INHOUD HOOFDSTUK 1. HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DE PERSONENBELASTING .................................................................................. 21 I.
Belastbaar in de personenbelasting ................................................................... 21
II. Buitenlandse kaderleden ..................................................................................... 23 A. Brutotoekenning ......................................................................................... 23 B.
Kosten eigen aan de werkgever................................................................. 26
HOOFDSTUK 2. KENMERKEN VAN DE PERSONENBELASTING ............ 29 HOOFDSTUK 3. BEREKENING VAN DE PERSONENBELASTING ........... 31 I.
Vaststellen van het totaal netto-inkomen per belastingplichtige .................. 31 A. Persoonlijke gegevens ................................................................................ 31
B.
1.
Individuele versus gemeenschappelijke aanslag ........................... 31
2.
Gemeenschappelijke aanslag of niet (3 aanslagjaren) .................. 34
3.
De aanslagbasissen bij een gemeenschappelijke aanslag ............. 34
4.
Inkomsten van kinderen .................................................................. 37
Huwelijksquotiënt en meewerkinkomen ................................................ 38 1.
Basisgevallen huwelijksquotiënt...................................................... 38
2.
Huwelijksquotiënt en beroepsverliezen ......................................... 38
3.
Huwelijksquotiënt, meewerkinkomen en beroepsverliezen ....... 39
4.
Invloed van de beroepsverliezen ..................................................... 39
5.
Overgangsregeling langetermijnsparen en bouwsparen ............. 40
II. Aftrekbare bestedingen ....................................................................................... 41 A. Onderhoudsgelden ..................................................................................... 41
Intersentia
1.
Voorwaarden van aftrekbaarheid ................................................... 41
2.
Regelmatige en achterstallige onderhoudsuitkeringen ................ 42
3.
Regelmatig, achterstallig en terugwerkende gedeelte................... 42
4.
Voorwaarden met betrekking tot het terugwerkend gedeelte .... 43
5.
Gemeenschappelijke aanslag, geen overdracht ............................. 43 1
Oefeningenboek personenbelasting
B.
6.
Gemeenschappelijke aanslag, wel overdracht ............................... 44
7.
Jaar van feitelijke scheiding en onderhoudsuitkeringen ............. 44
8.
Fiscaal co-ouderschap en onderhoudsuitkeringen ...................... 45
Aftrek enige en eigen woning (woonbonus) .......................................... 45 1.
Voorwaarde enige woning ............................................................... 45
2.
Verkoop van de tweede woning ...................................................... 47
3.
Woonbonus bij een alleenstaande .................................................. 48
4.
Woonbonus bij een feitelijk koppel................................................ 51
5.
Woonbonus bij een gemeenschappelijke aanslag......................... 55
6.
Lening inclusief kosten..................................................................... 61
7.
Voorwaarden en herinstap .............................................................. 62
8.
Woonbonus in combinatie met het overgangsstelsel .................. 64
9.
Keuze tussen de woonbonus en het overgangsstelsel .................. 78
10. Analyse nieuw stelsel of overgangsregeling................................... 80 11. Toetreding tot de lening van een nieuwe partner ........................ 81 III. Vermindering ingevolge de belastingvrije som ............................................... 82 A. Voorwaarden om ten laste te kunnen zijn .............................................. 82 1.
Personen die ten laste kunnen worden genomen......................... 82
2.
Kind ten laste van een alleenstaande .............................................. 83
3.
Kind ten laste van een gehuwd koppel ........................................... 83
4.
Gehandicapt kind ten laste .............................................................. 84
5.
Ouderpaar en andere personen ten laste ....................................... 84
6.
Onderhoudsuitkeringen ten gunste van een kind ........................ 86
7.
Onderhoudsuitkeringen ten gunste van een ex-echtgenoot ....... 87
8.
Kind met verschillende soorten inkomsten .................................. 88
9.
Maximale bezoldiging uit studentenarbeid ................................... 88
10. Nettobestaansmiddelen in geval van werkelijke kosten .............. 88 11. Overheveling van personen ten laste.............................................. 89 12. Deel uitmaken van het gezin – uitzonderingen ............................ 90
2
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
13. Nettobestaansmiddelen van een persoon met een handicap ...... 91 14. Het principe van gezinshoofd ......................................................... 91 B.
Berekening van de belastingvermindering ............................................. 92 1.
Kinderen en personen ten laste (geen co-ouderschap)................ 92
2.
Fiscaal co-ouderschap ...................................................................... 94
3.
Andere toeslagen voor gezinsgebonden situaties ......................... 97
4.
Globale herhalingsoefeningen ....................................................... 101
5.
Overheveling van de belastingvrije som ...................................... 102
IV. Vermindering voor diverse uitgaven .............................................................. 103 A. Giften.......................................................................................................... 103
B.
1.
Giften beneden de maximumgrens .............................................. 103
2.
Giften boven de maximumgrens .................................................. 104
Bezoldigingen van een huisbediende ..................................................... 105
C. Uitgaven voor de opvang van kinderen ................................................ 106 1.
Kinderopvang en de leeftijdsvoorwaarde .................................... 106
2.
Kinderopvang en co-ouderschap .................................................. 107
3.
Kinderopvang in het jaar van het huwelijk ................................. 111
D. Geklasseerde gebouwen en landschappen ............................................ 112
E.
Intersentia
1.
Voorwaarden ................................................................................... 112
2.
Vrije verdeling ................................................................................. 114
Vermindering langetermijnsparen ........................................................ 114 1.
Ingehouden premie voor aanvullend pensioen .......................... 114
2.
Toepassing van de 80%-regel ........................................................ 115
3.
Berekening van de nieuwe fiscale korf ......................................... 122
4.
Kapitaalaflossingen – overschrijding grensbedrag ..................... 123
5.
Kapitaalaflossingen – geen overschrijding grensbedrag ............ 124
6.
Meerdere leningen voor dezelfde woning ................................... 124
7.
Vervroegde terugbetaling van hypothecaire leningen ............... 125
3
Oefeningenboek personenbelasting
8. F.
Werkgeversaandelen, pensioensparen en individuele levensverzekering ............................................................................ 126
Vermindering bouwsparen en bijkomende interestaftrek ................. 127 1.
Bepalen van de fiscale korf............................................................. 127
2.
Basissituaties bij nieuwbouw ......................................................... 127
3.
Beide partners lenen elk voor hun eigen woning ....................... 131
4.
Interesten zijn lager dan het onroerend inkomen ...................... 133
5.
Beoordelingsmoment van het criterium enige woning ............. 133
6.
Basissituaties bij vernieuwbouw ................................................... 134
7.
Lening voor de aankoop en verbouwing van een woning......... 136
8.
Lening gedeeltelijk beroepsmatig aangewend............................. 137
9.
Aanvullende leningen bij vernieuwbouw .................................... 138
10. Gedeeltelijke hypothecaire waarborg ........................................... 139 11. Een van de twee deelkredieten is hypothecair gewaarborgd..... 140 G. PWA- en dienstencheques ...................................................................... 141 1.
Optimalisatie bij een individuele aanslag .................................... 141
2.
Optimalisatie bij een gemeenschappelijke aanslag ..................... 142
H. Energiebesparende uitgaven ................................................................... 143 1.
Begrippen belastingvermindering, overdracht en krediet......... 143
2.
Het aandeel in de woning bij eigenaars ....................................... 144
3.
Het aandeel in de woning bij huurders ........................................ 146
4.
Combinatie van eigenaars en huurders ....................................... 147
5.
Opeenvolgende huurders ............................................................... 148
6.
Aanvang van de werken ................................................................. 149
7.
Aanrekeningsregels......................................................................... 150
8.
Uitgaven die in aanmerking komen ............................................. 152
9.
Combinatie met uitgaven voor beveiliging ................................. 153
10. Meerdere woningen ........................................................................ 156 11. Betalingen in 2012 (overgangsregeling)....................................... 157
4
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
I.
J.
Groene leningen ....................................................................................... 159 1.
Basisprincipe .................................................................................... 159
2.
Optimalisatie.................................................................................... 160
Lage- tot nulenergiewoningen ................................................................ 161 1.
Gewone regeling .............................................................................. 161
2.
Overgangsregeling .......................................................................... 165
K. Positief grootstedelijk beleid ................................................................... 166
L.
1.
Individuele versus gemeenschappelijke aanslag ......................... 166
2.
Voorwaarde enige woning voor beide echtgenoten voldaan .... 167
3.
Voorwaarde enige woning voor een echtgenoot voldaan ......... 168
Vernieuwing van een huurwoning ........................................................ 169
M. Beveiliging tegen inbraak of brand ........................................................ 171 1.
Basisprincipes .................................................................................. 171
2.
Belastingvermindering bij eigenaars ............................................ 174
3.
Belastingvermindering bij huurders ............................................. 176
4.
Meerdere woningen ........................................................................ 178
N. Aandelen ontwikkelingsfonds ................................................................ 180 O. Vermindering voor elektrische voertuigen en oplaadpunten ............ 181 1.
Vermindering voor elektrische voertuigen ................................. 181
2.
Vermindering voor oplaadpunten ................................................ 182
V. Vervangingsinkomsten en overwerk .............................................................. 183 A. Gewone belastingvermindering ............................................................. 183
Intersentia
1.
Werkloosheidsuitkering ................................................................. 183
2.
Wettelijke ziekte-uitkering en pensioen ...................................... 184
3.
Gunstige canadadry-vergoeding met werkhervatting................ 184
4.
Ongunstige canadadry-vergoeding met werkhervatting ........... 185
5.
Gunstige canadadry-vergoeding zonder werkhervatting .......... 186
6.
Ongunstige canadadry-vergoeding zonder werkhervatting ..... 186
7.
Brugpensioen zonder werkhervatting .......................................... 187
5
Oefeningenboek personenbelasting
8. B.
Brugpensioen met werkhervatting ............................................... 188
Bijkomende belastingvermindering....................................................... 189 1.
Werkloosheidsuitkeringen ............................................................ 189
2.
Ziekte-uitkeringen .......................................................................... 189
C. Vermindering inzake overwerk .............................................................. 190 1.
Beperking tot maximaal de prorata belastingdruk ..................... 190
2.
Geen overschrijding van de 130 uren........................................... 190
3.
Wel overschrijding van de 130 uren............................................. 191
VI. Vermindering voor buitenlandse inkomsten ................................................ 193 A. Gewone vermindering ............................................................................. 193
B.
1.
Basissituaties .................................................................................... 193
2.
Volledig en verlaagd tarief ............................................................. 194
3.
Volledige vrijstelling ....................................................................... 195
Bijkomende vermindering ...................................................................... 197 1.
Individuele aanslag ......................................................................... 197
2.
Gemeenschappelijke aanslag ......................................................... 198
C. Berekeningsgrondslag gemeentebelasting ............................................ 199 D. Aanrekeningsregels beroepskosten........................................................ 200 1.
Situatie 1 ........................................................................................... 200
2.
Situatie 2 ........................................................................................... 202
VII. Voorafbetalingen, vermeerdering en bonificatie .......................................... 203 A. Individuele aanslag................................................................................... 203
B.
6
1.
Berekening van het vereiste bedrag aan voorafbetalingen ........ 203
2.
Berekening van de vermeerdering ................................................ 203
3.
Beginnende zelfstandige met voorafbetalingen .......................... 204
Gemeenschappelijke aanslag .................................................................. 204 1.
Vermeerdering, bonificatie en huwelijksquotiënt ...................... 204
2.
Vermeerdering, bonificatie en meehelpende echtgenoot.......... 205
3.
Vermeerdering en bonificatie per partner................................... 206
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
VIII. Verrekening van voorheffingen en belastingkredieten ................................ 207 A. Verrekenbaar maar niet terugbetaalbaar .............................................. 207
B.
1.
Forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting ....................... 207
2.
Investeringen met eigen middelen (belastingkrediet) ............... 209
Verrekenbaar en terugbetaalbaar ........................................................... 211 1.
Belastingkrediet voor kinderen ten laste...................................... 211
2.
Belastingkrediet voor betalingen met dienstencheques ............. 214
3.
Belastingkrediet voor energiebesparende uitgaven .................... 215
4.
Belastingkrediet lage activiteitsinkomsten .................................. 215
5.
Woonstaatheffing ............................................................................ 218
6.
Werkbonus ....................................................................................... 218
IX. Gewestelijke kortingen ...................................................................................... 219 A. Caisse d’Investissement de Wallonie ..................................................... 219 B.
Geregistreerde winwinleningen.............................................................. 219 1.
Jaarlijkse en eenmalige belastingvermindering........................... 219
2.
Overlijden van de kredietgever ..................................................... 220
C. Geregistreerde renovatieovereenkomst ................................................. 221 HOOFDSTUK 4. INKOMSTEN VAN ONROERENDE GOEDEREN .......... 225 I.
Individuele aanslag ............................................................................................ 225 A. Vrijstelling van de eigen woning ............................................................ 225 B.
Gebruik voor het eigen beroep ............................................................... 227 1.
Volledig beroepsgebruik ................................................................ 227
2.
Eigen woning met gedeeltelijk beroepsgebruik .......................... 227
C. Niet verhuurd, privéverhuur, enz. ......................................................... 228
Intersentia
1.
Onroerend inkomen van een tweede verblijf .............................. 228
2.
Verhuurd aan een rechtspersoon voor bewoning ...................... 228
3.
Niet-verhuurd ongebouwd onroerend goed ............................... 228
4.
Verhuring in overeenstemming met de pachtwet ...................... 229
7
Oefeningenboek personenbelasting
D. Beroepsmatige verhuur ........................................................................... 229
E.
F.
1.
Beroepsmatige verhuring van een gebouw (hoge huur)............ 229
2.
Beroepsmatige verhuring van een gebouw (normale huur) ..... 230
3.
Beroepsmatige verhuring van een gebouw (lage huur) ............. 230
4.
Beroepsmatige verhuring van een gebouw (geen betaling) ...... 230
5.
Beroepsmatige verhuring om sociale redenen ............................ 230
6.
Beroepsmatige verhuring van een grond ..................................... 231
Erfpacht en opstal ..................................................................................... 231 1.
Erfpacht van een beroepsmatig verhuurd gebouw..................... 231
2.
Recht van opstal – K.I. grond bij opstalgever.............................. 232
3.
Recht van opstal – K.I. grond bij opstalhouder .......................... 232
Bijzonderheden ......................................................................................... 233 1.
Opsplitsing beroepsmatige verhuur en privéverhuur ................ 233
2.
Gemeubileerde verhuur ................................................................. 233
3.
Woning gedeeltelijk bestemd voor de eigen beroepsactiviteit.. 233
4.
Wijziging van eigenaar gedurende het belastbare tijdperk ....... 234
5.
Mede-eigendom .............................................................................. 234
6.
Ingebruikneming van een woning ................................................ 235
7.
Verhoging van het kadastraal inkomen na verbouwing............ 235
8.
Nieuw gebouw dat beroepsmatig wordt verhuurd..................... 236
9.
Bestemmingswijziging: privé- naar beroepsmatige verhuur .... 236
10. Vooruitbetaalde huur en huurvoordelen..................................... 236 11. Onproductiviteit.............................................................................. 237 12. Materieel en outillering versus gebouwen ................................... 237 II. Gemeenschappelijke aanslag ............................................................................ 238 A. Vrijstelling eigen woning ........................................................................ 238 B.
8
Gebruik voor het eigen beroep ............................................................... 239 1.
Geen huurgelden betaald tussen de partners .............................. 239
2.
Wel huurgelden betaald tussen partners ..................................... 240
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
C. Wettelijk stelsel versus scheiding van goederen................................... 241 III. Netto onroerend inkomen................................................................................ 243 A. Interestaftrek en woningaftrek ............................................................... 243 1.
Gewone lening ................................................................................. 243
2.
Herfinancieringslening................................................................... 244
3.
Interestaftrek bij een gedeeltelijk beroepsmatige lening............ 244
4.
Aftrekvoorwaarden van de gewone interestaftrek...................... 245
5.
Vrije verdeling van de gewone interestaftrek .............................. 246
6.
Betalingsvoorwaarde en de verdeling van de interesten ............ 246
7.
Interest- en woningaftrek bij gemeenschappelijke aanslag ....... 248
IV. Huurherkwalificatie........................................................................................... 249 A. Individuele aanslag ................................................................................... 249
B.
1.
Huurherkwalificatie bij een lage huurprijs .................................. 249
2.
Huurherkwalificatie bij een hoge huurprijs ................................ 249
Gemeenschappelijke aanslag .................................................................. 249 1.
Beoordeling van de eigendomsvoorwaarde................................. 249
2.
Invloed van het wettelijk stelsel..................................................... 250
3.
Invloed van het stelsel scheiding van goederen .......................... 250
C. Bestemmingswijziging ............................................................................. 251 1.
Bestemmingswijziging bij het begin van de maand ................... 251
2.
Bestemmingswijziging tijdens de maand..................................... 251
D. Meerdere gebouwen ................................................................................. 252 1.
Huurherkwalificatie bij meerdere gebouwen .............................. 252
2.
Globale oefening inclusief huurherkwalificatie .......................... 252
HOOFDSTUK 5. INKOMSTEN VAN ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN .................................................................................................... 255 I.
Dividenden ......................................................................................................... 255 A. Belastbare dividenden .............................................................................. 255 B.
Intersentia
Terugbetaling van maatschappelijk kapitaal ........................................ 257 9
Oefeningenboek personenbelasting
C. Interesten van voorschotten ................................................................... 259 1.
Een voorschot .................................................................................. 259
2.
Meerdere voorschotten .................................................................. 261
II. Interesten ............................................................................................................ 264 A. Eigenlijke interesten ................................................................................. 264 B.
Kapitalisatie- en zerobons ....................................................................... 266
C. Vastgoedcertificaten................................................................................. 267 D. Individuele levensverzekeringen ............................................................ 269 III. Roerende verhuur .............................................................................................. 271 IV. Lijfrente tegen afstand van kapitaal ................................................................ 272 V. Auteursrechten................................................................................................... 273 A. Berekening van de forfaitaire kosten ..................................................... 273 B.
Eén schuldenaar........................................................................................ 273
C. Meerdere schuldenaars ............................................................................ 274 1.
Totale auteursrechten lager dan 54.890 EUR.............................. 274
2.
Totale auteursrechten hoger dan 54.890 EUR ............................ 275
VI. BIJKOMENDE HEFFING ............................................................................... 276 1.
Berekening van de bijkomende heffing ....................................... 276
2.
Rv en bijkomende heffing .............................................................. 277
HOOFDSTUK 6. WERKELIJKE BEROEPSKOSTEN ................................... 279 I.
Voorwaarden van aftrekbaarheid .................................................................... 279 A. Schade gedekt door een verzekering...................................................... 279 B.
Overlopende rekeningen ......................................................................... 281 1.
Over te dragen kosten..................................................................... 281
2.
Toe te rekenen kosten..................................................................... 282
II. Aftrekbare beroepskosten................................................................................. 283 A. Kosten van onroerende goederen .......................................................... 283 B.
10
Interesten van leningen ........................................................................... 285
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
1.
Aftrekbaarheidsvoorwaarden ........................................................ 285
2.
Beroepsmatig versus privé ............................................................. 286
C. Commissies, erelonen en vergoedingen ................................................ 286 D. Bezoldigingen ............................................................................................ 291 E.
F.
Afschrijvingen ........................................................................................... 297 1.
Lineaire en degressieve afschrijvingen ......................................... 297
2.
Degressieve afschrijvingen en een verlengd boekjaar ................ 297
3.
Afschrijvingsexcedenten en de aanwending ervan..................... 297
4.
Afschrijvingen bij de start van een eenmanszaak ....................... 298
Persoonlijke sociale bijdragen ................................................................ 299 1.
Terugbetaalde niet-ingehouden sociale bijdragen...................... 299
2.
Maximale bijdrage VAPZ .............................................................. 300
G. Beroepskosten en vervangingsinkomsten ............................................. 301 H. Beroepskosten voor 120% aftrekbaar .................................................... 302
I.
1.
Gemeenschappelijk vervoer van werknemers ............................. 302
2.
Kosten van beveiliging.................................................................... 303
3.
Kosten ter bevordering van het fietsgebruik ............................... 303
Met beroepskosten gelijkgestelde uitgaven ........................................... 304
III. Beroepskosten met aftrekbeperking ................................................................ 304 A. Restaurant- en receptiekosten ................................................................ 304 B.
Verplaatsingskosten met personenwagen ............................................. 312 1.
Autokosten werknemers ................................................................ 312
2.
Autokosten zelfstandigen ............................................................... 313
C. Verplaatsingskosten op andere wijze..................................................... 314 1.
Werkelijke kosten met de moto .................................................... 314
2.
Bij gebrek aan bewijzen .................................................................. 315
D. Combinatieoefeningen verplaatsingskosten ......................................... 316
Intersentia
1.
Berekening van de werkelijke beroepskosten.............................. 316
2.
Vergelijking werkelijke kosten met het forfait ............................ 319
11
Oefeningenboek personenbelasting
IV. Niet-aftrekbare beroepskosten......................................................................... 322 A. Belastingen, boeten en schadevergoedingen ........................................ 322 B.
Kledijkosten .............................................................................................. 323
C. Sociale voordelen en vrijgestelde voordelen van alle aard .................. 324 1.
Andere dan sociale maaltijden en maaltijdcheques ................... 324
2.
Sociale maaltijden en maaltijdcheques ........................................ 327
V. Beroepskosten allerhande ................................................................................. 329 HOOFDSTUK 7. WINSTEN VAN NIJVERHEIDS-, HANDELS- OF LANDBOUWBEDRIJVEN .............................................................................. 331 I.
Belastbare winsten ............................................................................................. 331 A. Realisatiebeginsel...................................................................................... 331
B.
1.
Zeker en vaststaande vordering .................................................... 331
2.
Disconto in vorderingen ................................................................ 331
3.
Kapitaalsubsidies ............................................................................. 332
4.
Abnormale en goedgunstige voordelen ....................................... 333
Eigenlijke exploitatiewinst ...................................................................... 335 1.
Het loon van de ondernemer ........................................................ 335
2.
Voordelen van alle aard ................................................................. 336
3.
Terugbetaling van ontleende bedragen en uitbreiding van de onderneming ................................................................................... 340
4.
Globale oefeningen ......................................................................... 341
II. Meerwaarden...................................................................................................... 344 A. Meerwaarden op aandelen ...................................................................... 344
B.
12
1.
Latente meerwaarden op aandelen ............................................... 344
2.
Latente meerwaarden en vrijstelling van het monetaire deel ... 345
3.
Latente meerwaarden en gedeeltelijke verkoop .......................... 346
4.
Belaste versus belastingvrije fusie ................................................. 347
5.
Herwaarderingsmeerwaarde op aandelen ................................... 347
Meerwaarden op materiële vaste activa ................................................ 348
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
1.
Herwaarderingsmeerwaarde op gebouwen ................................. 348
2.
Meerwaarde op een personenwagen ............................................ 350
3.
Uitgestelde en gespreide taxatie .................................................... 350
4.
Meerwaarde op bedrijfsvoertuigen ............................................... 353
5.
Meerwaarde op binnenschepen .................................................... 353
6.
Vervreemdingskosten en een vrij beroep .................................... 355
7.
Meerwaarde op een taxi ................................................................. 356
8.
Meerwaarde op een minibus en georganiseerd vervoer ............ 356
III. Vrijgestelde winsten .......................................................................................... 357 A. Vrijstelling voor bijkomend personeel .................................................. 357
B.
1.
Berekening van de vrijstelling ....................................................... 357
2.
Berekening van de vrijstelling en eventuele terugname ............ 359
Vrijsteling stagebonus.............................................................................. 361
C. Investeringsaftrek ..................................................................................... 362 HOOFDSTUK 8. BATEN VAN VRIJE BEROEPEN, AMBTEN, POSTEN EN WINSTGEVENDE BEZIGHEDEN ................................................................. 371 I.
Ontvangen erelonen,… ..................................................................................... 371 A. Achterstallige erelonen ............................................................................ 371
B.
1.
Geen voorschotten .......................................................................... 371
2.
Voorschotten ................................................................................... 371
Andere ontvangsten ................................................................................. 372 1.
Ontvangstbeginsel en de btw-boekhouding ................................ 372
2.
Combinatie van verschillende ontvangsten................................. 373
II. Beroepskosten .................................................................................................... 374 A. Forfaitaire beroepskosten ........................................................................ 374
B.
1.
Uitsluitend baten ............................................................................. 374
2.
Baten en bezoldigingen .................................................................. 375
Werkelijke beroepskosten ....................................................................... 375 1.
Intersentia
Werkelijke versus forfaitaire kosten ............................................. 375 13
Oefeningenboek personenbelasting
2.
Politieke mandaten en verplichte partijbijdragen ...................... 376
3.
Werkelijke kosten voor baten en bezoldigingen samen ............ 377
III. Verplichte fiscale boekhouding ....................................................................... 380 A. Advocaat .................................................................................................... 380 B.
Associatie van advocaten......................................................................... 383
HOOFDSTUK 9. WINSTEN EN BATEN I.V.M. EEN VOORHEEN UITGEOEFENDE WERKZAAMHEID .......................................................... 387 I.
Belastbare stopzettingsmeerwaarden .............................................................. 387 A. Materiële en immateriële vaste activa.................................................... 387 B.
Immaterieel vast actief ............................................................................. 389
II. Vrijgestelde stopzettingsmeerwaarden ........................................................... 390 A. Voortzettingsstelsel .................................................................................. 390
B.
1.
Situatie 1 ........................................................................................... 390
2.
Situatie 2 ........................................................................................... 391
Inbreng in vennootschap ........................................................................ 400 1.
Situatie 1 ........................................................................................... 400
2.
Situatie 2 ........................................................................................... 401
III. Aanrekening van de beroepskosten ................................................................ 403 HOOFDSTUK 10. BEZOLDIGINGEN VAN LOON- EN WEDDETREKKENDEN ................................................................................. 405 I.
Belastbare bezoldigingen .................................................................................. 405 A. Specifieke bezoldigingen ......................................................................... 405
B.
14
1.
Werknemer in de bouwsector ....................................................... 405
2.
Nettovakantiegeld van een arbeider ............................................. 406
3.
Belastbaar deel van de werkgeversaandelen ................................ 407
4.
Sport en sportgerelateerde inkomsten ......................................... 407
Voordelen van alle aard ........................................................................... 408 1.
Werkelijke waarde versus kostprijs .............................................. 408
2.
Goedkope of renteloze leningen ................................................... 408 Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
3.
Gratis wonen .................................................................................... 414
4.
Huispersoneel .................................................................................. 416
5.
Gebruik van een voertuig voor persoonlijke behoeften............. 419
6.
Aandelenopties (stock options) .................................................... 430
II. Niet-belastbare bezoldigingen ......................................................................... 432 A. Vrijstelling woon-werkverkeer ............................................................... 432
B.
1.
Vrijgestelde fietsvergoeding........................................................... 432
2.
Combinatie fiets en trein................................................................ 433
3.
Openbaar vervoer............................................................................ 433
4.
Georganiseerd collectief vervoer ................................................... 433
Kosten eigen aan de werkgever............................................................... 440
C. Pc-privé ...................................................................................................... 442 D. Al dan niet vrijgestelde bezoldigingen................................................... 444 E.
Terugvordering van bezoldigingen ........................................................ 445
III. Beroepskosten .................................................................................................... 447 A. Forfaitaire kosten...................................................................................... 447
B.
1.
Berekening van de forfaitaire kosten ............................................ 447
2.
Forfait voor verre verplaatsingen .................................................. 448
3.
Bijzonder forfait burgemeester...................................................... 448
Aanrekening van de kosten ..................................................................... 450 1.
Aanrekening van de werkelijke beroepskosten ........................... 450
2.
Aanrekening van de forfaitaire beroepskosten ........................... 450
3.
Berekening en aanrekening van de forfaitaire kosten ................ 451
4.
Werkelijke versus de forfaitaire beroepskosten .......................... 452
IV. Globale oefeningen op bezoldigingen ............................................................. 453 A. Globale oefening 1 .................................................................................... 453 B.
Globale oefening 2 .................................................................................... 454
C. Globale oefening 3 .................................................................................... 455
Intersentia
15
Oefeningenboek personenbelasting
HOOFDSTUK 11. BEZOLDIGINGEN VAN BEDRIJFSLEIDERS ............... 457 I.
Belastbare personen........................................................................................... 457 A. Bedrijfsleiders van de eerste categorie ................................................... 457
B.
1.
Bestuurder van een burgerlijke maatschap ................................. 457
2.
Zaakvoerder van een burgerlijke vennootschap ......................... 458
3.
Zaakvoerder van een economisch samenwerkingsverband ...... 459
4.
Bestuurder van een vennootschap met sociaal oogmerk .......... 459
5.
Bestuurder van een zuivere vzw .................................................... 460
6.
Bestuurder van een autonoom gemeentebedrijf......................... 461
Bedrijfsleiders van de tweede categorie ................................................. 462
C. Het attractiebeginsel ................................................................................ 463 1.
Wettelijke uitzonderingen op het attractiebeginsel ................... 463
2.
Administratieve uitzondering op het attractiebeginsel ............. 465
II. Forfaitaire beroepskosten ................................................................................. 466 III. Huurherkwalificatie .......................................................................................... 466 A. Situatie 1 .................................................................................................... 466 B.
Situatie 2 .................................................................................................... 467
IV. Globale oefeningen ............................................................................................ 468 A. Situatie 1 .................................................................................................... 468 B.
Situatie 2 .................................................................................................... 470
HOOFDSTUK 12. BEZOLDIGINGEN VAN MEEWERKENDE ECHTGENOTEN ............................................................................................. 477 HOOFDSTUK 13. PENSIOENEN, RENTEN EN ZODANIGE TOELAGEN483 I.
Belastbare personen........................................................................................... 483 A. Algemene regel ......................................................................................... 483 B.
Levens- & spaarverzekeringen ................................................................ 484
II. Wettelijke pensioenen ....................................................................................... 485 A. Eigenlijke pensioenen .............................................................................. 485
16
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
B.
Arbeidsongevallen en beroepsziekten ................................................... 486 1.
Fiche 281.16 en het aangifteformulier .......................................... 486
2.
Vergoeding betaald na overlijden ................................................. 488
3.
Vergoeding in de vorm van een kapitaal ..................................... 488
4.
Tegenbewijs...................................................................................... 489
5.
Combinatie van een arbeidsongeval en een beroepsziekte ....... 489
III. Extrawettelijke pensioenen............................................................................... 490 A. Bestendige inkomstenderving ................................................................ 490
B.
1.
Toezegging ‘arbeidsongeschiktheid’ ............................................. 490
2.
Polis ‘gewaarborgd inkomen’ ........................................................ 491
3.
Vergoeding door een aansprakelijke derde ................................. 492
Gratis pensioenkapitalen ......................................................................... 493
C. Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen ...................................... 494 D. Extern gefinancierde pensioentoezeggingen ........................................ 495 E.
F.
Individuele levensverzekering ................................................................ 496 1.
Niet beleende individuele levensverzekering .............................. 496
2.
Schuldsaldoverzekering .................................................................. 498
Pensioensparen ......................................................................................... 500 1.
Pensioensparen vereffend voor 60-jarige leeftijd ....................... 500
2.
Pensioensparen vereffend na 60-jarige leeftijd ........................... 502
G. Overzicht tweede en derde pijler ............................................................ 503 1.
Pensioensparen, groepsverzekering en individuele levensverzekering ............................................................................ 503
2.
Analyse van de verschillende pensioenvormen .......................... 507
HOOFDSTUK 14. BEDRIJFSVOORHEFFING ............................................. 511 I.
Bezoldigingen van werknemers ....................................................................... 511 A. Maandelijkse bezoldigingen .................................................................... 511
Intersentia
1.
Ongehuwde arbeidster met kinderlast ......................................... 511
2.
Echtgenoot zonder beroepsinkomsten ........................................ 511 17
Oefeningenboek personenbelasting
B.
3.
Weduwe met kinderen en personen ten laste ............................. 511
4.
Gehandicapte echtgenoot met ziekte-uitkering.......................... 512
Bezoldigingen met een andere periodiciteit ......................................... 512 1.
Loon op dagbasis ............................................................................. 512
2.
Handelsvertegenwoordigers .......................................................... 513
C. Bijzondere berekeningsregels ................................................................. 513 1.
Exceptionele vergoedingen ............................................................ 513
2.
Vervroegd vakantiegeld ................................................................. 513
3.
Achterstallige bezoldigingen ......................................................... 514
4.
Opzeggingsvergoedingen ............................................................... 514
5.
Vervangingsinkomsten .................................................................. 515
6.
Brugpensioenen............................................................................... 515
II. Bezoldigingen van bedrijfsleiders .................................................................... 516 A. Periodieke bezoldigingen ........................................................................ 516
B.
1.
Tweeverdieners ............................................................................... 516
2.
Eenverdiener .................................................................................... 516
Niet-periodieke bezoldigingen ............................................................... 517 1.
Tweeverdieners ............................................................................... 517
2.
Eenverdiener .................................................................................... 517
C. Huurherkwalificatie ................................................................................. 518 1.
Periodieke huur ............................................................................... 518
2.
Niet-periodieke huur ...................................................................... 518
III. Pensioenen .......................................................................................................... 519 A. Cumulatieregeling .................................................................................... 519 B.
Alleenstaande ............................................................................................ 519
C. Gehuwden en fiscaal samenwonenden ................................................. 519 1.
Eenverdiener .................................................................................... 519
2.
Tweeverdieners ............................................................................... 520
IV. Vergoedingen van niet-inwoners .................................................................... 520
18
Intersentia
Oefeningenboek personenbelasting
A. Periodieke onderhoudsuitkeringen ....................................................... 520 B.
Winsten en baten ...................................................................................... 521
V. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing .................................. 522 A. Overwerk met overwerktoeslag .............................................................. 522
B.
1.
De 130 uren grens wordt niet overschreden ............................... 522
2.
De 130 uren grens wordt overschreden ....................................... 524
Nacht- en ploegenarbeid ......................................................................... 525
C. Sportbeoefenaars ...................................................................................... 526 HOOFDSTUK 15. DIVERSE INKOMSTEN .................................................. 529 I.
Occasionele winsten of baten ........................................................................... 529 A. Belastbaarheid en tarief ........................................................................... 529 B.
Overdracht van occasionele verliezen ................................................... 530
II. Prijzen, subsidies, renten en pensioenen ........................................................ 531 A. Lage subsidies met vrijstelling ................................................................ 531 B.
Onderbroken toekenning van subsidies................................................ 532
C. Hoge subsidies met vrijstelling ............................................................... 532 D. Globale oefening ....................................................................................... 533 III. Uitkeringen tot onderhoud .............................................................................. 535 A. Periodieke onderhoudsuitkeringen ....................................................... 535 B.
Onderhoudsuitkering omgezet in kapitaal ........................................... 536
IV. Inkomsten uit onroerende rechten ................................................................. 537 A. Onderverhuring van onroerende goederen .......................................... 537
B.
1.
Ongemeubileerde huur en onderverhuring ................................ 537
2.
Ongemeubileerde huur en gemeubileerde onderverhuring...... 538
3.
Gemeubileerde huur en onderverhuring ..................................... 538
Concessie om reclamedragers te plaatsen ............................................. 539
C. De verhuring van jachtrechten ............................................................... 539 V. Meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen .................................. 540
Intersentia
19
Oefeningenboek personenbelasting
A. Belastbaarheid ........................................................................................... 540 B.
Berekening van de meerwaarde.............................................................. 542 1.
Grond is verworven via aankoop .................................................. 542
2.
Grond is verworven door schenking ............................................ 542
3.
Aankoop, erfenis en schenking ..................................................... 543
VI. Meerwaarden op aandelen ............................................................................... 544 A. Meerwaarde op belangrijke deelneming ............................................... 544 B.
Interne meerwaarden op aandelen ........................................................ 545
VII. Meerwaarden op gebouwde onroerende goederen....................................... 546 A. Aankoop gebouw en doorverkoop ........................................................ 546 B.
Aankoop grond en verkoop gebouw ..................................................... 547
C. Aankoop gebouw en doorverkoop na verbouwingswerken ............... 548 D. Grond verworven bij schenking – verkoop van een gebouw ............. 549
20
Intersentia