Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
Zitting 2005-2006 8 november 2005
HOORZITTING over de werking van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland en het Nationaal Park Hoge Kempen VERSLAG namens de Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed uitgebracht door mevrouw Hilde Crevits en de heer Rudi Daems
1193 LEE
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
2
Samenstelling van de commissie: Voorzitter: de heer Patrick Lachaert. Vaste leden: de heren Pieter Huybrechts, Stefaan Sintobin, mevrouw Marleen Van den Eynde, de heren Wim Van Dijck, Frans Wymeersch; mevrouw Hilde Crevits, de heer Erik Matthijs, de dames Tinne Rombouts, Joke Schauvliege; de heer Karlos Callens, mevrouw Stern Demeulenaere, de heer Patrick Lachaert; de heren Jos Bex, Bart Martens, André Van Nieuwkerke. Plaatsvervangers: de dames Agnes Bruyninckx, Katleen Martens, de heer Felix Strackx, mevrouw Gerda Van Steenberge, de heer John Vrancken; de heer Jos De Meyer, mevrouw Trees Merckx-Van Goey, de heren Frans Peeters, Jan Verfaillie; de heer Jean-Marie Dedecker, mevrouw Dominique Guns, de heer Paul Wille; de heren Herman Lauwers, Jacky Maes, Ludo Sannen. Toegevoegde leden: de heer Rudi Daems; de heer Mark Demesmaeker.
______ Zie: 105 (2005-2006) – Nr. 1: Beleidsnota – Nr. 2 en 3: Met redenen omklede moties
3
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
INHOUD Blz. 1. Toelichting door de heer Ignace Schops, directeur Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw ...........................................................................................................
4
2. Vragen en opmerkingen van de leden ...........................................................................................
9
______________________
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
4
DAMES EN HEREN, De Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed hield op donderdag 20 oktober 2005 een hoorzitting over de werking van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland en het Nationaal Park Hoge Kempen.
1. Toelichting door de heer Ignace Schops, directeur Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw De heer Ignace Schops, directeur Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw: Vooreerst is het mijn bedoeling om vandaag informatie te geven over natuurbehoud, landschapszorg en plattelandsbeleid in Vlaanderen. We hopen dat Vlaamse parlementsleden verantwoordelijkheid nemen voor het Vlaamse beleid. Ik hoop op een volgende afspraak in het Nationaal Park Hoge Kempen. Ik zal starten met een korte inleiding en vervolgens de regionale landschappen in Vlaanderen in het algemeen toelichten. Dan zal ik me toespitsen op het Regionaal Landschap Kempen en Maasland, om daarna iets te zeggen over het Nationaal Park Hoge Kempen. Tot slot zal ik verduidelijken hoe natuur- en landschapszorg een hefboom kan zijn voor regionale ontwikkeling. Het natuurbehoud is gebaseerd op een aantal Europese maatregelen, zoals het Natura 2000-netwerk, waarbij aanknoping gezocht wordt tussen alle natuurgebieden in Europa. Voorts is er de Europese doelstelling om de achteruitgang van de biodiversiteit tegen 2010 stop te zetten, de zogenaamde ‘Countdown 2010’. Al heel wat diersoorten komen niet meer voor in Vlaanderen. Eind september 2005 was er de ‘European Nature Conference’ in Apeldoorn, naar aanleiding van 100 jaar Vereniging Natuurmonumenten. In Apeldoorn is er een oproep gedaan aan iedereen die bezig is met natuur en landschapszorg: de Apeldoorn Appeal. Dat wordt gesteund door de ‘International Union for the Conservation of Nature’ (IUCN), de ‘National Trust’ en Europees commissaris Stavros Dimas. Het codewoord is ‘connectivity’. Er zijn drie slagzinnen: ‘connect nature to nature’; ‘connect people to nature’; ‘connect policy with practice’. De regionale landschappen moeten volgens het decreet Natuurbehoud werken rond de thema’s draagvlak en doelgroepenbe-
leid. Natuurbehoud, landschapeducatie, recreatie en toerisme staan centraal met als doel realisaties op het terrein. De opbouw van regionale landschappen is gestart vanaf 1990. Het heeft vrij veel succes. Dat is voornamelijk te danken aan de integrale benadering van het platteland met de natuurtoets als basis. Die integrale benadering blijkt uit de vermelding van de regionale landschappen in vier beleidsbrieven van verschillende ministers. Tevens is het een regionale vertaling van een generiek beleid. Het Vlaamse beleid wordt immers anders gepercipieerd in West-Vlaanderen dan in Limburg. Door de aard van de organisatie, die wettelijk bepaald is en waarin doelgroepen, natuurverenigingen en het politieke niveau vertegenwoordigd zijn, ontstaat er een maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak. De combinatie tussen natuurbehoud, landschapszorg en toerisme is uniek, en dat wordt vooral in het buitenland erg gewaardeerd. Regionale landschappen genereren een hoog multiplicatoreffect. Er zijn erkende en voorlopig erkende regionale landschappen verspreid over Vlaanderen. Limburg is volledig erkend of voorlopig erkend regionaal landschap. Nu is de kwestie of regionale landschappen gebiedsdekkend moeten zijn of streken met een keurmerk. Een keurmerk betekent een grote en samenhangende oppervlakte aan kwaliteitsvolle natuur en landschap. De natuurverenigingen spelen dus een belangrijke rol. Een ander aandachtspunt is de tegenstelling integrale benadering ten opzichte van sectorbeleid. Het Regionaal Landschap Kempen en Maasland (RKLM) promoot een duurzaam verantwoord ondernemen vanuit een integrale benadering. Dat wordt niet alleen bewezen door de resultaten op vlak van natuurbehoud en landschapszorg. Cijfers tonen ook aan dat het regionale landschap een hefboom is voor de regionale ontwikkeling. Het RKLM is gelegen in het oosten van Limburg, omvat 12 gemeenten en is 75.000 hectare groot. Het is de belangrijkste regio voor natuurbehoud in Vlaanderen. Limburg is groen, maar in de provincie is die regio de meest natuurrijke. Het RLKM is erkend op basis van het decreet Natuurbehoud en is een niet-gouvernementele organisatie met een keurmerk. Het RLKM is opgericht door de Kempense steenkoolmijnen en wat toen Natuurreservaten was en nu Natuurpunt heet. Bij de
5
mijnsluitingen wilden die organisaties een duurzaam alternatief bieden voor de grote projecten, die op dat moment in de steiger stonden. De actieve leden zijn de gemeenten, de provincie Limburg en 14 lokale organisaties van natuurbehoud, jacht, landbouw, toerisme enzovoort. Er is structurele ondersteuning door het Vlaamse Gewest: de afdeling Natuur van AMINAL en de afdeling Monumenten en Landschappen. De structurele ondersteuning gebeurt op basis van resultaatsverbintenissen en bedraagt ongeveer 130.000 euro per jaar. In principe moet het RLKM daar een kantoor met drie tot vier medewerkers mee betalen. De missie van het RLKM is de duurzame streekontwikkeling op basis van de actuele en potentiële kwaliteiten van natuur, landschap en streekidentiteit van de Hoge Kempen, de Maasvallei en het KempenBroek. We pleiten voor een positieve discriminatie van gemeenten met veel buitengebied. Door de deficitaire begroting van veel plattelandsgemeenten komen zij onder druk om zich alsmaar meer economisch te ontwikkelen. Als gemeenten met veel buitengebied door het gemeentefonds positief gediscrimineerd kunnen worden, kunnen belangrijke maatregelen genomen worden om de toekomst te vrijwaren. De organisatie is gehuisvest in het Landschapscentrum te Genk. We hebben het gebouw in erfpacht gekregen van de stad. We hebben inmiddels 15 medewerkers, die vooral projectmatig werken. We trachten een multidisciplinair team te zijn dat zich bezighoudt met algemeen beleid, natuur, landschapszorg, toerisme en recreatie en grenzeloze landschappen. Op dit moment hebben we een bedrijfsplanner van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) ter beschikking die ook voor de andere regionale landschappen werkt. In het organogram staan onze drie belangrijke natuurstreken centraal. Het RLKM wil een mentaliteitswijziging van NIMBY, ‘not in my backyard’, naar PIMBY, ‘please in my backyard’. Daarom willen we zorgen voor een aantrekkelijk landschap dat gemakkelijker ontdekt wordt. Daartoe hebben we laagdrempelige landschapskranten, die nauw aansluiten bij de leefwereld van bewoners en toeristen. Voorts geven we brochures, wandelkaarten, fietskaarten enzovoort uit, met een heel herkenbare ‘corporate identity’. We trachten ook scholen te helpen bij hun educatieve natuurbeleving. Samen genieten en beleven, zijn daarbij de uitgangspunten. Natuurbehoud mag niet beschouwd worden als een negatieve invloed.
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
De voorbije 14 jaren heeft het RLKM meer dan 20 miljoen euro ontvangen om door natuurbehoud, landschapszorg en recreatieve voorzieningen de economische ontwikkeling te stimuleren. Vijftig procent van die middelen kwamen uit Europese fondsen. Door een samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Regering en de Baltische Staten, is het RLKM gevraagd om in West-Letland en West-Litouwen natuurtoerisme te helpen uitbouwen. We hebben daar ook veel geleerd. Op het vlak van kennisuitwisseling is nog heel wat mogelijk. In 2004 haalde het RLKM een omzet van 2,2 miljoen euro. De omzet is de laatste jaren steeds gestegen dankzij de projecten en de Europese steun die we daarvoor krijgen. We trachten te werken met een herkenbare huisstijl, de zogenaamde ‘corporate identity’, voor de fiets- en wandelnetwerken. We werken ook aan een verbetering van de landschapskwaliteit van de drie streken. Het meest bekende is het fietsroutenetwerk. Het RLKM is daarvan de bedenker. In het najaar komt er een boekje over de realisatie ervan. In 1995 is gestart met een nieuw type van bewegwijzering, zodat iedereen op eigen manier en tempo kan verkennen. Er zijn 250 kilometer nieuwe fietspaden aangelegd. Het netwerk is grensoverschrijdend en loopt voort in Nederland en Duitsland. Het netwerk wordt gemiddeld door 700.000 fietsers per jaar gebruikt; 2003 was een piekjaar met 1.000.000 fietsers. Dat wordt vastgesteld door elektronische telling op een een tiental plaatsen. Vorig jaar verkochten we 30.000 kaarten. Een aangenaam neveneffect is de toename van het aantal overnachtingen in ‘bed and breakfast’, hotels en pensions. Het fietsroutenetwerk wordt overgenomen door het provinciale project Fietsparadijs Limburg, onder de leuze ‘Een toerist komt niet tekort in Limburg’. Voor het fietsroutenetwerk zijn een aantal veerdiensten terug ingesteld. Het tienjarig bestaan van het netwerk is al uitgebreid gevierd. Naast het fietsen is ook het wandelen belangrijk. Er zijn 27 bewegwijzerde gebieden voor wandelaars die nu voor het nationaal park helemaal vernieuwd zullen worden. Het toeristische seizoen is trouwens, dankzij de wandelmogelijkheden, verlengd tot de lente en herfst. We geven een wandelbox en kaarten uit. Het is belangrijk dat een deel van de opbrengst opnieuw in natuur wordt geïnvesteerd. Dat is het zogenaamde ‘visitor payback’-systeem. De basisinvestering voor het fietsroutenetwerk bedroeg 6,5 miljoen euro.
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
6
Het RLKM maakt werk van natuur en landschap en heeft daar een budget van 250.000 euro per jaar voor. Dat wordt gefinancierd door de Vlaamse overheid, de provincie Limburg, de gemeenten, de kaartverkoop, maar ook door Europese fondsen. Daarvoor hebben we een coördinator Landschap en een coördinator Natuur voor in dienst. We hebben twee ploegen arbeiders uit de sociale economie die instaan voor het onderhoud. Elke gemeente zou zo’n ploeg kunnen gebruiken. We houden ons bezig met boomchirurgie, hoogstambomen aanplanten op boerenerven, veldkapelletjes onderhouden, snoeien, bruggen herstellen, plankenpaden en typische bestrating in Maaskeien aanleggen. Daarnaast promoten we ook het landschap. Het RLKM bestaat uit drie gebieden: KempenBroek, de Maasvallei en het Nationaal Park Hoge Kempen. Kempen-Broek, een onderdeel van Kempen en Maasland, is 10.000 hectare groot en bevindt zich in het grensgebied tussen België en Nederland. Een aantal projectdoelen staan voorop: kwaliteitsherstel van natuur- en landschapswaarden, het verhogen van de recreatieve infrastructuur ten gunste van landschapsbeleving en het ontwikkelen van de huisstijl. Binnenkort worden edelherten geherintroduceerd in het Nederlandse Kempen-Broek. Het Kempen-Broek ligt tussen Weert, Bree en Maaseik. Het project wordt door de Limburgse bestendige afgevaardigde van Leefmilieu als één van de beste projecten van de afgelopen jaren bestempeld: de provincie heeft er 6 miljoen Belgische frank in geïnvesteerd en het heeft voor 6 miljoen euro projecten in natuur & landschap opgebracht via een Interreg III.A project (grensoverschrijdende samenwerking/‘cross border’) Er zijn twaalf partners, onder andere de VLM en natuuren landbouwverenigingen. Als er werken uitgevoerd worden, wordt er een informatiebord geplaatst, zodat de wandelaar, de fietser, de omwonende altijd de oorzaak, voortgang en einddoel van ingrepen in de natuur kent. Een nieuw project in 2005 is ‘Maasvallei’. Dat is een geïntegreerd project rond natuur en toerisme. Er is een budget van 85.000 euro tot 2008. Het gebied ligt rond de Grensmaas, tussen Thorn en Maastricht. We streven dezelfde projectdoelen na als bij KempenBroek. De Maasvallei biedt kansen voor de wilde natuur. De Maas is een regenrivier, de lengteas van het winterbed biedt een aantal mogelijkheden voor het vrij ontwikkelen van de wilde natuur. In uitvoering van het Vlaamse beleid en het ApeldoornAppeal trachten we natuurverbindingen te realiseren.
Nu al kan men paarden en koeien zien grazen langs de rivier. Uiteraard is niet alleen de natuur de begunstigde van onze inspanningen. Het is ook de bedoeling dat mensen de natuur kunnen beleven en actief kunnen genieten, bijvoorbeeld in en om de oude grindplassen. Het Nationaal Park Hoge Kempen wordt geopend op 23 maart, voor de officials en op 26 maart 2006, voor het grote publiek. In 1998 is de idee van dat nationale park geboren. Het RLKM was ervan overtuigd dat natuur te vaak beschouwd werd als de armoede van het verleden terwijl het de rijkdom van de toekomst zal worden. Daarom werd op zoek gegaan naar organisaties die een groot natuurproject wilden ondersteunen. Dat idee heeft geresulteerd in een opdracht van de toenmalige minister van Leefmilieu Vera Dua om een masterplan op te stellen. Op 22 juli 2002 nam de Vlaamse Regering een aantal beslissingen over de manier waarop het eerste nationale park voor Vlaanderen moet gerealiseerd worden. Er werd beslist om een stuurgroep op te richten met de politieke vertegenwoordigers van het Vlaamse Gewest, onder andere de vertegenwoordiger van de minister, van de gemeenten en van de provincie. Voorts kwam er een ambtelijke projectgroep onder de vleugels van het RLKM. Opnieuw ging men van NIMBY naar PIMBY. Die aanpak heeft goede resultaten gehad, waardoor er tal van gemeenten bij ons aankloppen om alsnog deel uit te maken van het nationale park. Koken kost geld. Het opzet was zo dat eerst de reguliere middelen van Vlaamse, provinciale en gemeentelijke overheden en de Europese middelen uitgeput moesten zijn, om pas dan de extra middelen aan te snijden. De extra middelen komen uit Lisom (Limburgse Strategische Ontwikkelingsmaatschappij), de dochteronderneming van de Limburgse Reconversiemaatschappij, die op beslissing van de Vlaamse Regering voor elke euro andere middelen, een euro bijdraagt. Het totale investeringsbedrag bedraagt 56 miljoen euro. Dat geld wordt vooral geïnvesteerd in bezoekersopvang, toegangspoorten en in mindere mate rechtstreeks in de natuur. Er is 20 miljoen euro bestemd voor de ontwikkeling van de hoofdtoegangspoort. Om dat geld te activeren is er een nieuwe regeringsbeslissing nodig. Ook het Limburgplan biedt een aantal bijkomende kansen voor het nationale park. Een nationaal park is een natuurgebied met een aaneengesloten oppervlakte van minstens 1000 hectare.
7
Dat is de norm van de IUCN. Uiteraard maakt dit ook deel uit van een VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk). Er bestaat hierover geen regelgeving in Vlaanderen en we willen dat ook niet, omdat we de kans hebben om vanuit de praktijk op een aangename en voor iedereen aanvaardbare manier het beleid gestalte te geven. In het nationale park is natuur de hoofdfunctie: wandelen, fietsen, paardrijden, natuurbeleving en natuuronderzoek zijn belangrijk. Het nationale park is 5700 hectare groot, verdeeld over zes gemeenten in de provincie Limburg: Genk, As, Dilsen-Stokkem, Maasmechelen, Zutendaal en Lanaken. De E314 doorkruist het nationale park. Reeds 80 procent van de 5700 hectare is publieke eigendom. Grote delen zijn eigendom van de afdelingen Bos en Groen en Natuur, andere zijn van de gemeenten. Rond het nationale park zijn er 160 lokale toerismeondernemers, onze zogenaamde ‘stakeholders’. Het betreft het grootste natuur- en bosgebied van Vlaanderen. Het RLKM is de uitvoerder van een idee. De Vlaamse overheid, de provincie Limburg, de gemeenten en andere doelgroepen zijn betrokken. Het regionale landschap heeft de ontwikkelingsopdracht gekregen. Onder zijn vleugels ressorteert het projectbureau Nationaal Park Hoge Kempen. Dat is een team van zes mensen die tot 2008 de opdracht hebben om een nationaal park uit de grond te stampen. Om de versnippering door de autosnelweg tegen te gaan wordt er momenteel het eerste Vlaamse ecoduct aangelegd. Dat project wordt niet gesubsidieerd met de extra middelen maar wel door de administratie Wegen en Verkeer en door de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Het ecoduct zal op het einde van dit jaar klaar zijn. Voorts is een voormalige vierbaansbrug over de autosnelweg omgebouwd tot een ecoduct met een fietspad. Het gebied bestaat niet alleen uit natuur en bos. Hier en daar zijn er activiteiten die niet stroken met de bestemming van het gebied. Er is een politiek akkoord voor een uitstapscenario zodat op termijn de volledige oppervlakte beheerd wordt door de Vlaamse overheid. Zo is er bijvoorbeeld een industrieterrein ‘Op de Berg’ in Maasmechelen van om en bij de 20 hectare. Het probleem is dat er weinig ervaring is met dergelijke werkwijze. We onderzoeken nu hoe we investeerders best kunnen informeren over de beperkte mogelijkheden, die aflopen over een twin-
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
tigtal jaren. Voorts is er zandgroeve ‘De Berg’ waar het laatste zand gedolven wordt op het einde van 2005. Alle installaties worden afgebroken. De eigenaar zal zelf een stukje van zijn gebied in natuurlijke staat herstellen. Er is ook een crosscircuit dat geherlokaliseerd wordt. Het beheer van dergelijk gebied is niet evident. De gemeente Maasmechelen gaf vorig jaar 1000 hectare groengebied aan de Vlaamse overheid in beheer. Er is veel geld voor de bezoekersopvang, maar we vragen een extra impuls voor de ecologische uitbouw. Er zijn al reguliere middelen en gelden uit het Limburgplan. Ik heb de minister al gesuggereerd om in dit gebied een voorbeeldproject te ontwikkelen voor de integratie tussen de afdeling Bos en Groen en de afdeling Natuur. Recreatief medegebruik is een belangrijke doelstelling. Er is een hoofdtoegangspoort in Bipool EisdenLanklaar, er zijn lokale toegangspoorten en er komen ‘rangers’. De hoofdtoegangspoort situeert zich in het gebied op de grens tussen Dilsen-Stokkem en Maasmechelen. Het betreft een voormalig Centerparcsdomein van 250 hectare, oranje ingekleurd op het gewestplan. Er zijn al wegen aangelegd. Scottish and Newcastle, eigenaar van Centerparcs heeft de terreinen onlangs verkocht. De Nederlandse groep Teema tracht de ontwikkeling van het nationale park mogelijk te maken. Er wordt gedacht aan een hoogwaardig verblijf-, een ‘allweather’- en een bezoekerscentrum. Het project wordt Ecopolis genoemd. De recreatieve inrichting is een sterk punt van de organisatie. Het fietsnetwerk was al gerealiseerd, maar wordt hier en daar verbeterd. Het wandelnetwerk wordt momenteel herzien. Alle wandelgebieden moeten in maart klaar zijn. Aan het nationale park is ook een Europees project gekoppeld: ‘Boundless Parks Naturally’. Daarvoor wordt samengewerkt met het Veluweproject in Gelderland en met Torfaen County, een provincie in Wales die het Brecon Beacons National Park beheert. In Yellowstone park heeft men ‘National Park Rangers’. Die term is als werktitel genomen voor onze onthaalmedewerkers, maar dat is zo’n hype geworden dat we van ‘rangers’ blijven spreken. Wij organiseren zelf opleidingen om mensen op een aangename manier welkom te heten in een nationaal
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
8
park. De interesse voor de ranger-cursus is groot. Er zijn zelfs schepenen ingeschreven. Ze willen daarom niet altijd zelf als vrijwillige ranger werken. Ze willen in de eerste plaats weten wat een ranger doet, hoe een nationaal park eruit ziet en hoe we mensen welkom kunnen heten in een mooi landschap. De lokale ondernemers laten ons absoluut niet koud. Er liggen heel wat campings, hotels of restaurants rond het nationale park. We proberen hen op een plezante manier kennis te laten maken met het nationale park. We proberen hen ook duidelijk te maken welke kansen ze op termijn zullen krijgen. Een belangrijk voorbeeld is de Veluwe waar de lokale horeca-ondernemers het nationale park gebruiken als reclame voor duurzaam en verantwoord toerisme. We gaan volgende week op bezoek naar de Veluwe. Bijna iedereen wil mee. We zijn heel tevreden dat de stakeholders zich mee achter het nationale park schragen. ‘Branding’ en ‘corporate identity’ zorgen voor een herkenbare huisstijl. Die herkenbare huisstijl is voor ons heel belangrijk. Het hoofdlogo is de afdruk van een poot. Reclamemakers vragen ons te zoeken naar ons ‘unique selling point’. Wat maakt het nationale park uniek? De afdruk is raar gevormd omdat hij gemaakt is van stenen. Wat ons uniek maakt, zijn precies stenen. De Hoge Kempen zijn hoog omdat de Maas ooit een puinkegel heeft achtergelaten. Onder het hoofdlogo staat een duidelijke baseline: “In het spoor van de natuur”.
De lokale toegangspoorten zijn Kattevennen met het Europlanetarium, Lieteberg met een insectencentrum en het Vlindertje als symbool, de Mechelse Heide met als symbool de Voetstap – dat wordt het vertrekpunt voor wandelaars –, Station As dat het eerste station voor de steenkoolmijnen was – dat wordt het vertrekpunt voor fietsers – en ten slotte het kasteeldomein Pietersheim om het adellijke verleden van het landschap te leren kennen. Dit open park krijgt vijf lokale toegangspoorten, maar de inhoud is steeds verschillend. Wie in Kattevennen is geweest, mag niet denken dat hij al alles heeft gezien. Hij zal gestimuleerd worden om de andere toegangspoorten ook te bezoeken. Elke toegangspoort krijgt 1 miljoen euro van Lisom mits ze zelf minstens evenveel investeren. Daarvoor zijn we opnieuw naar de Vlaamse Regering geweest. Men is bezig met de plannen voor de vijf plaatsen. Op een aantal plaatsen loopt de vergunningsaanvraag nog. Alles is klaar om de poorten binnen afzienbare tijd te bouwen. Dat zal uiteraard niet lukken voor maart 2006 omdat nieuwe gebouwen gezet moeten worden. Bovenop deze investeringen komt een investering van de Europese Unie (Interreg III B – ‘Boundless Parcs Naturally’). Bij het Station As wordt opnieuw een boortoren gebouwd. Daar komt een oude dieseltrein die door het park zal rijden. Op die trein zal men kunnen eten en overnachten. Het moeilijk leesbare landschap van Pietersheim wordt leesbaar gemaakt. Nabij Lieteberg wordt een insectencentrum gebouwd.
Er wordt gewerkt aan een duidelijke infrastructuur binnen de grenzen van het park. Er komen robuuste picknickplaatsen. De picknickplaatsen worden aan de toegangspoorten ingeplant. In het nationale park zelf zal er zo weinig mogelijk infrastructuur aanwezig zijn. Wie daar wil picknicken moet zich op de grote zwerfkeien of op de grond zetten. We willen de natuur daar echt natuur laten zijn.
De hoofdtoegangspoort in Eisden-Lanklaar is een terrein dat dateert van de periode waarin de Limburgse mijnen werden gesloten. Het terrein heeft vier mijnterrils en een aantal meren als gevolg van de zand- en grindwinning. Het is zeker een plaats waar we toeristen welkom kunnen heten. Op het gewestplan is dit domein recreatiegebied.
Lokale toegangspoorten zijn belangrijk. Er zijn twee soorten nationale parken: gesloten en open. Een bekend gesloten park is de Veluwe. Er staat een grote draad rond en men vraagt toegangsgeld. Omdat dat in Vlaanderen onmogelijk is, hebben wij werk gemaakt van een open nationaal park. Er zijn vijf lokale toegangspoorten. In elke gemeente één. Rond het nationale park liggen 35 parkings, waar geen enkele economische activiteit is. We hebben gekozen voor plaatsen waar nu al economische activiteiten zijn en waar nu al sociale controle is.
Het Regionaal Landschap doet nu al een aantal plezante, maar daarom niet minder belangrijke zaken. Via het ‘visitor payback’-systeem, waarbij de opbrengst van de kaarten, enzovoort terug wordt geïnvesteerd in natuur en landschap. worden bezoekers er bewust op gewezen dat ze met de aankoop van een kaart de natuur en het landschap, steunen. De operatie ‘Knapzak’ is ons recentste product. Het is een wandelstok met knapzak gemaakt in een sociale werkplaats. Op de knapzak staat het logo. In de knapzak steken wandel- en fietskaarten, en een kaartje met het heideblauwtje. Het kost 15 euro.
9
Redelijk veel maar de opbrengst gaat naar het heideblauwtje. We hebben er nog niet veel reclame voor gemaakt, maar kunnen de verkoop toch amper bijhouden.
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
Natuur en landschapszorg biedt wel degelijk kansen op regionale economische ontwikkeling.
2. Vragen en opmerkingen van de leden Natuur en landschap wordt vaak beschouwd als een handicap voor de regionale economische ontwikkeling. Wij denken precies het tegenovergestelde. Limburg heeft niet alleen een groen imago. Het is er ook heel groen. Veertig procent van de Vlaamse natuur ligt in Limburg. Als we inspelen op die kwaliteit, spelen we in op de toekomst: gezondheid, ontspanning en vrije tijd. We mogen de intrinsieke waarde van de natuur niet vergeten. Het is een belangrijke voorwaarde voor een duurzame projectontwikkeling. We moeten vermijden dat we enkel oog hebben voor het economische aspect van de natuur. We evolueren in de richting van een beleveniseconomie. Wij gaan voor duurzaam en verantwoord ondernemen. Wij doen dat in samenwerking met velen. Het nationaal park Hoge Veluwe is 4500 hectare groot. De Veluwe Zoom is 5000 hectare groot. Het Nationaal Park Hoge Kempen zal groter zijn. Enkele jaren geleden ontving de Hoge Veluwe 564.000 bezoekers en de Veluwe Zoom 112.000 bezoekers. Het Nationaal Park Hoge Kempen verwacht 717.000 bezoekers. Dat is een prognose, maar we hebben die niet zelf gemaakt. De prognose is mee gemaakt door Lisom, de Limburgse Reconversie Maatschappij (LRM) en Toerisme Limburg. Het is bovendien een minimale schatting. Het aantal overnachtingen wordt op 340.000 geraamd. Nu tellen we 260.000 overnachtingen in de regio. De totale spin-off wordt jaarlijks op 24,5 miljoen euro geschat. We gaan ervan uit dat het 400 jobs zal opleveren. We hebben ons daarvoor op de ondergrens van de Nederlandse cijfers gebaseerd. We zijn dat nu verder aan het onderzoeken. In een straal van één uur rijden rond het park wonen 6 miljoen mensen. Onze doelgroep is iedereen die van natuur houdt. Over vijf jaar wordt een economisch rendement verwacht van jaarlijks 6 miljoen euro. Uit een onderzoek van het huidige fietsroutenetwerk RLKM door Toerisme Vlaanderen en Toerisme Limburg blijkt dat een dagrecreant per dag 13 euro uitgeeft. Dagrecreanten vormen 80 procent van het totale aantal bezoekers. Een verblijfstoerist geeft 66 euro per dag uit. Het fietsroutenetwerk levert een jaarlijkse economische return op van 16.520.000 euro.
De heer Patrick Lachaert: Bestaat er specifieke Europese regelgeving over nationale parken? De heer Ignace Schops: Neen. Het is wel zo dat het IUCN een normering heeft. Men deelt de nationale parken in vijf categorieën in, van puur natuur tot gebieden waar zelfs dorpen in liggen. De heer Rudi Daems: De beelden spreken voor zich. Het RLKM is een positief en dynamisch voorbeeld, waaraan velen zich kunnen spiegelen. Maar waarom lukt dit niet in Antwerpen? Waarom zijn daar witte vlekken, bijvoorbeeld het VEN-gebied in het noorden en de Merode het in het zuiden? Waarom komt het daar niet van de grond? Regionale landschappen zijn niet gebiedsdekkend. Het is positief dat ze van onder uit groeien. Is het beleidsmatig nuttig dit verhaal gebiedsdekkend te maken? Volgens welke criteria? De regionale landschappen zijn gegroeid vanuit het decreet Natuurbehoud, maar lijken zich nu te verbreden tot landschapszorg en zelfs de landbouw wordt betrokken. Welke richting wil de koepel uit? Het RLKM krijgt Europese subsidies en geld uit de reconversie van de steenkoolmijnen. Het aandeel van de Vlaamse overheid bedraagt slechts 10 procent. Is het verhaal dan wel transponeerbaar naar andere regio’s zonder die middelen? Het Limburgplan wijdt een deel aan het natuurpark. Wat staat daar precies in? Wordt het protocol met de grindboeren gerespecteerd? Zit de uitvoering op schema? Mevrouw Vera Jans: Het Nationaal Park Hoge Kempen is een schot in de roos. Het versterkt de bestaande dynamiek van de deelnemende gemeenten. Ik merk op dat zij zwaar investeren in de opwaardering van hun toegangspoorten en de subsidies zijn dus niet overdreven. Geldt voor de hoofdtoegangspoort nog steeds het concept Ecopolis? Hoe ver staat het met de realisatie? Tegen wanneer moet daarover een beslis-
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1
10
sing worden genomen om ervoor te zorgen dat de gereserveerde middelen gereserveerd blijven? Mevrouw Hilde Crevits: Minister Van Mechelen is van plan een concept Monumentenroute uit te werken. Monumenten en Landschappen ondersteunt nu al het onderhoud van kleine landschapselementen of monumentjes die gelegen zijn langs wandel- of fietsroutes. Ziet u daar een coördinerende taak weggelegd voor de regionale landschappen? Mevrouw Tinne Rombouts: Ik heb begrepen dat het belangrijk is dat regionale landschappen van onderuit groeien. Maar hoe is dat verenigbaar naar gebiedsdekkendheid? Wordt er over de projecten altijd overlegd met de gemeenten? Kunnen zij ook een stapje terugzetten? De heer Bart Martens: Wat is het idee van de heer Schops over het concept landgoed uit de beleidsbrief/ beleidsnota van minister Peeters? Ik weet niet precies wat hij ermee bedoelt maar het lijkt me nauw aan te sluiten bij het regionaal landschap, zij het dat er meer private actoren in betrokken worden zoals boseigenaars en eigenaars van landgoeden. In welke mate is dit uit te werken binnen de structuur van een regionaal landschap, dat toch vooral publiek-civiel is? In welke mate kunnen private partners, ook andere dan alleen horeca, betrokken worden? Kan het regionaal landschap op die manier dienen als kader voor de uitwerking van het landgoedconcept? De heer Ignace Schops: Het Instituut voor Natuurbehoud kwam na onderzoek inderdaad tot de bevinding dat delen van Antwerpen geschikt zijn om er een regionaal landschap te vestigen, op basis van de natuur- en landschapskwaliteit. Maar de opstart is niet eenvoudig. Er moet eerst een draagvlak zijn, want me moet voorafgaand aan de subsidiëring twee jaar gestructureerde samenwerking tussen de doelgroepen kunnen aantonen. Ideeën alleen volstaan dus niet, men krijgt niet meteen geld. De verhouding binnen algemene vergadering en raad van bestuur van de organisatiestructuur moet minimum bestaan uit een derde politiek en een derde natuur. De rest is voor de andere doelgroepen. Als men dus onvoldoende politiek of natuur meekrijgt, komt het project niet van de grond. Wij zouden in principe niets liever willen dan dat overal in Vlaanderen gebiedsdekkend wordt nagedacht over natuur en landschap. Maar de vraag is of
een regionaal landschap daar het geëigende instrument voor is. Regionale landschappen hebben een keurmerk en wij wensen dat zo te houden. Maar wij willen wel actief zoeken naar gebiedsdekkende instrumenten voor natuur- en landschapszorg. Het beeld dat we daarvoor gebruik is dat van Frankrijk waar men tegelijk de ‘parcs naturels régionals’ en het lagere niveau ‘les parcs’ heeft. Wij willen blijven inzetten op de verbreding van de doelstellingen maar wel vanuit de ecotoets. Wij stellen daarbij vast dat de landschapsteams en -animatoren de eerste twee jaar vooral naar de gemeenten toe stapten terwijl thans 60 procent van de landschapwerken bij landbouwers zitten, niet alleen voor aanleg, maar ook voor onderhoud. Wij proberen de integrale benadering echt heel zwaar door te voeren, maar met een ecotoets. De Europese subsidies worden ons niet zomaar in de schoot geworpen. Het is hard werken om ze te krijgen. Vergeleken met andere regio’s hebben wij wel het voordeel een grensgebied te vormen, dat zowel in het noorden als in het oosten aan Nederland grenst. Maar elke plaats in Vlaanderen heeft voordelen en Europese kansen. Oost-Europa zal natuurlijk heel wat subsidies gaan vangen. Het Limburgplan voorziet 7,6 miljoen euro extra tussen nu en 2009 voor het nationaal park. Daarvan is 5 miljoen voorzien voor de aankoop van de enclave Molenberg; 1,8 miljoen euro voor een ecologisch impulsprogramma; 1,2 miljoen euro voor de verlenging van het projectbureau; twaalf sociale arbeidsplaatsen zijn toegewezen door het kabinet van Tewerkstelling aan natuurarbeiders. In het grinddecreet staat een eindigheid in de tijd en een beperking van de quota. Aangezien de toegewezen quota niet tegen eind 2005 kunnen worden uitgehaald en aangezien er bijkomend gebieden voor berggrind moesten aangeduid worden, werd de einddatum verlengd, zonder dat de hoeveelheid zelf verandert. Er werden nieuwe locaties voor berggrind samen met de natuursector aangeduid en de afspraken werden in een protocol gegoten. Ondanks het feit dat artikel 1 van het protocol met de grindsector bepaalde dat men geen wetgevende initiatieven zou nemen met het oog op verlenging, enzovoort stelden we vast dat er door de grindsector onmiddellijk nieuwe initiatieven werden genomen. Dit vergemakkelijkt de samenwerking met de milieubewegingen niet.
11
Voor de Bipool Eisden-Lanklaar, waarvoor het Ecopolisconcept was uitgewerkt, is 20 miljoen euro voorzien. Het verhaal is vergelijkbaar met Technopolis, maar de minister vindt de exploitatiekosten te hoog en wil ze niet op zich nemen. In de plaats komt een nieuw procédé waarin verblijfs-, bezoekers- en ‘allweather’-centrum in één in de plaats van drie locaties worden ondergebracht. Er wordt ook gezocht naar PPS. Vlak tegen de site ligt het stedelijk domein Maasmechelen, waarvan de NV Mijnen eigenaar is. Zij heeft te kennen gegeven die 25 hectare te laten ontwikkelen in functie van het nationaal park. Volgende maand komt er een Europese ‘call’ met eind 2005 als deadline. Ook het benodigde provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan wordt nog dit jaar opgestart. Over de monumentenroutes heb ik ook gelezen, maar ik heb er conceptueel één probleem mee. Ik ben voorstander van een kwalitatief hoogwaardige basisinfrastructuur waarop men andere dingen ent. Het fietsroutenetwerk is daarvan een voorbeeld. Anders keert men terug naar de versnippering en het naast elkaar leggen van vroeger. Wat het concept landgoed betreft, kan ik u zeggen dat wij nu al dingen doen met private partners, bijvoorbeeld kasteeleigenaren, rond landschapsherstel. Wij krijgen geld van de afdeling Monumenten en Landschappen met een resultaatverbintenis. Wij bieden kasteeleigenaren aan om 80 procent van de herstelkosten te dragen, waarna zij voorts voor het hele onderhoud instaan. Maar wat nog beter zou zijn voor Vlaanderen, en meer mogelijkheden biedt, is een Vlaamse national trust.
De verslaggevers,
De voorzitter,
Hilde CREVITS Rudi DAEMS
Patrick LACHAERT
––––––––––––––––––––––
Stuk 573 (2005-2006) – Nr. 1