond kunnen oproepen. Daarom vraagt juist deze plaats om een lage sokkel. Deze sokkel moet dan tevens van een lichte kleur zijn, zodat beeld en sokkel tesamen een levendige vulling geven aan deze nu wat lege hoek van de Markt en een kleuriger contrast oproepen met de bakstenen gevels van de kerk. De diepte van het bordes biedt de mogelijkheid om het beeld meer naar voren in de marktruimte te schuiven en niet - zoals vroeger - te binden aan de 'rooilijn' van de doopkapel. Dit betekent dat het beeld nu in een directe relatie tot de ruimte van het Marktplein treedt en niet langer binnen de invloedssfeer van de kerk blijft. Op marktdagen zal het beeld op deze wijze opnieuw vrijgemaakt zijn uit het marktgewoel. Wil men hieraan geen ideële betekenis toekennen, dan heeft het in ieder geval een praktische betekenis: het vrije gebruik van het Marktplein voor de wekelijkse markt compenseert enigszins het verlies aan marktruimte, dat ontstaat door de grotere diepte van het kerkelijk erf.
51
• VOOR.
1493 .
52
. BE.5TAANDE , TOESTAND·
. YOOR,..STEL 1954-'
53
Samenvatting Een wandeling in tijd en ruimte over de Delftse Markt kan ons opnieuw tot de overtuiging brengen hoezeer de Markt als ruimte van een onvervangbare waarde en betekenis is. Vele factoren dragen daartoe bij. Daarnaast zijn er ook factoren, die het ruimtelijke beeld schaden. De Markt vraagt daarom meer aandacht dan zij sinds lang heeft ondervonden: het cultiveren van ruimtelijke kwaliteiten zit ons Nederlanders niet meer in het bloed. Die aandacht wordt zowel van de overheid als van de burgerij gevraagd. Dit boekje wijst een aantal aandacht punten aan in de hoop, dat daarmee een discussie op gang zal komen. Welke aandacht punten zijn dat? Wij zagen allereerst dat de Markt in haar lange wordingsgeschiedenis enige structurele kenmerken heeft ontwikkeld. Zij dienen, omdat zij karakterbepalend zijn, ook in de toekomst, behouden te blijven. Het is daarom van belang om in gewijzigde vorm het Markteiland en daarmee óók de structuur van de Delftse binnenstad te herstellen. T esamen met dit weer openleggen van de gracht langs de Oude Langendijk, kan het kerkhof ten zuiden van de kerk opnieuw tot voetgangersgebied worden gemaakt. Hierdoor kan deze ruimte ook visueel weer op het Marktplein worden betrokken. Het kerkhof heeft een bijzondere ligging: in het hart van het historische Delft en naast het Mausoleum van het huis van Oranje. Dit kan een aanleiding zijn om het kerkhof tot een beeldentuin of zelfs tot een Nationale Gedenkhof te bestemmen. Verder verdient de Markt, als hart van de Delftse gemeenschap, dat de huidige provisorische toegang bij het VVV-gebouw wordt vervangen door een definitieve toegang. Dit moet de consequentie zijn van de - sinds 1937 - nieuwe oostelijke toegang tot de binnenstad van Delft. Hiermee ontstaat tevens de mogelijkheid tot een directe winkel-verbinding van de Veste met de Markt en omgeving. Voorts moet de historische tweedeling van de Grote Markt in een Marktplein en een kerkelijk erf weer worden hersteld. Bij de beschouwing van het ruimtelijk beeld van de Markt blijkt dat, doordat de symmetrie-as van het stadhuis op het midden van de toren van de Nieuwe Kerk is gericht, er een ruimte-as op de Markt is ontstaan. Het belang van deze as vraagt om enkele noodzakelijke maatregelen wat betreft het beeld van Hugo de Groot en het parkeerterrein. Als ruimtelijke consequentie van de bouw van het stadhuis wordt bepleit het alsnog afbakenen van een stadhuiserf , waarvan de afmetingen bepaald worden door dezelfde moduulmaat, waaraan het stadhuis onderworpen is. De wenselijkheid wordt aangetoond om het eerder bepleite kerkelijke erf vóór de toren uit te voeren als een horizontaal bordes. Eveneens blijkt wenselijk dat van overheidswege wordt bevorderd, dat de huidige lijstgevels in de Marktwanden geleidelijk worden vervangen door topgevels. De optische effecten van afwijkingen in profielen en grondplan vroegen onze aandacht. Aanbevolen wordt om het grondvlak van de Markt zodanig te verlagen, dat er een convex (hol) ruimteprofiel ontstaat. Een uitvoerige beschouwing over het beeld van Hugo de Groot tenslotte, toont de noodzaak aan om dit beeld met een eenvoudiger en lager voetstuk op de noordelijke hoek van het kerkbordes te plaatsen. De aanbevelingen willen tezamen het ruimtelijk beeld van de Grote Markt verbeteren. Hoewel men ze als één samenhangend verbeteringsplan kan beschouwen, kan men ieder onderdeel los van de overige tot uitvoering brengen. Natuurlijk bestaat de hoop dat de overheid, wanneer zij de inzichten en de argumenten van dit boekje zou hebben overgenomen, een beleidsplan op-langere-termijn opstelt. Dat plan zou een integrale realisering moeten waarborgen van alle door haar noodzakeli ik qeachte verbeterinaen.
54
Afbeelding 3~;ng in beeld. De samenvat
55
Noten 1.
A.E. Brinckmann, Platz und Monument, Ernst Wasmuth, A.G. Berlin, Dritte Auflage, 1923.
2.
Delftsche Courant, zaterdag 2 mei 1936.
3.
Toonneel der Steden, Uytgegeven by Joan Blaeu, 1649.
4.
J.J. Raue, 'De stad Delft: vorming en ruimtelijke ontwikkeling in de late Middeleeuwen', Delftse Universitaire Pers 1982.
5.
J.J. Raue, t.a.p. pagina 303 noot 121 •••••• Omstreeks 1352 werden de gebouwen van het grafelijke domein aan het Marktveld beleend aan de stad •.••• •••••• zodat een verhuizing van het bestuurlijke centrum naar het Marktvelt in de vroeg 15e eeuw tot de mogelijkheden behoort. Een vraag blijft waarom een stadhuis niet in het gebied van Delfport heeft gestaan, maar op grafelijke grond. Dit kan samenhangen met het fei t dat ondanks de pri vileges ook het portusgebied toch grafelijk eigendom was gebleven ••.••••
6.
Delftse Studiën, Assen 1967. J.C. Visser, 'Het Delftse Stadsplan', pagina 12.
7.
J.J. Raue, pagina 201.
8.
L.H.H. van der Kloot Meyburg, 'de Nieuwe Kerk te Delft', Rotterdam 1941. Voetnoot op pagina 17 'Hoogstwaarschijnlijk betrof het hier brandende moerasgassen. Boringen van zeer recente datum hebben doen ervaren dat thans nog deze licht ontvlambare bodem gassen in aanzienlijke hoeveelheid aanwezig zijn'.
9.
J.J. Raue, pagina 224.
10.
Artikel in de Delftsche Courant van 27 juni 1936 over het Delftsche Marktplein. Ook J.J. Raue, pagina 219.
11.
Van der Kloot Meyburg, pagina 54 en 55.
12.
D.P. Oosterbaan, 'Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft', Haarlem 1958, pagina 241. Geciteerd door J.J. Raue, pagina 302 n. ll2.
13.
Van der Kloot Meyburg, pagina 65 ,figuur 13.
14.
C.H. Peters, 'De Nederlandse Stedenbouw', Leiden z.j., deel I, pagina 178.
15.
Afgebeeld bij Van der Kloot Meyburg, pagina 22 afbeelding 4 en bij Mr. B. van 't Hoff Oud Delft pagina 8 en 9 afbeelding 1.
56 16.
Joan Blaeu, Toonneel der Steden, Steden van Holland en West-Friesland, 1649. Ook afgebeeld bij Mr. B van 't Hoff, Oud Delft/Rotterdam, 's-Gravenhage, z.j., pagina 24 en 29 en bij Raue pagina 158 afbeelding 82.
17.
Delftse Studiën, Assen 1967. . E.A. Canneman, 'De bomen op het Marktvelt', pagina 230 en 231.
18.
C.H. Peters, 'De Nederlandsche Stedebouw', Leiden, z.j., pagina 175 afbeelding 7• .
19.
Van der Kloot Meyburg, pagina 33 afbeelding 7.
20.
Delftse Studiën S.J. Fockema Andreae, 'De Kaart Figuratief', pagina 245 afbeelding 2.
21.
Delftse Studiën Canneman, pagina 233.
22.
Raue, pagina 166 afbeelding, 89, luchtfoto uit 1928.
23.
Delftse Studiën Canneman, pagina 234.
24.
Van der Kloot Meyburg, pagina 30, ook pagina 83 waar hij zegt: 'In het jaar 1546 werd het houten portaaltje aan de zuidzijde, waarvan door de brand vermoedelijk weinig zal zijn overgebleven, door den timmerman Arent Jeroensz. geheel vernieuwd'.
25.
Delftse Studiën Visser, pagina 1.
26.
Zie ook Delftse Studiën, pagina 60. Afbeelding van het schilderij door Pieter Jansz. van Asch van 'de Windmolen' aan het einde van de Nieuwe Langendijk, midden 17e eeuw.
27.
Kroniek der stad Delft, Den Haag 1936, pagina 52 en volgende.
28.
Van der Kloot Meyburg, pagina 191.
29. , Delftsche Courant, 10 december 1937. 30.
Delftsche Courant, 26 november 1937.
31.
Delftsche Courant, 7 januari 1938.
32.
Delftsche Courant, 27 november 1937.
33.
Delft binnen de Veste, 00 205, 1972, pagina 39 onderaan.
34.
Afgebeeld respectievelijk bij J.J. Terwen, Delftse Studiën, pagina 150 en bij Raue, pagina 211.
57 35.
Terwen t.a.p. pagina 144.
36.
Terwen t.a.p., pagina 153.
37.
Terwen t.a.p., pagina 156.
38.
Van der Kloot Meyburg, 'De Nieuwe Kerk te Delft', Rotterdam, 1941, pagina 30.
39.
In 1964 volgens Canneman, Delftse Studiën, pagina 229.
40.
Delftse Studiën, Canneman, pagina 234.
41.
A.E. Brinckmann, Platz und Monument, Berlin, 1923, pagina 96.
42.
Delftse Studiën, Canneman, pagina 234.
43.
Kroniek van Delft, 1936, pagina 43 gecorrigeerd.
44.
A.F. Brinckmann, Platz und Monument, respectievelijk pagina 16 e.v. en pagina 55 e.v.
45.
A.F. Brinckmann, t.a.p., pagina 62.
46.
A.F. Brinckmann, t.a.p., pagina 94.
47.
L.H.H. van der Kloot Meyburg, 'De Nieuwe Kerk te Delft', 1941, pagina 203.
48.
L.H.H. van der Kloot Meyburg, t.a.p., 1941, pagina 184.
49.
A.F. Brinckmann, Platz und Monument, pagina 17.
50.
Zo het beeld van Mazzini op de Piazza del Duomo in Prato.
51.
A.F. Brinckmann, Platz und Monument, pagina 31.
"De Delftse Markt in tijd en ruïmte" is een studie over het hart van Delft, het middelpunt van de stedelijke, soms van de nationale samenleving. Het oorspronkelijk grafelijke "Marck t velt" werd in 1436 aan de stad in eigendom 'o vergedragen; de Delftse Markt als openbare ruimte kan derhalve bogen op een geschïedenis va~ rond 550 jaar •• De tijden veranderen, de mensen- veranderen ' en de stedelijke ruimten, als knooppunten van menselijke activiteiten, veranderen eveneens. In dit proces van veranderingen wordt "iedere generatie : voor de vraag gesteld, welke kwaliteiten - als erfenis van vroegere generaties - bewaard of hersteld moeten worden en welke nieuwe kwaliteiten - ,':oor de huidige en komende generatie toegevoegd zouden kunnen worden. Deze 'vraag is niet alleen van belang voor de beheerders en vormgevers "van het ruimtelijk milieu, zoals de gemeentelijke en hogere overheid, stedebouwkundige.n, architecten en beeldend kunstenaars, "maar ook, en wellicht voorál, voor de leden van de Delftse stedelijke gemeenschap, die de Markt en andere openbare ruimten zin en betekenis verlenen.
'.'" ,..
Ir.J.A.Kuiper, schrijver van deze studie; heeft ongeveer een tiende gedeelte van de 550-jarige geschiedenis van de Delftse Markt bewust meegemaakt, als student aan de Technische Hogeschool, als praktiserençl architect en stedebouwkundige en als schrijver van deze en andere studies. Zijn overwegingen, denkbeelden en aanbevelingen verdienen dan ook alle aandacht.
'.
"
".
(~ I ...
. !.
I r. J.A. Kuiper, naar een teken ing van Paul Citroen
{
/
,
--I>0I0