Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
Wat is een vogel? Vogels zijn de enige dieren die veren hebben. Verder heeft elke vogel twee vleugels, twee poten en een snavel. Binnen de groep van de vogels zijn er veel verschillen. Zo kunnen niet alle vogels vliegen en zijn er vogels die bijna hun hele leven in de lucht blijven. Alle vogels leggen eieren met een harde schaal. Na het broeden breken de jongen zelf uit deze schaal. Meestal zijn ze dan erg zwak en zijn de ogen nog niet open. De ouders voeden hen met vers gevangen insecten en rupsen. Sommige vogels, zoals de koekoek, zorgen niet zelf voor hun jongen. In plaats daarvan leggen ze hun ei in het nest van een andere vogel, die het ei uitbroedt en het jong verzorgt zonder te beseffen dat het koekoeksjong niet het eigen jong is.
Wat is het verschil tussen roofvogels en uilen? Uilen en roofvogels zijn amper verwant aan elkaar. Op basis van enkele gemeenschappelijke kenmerken, zoals de gekromde snavel en sterke grijptenen om prooien mee te vangen en te doden, worden ze soms als familie beschouwd en benoemd als ‘dagroofvogels’ en ‘nachtroofvogels’. Maar er zijn meer verschillen tussen roofvogels en uilen dan het moment waarop ze bij voorkeur jagen. Uilen zijn volledig aangepast om ’s nachts te jagen. Met hun grote ogen kunnen ze goed in het donker zien, maar ze kunnen niet scherp zien op korte afstand. De ogen staan naast elkaar in het gezicht en kunnen niet gedraaid worden om rond te kijken, daarom draaien ze hun hele kop in een bepaalde richting als iets hun aandacht trekt. Het gehoor is veel beter ontwikkeld dan dat van roofvogels, zodat ze ook in het donker zonder problemen prooien kunnen vinden. De veren van uilen zijn bedekt met een speciaal dons waardoor ze amper geluid maken tijdens het vliegen. Roofvogels jagen alleen overdag. Met hun scherpe ogen speuren ze naar prooien, waarbij ze zelfs de kleinste beweging opmerken vanop grote afstand. De ogen staan aan twee kanten van de spitse kop en kunnen bewogen worden om alles goed te kunnen zien. De krachtige bek van roofvogels is meestal groter dan die van uilen, omdat ze die gebruiken om hun prooi kaal te plukken en aan stukken te scheuren. Uilen eten hun prooi met huid en haar op, waarbij de niet-‐verteerbare delen zoals botjes en keverschilden terug worden opgegeven in een braakbal.
__ 1 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
Uilen en roofvogels hebben ook erg verschillende broedgewoonten. Bijna alle uilen zoeken steeds beschutte holten of droge donkere plaatsen zoals kerkzolders om hun eieren te leggen. De eieren zijn glanzend wit, zodat ze beter gevonden kunnen worden in het donker. De jonge uilen worden blind geboren. Uilen maken geen nest, maar de meeste roofvogels bouwen zelf een nest waar ze gekleurde eieren in leggen. Deze kleuren camoufleren de eieren, waardoor het nest minder makkelijk ontdekt wordt door eierrovers wanneer de ouders het nest verlaten. Jonge roofvogels komen met open ogen uit het ei. Zowel uilen als roofvogels brengen pas gevangen prooien mee naar het nest om de jongen stukjes vlees te geven. Ze doen dat wel op een andere manier: roofvogels nemen hun prooi altijd in de klauwen mee, terwijl uilen daarvoor hun snavel gebruiken.
Zijn er grote verschillen tussen roofvogels? Ja, want er zijn verschillende groepen roofvogels. In Vlaanderen komen voornamelijk de valkachtigen en de havikachtigen in het wild voor. Valken, zoals de slechtvalk, de torenvalk en de boomvalk zijn snelle jagers met lange spitse vleugels. Ze zijn kleiner en slanker dan andere roofvogels. Ze jagen vooral in open terrein en ze zijn gespecialiseerd in snelle duikvluchten. De slechtvalk is zelfs de snelste roofvogel: hij stort zich op zijn prooi met een snelheid van wel 320 km/u! Hun vleugels zijn goed aangepast aan deze jachttechniek: met hun lange vleugels kunnen ze snel vliegen en goed versnellen. Sommige valken zijn ook erg wendbaar: de boomvalk kan zelfs zwaluwen in de vlucht vangen. Havikachtigen , zoals de havik, de buizerd en de sperwer zijn groter en zwaarder gebouwd dan valkachtigen. Hun vleugels zijn breder en stomper. De grotere havikachtigen, zoals de buizerd, jagen vooral in het open veld. Je ziet ze dan heel hoog in de lucht rondzweven. Kleinere havikachtigen, zoals de havik en de sperwer vind je vooral terug in en rond bossen.
Hoe kan ik roofvogels herkennen? Roofvogels zie je vaak hoog in de lucht zweven, op zoek naar een prooi. Je kan de verschillende soorten dan onderscheiden door de vorm en de tekening van de vleugels. Er bestaan veel hulpmiddelen die het je wat gemakkelijker kunnen maken. Zo heeft Natuurpunt op zijn website een artikel waar onder andere de meest voorkomende roofvogelsoorten kort beschreven worden (natuurpunt.be/nl/biodiversiteit /leren-‐herkennen_ 2121.aspx) Een van de grootste en meest herkenbare roofvogels die je vaak kan waarnemen is de buizerd. Laat je niet in de war brengen door de kleur van het gespikkelde verenkleed, want dit kan heel sterk verschillen. Als hij zweeft herken je hem aan zijn lange, naar voren gerichte vleugels met opwaarts gerichte slagpennen en zijn breed uitgespreide staart. Boven velden en langs snelle autowegen kan je vaak torenvalken zien. Deze slanke, snelle jager vliegt langzaam door, tot hij een mogelijke prooi in de gaten krijgt. Dan blijft hij met klapperende vleugels ter plaatse hangen en houdt hij zijn staart met opvallende zwarte band breed uitgebreid. Dit typerende ‘bidden’ kan hij heel lang volhouden, tot hij een prooi gezien
__ 2 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
heeft. Dan vouwt hij zijn vleugels half samen en stort zich langs boven op het onwetende diertje dat geen schijn van kans heeft. Als je dus een slanke roofvogel met spitse vleugels ziet die aan het bidden is, heb je gegarandeerd met een torenvalk te maken. De sperwer gebruikt een andere techniek dan de duikvluchten van veel roofvogels: hij is gespecialiseerd in hinderlagen en achtervolgingen. Je kan hem dan ook het beste ontdekken door je oren te gebruiken: als je alarmkreetjes van opgeschrikte vogels hoort weet je dat er waarschijnlijk een sperwer in de buurt is. Zijn vleugels zijn korter en ronder dan die van de buizerd. Daarmee kan hij heel goed in bossen vliegen en kleine vogels achtervolgen: razendsnel vliegt hij achter zijn prooi aan, die alleen nog kan ontsnappen door het dichte struikgewas in te duiken. In het open veld kan je hem herkennen aan zijn korte, afgeronde vleugels en de lange staart die verschillende donkere banden heeft.
Wat is de grootste roofvogel? En de kleinste? De grootste roofvogel is de Andescondor. Met zijn spanwijdte van wel 3,20 meter is hij een imposante verschijning. Deze gier leeft in Zuid-‐Amerika en voedt zich met dode dieren die hij vindt. In België leven geen gieren in het wild. De grootste roofvogel die je hier zal tegenkomen is de visarend. De kans dat je hem in het wild ziet is erg klein: het is een trekvogel die enkel in de late zomer in België verblijft. Met zijn spanwijdte van wel 167 cm en zijn spierwitte onderlichaam is hij erg opvallend. De oehoe is nog groter dan de visarend: deze uil heeft een spanwijdte van wel 188 cm en hij kan zelfs katten vangen. Het is een van de grootste uilen ter wereld en je kan hem ook heel soms in Vlaamse dennenbossen tegenkomen.
__ 3 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
De kleinste roofvogel, de musvalk, leeft in het zuiden van Azië. Deze kleine valk wordt tot 15 cm groot en leeft van grote insecten. De kleinste roofvogel die je in België kan tegenkomen is ook een valk: het smelleken wordt tot 33 cm groot en heeft een spanwijdte van 55-‐69 cm. In Noord-‐Amerika woont de kleinste uil ter wereld: de kabouteruil. Hij is ongeveer 14 cm groot. Om zich te beschermen tegen grotere roofdieren doet hij in gevaarlijke situaties vaak alsof hij dood is. De steenuil, de kleinste uil in de Benelux, gebruikt dezelfde techniek
Waarom hebben niet alle uilen oren? Alle uilen hebben goed ontwikkelde oren. Ze vertrouwen bij het jagen namelijk vooral op hun gehoor. Net zoals bij alle vogels hebben de oren geen zichtbare schelpen, maar bestaan ze uit openingen aan de zijkanten van het hoofd die bedekt zijn met veren. Sommige uilen, zoals de ransuil en de oehoe, lijken wel opvallende oren te hebben. Maar de rechtopstaande pluimen op hun kop dienen niet om mee te horen. Deze oorpluimen zijn erg beweeglijk en ze worden door uilen gebruikt om aanvallers te imponeren. Wanneer bijvoorbeeld de ransuil bedreigd wordt richt hij zijn oorpluimen op en maakt zich lang en smal. Hierdoor ziet hij er gevaarlijk uit en dat schrikt aanvallers af. Andere uilensoorten, zoals de ruigpootuil, kunnen ook een deel van hun kopveren opzetten. Met opgerichte ‘oren’ lijkt een uilenkop ook wat op een kattenkop. Wanneer het donker is en hij hierbij ook nog een blazend geluid maakt is dat een uitstekende manier om kleine rovers zoals boommarters te verjagen. Omdat dit na-‐apen alleen maar werkt in het donker, hebben veel uilen die ook overdag actief zijn geen of kleinere oorpluimen.
Zijn roofvogels en uilen bedreigd? Ja, veel roofvogel-‐ en uilensoorten zijn ernstig bedreigd. Dit heeft verschillende redenen. Een eerste, logische bedreiging is het verdwijnen van het leefgebied. Elke diersoort heeft bepaalde voorkeuren waar hij het liefste wil leven. De natuurlijke leefomgeving noemen we de biotoop van een soort. Hier zijn de omstandigheden ideaal en is onder andere de juiste voeding aanwezig. Wanneer een biotoop verdwijnt, bijvoorbeeld wanneer een gebied bebouwd wordt, verdwijnen vaak ook de diersoorten die er woonden omdat die zich niet konden aanpassen aan de nieuwe situatie. Wanneer de prooidieren verdwijnen, bijvoorbeeld door vervuiling, bebouwing of intensieve landbouw kunnen ook de roofvogels en uilen niet meer overleven in dat gebied. De meeste uilen en roofvogels hebben eigenlijk twee biotopen: de plekken waar ze jagen en de plekken waar ze kunnen broeden. Dat maakt hen extra kwetsbaar: wanneer broedplaatsen verdwijnen komen er geen jonge dieren meer bij. Vooral uilen stellen veel eisen aan hun broedplaatsen. Omdat ze zelf geen nesten bouwen zoeken ze naar beschutte plaatsen om hun eieren uit te broeden. Kerkuilen doen dat bijvoorbeeld steeds in oude schuren, zolders of ruïnes. Voor veel uilen wordt het steeds moeilijker om deze specifieke plekken te vinden, omdat er weinig oude bomen of verlaten gebouwen blijven staan in Vlaanderen.
__ 4 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
Omdat roofvogels en uilen leven van prooidieren en soms ook van aas, zijn ze erg gevoelig voor vergiftiging. Dit kan zowel rechtstreeks, door het eten van vergiftigd lokaas, als onrechtstreeks, door het eten van vergiftigde prooidieren. Roofvogels en uilen staan bovenaan de voedselpiramide. Wanneer pesticiden worden gebruikt bij intensieve landbouw, worden de kleine insecten vergiftigd. Grotere, vleesetende insecten eten deze giftige insecten op en worden op hun beurt gegeten door kleine vogels. Die vogels dienen dan weer als voedsel voor roofvogels. Gifstoffen stapelen zich op in de vetlaag van dieren. Hoe hoger je dus in de voedselpiramide komt, hoe meer gif er in het dier zal zitten. Roofvogels die leven van deze ‘giftige’ dieren krijgen zo dus steeds meer gif binnen, tot ze eraan bezwijken.
Het roofvogel-‐ en uilenbestand werd al flink uitgedund door actieve bestrijding en het uitreiken van premies voor gedode roofdieren. Pas in 1981 werden deze vogels officieel beschermd. Roofvogels en uilen worden echter nog steeds door sommigen gezien als een bedreiging voor andere dieren, waardoor er illegaal nog steeds actief strijd gevoerd wordt tegen roofvogels. Ook het gebruik van het insecticide DDT in de jaren ’30 en ’40, dat er onbedoeld onder andere voor zorgde dat eieren van aangetaste roofvogels en uilen te kwetsbaar werden om uitgebroed te worden bracht roofvogels en uilen op het randje van uitsterven. In de jaren ’60 werd dit middel gelukkig in veel landen verboden. Roofvogels en uilen zijn op bepaalde plaatsen ook erg geliefd als huisdier, hoewel ze daar totaal niet geschikt voor zijn. Daarom zijn er erg strenge regels over het bezit van roofvogels en uilen: enkel deskundigen krijgen de vereiste vergunningen om roofvogels en uilen in gevangenschap te houden en ermee te kweken. Om deze regels te omzeilen worden nesten vaak leeggeroofd door stropers, die de jongen dan illegaal verkopen.
__ 5 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
de 10 soorten van de poster Slechtvalk – Falco peregrinus Tunstall De snelheidskampioen onder de roofvogels. Was uit ons land verdwenen maar is enkele decennia geleden teruggekeerd; heeft bij gebrek aan rotswanden, een alternatief gevonden in koeltorens of zendmasten, geholpen door speciale nestbakken.
Prooi: duiven, watervogels, zangvogels Biotoop: open graslanden, kliffen Maten: lengte 38-‐48 cm; spanwijdte 91-‐112 cm Leeftijd: tot 13 jaar Recordsnelheid: 88 km/u; 320 km/u (duikvlucht)
Havik – Accipiter gentilis L. Grote, snelle roofvogel. Het vrouwtje is beduidend groter dan het mannetje. Is na jaren afwezigheid teruggekeerd naar ons land en broedt in monumentale nesten van takken (‘horsten’), die ze zelf bouwen in de toppen van o.a. dennenbomen.
Prooi: duiven, kraaiachtigen, fazanten, ratten, hazen Biotoop: oude loof-‐ en naaldbossen met hoge bomen Maten: lengte 55-‐61 cm; spanwijdte 98-‐115 cm Leeftijd: tot 15 jaar Recordsnelheid: 61 km/h
Buizerd – Buteo buteo L. Grote roofvogel die vaak opgemerkt wordt; zittend op een weipaal of cirkelend in de lucht met ‘gevingerde’ vleugels. Erg variabel van kleur: van geheel donkerbruin tot bijna wit en alles daar tussen.
Prooi: muizen, kleine dieren, aas Biotoop: zandgronden, broedt in oude bosranden Maten: lengte 50-‐55 cm; spanwijdte 109-‐136 cm Leeftijd: 9 tot 14 jaar Recordsnelheid: 40 km/h
Boomvalk – Falco subbuteo L. Zeldzame valk met zwarte ‘tranen’ op de kop. Heeft zich gespecialisseerd in het vangen van insecten zoals libellen en (jonge) zwaluwen. Typische soort van de HOGE KEMPEN, met de grootste dichtheden aan broedkoppels in deze regio! Stond model voor het logo van de vzw Regionaal Landschap Kempen en Maasland.
Prooi: kleine vogels, zwaluwen, libellen Biotoop: voorkeur voor bossen op zandgrond, heide met vennen Maten: lengte 29-‐36 cm; spanwijdte 74-‐84 cm Leeftijd: 10 tot 14 jaar Recordsnelheid: 161 km/h (duikvlucht
Torenvalk – Falco tinnunculus L. Vaak waar te nemen kleine sierlijke valk die vooral bekend is van zijn ‘bidden’. Daarbij blijft hij fladderend ter plaatse hangen, speurend naar prooidieren. Houdt van open landschappen en vaak ‘biddend’ te zien langs grazige bermen.
Prooi: muizen en jonge vogels Biotoop: open grasvelden en landbouwgrond Maten: lengte 30-‐36 cm; spanwijdte 70-‐80 cm Leeftijd: tot 15 jaar Recordsnelheid: 63 km/u; 0 km/u (‘bidden’)
__ 6 __
Nationaal Park Hoge Kempen
Roofvogels
Sperwer – Accipiter nisus L. Behendige kleine roofvogel. Lijkt zeer sterk op de grotere havik, vooral omdat het veel kleinere mannetje van de havik een vergelijkbare grote heeft als het vrouwtje van de sperwer.
Prooi: zangvogels, kleine knaagdieren, jonge konijnen Biotoop: bossen, bomenrijen en parken Maten: lengte 29-‐41 cm; spanwijdte 59-‐80 cm Leeftijd: tot 20 jaar Recordsnelheid: 41 km/u
Steenuil – Athene noctua Scop. De allerkleinste van onze uilen, vernoemd naar de Griekse godin van de wijsheid (Athena), die vaak als steenuil wordt afgebeeld. Jaagt ook soms overdag en bij valavond en houdt van boerenland met oude fruitbomen, knotwilgen.
Prooi: muizen, grote insecten, kleine vogels Jachtgebied: halfopen landschappen, rivierengebied en zandgronden Broedplaats: hoge fruitbomen, knotwilgen, oude boerderijen, open gebouwen Maten: lengte 21-‐23 cm; spanwijdte 56-‐57 cm Leeftijd: tot 15 jaar
Ransuil – Asio otus L. Middelgrootte en zeldzame uil die zich zelden laat zien. Soms kan je ze met enkelen samen slapend in een dennenboom aantreffen. Heeft opvallende ‘oortjes’. Dit zijn geen echte oren, maar enkele rechtopstaande pluimen.
Prooi: knaagdieren, vogels op de grond Jachtgebied: naaldbossen, bomengroepen Broedplaats: oude nesten van kraaien of eekhoorns Maten: lengte 35-‐40 cm; spanwijdte 90-‐100 cm Leeftijd: tot 25 jaar
Kerkuil – Tyto alba Scop. Deze uil met zijn bijna witte buik en ondervleugels ziet hij er vliegend in de nacht uit als een spookje. Heeft zijn oorspronkelijke broedplek in rotsspleten en holle bomen in onze streken geruild voor kerktorens en andere grote gebouwen. Hij wordt vaak geholpen door het plaatsen van speciale broedkisten.
Prooi: muizen, ratten, kleine konijnen Jachtgebied: halfopen landschappen, bermen Broedplaats: kerk-‐ en boerderijzolders, holle bomen Maten: lengte 32-‐40 cm; spanwijdte 107-‐110 cm Leeftijd: tot 30 jaar
Bosuil – Strix aluco L. Na de oehoe, die ook af en toe komt broeden in de Hoge Kempen, is de bosuil de grootste van onze uilen. Wordt vaker gehoord dan gezien, hij heeft immers de meest kenmerkend ‘uilenroep’. Is sterk toegenomen in aantal, onder ander dankzij het ophangen van speciale nestbakken.
Prooi: alle prooidieren kleiner dan hijzelf, van insecten tot vogels Jachtgebied: oude bossen en parken, polderbosjes Broedplaats: boomholten, speciale uilenkasten Maten: lengte 38 cm; spanwijdte 99 cm Leeftijd: tot 20 jaar
__ 7 __