1 Homeros bijna nabij? Een Iliasvertaling. Patrick Lateur
In het immense prozawerk van Victor Hugo steekt er een klein, vermoedelijk fictief briefje aan een vertaler van Homeros. En daarin lezen we: ‘Onmogelijk het aantal pygmeeën te tellen die telkens weer hebben geprobeerd de knots van Herakles op te tillen. Geloof me, sluit je bij die dwergen niet aan. Jij hebt je vertaling nog in portefeuille, je mag van geluk spreken dat je op tijd bent om ze te verbranden. Een vertaling van Homeros in Franse verzen, dat is afschuwelijk en niet te rechtvaardigen, meneer - c’est monstrueux et insoutenable, monsieur.’1 Dat briefje kwam me gelukkig pas recent onder ogen, zodat ik ongeremd en onbevangen me toch aan Homeros’ Ilias heb gewaagd. Ik zeg wel gewaagd, want elke vertaler van klassieke werken in het algemeen en van het oudste werk van de Europese literatuur in het bijzonder maakt zich op een of andere manier schuldig aan hybris. Victor Hugo gaat veel verder en plaatst Homeros op een piëdestal, die hem ongenaakbaar maakt en al even onbereikbaar als de Olympische goden die doorheen zijn Ilias en Odyssee huppelen.
Ik probeer u vandaag in alle onbescheidenheid het tegendeel te bewijzen door een paar formele aspecten van mijn Iliasvertaling te verduidelijken. Daarom lijkt het me zinvol vooraf op een paar opvallende kenmerken van het homerisch epos te wijzen. De Ilias is een verhaal van bijna 16.000 verzen, hexameters, zes versvoeten, een mixt van vooral dactylen en spondeeën, in het Grieks een afwisseling dus van lange en korte lettergrepen, zoals ook in de muziek bijv. halve noten en kwartnoten elkaar afwisselen. Die verzen werden aanvankelijk gezongen (Homeros was een zanger), later gereciteerd. Maar eeuwenlang moet het muzikale accent met verschil in toonhoogten hebben gedomineerd boven het latere dynamische accent, de (on)beklemtoonde lettergrepen van vandaag. De hexameter moet erg soepel gelopen hebben, ondanks het feit dat het toch gemiddeld om 15 lettergrepen gaat, langer dus dan de alexandrijn van 12 lettergrepen. Zo’n vers was duidelijk muzikaal, qua ritme en qua zegging. Zangerig klonk het dus. Zulk een vers vormt door zijn metrische structuur, o.m. de cesuren, een eenheid, die vaak met de inhoud samenvalt. Verder wordt het epos inhoudelijk gekenmerkt door tal van gesprekken, stereotiepe verzen die terugkerende handelingen op dezelfde manier formuleren, 1
Victor Hugo, Oeuvres complètes. Nouvelle édition. Tome II, Bruxelles, 1837.
2 veelvuldig herhaalde epitheta die mensen en dingen karakteriseren, en talrijke zogenaamde homerische vergelijkingen – de poëtische miniaturen van Ilias en Odyssee. Ondanks die terugkerende elementen geeft Homeros nergens de indruk woorden te verspillen, hij is compact qua gedachtegang en stijl.
Voor een karakterisering van Homeros wordt nog geregeld gerefereerd aan een reeks lezingen van anderhalve eeuw geleden, waarin Matthew Arnold in Oxford een Homerosvertaling van Francis Newman met de grond gelijkmaakte en na een wederwoord van de arme Newman in de boosheid bleef volharden. In zijn eerste lezing uit 1861 reikt Arnold wel een paar scherpe karakteristieken aan van Homeros’ poëzie. Hij wijst op de snelheid en het vloeiende karakter van de hexameter, op de helderheid en eenvoud van Homeros’ thematiek en ideeën, op dezelfde klare en ongekunstelde uitwerking ervan, d.w.z. qua syntaxis en woordkeuze, en ten slotte op de grootsheid die uit zijn werk spreekt. In zijn woorden: Homeros is eminently rapid, eminently plain en direct, eminently noble.2 Ik vind die omschrijving nog steeds waardevol. Maar het waren blijkbaar elementen die Arnold onvoldoende terugvond in de ietwat letterlijke vertaling van Newman. De grote Argentijn Borges noemt deze beruchte discussie in zijn essay Las versiones homéricas – De vertalingen van Homeros uit 1932 hermosa, prachtig.3 In de editie van Arnold’s essays uit 1914 beslaat die woordenstrijd 180 pagina’s en ik vind die confrontatie eigenlijk al even pijnlijk als de gevechten in de Ilias.
Het essay van Borges geeft ons meteen de mogelijkheid Victor Hugo van repliek te dienen. Borges prijst er zichzelf zalig dat hij geen Grieks kent en dat hij Homeros kan benaderen via verschillende vertalingen. Voor de eigenzinnige lezer Borges is een tekst nooit af, dus ook niet de tekst van Homeros, die een nieuwe dynamiek kan vinden in tal van talen. Het begrip ‘definitieve tekst’ is iets voor de religie of is het gevolg van sleet, vermoeidheid. Een vertaling van Homeros is dus niet monstrueus en onhoudbaar, zoals Hugo beweerde. Niets is onvertaalbaar. De enige moeilijkheid die zich bij die ontelbare vertalingen aandient is volgens Borges
2
‘ ... the translator of Homer should above all be penetrated by a sense of four qualities of his author:—that he is eminently rapid; that he is eminently plain and direct both in the evolution of his thought and in the expression of it, that is, both in his syntax and in his words; that he is eminently plain and direct in the substance of his thought, that is, in his matter and ideas; and finally, that he is eminently noble’. Matthew Arnold, Essays. Including Essays in Criticism 1865, On translating Homer (with F.W. Newman’s Reply) and five other Essays, London, 1914. 3 Jorge Luís Borges, Las versiones Homéricas in Discusión (1932), Obras Completas, Buenos Aires, 1985.
3 onderscheid weten te maken tussen wat eigen is aan de dichter en wat behoort tot de taal van de vertaler. Hij noemt dat een gelukkig probleem - dificuldad feliz.
Kennen wij in ons taalgebied dat gelukkig probleem? Ik wil in een eerste beweging even stilstaan bij de vertalingen van de Ilias in het Nederlands, om daarna dieper in te gaan op het vertalen van Homeros als vormprobleem. Een vertaler moet uiteraard veel tijd investeren in inhoudelijke, semantische en contextuele elementen om de brontekst zo accuraat mogelijk over te brengen in het Nederlands. Maar – ik spreek als classicus: hoe geef je een Griekse hexameter weer in een taal die met die versvorm nooit heeft gewerkt? Mutatis mutandis geldt die vraagstelling voor elke vertaler van poëzie: hoe geef je een Italiaanse hendekasyllabe het best weer of een Franse alexandrijn of een Engels blank verse?
* * *
1. Nederlandse vertalingen van de Ilias.
Borges’ gelukkig probleem blijft in ons taalgebied beperkt tot twaalf integrale vertalingen van de Ilias. Ik vind dat relatief weinig voor de eerste dichter van het Avondland. Die geschiedenis van de Nederlandse vertalingen van de Ilias begint bij de uitgeweken Vlaming, Karel van Mander, die in Haarlem op basis van Franse vertalingen van Hugues Salel en Amadis Jamyn de eerste helft van het epos in telverzen van elf lettergrepen omzette. De jamben, die hij later zou gebruiken voor zijn Vergiliusvertalingen, waren op dat ogenblik nog niet aan de orde. Maar de alexandrijnen en moeilijke wendingen van Jamyn plaatste Van Mander voor extra vertaalproblemen. Gevolg was dat de man uit het West-Vlaamse Meulebeke het halverwege beu werd. Het twaalfde boek boek laat hij volgen door een sprekend epigram:
Den blinden volgend’ int Ilions beleg, Verdroot my den reys, op den halven weg. (Terwijl ik de blinde - Homeros dus - volgde bij het beleg van Ilion Troje dus -, werd de reis me halfverwege te veel.)
Van dan af is de geschiedenis van de Iliasvertaling in ons taalgebied een Nederlands, boven-Moerdijks verhaal. Van Manders partiële vertaling verscheen postuum in 1611 en ruim veertig jaar later kwam Jan Hendrik Glazemaker met een
4 volledige prozavertaling, wel intermediair, want hoofdzakelijk gebaseerd op een Latijnse versie van de Ilias. We moeten wachten tot 1719 voor de eerste vertaling uit het Grieks door Koenraet Droste in berijmde alexandrijnen, en nog eens een eeuw later doet Jan van ´s Gravenweert het zelfde in 1818-1819. Van ´s Gravenweert loopt niet hoog op met zijn voorgangers. In zijn voorwoord lezen we: ‘Doch bestaan er twee, wel is waar middelmatige, vertalingen der Ilias in onze taal: de eene van Van Mander, mij door den heer Bilderdijk aangewezen, de andere van Drosten (sic); maar beide zijn vergeten, en de eerste vooral strekt niet tot sieraad onzer Letterkunde...’ En over zijn eigen vertaling schrijft Van ´s Gravenweert: ‘De gewone maat, de Alexandrijnsche verzen, heb ik tot mijne vertaling verkozen, daar deze maat mij, in onze taal, de welluidendste voorkomt, en (omdat) de proeven, welke men ons van Nederduitsche en zelfs Duitsche hexameters heeft willen geven, hoe verdienstelijk ook op zich zelve, hier te lande bij zeer weinigen bijval hebben gevonden, en niets dan de flauwste echo der oorspronkelijke Grieksche en Latijnsche welluidendheid schijnen te kunnen opleveren.’
4
De discussie of men antieke epen al dan niet in de hexameters
van Homeros en Vergilius moet omzetten, is dus een oude vraag. Bij de Duitse hexameters zal Van ´s Gravenweert hebben gedacht aan de vertaling van Johann Heinrich Voss uit 1793, die vandaag nog altijd herdrukken kent. Misschien heeft Voss in ons taalgebied toch wel indruk gemaakt, want Nederland heeft nadien bij vertalingen in versvorm gekozen voor de hexameter. De bekendste drie zijn: Carel Vosmaer (1880), Aegidius Willem Timmerman (1931) en Herbert Jan de Roy van Zuydewijn (1980, herziening 1993²). Daarbij wordt de allereerste vertaler in hexameters wel eens vergeten: Gerardus Dorn Seiffen (1855). In de twintigste eeuw zagen ook vier integrale vertalingen in proza het licht, waarvan die van Maximiliaan August Schwartz (1956) veruit de beste was en m.i. nog steeds leesbaar is. En qua vertaaloptie ook verdedigbaar: de verteller Homeros brengt een verhaal.
Belangrijke partiële Iliasvertalingen zijn van de hand van Karel van de Woestijne, wiens prozabewerking uit 1910 zowel samenvattingen als vertalingen bevat, en van Pieter Cornelis Boutens, die in 1939 de eerste van veertien zangen in hexameters publiceerde. Maar Boutens’ verzen met hun verhakkelde syntaxis zijn enkel nog via een bijkomende vertaling te begrijpen. Karel van de Woestijne van zijn kant gebruikt in zijn bekorte prozabewerking met stukken vertalingen, een ritmisch proza. Ik citeer uit zijn inleidende verantwoording: ‘Want afgezien van het feit, dat 4
De Ilias van Homerus. Naar het Grieksch in Nederduitsche verzen gevolgd door Mr. J. Van ´s Gravenweert, Haarlem, 1818.
5 het gezongene, althans in toon gedeclameerde vers der Hellenen, ook bij gelijke metrische bewerking, uit der aard verschilt van het Nederlandsche, gelezene, brengt de opgelegde versvorm, mogelijkheden meê die den te vertalen tekst noodzakelijk ten schade komen; terwijl overigens klank en rythmus in het proza kunnen behouden worden, ook buiten den strengen dwang der zes opeenvolgende daktulen.’5
Een paar vaststellingen uit wat voorafging. 1. Prozavertalingen van de Ilias zijn perfect mogelijk (cfr. Schwartz), want de Ilias is op de eerste plaats een verhaal en wellicht zou Homeros vandaag een grote prozaïst zijn geweest. 2. In Nederland bestaat er sinds zowat honderdvijftig jaar een hardnekkige hexametertraditie, waarin we ook literatoren als Vosmaer en Boutens aantreffen. 3. Tegelijk horen we bij Van ´s Gravenweert en Van de Woestijne met zowat honderd jaar verschil literaire bezwaren tegen het gebruik van de hexameter. 4. Als alternatief is er vanaf het begin de hendekasyllabe van Van Mander (alsnog geen jambisch metrum) en de berijmde Alexandrijnen, zesvoetige jamben met een duidelijke cesuur na de derde heffing, die ook voor Aeneisvertalingen werden gebruikt.
2. De status van de hexameter.
Vanwaar het belang dat Nederlandse vertalers altijd hebben gehecht aan de hexameter? Een hexameter in een moderne taal kan toch onmogelijk hetzelfde effect hebben als de Griekse waar, zoals gezegd, de lengte van de klinker en de toonhoogte bepalend waren voor het ritme en de muzikaliteit. Een hedendaagse hexameter werkt met klemtonen, woordaccenten dus, maar dan loopt er iets grondigs verkeerd met dat metrum als men de antieke hexameter wil reproduceren. Bovendien wordt in een hexameter de syntaxis en woordorde vaak geweld aangedaan of zijn er storende afkappingstekens (´t voor het ). Zoiets geeft geen hedendaagse indruk en poëzie is op dat punt toch erg veeleisend. Het verwondert me niet dat Schwartz in 1956, op het ogenblik dat in de poëzie de Vijftigers furore maken, een Iliasvertaling in proza brengt.
Maar vanwaar dan die grote status van de versmaat van het origineel? Vermoedelijk spelen hier twee elementen mee. Vooreerst de overtuiging dat er van 5
Homeros’ Ilias. Proza-bewerking door Karel v.d. Woestijne, Amsterdam, 1910.
6 de hexameter iets gedragens, iets plechtstatigs uitgaat dat perfect past bij de grootsheid van het epos. Ik denk aan de vierde kwaliteit die Matthew Arnold de vertalers van Homeros voor ogen hield: Homeros is eminently noble. Afgezien van het feit dat Homeros op tal van plaatsen ook erg prozaïsch overkomt en over triviale zaken heel gewone verzen componeert, blijft het voor mij de vraag of die hexameter voor de Grieken wel zo gedragen klonk. Erg muzikaal was hij, hij werd heel zangerig gebracht en liep vlot en vloeiend. Niet direct de toon waaruit gedragenheid klinkt. Natuurlijk klonk het epos groots, maar m.i. stak die grootsheid meer in het thema zelf en in de manier waarop Homeros zijn wereldbeeld vol goden en helden ontwikkelde. Ik denk daarbij aan de epitheta, de homerische vergelijkingen, de stereotiepe verzen, de indringende dialogen, de evocatie van de godenwereld. Grootsheid dus door de inhoud, stijl, beeldende kracht, woordkeuze, méér dan door het metrum, overigens vermoedelijk het enige metrum dat toen voorhanden was.
Een tweede reden waarom de hexameter zo hoog in aanzien stond en nog staat is het idee-fixe dat een vertaling van een antiek gedicht de antieke metra moet respecteren. Equivalent vertalen krijgt hier een sterk formeel karakter: een homerische hexameter blijft een hexameter. Ik wil even verder redeneren ex absurdo. Wie Homeros equivalent wil vertalen en o.m. opteert voor een hexameter, zou ook een kunsttaal moeten hanteren, iets als een mengeling van de taal en de woordenschat van Van Maerlant, Vondel en Gezelle. Want de taal van de homerische epen is een artificiële taal, waarin diverse Griekse dialecten meespelen uit de periode van de genese van het epos, de periode van de overlevering ervan en het moment van het vastleggen van de tekst. Voor Euripides uit de 5de eeuw moet Homeros uit de 8ste eeuw verouderd en vreemd hebben geklonken. Mijn bedenking over een Nederlandse kunsttaal is uiteraard absurd, maar een pleidooi voor een hexameter is dat eigenlijk ook. Voor wie vertalen wij? Voor een publiek dat die hexameter niet kent, maar wel gevoelig is voor wat de eigen taal vermag met metrum en ritme.
Als ik in mijn vroeger vertaalwerk dat equivalentieprincipe had aangehouden, dan zou ik met mijn Pindarosvertaling zwaar uit de bocht zijn gegaan. Van de zanger van Hellas bleven vierenveertig zegezangen bewaard, alle in telkens weer andere versschema’s. Ik had die Oden in eerste instantie vertaald in vier- en drievoetige jamben om iets van de vormvastheid te redden. Na een lang intermezzo – ik had de helft van Pindaros’ Oden vertaald – heb ik die worp in de prullenmand
7 gegooid. Dat vergde enige moed, maar het is mijn redding geweest. Het vrije vers heeft Pindaros gered. Hetzelfde geldt voor mijn vertalingen van epigrammen uit de Anthologia Graeca. Daar heeft de Siciliaan Salvatore Quasimodo met zijn hendekasyllaben mij de weg gewezen naar een aanpak in vrije verzen waarin gespeeld kan worden met woorden: ritmisch, beeldend, expressief, klankrijk. En dan denk ik: waarom bij Homeros die esoterische hexameter redden? Want er zijn andere wegen.
Want, om nog even bij dat equivalent vertalen te blijven, dat zoeken naar andere wegen dan die formele equivalentie, het moeizaam loskomen van de originele versvorm om in de eigen taal een nieuwe en eigen vorm uit te proberen, is de grote uitdaging voor wie vormvaste poëzie vertaalt. Hij/zij moet zich vaak verzoenen met de onmogelijkheid identiek te vertalen als de verzen in de brontaal, maar precies daardoor krijgt men uitzicht op iets nieuws. In zijn gebundelde essays over vertalen noemt Paul Ricoeur dat équivalence sans identité.6 Vertalen is de eeuwige queeste naar een gelijkwaardigheid die nooit een volkomen gelijkheid kan inhouden. Daarom zal Homeros steeds opnieuw moeten worden vertaald, net zoals Borges vanuit zijn visie op vertaling ervoor pleitte. In de stelling van Ricoeur vind ik een argument om eindelijk eens af te stappen van die drang of die dwang om de hexameter te redden. Zoals men niet een woord vertaalt, maar wel de betekenis, zo moet men niet de vorm omzetten maar de geest ervan benaderen. Voor mij blijft de Nederlandse hexameter een curiosum, een versmaat voor wie houdt van erudiete ontspanning, een metrum dat slecht proza voortbrengt en alleen maar de illusie wekt van een Griekse versvorm. Vertalen wordt dan een vorm van archeologie.
3. Het blanke vers.
Anders dan de proza-, hexameter- en alexandrijnenvertalingen van de Ilias die ik zoeven vermelde, heb ik gekozen voor een vertaling in blanke verzen, rijmloze vijfvoetige jamben waarin ook een elfde lettergreep (vrouwelijke uitgang) voorkomt en waarin ruimte blijft voor antimetrie.
Mijn keuze voor verzen heeft te maken met het feit dat Homeros ondanks het verhalend karakter van het epos, toch een dichter blijft.
6
Paul Ricoeur, Sur la traduction, Paris, 2002.
8 Dat ik voor voor jamben koos, werd ingegeven door de overweging dat het jambische ritme het dichtst bij onze natuurlijke gesproken taal ligt. Met de jambische pentameter zoek ik dan weer bewust aansluiting bij een grote literaire traditie. Terwijl er in de Duitstalige poëzie sinds lang een autonome hexametrische traditie bestaat (de Messias van Klopstock, de epische poëzie van Goethe, etc.), bleven navolgingen daarvan in de Engelse en Franse literatuur en ook in de poëzie uit ons taalgebied zonder succes. Afgezien van Bilderdijk en Vosmaer, zijn er in ons taalgebied weinig of geen dichters die oorspronkelijke Nederlandse poëzie brengen in hexameters.
De intrede van de jambische pentameter in de Europese literatuur en in onze letterkunde is makkelijk te traceren. Bij zijn vertaling van het tweede en vierde boek van Vergilius’ Aeneis koos de Engelse dichter Surrey (eerste helft 16de eeuw) als eerste voor blanke verzen in plaats van de hexameter uit de brontekst. Vele Engelsen zouden hem volgen in hun oorspronkelijk werk: Milton in zijn Paradise Lost en Keats in zijn Hyperion. Het is die Hyperion die de jambische pentameter ook in ons taalgebied ingang zou doen vinden in epische gedichten. Warner Willem van Lennep vertaalde Keats’ gedicht en de Tachtigers namen het vers over, o.a. Emants (Lilith), Verwey (Persephone), Gorter (Mei) en Kloos (Okeanos). Later gebruikt Karel Van de Woestijne het in zijn epische Interludiën en Nijhoff in Awater. Bertus Aafjes doet hetzelfde in zijn bekorte hertaling van de Odyssee en Anton van Wilderode vertaalt de Aeneis van Vergilius in vijfvoetige jamben.
Zo origineel als sommige recensenten beweerden, is mijn keuze voor blanke verzen dus niet. Ik heb me ingeschakeld in een trend die al vierhonderd jaar voelbaar is. Het grote verschil met die andere West-Vlaming die zich aan de Ilias heeft gewaagd, is dat de reis me halverwege niet verveelde en dat ik den blinden in het beleg van Troje gevolgd ben tot hexameter 15.693. Ik moet wel bekennen dat ik een aantal keren over mijn versvoeten ben gestruikeld – bij een kritische revisie van de eerste druk vond ik wel eens een versvoet te weinig of te veel. Maar Horatius schreef in zijn Ars Poetica dat zelfs bonus dormitat Homerus, ook de goede Homeros dommelt wel eens in.7 Als de grootmeester dat mocht, dan mag de pygmee zich dat eveneens permitteren...
7
Horatius, Ars Poetica 359 : indignor quandoque bonus dormitat Homerus – terwijl ik boos ben als de goede Homerus slaapt. (vert. Piet Schrijvers, 2003).
9 Mijn keuze voor de jambische pentameter is dus gebaseerd op argumenten van literair-historische én metrisch-technische aard. Mijn ontrouw aan de homerische hexameter maakt mijn vertaling tot een belle infidèle op het vlak van de vorm. Het is mijn overtuiging dat het vertalen van poëzie op veel vlakken een vorm van ontrouw is, maar dan wel een van creatieve aard. In het geval van de Ilias hoop ik dat Homeros in onze taal een nieuwe poëtische eigenheid heeft gekregen.
Die vijfvoetige jambe heb ik vroeger al gebruikt voor de vertaling van de Mosella (Lied van de Moezel), een lang didactisch Latijns gedicht van Ausonius. Maar ook in mijn eigen klassieke verzen in o.m. Catacomben, De Speelman van Assisi en Ravenna gebruikte ik die pentameter. Die vertrouwdheid met dat metrum heeft mijn keuze vergemakkelijkt, maar wel niet vanzelfsprekend gemaakt. Ik heb me een echte zoektocht opgelegd en de eerste verzen, soms de eerste 52 verzen van de Ilias in zeven versies gegoten: een prozaversie à la Schwartz, een in hexameters – jawel –, à la De Roy van Zuydewijn, drie versies met respectievelijk vijfvoetige jamben, zesvoetige jamben (alexandrijnen dus) en zevenvoetige jamben (à la Marietje d’HaneScheltema en zoals ik ooit zelf de Cupido Cruciatus van Ausonius vertaalde), een versie in vrije verzen en ten slotte een met zes ictussen (beklemtoonde lettergrepen) per vers. Ik moet zeggen dat ik van die laatste wel een en ander meer had verwacht, maar typografisch en dus visueel werd dat een onding (erg lange regels wisselden af met normale en heel korte). Een paar worpen heb ik aan mijn uitgever voorgelegd en ik was wat blij dat de toenmalige redacteur Jan Kuijper op mijn vijfvoeters viel.
Naast die literair-historische, metrisch-technische en persoonsgebonden argumenten wil ik nog paar algemene bedenkingen en detailopmerkingen formuleren. In dat jambisch schema kon ik het verhaal van Homeros kwijt dat, zoals Matthew Arnold schreef, vloeiend klinkt, helder en klaar is en groots is. Wat ik denk over het mogelijk verband tussen die grootsheid en het metrum, heb ik zoeven al toegelicht. Jamben resulteren in elk geval in een vlot en vloeiend ritme en laten toe alles te verwerken wat Homeros gecomponeerd heeft. Ik noem mezelf graag een maximaal vertaler: in mijn taal en met mijn woorden wil ik weergeven wat er staat, niets minder, niets meer. De beroemde Engelse vertalingen van George Chapman en Alexander Pope breiden uit omwille van de rijmende jamben, in hexametrische vertalingen valt geregeld iets weg of wordt er iets toegevoegd omwille van het stringente versschema. Het jambische schema vraagt minder stoplappen of weglatingen en laat een natuurlijke en heldere verwoording toe. Meer dan de
10 hexameter staat het jambisch metrum voor transparantie. De vele eigennamen uit de Ilias laten zich makkelijk met hun woordaccent inpassen en ik verwijs graag naar het overzicht van Griekse en Trojaanse troepen uit de tweede zang, een leger van honderden namen verspreid over bijna vierhonderd verzen, maar die zich met enige herschikking eigenlijk makkelijk in de vijf jamben laten voegen en vooral ook een foutloze lectuur garanderen. Met de jamben kon ik ook de archaïsch klinkende epitheta zoals de blankarmige Hera elimineren: Hera met de blanke armen. Of: hij sprak de gevleugelde woorden wordt bij mij hij gaf zijn woorden vleugels. Zelfs de homerische vergelijkingen lieten zich gedwee in een reeks jambische verzen gieten, waarbij de bekende scharnierwoorden zoals... zo ook... telkens in het begin van het vers komen te staan en de vergelijking afloopt op het einde van een vers. Ook de stereotiepe verzen, die soms ettelijke malen terugkeren en die een vertaler dus ook identiek moet vertalen, vielen veelal moeiteloos in het versschema.
* * *
‘Het kleed moet nieuw zijn, de inhoud blijven’, schreef de grote Duitse classicus Ulrich von Wilamowitz-Moellendorff in 1891, ‘es bleibt die Seele, aber sie wechselt den Leib: die wahre Übersetzung ist Metempsychose.’8 Ik heb Homeros in een nieuw kleed gestoken, en heb daarbij hopelijk de inhoud en de ziel zo weinig mogelijk verraden. Maar ik zal me daarbij de vragen blijven stellen: is de ziel van Homeros inderdaad verhuisd naar een nieuw lichaam, werken onze jamben zoals ooit de Griekse hexameters, wek ik bij lezers van vandaag eenzelfde aandacht, hetzelfde genoegen, dezelfde emoties die Homeros gewekt heeft bij de toehoorders uit de 8ste eeuw of bij de lezers uit de dagen van Perikles drie eeuwen later?
Vertalen is bijna hetzelfde zeggen, zegt Umberto Eco. Het is de titel van een werk van hem uit 2003, Dire quasi la stessa cosa.9 Dat quasi is van belang, dat bijna. Dat quasi moet we proberen zo klein mogelijk te houden. Bijna wil zeggen: de brontekst heel nabij komen. Bijna en nabij zijn voor vertalers belangrijke woordjes.
[ www.patricklateur.be ]
8
Ulrich van Wilamowitz-Moellendorff, Was ist übersetzen? in: H.J. Störig (ed.), Das Problem des übersetzens (Wege der Forschung, Band 8), Darmstadt, 1963. 9 Umberto Eco, Dire quasi la stessa cosa. Esperienze di traduzione, Milano, 2003.