Hogeschool Zeeland te Vlissingen Opleiding:
Civiele Techniek
Visitatiedatum: 24 september 2004
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
2
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 9 10 15 16
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 23 33 37 40 43
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Beknopt CV Panelleden
47 49 51
DVC-bijlagen Bijlage 3 Handleiding voor de visitatie en beoordeling van bachelor- en masteropleidingen voor DVC-panels (deel II) Bijlage 4 Beoordelingskaders DVC
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
3
4
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Deel A: Onderwerpen
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
5
6
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA/DVC de opleiding Civiele Techniek van de Hogeschool Zeeland heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in augustus 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de DVC aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op vrijdag 24 september 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer K. Th. Veenvliet (voorzitter) De heer ir. J.C.P. Heerkens De heer D.F. van Apeldoorn (student-lid) De heer drs. G.J.H. Vermeulen (NQA-auditor). Dit panel dat is samengesteld door de DVC voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlagen 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Zeeland biedt ruim twintig opleidingen aan die opleiden voor het bachelordiploma. Bij de hogeschool staan ruim 4.300 studenten ingeschreven en er zijn ruim 300 medewerkers aan de hogeschool verbonden. Tot 2003 kende de hogeschool een facultaire structuur. Thans is er sprake van een matrixorganisatie, opgebouwd uit clusters van opleidingen en diensten. De hogeschool omvat acht onderwijsclusters. Sinds 2001 zijn de opleidingen Civiele Techniek en Bouwkunde geclusterd. Met ingang van januari 2003 heeft de clustervorming in de technische sector zijn definitieve vorm gekregen. De opleiding Civiele Techniek vormt thans samen met de opleidingen Bouwkunde, Aquatische Ecotechnologie en Chemie een
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
7
opleidingscluster. De vier opleidingen van het cluster worden aangestuurd door één opleidingsmanager. De opleiding Civiele Techniek verzorgt zowel een voltijd- als een deeltijdopleiding. Er studeren in totaal 87 studenten op het moment van visitatie (83 voltijdstudenten en 4 deeltijdstudenten). De instroom over de afgelopen jaren bedraagt gemiddeld 25 studenten en fluctueert per jaar weinig. De voltijdopleiding heeft een nominale studieduur van vier jaar. De deeltijdopleiding kent een programma van drie jaar. Om een dergelijk kort programma te kunnen realiseren vereist de opleiding dat deeltijdstudenten beschikken over drie jaar relevante werkervaring. Aldus is het mogelijk hetzelfde programma als dat van de voltijdopleiding in een hoger tempo te doorlopen. De opleiding biedt drie afstudeervarianten aan: Constructies, Waterbouwkunde en Ondergronds bouwen. In dit verband zijn ook de lectoraten van belang. De hogeschool kent thans drie lectoraten: Duurzaamheid en Water, Ondergronds Ruimtegebruik en Veiligheid. De lectoraten en de daaraan verbonden kenniskringen dragen bij aan het vernieuwen van het onderwijs en het uitvoeren van onderzoek. Op dit moment werkt de opleiding aan een hogeschoolbreed competentiegericht onderwijsprogramma, het zogenaamde Columbusproject. In dit nieuwe programma zullen de opleidingen Civiele Techniek en Bouwkunde in het kader van de nieuwe BaMa-structuur worden samengebracht in de Bachelor of Built Environment (BBE). Het programma moet per september 2005 van start gaan. Het Columbusproject komt tegemoet aan de vraag van het werkveld naar breed opgeleide afgestudeerden. De opleiding is voor het laatst gevisiteerd in 1997. De uitkomsten zijn vastgelegd in het rapport Doorzichten (1998). 1.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Civiele Techniek door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in de Handleiding voor de visitatie en beoordeling van bachelor- en masteropleidingen. Deel II, Vademecum voor DVC-panels (2004) en de Checklist DVC NVAO-basiskwaliteit hbo-bachelor (z.j.) (zie bijlagen 4 en 5). Bij de oordeelsvorming zijn de uitgangspunten van NQA in acht genomen (zie bijlage 6). De werkwijze wordt hieronder meer in concreto beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen en de aanvullende informatie een voldoende basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor de Civiele Techniek geldende domeinspecifieke referentiekader (zie hieronder). NQA/DVC onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
8
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
De voorbereidingsfase Allereerst heeft de DVC het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport in orde was bevonden, zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in de Checklist voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Hoewel ieder panellid alle onderwerpen en facetten onder de loep nam, is er sprake geweest van een taakverdeling, waarbij bepaalde onderwerpen en facetten door een bepaald panellid extra grondig bestudeerd zijn. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige(n) in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek DVC en NQA hebben een Raamwerk bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding. Vóór het visitatiebezoek heeft het panel een representatieve set van 12 afstudeerverslagen met beoordelingsformulieren van de opleiding ontvangen. Tijdens het visitatiebezoek is gesproken met (een representatieve) vertegenwoordiging van: docenten, studenten, werkveld en afgestudeerden. Daarnaast vonden er aan het begin en aan het eind van het visitatiebezoek gesprekken plaats met het management van de opleiding (het operationeel management). Het tweede gesprek met het management is met name benut om standpunten van het panel en de bijbehorende argumenten nogmaals te staven. Ook vond er een gesprek plaats met het College van Bestuur. Aan het begin van het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Binnen het bezoekprogramma was een aantal zogenoemde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. De bevindingen zijn, volgens de afgesproken taakverdeling, door ieder panellid, schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge terugkoppeling aan het management gegeven van de ervaringen en bevindingen van het panel, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
9
Het definitieve conceptrapport is aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn door de NQA-auditor enkele wijzigingen aangebracht en is het definitieve rapport door het panel vastgesteld. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de Handreiking voor oordeelsvorming (zie bijlage 6) een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere opleidingen Civiele Techniek op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De wegingen zullen in dit rapport bij het merendeel van de onderwerpen niet diepgaand zijn, omdat de opleiding op de meeste facetten minimaal een voldoende heeft gehaald. De (uitgebreide) argumentatie daarvoor is te vinden in het detailrapport. Wat betreft de benchmarking is gebruik gemaakt van andere zelfevaluatierapporten van opleidingen die door NQA worden beoordeeld. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Het facet ‘Domeinspecifieke eisen’ is met een voldoende beoordeeld; de facetten ‘Niveau bachelor’ en ‘Oriëntatie HBO-bachelor’ met een goed. Het oordeel op het onderwerp is derhalve positief. De beschrijving van de drie facetten door de opleiding op dit onderwerp zijn vergeleken met die van enkele andere opleidingen Civiele Techniek. De gehanteerde eindkwalificaties en de nadere uitwerkingen daarvan zijn gebaseerd op de landelijke eindkwalificaties. Deze zijn vastgelegd in het rapport Validering Kernkwalificaties van de opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek (1999). Ook de andere opleidingen gaan daarvan uit. De opleiding in Vlissingen heeft naast de landelijk geformuleerde eindkwalificaties een eigen kleur (diepte) aangebracht door accenten te leggen op waterbouwkunde, ondergronds bouwen en constructietechnieken. De opleiding heeft zelf de opleidingskwalificaties vergeleken met de Dublin Descriptoren. Inmiddels werkt de opleiding
10
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
in het kader van een nieuw onderwijsprogramma aan de implementatie van de competenties zoals die in mei 2003 landelijk zijn vastgesteld door de Hoger Onderwijs Groep Bouw & Ruimte. 1.5.2 Programma. Aan drie van de acht tot dit onderwerp behorende facetten is het oordeel ‘goed’ toegekend. De facetten ‘Eisen HBO’ en ‘Studielast’ zijn als voldoende beoordeeld. Het facet ‘Instroom’ is voor de voltijdopleiding als voldoende beoordeeld en voor de deeltijdopleiding als onvoldoende. Aan het facet ‘Afstemming tussen vormgeving en inhoud’ is voor de voltijdopleiding het oordeel ‘goed’ toegekend en voor de deeltijdopleiding het oordeel ‘voldoende’. Het facet ‘Beoordeling en toetsing’ is als onvoldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is positief. Het panel heeft aan het facet ’Instroom’ voor de deeltijdopleiding het oordeel onvoldoende toegekend. Het gaat hier niet om een ernstige onvoldoende aangezien het panel geen aanwijzingen heeft dat er sprake is van aansluitingsproblemen met betrekking tot de vorm en inhoud van het onderwijsprogramma. Reden voor de onvoldoende is dat de deeltijdopleiding niet expliciet aangeeft wat zij onder relevante werkervaring verstaat. Hoewel dit in de praktijk niet leidt tot problemen, meent het panel toch dat de opleiding hierover meer duidelijkheid dient te verschaffen. Ook in de voorlichting naar aspirant-studenten is meer duidelijkheid over de precieze invulling van de instroomeisen gewenst. Het facet ‘Beoordeling en toetsing’ is zowel voor de voltijd- als de deeltijdopleiding als onvoldoende beoordeeld. De reden hiervan is dat – ondanks een procedure om de toetsing te bewaken – er in de praktijk te weinig sprake is van borging. Dit blijkt met name uit de docentafhankelijke invulling van de toetsen. Dit wil echter niet zeggen dat de kwaliteit of het niveau van de toetsen in de praktijk tekort zou schieten. Het gerealiseerde niveau van de opleiding is daar het bewijs van. Maar het panel heeft met haar kritische oordeel over de toetsing wel een signaal willen afgeven. Het oordeel over het onderwerp als geheel is positief ondanks het (de) onvoldoende beoordeelde facet(ten). De reden is dat zij hun oorzaak vinden in een gebrek aan borging en duidelijkheid, niet in een wezenlijk tekortschieten van de dagelijkse praktijk van het onderwijs. Tenslotte staan er tegenover de onvoldoende voor ‘Instroom’ en ‘Beoordeling en toetsing’ meerdere oordelen ‘goed’ op facetten binnen het onderwerp Programma. Het oordeel op het totale onderwerp is daarom positief. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten ‘Eisen HBO’ en ‘Kwaliteit personeel’ zijn met een voldoende beoordeeld; het facet ‘Kwantiteit personeel’ met een onvoldoende. Het oordeel op dit onderwerp is positief. Relevante betrokkenen (studenten, alumni, werkveld) zijn van mening dat het onderwijs wordt verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Ook is gebleken dat het personeel onderwijskundig voldoende is onderlegd
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
11
gezien de kwaliteit van het lesmateriaal en de gerealiseerde onderwijsvernieuwingen zoals projectonderwijs. Het panel heeft een onvoldoende gegeven voor het facet ‘Kwantiteit personeel’. Ondanks de gunstige student/docent ratio is de opleiding kwetsbaar gezien het beperkte aantal studenten en het te verzorgen programma. De capaciteit is weliswaar juist voldoende om het onderwijsprogramma op adequate wijze aan te bieden, maar extra taken dreigen ten koste te gaan van de primaire taken. Ondanks het feit dat de opleiding dit studiejaar de beschikking krijgt over extra formatie wil het panel met het oordeel onvoldoende een signaal voor de toekomst afgegeven. Al met al vindt het panel dat het oordeel over het onderwerp Personeel positief is. 1.5.4 Voorzieningen Het facetten ‘Materiële voorzieningen’ en ‘Studiebegeleiding’ zijn met een voldoende beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is dan ook positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg. Aan het facet ‘Evaluatie resultaten’ is het oordeel goed toegekend en aan het facet ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld’ het oordeel voldoende. Het facet ‘Maatregelen tot verbetering’ is met een onvoldoende beoordeeld. Het eindoordeel op dit onderwerp is positief. In het kader van haar interne kwaliteitszorg evalueert de opleiding structureel en zorgvuldig in hoeverre de beoogde doelen worden gerealiseerd. Bij de interne kwaliteitszorg worden relevante partijen als studenten, alumni, werkveld en docenten in afdoende mate betrokken. Het panel heeft aan het facet ‘Maatregelen tot verbetering’ een onvoldoende toegekend. De opleiding heeft in het Opleidingsevaluatieplan vastgelegd welke verbeteracties zijn gepland, maar deze zijn doorgaans weinig concreet omschreven. Het gevoerde beleid ten aanzien van de verbetermaatregelen is weinig inzichtelijk. De opleiding onderkent dit. Toch oordeelt het panel positief over het onderwerp Kwaliteitszorg als geheel omdat er sprake is van voldoende kwaliteitsbewustzijn binnen de opleiding. Bovendien is er onlangs een kwaliteitskring ingesteld waarin ook studenten zitting hebben. Voorts is er door de opleiding een kwaliteitszorgmedewerker aangesteld die in samenwerking met de kwaliteitskring verbeteracties formuleert. Aldus is kwaliteitszorg – met inbegrip van het verbeterbeleid – veel beter in de organisatie verankerd. Op basis hiervan is het panel van mening dat er voldoende garanties zijn dat de voorgenomen betermaatregelen daadwerkelijk bijdragen aan de realisatie van de geformuleerde streefdoelen. 1.5.6 Resultaten. Op beide facetten heeft de opleiding het oordeel goed. Het eindoordeel op dit onderwerp is daarom ook positief.
12
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Tabel 1: Algemene gegevens Opleiding Civiele Techniek Vlissingen (voltijd en deeltijd) Totaal aantal ingeschreven studenten Omvang docerend personeel in FTE FTE/student-ratio Totaal aantal docenten
1999
2000
2001
2002
2003
891
77
80
69
71
4,9
4,9
3,9
3,9
4,4
1/18 5
1/16 5
1/21 4
1/18 4
1/16 5
Tabel 2a: Instroomgegevens opleiding Civiele Techniek Vlissingen (instroomcohort eerste keer hogeschool) INSTROOM Totaal ingestroomde studenten
1999 272
2000 13
2001 26
2002 13
2003 27
Tabel 2b: Landelijke instroomgegevens (instroomcohort eerste keer hogeschool) INSTROOM Totaal ingestroomde studenten voor de opleidingen Civiele Techniek landelijk
1999 17.937 2.828
htno CT
2000 18.130 2.676
2001 17.288 2.537
2002 16.889 2.291
2003 16.777 2.208
Op de website van de HBO-raad staan cijfers voor alle opleidingen Civiele Techniek vermeld. Gezien de verschillen tussen de cijfers waarover de opleiding beschikt en die van de HBO-raad is in verband met de vergelijkbaarheid in tabel 3 uitgegaan van de cijfers van de HBO-raad. Tabel 3a: Gegevens opleiding (instroomcohort eerste keer hogeschool) Civiele Techniek Vlissingen Percentage diploma behaald na 5 jaar Gemiddelde studieduur van gediplomeerden in maanden Percentage uitval na 1 jaar
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 41,4 42,0 67,9 69,0 75,0
Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het instroomcohort in jaar x (in maanden)
1 2
54,3
49,3
52,8
50,2
46,8
21,4
17,9
50,0
6,9
23,5
19,1
12,0
13,5
29,2
16,4
De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl De cijfers komen uit www.kengetallen.hbo.nl
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
13
Tabel 3b: Landelijke gegevens (instroomcohort eerste keer hogeschool) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Percentage diploma behaald na 63,0 60,6 62,8 64,3 63,9 CT 5 jaar htno 56,1 56,3 53,6 52,9 51,0 Gemiddelde studieduur van 49,3 49,0 48,0 46,3 45,1 CT gediplomeerden in maanden 48,2 46,5 46,5 46,7 47,3 htno Percentage uitval na 1 jaar 21,4 24,7 23,2 21,7 24,2 CT 27,1 28,1 29,5 30,1 28,9 htno Gemiddelde studieduur 20,0 19,2 20,3 23,7 20,6 CT studiestakers in maanden van het htno 19,5 20,1 19,3 19,4 20,8 instroomcohort in jaar x (in maanden)
Conclusies ten aanzien van de vergelijking van de kengetallen: • Het opleidingsrendement na vijf jaar van de opleiding Civiele Techniek Vlissingen is de afgelopen jaren gestegen en is beduidend beter dan het gemiddelde landelijke resultaat van de opleidingen Civiele Techniek en de sector HTNO als geheel. • De uitvalpercentages na één jaar van de opleiding Civiele Techniek Vlissingen fluctueren sterk; over de jaren komt het uitvalpercentage overeen met het gemiddelde landelijke resultaat van de opleidingen Civiele Techniek. • De gemiddelde studieduur van gediplomeerden van de opleiding Civiele Techniek Vlissingen ligt iets boven de gemiddelden van alle opleidingen Civiele Techniek en de sector HTNO als geheel. In het jaar 2002 (het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn) komt de studieduur van gediplomeerden overeen met het landelijke gemiddelde. • De gemiddelde studieduur van studiestakers van de opleiding Civiele Techniek Vlissingen ligt onder de gemiddelden van alle opleidingen Civiele Techniek en de sector HTNO als geheel. Alleen het jaar 2001 vormt hierop een uitzondering. De opleiding heeft ten aanzien van de kwantitatieve resultaten een aantal uitgangspunten en streefcijfers geformuleerd. NQA heeft deze vergeleken met enkele andere opleidingen uit het domein. Tabel 4: Streefcijfers van de opleiding Civiele Techniek te Vlissingen t.o.v. andere opleidingen
Uitvalpercentage propedeuse,
CT Vlissingen 30%
Opleiding X 25%
Uitvalpercentage postpropedeutische fase Diploma behaald (per cohort) (na vijf jaar) Gemiddelde studieduur geslaagden Gemiddelde studieduur studiestakers
7% 63% Maximaal 4,3 jr Maximaal 1,0 jr
5% 60%
Opleiding Y 30%
4,5 jr 1,35 jr
Opleiding Z
4,5 jr 1,35 jr
Uit externe landelijke enquêtes zijn de volgende scores over de opleiding Civiele Techniek Vlissingen bekend: - Keuzegids Hoger Onderwijs 2003/2004: vijfde plaats in het totaal oordeel (totaal 16 opleidingen); - Elsevier oktober 2003: gedeelde derde plaats in het totaal oordeel.
14
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
1.6
Schematisch overzicht Oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Opleiding: Civiele Techniek Hogeschool Zeeland
Onderwerp/Facet Doelstellingen 1.1 1.2 1.3 Totaaloordeel Programma 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 Totaaloordeel Personeel 3.1 3.2 3.3 Totaaloordeel Voorzieningen 4.1 4.2 Totaaloordeel Kwaliteitszorg 5.1 5.2 5.3 Totaaloordeel Resultaten 6.1 6.2 Totaaloordeel
Voltijd
Deeltijd
V G G Positief
V G G
V G G V V G G O Positief
V G G V O G V O
V O V Positief
V O V
V V Positief
V V
G O V Positief
G O V
G G Positief
G G
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
15
1.7
Totaaloordeel
Op grond van bovenstaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.4 waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding een POSITIEF oordeel oplevert. De opleiding voldoet op de meeste facetten aan de basiskwaliteit en gaat daar op meerdere facetten bovenuit, met name binnen de onderwerpen ‘Doelstellingen’, ‘Programma’ en ‘Resultaten’. Den Haag, januari 2005
16
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Deel B: Facetten
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
17
18
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Deel B: Facetten N.B. Het oordeel voor de voltijd- en deeltijdopleiding wordt alleen gesplitst als er sprake is van verschillende oordelen.
Onderwerp 1
Facet 1.1
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel ‘voldoende’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft haar eindkwalificaties gebaseerd op de landelijke eindkwalificaties. Deze eindkwalificaties zijn vastgelegd in het rapport Validering Kernkwalificaties van de opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek. Dit rapport is in november 1999 in opdracht van het Onderwijs Innovatie Centrum Bouw Nijverheid (OIC-BN) opgesteld. De eindkwalificaties zijn gevalideerd door vertegenwoordigers van het landelijke beroepenveld. Het betreft gezaghebbende vertegenwoordigers zoals het Algemeen Verbond Bouw Bedrijf, Orde van Nederlandse Raadgevende Ingenieurs en Rijkswaterstaat. Ook zijn de eindkwalificaties gevalideerd door een grote groep afgestudeerden (1 à 5 jaar na afstuderen) en de opleidingen zelf. • Het rapport met de eindkwalificaties omvat de volgende onderdelen: algemene kenmerken van het beroepenveld, indeling van het beroepenveld, type organisatie en functies die afgestudeerden vervullen. • De eindkwalificaties zijn onderverdeeld in beroepsgenerieke en beroepsspecifieke kwalificaties. Er zijn in totaal 17 kwalificaties, waarvan 8 beroepsgeneriek en 9 beroepsspecifiek. Voorbeelden van beroepsgenerieke kwalificaties zijn samenwerken, kostenbewustheid, en zorg voor veiligheid en milieu. Voorbeelden van beroepsspecifieke kwalificaties zijn funderingsmethoden, construeren in beton, staal en hout, en waterbeheersystemen. • De eindkwalificaties zijn voorgelegd aan de werkveldadviescommissie (WAC) van de opleiding en door het WAC goedgekeurd. Tussentijdse ontwikkelingen in het vakgebied en het beroepenveld worden ook door het WAC onder de aandacht van de opleiding gebracht. Hierdoor wordt zorggedragen voor aansluiting op de wensen van het afnemende beroepenveld in de regio. Een voorbeeld hiervan is het belang van ondergronds bouwen. • De opleiding heeft oog voor nieuwe ontwikkelingen, zoals Contractering. Ook vergunningverlening, ondergronds bouwen en duurzaamheid zijn aspecten die in het beroepsdomein (invulling van functies) uitbreiding of verzwaring van taken met zich meebrengen.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
19
•
•
•
•
•
•
Naast de landelijke eindkwalificaties heeft de opleiding een eigen kleur (diepte) aangebracht door accenten te leggen op waterbouwkunde, ondergronds bouwen en constructietechnieken. De eigen accenten vragen circa 30% van de opleidingstijd en zijn mede op advies van de WAC tot stand gekomen. Het panel constateert op grond van het bovenstaande dat de beroepsspecifieke kwalificaties van de opleiding voldoende aansluiten op de eisen die de beroepspraktijk stelt. In de eindkwalificaties is naar de mening van het panel nog onvoldoende expliciet rekening gehouden met internationale ontwikkelingen in het domein. Er is geen duidelijke internationale focus. De algemene HBO-ingenieurs competenties (denken in modellen, systemen en processen; proces beheersen; projectmatig werken; veilig, duurzaam en kwaliteitsbewust handelen), sociaal-communicatieve competenties, en zelfsturende competenties zijn in het bedrijfsleven in toenemende mate van belang voor de functie-uitoefening van de HBO-ingenieur; en komen binnen de eindkwalificaties van de opleiding in voldoende mate aan bod. In mei 2003 zijn door de landelijke Hoger Onderwijs Groep Bouw & Ruimte nieuwe competenties voor de HBO-opleiding Civiele Techniek vastgesteld. In 2004 wordt in het kader van het Columbusproject door de opleiding gewerkt aan een nieuw onderwijsprogramma waarvoor deze competenties de basis vormen. Het panel constateert dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de eisen van vakgenoten. Aansluiting bij internationale standaarden in het vakgebied ontbreekt in de beschrijving van de doelstellingen van de opleiding.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Op grond van de volgende overwegingen is het oordeel ‘goed’ tot stand gekomen: • Voor de aansluiting van de eindkwalificaties bij internationaal geaccepteerde beschrijvingen van het HBO-niveau maakt de opleiding gebruik van de Dublin descriptoren. • De opleiding onderscheidt binnen de Dublin descriptoren de domeinen kennis en inzicht, toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. Aan de hand van een matrix laat de opleiding zien hoe de Dublin descriptoren terugkomen in de landelijke eindkwalificaties. Uit de matrix blijkt dat alle eindkwalificaties bij een of meer Dublin descriptoren passen. Daarbij valt op dat de domeinen kennis en inzicht en het toepassen van kennis en inzicht bij (vrijwel) alle eindkwalificaties terugkomen, terwijl oordeelsvorming en vooral communicatie en leervaardigheden aanzienlijk minder vaak kunnen worden gekoppeld aan de eindkwalificaties. Niettemin komen alle Dublin descriptoren aan de orde. Het panel
20
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
• •
constateert dat internationaal geformuleerde eisen voor het bachelor niveau gedekt zijn binnen de eindkwalificaties. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat de beschrijving van het kennisaspect meer aandacht verdient in de eindkwalificaties. Het ontwikkelen van kennis en vaardigheden om met actuele, vakgerichte handboeken te werken is voldoende in de huidige eindtermen opgenomen. Ten behoeve van het nieuwe competentiegerichte curriculum heeft de opleiding een document met kennisgebieden opgesteld. Met betrekking tot het ontwikkelen en verdiepen van argumentaties en het professioneel benaderen van het beroep stelt de opleiding vast dat deze in de eindkwalificaties voldoende zijn opgenomen. Ook het verzamelen en interpreteren van relevante gegevens ten behoeve van oordeelsvorming en het meewegen van sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten zijn in de eindkwalificaties voldoende opgenomen. Communicatie en het overbrengen van informatie, ideeën en oplossingen is naar de mening van het panel in de eindkwalificaties afdoende afdekt door het onderdeel mondelinge en schriftelijke communicatie. Leervaardigheden zijn volgens de opleiding niet expliciet in de eindkwalificaties opgenomen. In het zelfevaluatierapport schrijft de opleiding dat het ontwikkelen van leervaardigheden voor een vervolgstudie op een hoger niveau van autonomie dan het HBO niet voor iedere student mogelijk is. Het panel onderschrijft dit, maar is tevens van oordeel dat een hoger niveau dan het HBO geen vereiste is. Het gaat erom dat een afgestudeerde in staat is een vervolgstudie aan te gaan om bij te blijven in zijn vakgebied en zich nieuwe ontwikkelingen eigen te maken. De Hogeschool Zeeland heeft de Dublin descriptoren vertaald in opleidingseisen voor de opleidingen. Het panel concludeert dat internationaal geformuleerde eisen voor het bachelorniveau gedekt zijn binnen de eindkwalificaties. Ook stelt het panel vast dat opleiding op consciëntieuze wijze heeft onderzocht hoe de Dublin descriptoren zijn opgenomen in de eindkwalificaties. Hiermee toont de opleiding aan dat de eindkwalificaties in afdoende mate aansluiten bij algemene en internationaal geaccepteerde beschrijvingen van het bachelorniveau.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO-bachelor
Goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBOopleiding vereist is of dienstig is.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
21
Het oordeel ‘goed’ wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft haar eindkwalificaties gebaseerd op het landelijk vastgestelde beroepsprofiel en de daarbij behorende taken en functies. In de studiegids geeft de opleiding een schets van het werkterrein, actuele ontwikkelingen en het arbeidsmarktperspectief. • De kerntaken van de beginnende beroepskracht (gedefinieerd als 1 tot 5 jaar na zijn diplomering) zijn beschreven in het document Validering Kernkwalificaties van de opleidingen Bouwkunde en Civiele Techniek (november 1999). Zij hebben betrekking op: professioneel opdracht geven, ontwerpen, uitvoeren, exploiteren en beheren, en overige, niet projectgebonden taken. Het beroepsprofiel wordt door de opleiding volledig onderschreven. • De opleiding vat het beroepsprofiel in het Inhoudelijk opleidingskader Civiele Techniek als volgt samen: ‘Het werk van de civiel ingenieur zal vooral gericht zijn op de infrastructuur, zowel op nationaal niveau, als ook lokaal. Bouwwerken zijn daarin omvangrijk en soms complex van aard. Onder bouwwerken vallen civieltechnische constructies zoals bruggen, duikers, scheepssluizen, tunnels en aquaducten; kademuren en andere havenwerken; wegen, spoorwegen, watergangen en waterwegen; dijken.’ (p. 5). • Het beroepsprofiel en de eindkwalificaties zijn landelijk goedgekeurd door gezaghebbende vertegenwoordigers van het werkveld. De Zeeuwse invulling van het profiel (zie ook facet 1.1) is besproken en gevalideerd door de WAC waarvan de leden representatief zijn voor het werkveld in de regio. • De eindkwalificaties omvatten zowel beroepsgenerieke als beroepsspecifieke kwalificaties. De landelijke eindkwalificaties dekken circa 70% van het curriculum. Voor het onderscheidend aspect van de opleiding resteert 30%. De opleiding geeft hieraan invulling door drie afstudeervarianten aan te bieden (ondergronds ruimtegebruik, waterbouwkunde en constructietechniek). Verder komt de eigen kleur van de opleiding tot uitdrukking in de praktijkcomponent en de algemene vakken (in het bijzonder communicatieve vaardigheden, waaronder taalvaardigheid in Engels en Duits (Duits in de vrije ruimte). • Het niveau waarop een beginnend beroepsbeoefenaar binnen het civiele domein moet kunnen functioneren wordt aangeduid met een beschrijving van de context waarin hij moet kunnen functioneren: zelfstandig eenvoudige projecten kunnen uitvoeren. Daarnaast moet de civiel technische ingenieur een bijdrage kunnen leveren in complexe situaties als medewerker in een team of onder leiding. • De opleiding volgt de landelijke herijking van de eindkwalificaties (om de vijf jaar). De opleiding bevraagt het beroepenveld incidenteel om de eindkwalificaties te herijken. Verder schrijft de opleiding in de zelfevaluatie dat het bevragen van alumni frequenter kan plaatsvinden. Wel werkt de opleidingen samen met de WAC aan de ontwikkeling van eindkwalificaties voor de opleiding Bachelor of Built Environment. De huidige eindkwalificaties worden dan vervangen door competentiegerichte kwalificaties.
22
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA Eisen HBO
Voldoende
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • In het eerste en tweede studiejaar van zowel de voltijd- als de deeltijdopleiding wordt er voor de helft van de studietijd gewerkt aan projecten. De beroepspraktijk is betrokken bij het formuleren van de opdrachten. Door de projecten legt de opleiding een link naar het werkveld: het beroepsprofiel beschrijft het beroepenveld van de civiel technische ingenieur als een projectenwereld. De projecten koppelen de opleiding aan de beroepspraktijk: studenten werken in groepsverband aan vraagstukken of casussen die afkomstig zijn uit bedrijven of (grootschalige) civiel technische projecten. • Parallel aan de projecten wordt een aantal vakken vakgericht aangeboden, zoals wiskunde, bouwrecht, betontechnologie, bedrijfskunde, toegepaste mechanica en Engels. Ook binnen deze vakken wordt expliciet een link gelegd naar de praktijk. In de leerstofomschrijvingen wordt steeds de relatie met de beroepspraktijk beschreven. De vakken zijn inhoudelijk gerelateerd aan de projecten; in de projecten wordt een beroep gedaan op de kennis die binnen deze vakken is ontwikkeld. • In het kader van de beroepsoriëntatie in het eerste studiejaar zijn excursies in het programma opgenomen. • Het panel heeft vastgesteld dat de projecten inhoudelijk goed zijn en een goede opbouw hebben. De projecten stellen de studenten in staat kennis en inzicht toe te passen en verder te ontwikkelen. Voorts maken de studenten kennis met relevante rollen zoals opdrachtgever en aannemer. De ontwikkeling van beroepsvaardigheden heeft een centrale plaats in de projecten. De eerste projecten zijn gericht op basisstof en hebben tevens een oriënterend karakter; in de loop van de opleiding neemt de complexiteit van de projectopdrachten toe. In de meeste projecten staan actuele onderwerpen centraal. Het tweede studiejaar bevat tevens een miniafstudeeropdracht. Naar de mening van de studenten en de alumni zijn de projecten zeer leerzaam en is de aansluiting op de praktijk goed. Ook vinden zij dat de projecten een goede voorbereiding vormen op de stage. • In het programma wordt voor bijna alle civiel technische vakken gebruik gemaakt van vakliteratuur en studiemateriaal ontwikkeld door het beroepenveld. Voor het
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
23
•
•
•
•
•
•
24
vakgebied milieutechniek is volgens de opleiding geen optimaal beroepsgericht studiemateriaal beschikbaar. Bestudering van het studiemateriaal laat zien dat vakliteratuur (boeken, themaboeken, readers) wordt gebruikt bij het verwerven van kennis. Een belangrijk deel van het studiemateriaal is ontwikkeld door het beroepenveld en worden ook in de beroepspraktijk als kennisbron gebruikt. Het panel constateert dat de opleiding doorgaans gebruik maakt van actueel materiaal; in enkele gevallen is er sprake van oud studiemateriaal dat ook minder geschikt is voor zelfstudie. Voorts constateert het panel dat recente vakliteratuur voor de branche en uitgebracht door het CROW op het gebied van geïntegreerde contracten niet wordt gebruikt. De themaboeken en dictaten maken een goed verzorgde indruk. Daarnaast maken de studenten steeds meer gebruik van internet om naar informatie te zoeken. De opleiding maakt weinig gebruik van Engelstalige literatuur. De opleiding bewaakt de actualiteit van het programma aan de hand van feedback door het betrokken beroepenveld. Verder wordt het programma jaarlijks geëvalueerd in het teamoverleg. Het team besluit of en hoe het programma wordt aangepast. Ook wordt het programma jaarlijks besproken in de opleidingscommissie waarin ook het beroepenveld is vertegenwoordigd. De docent is zelf verantwoordelijk voor het implementeren van nieuwe ontwikkelingen in het programma. De Sociëteit (voor en door studenten!) organiseert regelmatig excursies naar in uitvoering zijnde bouwwerken op civiel technisch gebied. Studenten zijn hierover zeer tevreden. Halverwege het vierde studiejaar vindt een buitenlandse excursie plaats. Voorts worden gastcolleges verzorgd. De interactie met de beroepspraktijk is goed geregeld door middel van stages in het derde jaar en de afsluiting van de studie met een praktijkopdracht. In het derde leerjaar van de voltijdopleiding loopt de student stage: zowel een half jaar bij een aannemersbedrijf als een half jaar bij een opdrachtgevende of adviserende instantie (overheidsinstelling of ingenieursbureau). De opleiding beschikt over meer stageplaatsen (en opdrachtgevers voor afstudeeropdrachten) dan gezien het aantal studenten nodig is. Ook beschikt de opleiding over een gevarieerd aanbod (Rijkswaterstaat, gemeenten, waterschappen, ingenieursbureaus, aannemers en adviesbureaus). Studenten kunnen kiezen voor een stageplaats in het buitenland. Het niveau van de stageplaatsen wordt bewaakt door de docenten. Het panel vindt de stageverslagen inhoudelijk goed, met duidelijke leerdoelen en een helder plan van aanpak. Ook bevatten de stageverslagen goede reflectie van de studenten op hun functioneren. Het panel heeft van het werkveld vernomen dat zij tevreden zijn over het functioneren van de stagiairs. Het laatste semester van het vierde jaar staat in het teken van de afstudeeropdracht. De opdracht heeft een civieltechnisch karakter en wordt uitgevoerd binnen een bedrijf of organisatie. Afstudeeropdrachten worden doorgaans door duo’s uitgevoerd. De deeltijdopleiding kent een programma van drie jaar. Om dit programma te realiseren moeten instromende studenten beschikken over drie jaar relevante werkervaring (zie 2.5). De deeltijdopleiding biedt het complete programma van de voltijdopleiding aan. Wel worden op basis van de instroomeisen vrijstellingen verleend. Verder zijn onderdelen van de voltijdopleiding samengevoegd. Hierbij zijn
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
•
•
onderdelen van projecten ten aanzien van communicatieve vaardigheden gecombineerd en ondergebracht in een kleiner aantal projecten. De onderbouwing hiervan is in de studiegids weergegeven. Volgens de docenten is er in het deeltijdprogramma meer aandacht voor communicatieve vaardigheden en leren leren. Deeltijdstudenten krijgen een vrijstelling van 39 studiepunten op grond van hun werkervaring. Volgens docenten is er geen sprake van een individuele beoordeling van (het niveau en relevantie van) de werkervaring van de deeltijdstudenten. Actuele internationale ontwikkelingen komen in de lessen aan de orde. Zo wordt op het gebied van constructies aandacht geschonken aan de Eurocode. Voorts wordt communiceren en corresponderen in de Engelse taal op een praktijkgerichte wijze bijgebracht. Studenten kunnen de vrije ruimte gebruiken om zich in de Duitse taal te bekwamen De hogeschool kent twee lectoraten die relevant zijn voor de opleiding Civiele Techniek. Het betreft het Lectoraat Ondergronds Ruimtegebruik en het Lectoraat Veiligheid. De kenniskringen zijn thans in ontwikkeling. Er zijn plannen een docent in deze kenniskringen in te zetten en keuzevakken te ontwikkelen. De aandacht voor fysieke veiligheid is nauw gerelateerd aan de ligging van de provincie Zeeland en heeft betrekking op overstromingsgevaar, de aanwezigheid van industrieën, de Westerscheldetunnel en scheepvaarttransporten. Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten positief oordelen over de zinvolheid en actualiteit van de theorie (gemiddeld 3,7 op 5-puntsschaal). Ook oordelen de voltijdstudenten positief over de zinvolheid en actualiteit van de opdrachten (gemiddeld 3,6 op 5-puntsschaal). Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten vinden dat het leren begrijpen en toepassen van onderzoeksresultaten onderdeel uitmaakt van de leerstof (gemiddeld 3,6 op 5-puntsschaal). Het panel mist een aantal actuele onderwerpen in het programma zoals nieuwe contractvormen (integrale contracten) en kunststoftoepassingen in de civiel technische bouw. Verder is meer aandacht gewenst voor financiële aspecten (begrotingen en budgettering), juridische aspecten (wet- en regelgeving). Ook de aandacht voor risico-analyse is bescheiden. Verder stelt het panel vast dat de aandacht voor ondergronds ruimtegebruik nog beperkt is.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
25
Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • In de eerste twee jaar van de opleiding wordt een gemeenschappelijk breed programma aangeboden. Met de breedte van het curriculum worden de eindkwalificaties gedekt. • In de projecten (specifiek de tweedejaars projecten) kunnen de studenten zich verdiepen in speciale onderwerpen. • In het afstudeerjaar wordt, naast een gemeenschappelijke basis, voor een specialisatie worden gekozen. Hiermee geeft de student profilering aan de ‘diepte’ in zijn studieprogramma. • De eindkwalificaties zijn in de leerstofomschrijvingen vertaald naar leerdoelen. Het panel heeft vastgesteld dat in alle curriculumonderdelen wordt uitgegaan van voldoende duidelijk geformuleerde leerdoelen. De leerdoelen zijn geformuleerd in termen van kennis, vaardigheden en inzicht. Ze zijn voldoende specifiek voor het invullen van het programma. Bij de stage en het afstuderen heeft de student de ruimte aanvullend persoonlijke leerdoelen te formuleren. De opleiding neemt zich voor de leerdoelen van de stages beter te formuleren. Het gaat erom duidelijk over te brengen dat het om twee stages gaat waarin twee verschillende zijden van het vakgebied aan de orde komen. • De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport dat het aspect houding is onderbelicht (komt echter wel aan bod in de projecten). • Bij de ontwikkeling van het programma hebben de eindkwalificaties de basis gevormd. De opleiding heeft matrices opgesteld waarin de programmaonderdelen zijn gerelateerd aan de eindkwalificaties. Hiermee wordt per semester inzichtelijk gemaakt welke eindkwalificatie in welke programmaonderdeel aan de orde komt. De matrices laten zien dat de eindkwalificaties in voldoende mate worden gedekt door het programma dat wordt aangeboden. • Uit de matrices volgt dat de programmaonderdelen relevant zijn voor het bereiken van de eindkwalificaties. Het panel heeft vastgesteld dat het programma een adequate concretisering is van de eindkwalificaties. Ook het Zeeuwse profiel komt voldoende tot uitdrukking in het programma. Aan de programma-inhoud heeft het panel vastgesteld dat de leerdoelen van de curriculumonderdelen veelal behaald worden. Projectonderwijs in combinatie met ondersteunende vakken, de stages en afstuderen dragen ertoe bij dat studenten stapsgewijs leren kennis, vaardigheden, inzichten en beroepshouding geïntegreerd toe te passen. • Studenten ervaren dat zij zich aan de hand van het programma de eindkwalificaties eigen maken (‘ik voel me bijna een ingenieur, je groeit steeds verder’).
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
Goed
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
26
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • Naast de projecten worden ondersteunende (‘voedende’) vakken aangeboden. De opleiding kiest er soms bewust voor meer theorie aan te bieden dan strikt genomen voor de uitvoering van de projecten is vereist. • De studenten oordelen positief over de samenhang tussen de ondersteunende vakken en de projecten. Docenten en begeleiders verwijzen over en weer naar elkaar. Indien nodig worden er extra ondersteunende lessen ingeroosterd. • De projecten leveren een belangrijke positieve bijdrage aan de integratie van vakgebieden en aan de integratie van kennis, (sociale) vaardigheden en inzichten door de studenten. Door in de projecten integrale civieltechnische opdrachten centraal te stellen (vanaf het tweede studiejaar) die studenten in teamverband uitvoeren, wordt een belangrijke positieve bijdrage geleverd aan de samenhang en integratie in het programma. Voorts vormen de projecten een goede voorbereiding op de praktijk (stages) en wordt de intergratie tussen binnenschools- en buitenschools leren bevorderd. Deeltijdstudenten ervaren een goede wisselwerking tussen de projectwerkzaamheden en de werkzaamheden op hun werkplek. • De studenten oordelen positief over de volgtijdelijke samenhang binnen het programma. De projecten en semesters sluiten goed op elkaar aan. Er is sprake van een toenemende complexiteit in de opdrachten en de programmaonderdelen bouwen voort op eerder verworven kennis en vaardigheden. • Het panel stelt op basis van het bestudeerde materiaal en de gesprekken vast dat er sprake is van een ontwikkeling van het verwerven van basiskennis (met name in het eerste studiejaar) naar verdieping, van het oplossen van eenvoudige problemen naar het oplossen van meer complexe en direct aan de praktijk ontleende problemen. • Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten positief oordelen over de aansluiting van programmaonderdelen (gemiddeld 3,6 op 5-puntsschaal). Ook zijn de studenten van mening dat de theorie op het juiste moment wordt aangeboden om de opdrachten te maken (gemiddeld 3.3 op 5-puntsschaal).
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding heeft de planning van een studiejaar (tentamens, roostering, studiegids) aan het begin van het studiejaar gereed. Gedurende het studiejaar wordt bij hoge uitzondering de planning bijgesteld. • De informatie om het programma te volgen wordt digitaal beschikbaar gesteld via de studenten-share en het infonet. Infonet en e-mail zijn via internet toegankelijk. De studenten-share is alleen via FTP te bereiken. De opleiding is van plan gebruik te
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
27
•
•
•
•
• •
•
maken van de Virtual Learning Desktop (VLD), waardoor het mogelijk wordt ook thuis van de virtuele leeromgeving van de hogeschool gebruik te maken. Door de korte en informele lijnen kunnen knelpunten met betrekking tot de studeerbaarheid bijna altijd snel worden opgelost. Ook is de opleiding flexibel: studenten worden desgewenst in staat gesteld twee afstudeerrichtingen te volgen en worden in staat gesteld extra studieonderdelen te volgen. Studenten geven aan dat de studielast in overeenstemming is met het programma. De voltijdstudenten besteden naar eigen zeggen 35 à 40 uur per week aan hun studie. Deeltijdstudenten investeren 20 à 25 uur per week in hun studie en vinden de studie ‘best pittig’. Het verschil met de voltijdstudenten schrijven zij toe aan een efficiëntere werkwijze. Het panel concludeert dat de opleiding voldoende zwaar is en te doen in de tijd die er voor staat. De spreiding van de studielast levert doorgaans geen problemen op. Het projectwerk kost naar verhouding meer tijd, ook omdat de studenten hiervoor zelf kiezen. Ook komt het voor dat de afronding van de projecten wat meer tijd vergt. Sommige docenten nemen te veel tijd voor het nakijken van toetsen (zie ook 4.2). Het aantal herkansingen is volgens de studenten toereikend. Een onvoldoende cijfer voor projecten kan worden hersteld door het projectverslag aan te vullen. Constructievakken zijn volgens het management struikelvakken. Uit effectmeningen blijkt dat voltijdstudenten vinden dat de studielast gelijkmatig over programmaonderdelen is verdeeld (gemiddeld 3,4 op 5-puntsschaal). Voorts vinden de voltijdstudenten dat de geplande studielast overeenkomt met de feitelijke studielast (gemiddeld 3,4 op 5-puntsschaal). Uit de Enquête Voorzieningen 2004 blijkt dat slechts 6% van de studenten vindt dat zij hun toetsresultaten op tijd krijgen. Voorts vindt minder dan de helft van de studenten dat na zeven weken de cijferlijsten volledig juist en beschikbaar zijn.
Facet 2.5
Instroom
VT: Voldoende DT: Onvoldoende
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het panel beoordeelt de instroom voor de voltijdopleiding als ‘voldoende’. De instroom voor de deeltijdopleiding wordt als ‘onvoldoende’ beoordeeld. De onderbouwing van het oordeel is als volgt: • Bij de opleiding Civiele Techniek staan 87 studenten ingeschreven (voltijd en deeltijd) en jaarlijks melden zich circa 25 nieuwe studenten aan. De omvang van de opleiding is beperkt. Toch heeft de opleiding een relatief groot marktaandeel, zeker het laatste jaar (4,1%, terwijl de Zeeuwse bevolking 2,3% vormt van de nationale bevolking).
28
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
• •
•
•
•
• •
De opleiding hanteert de wettelijke toelatingseisen. De procedure voor toelating is opgenomen in de OER. Indien een student niet voldoet aan de eisen bestaat de mogelijkheid van een colloquium doctum. Voor Havisten en VWO’ers die een profiel hebben dat niet aansluit bij de toelatingseisen is er de mogelijkheid met een deficiëntiecursus wis- en natuurkunde en een gesprek toegelaten te worden tot de opleiding. Diploma’s van studenten met een buitenlandse opleiding worden beoordeeld door middel van diplomavergelijking van het Nuffic. Studenten kunnen op grond van hun vooropleiding in aanmerking komen voor vrijstellingen. Daartoe kan een verzoek ingediend worden bij de examencommissie. Studenten met een relevante MBO-vooropleiding krijgen vrijstelling voor de eerste stageperiode. De deeltijdopleiding is primair bedoeld voor MBO’ers Grond-, Weg, en Waterbouwkunde (GWW). De deeltijdopleiding vraagt drie jaar relevante en aantoonbare praktijkervaring. Door de werkervaring van de studenten kunnen de projecten van de deeltijd op een hoger niveau worden aangevangen. Er is geen expliciete omschrijving van wat de opleiding verstaat onder relevante praktijkervaring. De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport dat dit in de praktijk niet leidt tot onduidelijkheid of discussie. Het panel concludeert dat er geen sprake is van vooraf expliciet geformuleerde selectiecriteria. Hierdoor is onduidelijk welke eisen de opleiding stelt aan de inhoud en het niveau van de opgedane werkervaring en hoe de opleiding dit toetst. Deeltijdstudenten met vooropleiding MTS of GWW hoeven geen stage te lopen. Op grond van de instroomeisen wordt hiervoor vrijstelling verleend (omvang 38,8 ‘oude’ studiepunten). De deeltijdopleiding start alleen indien er voldoende aanmeldingen zijn. De deeltijdopleiding is in de opstartfase gefinancierd door Rijkswaterstaat en heeft afspraken gemaakt over het aantal studenten voor de instroom van 2001. Doordat de opleiding alleen studenten inschrijft met werkervaring is de markt klein en de toekomst van de deeltijdopleiding onzeker. In de voltijdopleiding komen MBO’ers in aanmerking voor een verkorte studieroute. Vanwege de geringe omvang van de opleiding is dat voor VWO’ers niet mogelijk. Het panel heeft geen aanwijzingen dat er sprake is van aansluitingsproblemen met betrekking tot de inhoud en vorm van het programma bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Facet 2.6
Duur
Goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
29
Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De voltijdopleiding biedt een vierjarig programma aan. De deeltijdopleiding kent een programma van drie jaar. Om een dergelijk kort programma te kunnen realiseren stelt de opleiding eisen aan de werkervaring van de deeltijdstudent. • De studielast van de voltijdopleiding is 240 ECTS voor een student die instroomt met een havo-diploma. Bij een belasting van 28 uur per credit bedraagt de totale studielast 6720 uur. De opleiding voldoet hiermee aan de norm voor een bacheloropleiding. • De deeltijdopleiding biedt het complete programma van de voltijdopleiding aan. De omvang van het deeltijdprogramma is 168 ‘oude’ studiepunten. Op grond van de instroomeisen (werkervaring) worden voor 38,8 studiepunten vrijstellingen verleend. Hiermee voldoet ook de deeltijdopleiding aan de norm voor een bacheloropleiding met betrekking tot de studieduur van 168 studiepunten of 240 ECTS.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
VT:Goed DT: Voldoende
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het panel beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de voltijdopleiding als ‘goed’. De afstemming tussen vormgeving en inhoud voor de deeltijdopleiding wordt als ‘voldoende’ beoordeeld. De onderbouwing van het oordeel is als volgt: • In het didactische concept van de opleiding staat het ingenieursbureau centraal. De student wordt beschouwd als junior medewerker bij het aannemingsbedrijf en ingenieursbureau Civiele Techniek. De student start met een voorlopige aanstelling van een jaar, waarna continuering van de aanstelling in functioneringsgesprekken aan de orde wordt gesteld (maar bij niet voldoen een negatief studieadvies volgt). Het panel waardeert het concept van het ingenieursbureau positief aangezien in het werkveld veelal projectmatig wordt gewerkt. Maar niet alles valt onder dit concept: ook uitvoering en onderhoud zijn van belang. Uit de gesprekken is gebleken dat de opleiding dit onderkent en hiermee ook rekening houdt: zo is het verplicht dat een student stage loopt bij een aannemer. • De visie van de opleiding wordt vormgegeven door naast een aantal lesuren per week, de student als medewerker in projectgroepvorm te confronteren met een aantal studieonderdelen. In de meeste gevallen worden de projecten in de vorm van zelfsturend leren uitgevoerd. De projecten worden afgesloten met een verslag, presentatie of praktijktoets. Naast het werken in projectgroepen maakt de opleiding gebruik van werkvormen als hoor- en werkcolleges en practica. In deze werkvormen staat overdracht van kennis en kunde centraal. • Het curriculum wordt voor circa 50% in de vorm van lessen en voor circa 50% in de vorm van projectwerk aangeboden.
30
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
• •
Het panel oordeelt positief over de gehanteerde werkvormen die goed aansluiten bij het didactisch concept van de opleiding en constateert dat de werkvormen goed aansluiten bij de beoogde leerdoelen. De opleiding hanteert onderwijsvormen die het mogelijk maken kennis en inzicht te verwerven, kennis en inzicht toe te passen en vaardigheden te trainen en te ontwikkelen. Deeltijdstudenten zijn anderhalve dag per week op de opleiding aanwezig. De omvang van de groepen is zeer gering waardoor er volgens de studenten min of meer sprake is van individueel onderwijs. Vanwege de geringe omvang van de deeltijdopleiding hanteert de opleiding voor de deeltijd- dezelfde werkvormen als voor de voltijdopleiding. Het panel heeft vastgesteld dat de gehanteerde werkvormen minder geschikt zijn voor deeltijdstudenten. Dit geldt in het bijzonder voor het projectonderwijs. Activiteiten als vergaderen en notuleren zijn reeds bekend, terwijl hiermee veel tijd is gemoeid. De docenten zijn bereid in samenspraak met de deeltijdstudenten naar oplossingen te zoeken. Doorgaans leidt dit tot een bevredigend resultaat, maar het panel mist meer structurele aanpassingen. Studenten ervaren een duidelijke opbouw in de opleiding: de begeleiding neemt af, er wordt steeds dieper op de stof ingegaan en de zelfwerkzaamheid neemt toe. De grote docentsturing in het eerste jaar gaat geleidelijk over naar zelfsturing door de student in het tweede jaar. Het panel heeft van de studenten vernomen dat zij de werkvormen afwisselend en uitdagend vinden. Ook het vakonderwijs dat veelal in de vorm van colleges wordt gegeven, wordt positief gewaardeerd omdat de groepen klein zijn en interactie met de docent altijd mogelijk is. De opleiding is inmiddels gestart met het ontwikkelen van een brede bachelor, waarin competentiegericht leren centraal staat. Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten van mening zijn dat de voor de studieactiviteiten gevraagde zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid passen bij de studiefase (gemiddeld 3,7 op 5-puntsschaal). Ook vinden deze studenten dat de werkvormen en studieactiviteiten stimuleren om de studie actief op te pakken (gemiddeld 3,2 op 5-puntsschaal).
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Onvoldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel ‘onvoldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De toetsing is gericht op het vaststellen van de mate waarin de student de leerdoelen heeft behaald. In de leerstofomschrijvingen is per programmaonderdeel vastgelegd met welke tentamens en opdrachten het onderdeel afgesloten wordt. Hierbij is ook aangeven hoe het eindcijfer tot stand komt. De docent is verantwoordelijk voor de
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
31
•
•
•
•
•
32
toetsing en de aansluiting van de toets op de leerdoelen. De opleiding heeft de behoefte alle toetsen te controleren op aansluiting op de leerdoelen. De opleiding heeft een toetsingsbeleid geformuleerd in het inhoudelijk opleidings kader. De juiste toepassing van de verschillende toetsvormen wordt op verschillende wijzen bewaakt: o De inhoud van schriftelijke tentamens wordt informeel bewaakt door collegiale consultatie binnen het team; dit is niet geformaliseerd o De projecten worden aan de hand van GWO door minimaal twee docenten beoordeeld om de objectiviteit te waarborgen o De stages worden door de docent in overleg met de bedrijfsmentor beoordeeld volgens de beoordelingsformulieren in de stagegids om zo tot een objectief resultaat te komen o Het afstuderen wordt beoordeeld door twee kerndocenten van de opleiding en twee externe deskundigen volgens de procedures in de afstudeergids o Indien er klachten over een beoordeling zijn, is er een klachtenprocedure beschikbaar en wordt actie ondernomen De opleiding zoekt naar nieuwe toetsvormen waarmee vaardigheden op een objectieve manier beoordeeld kunnen worden. De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport dat vaardigheden en persoonskenmerken moeilijk objectief te beoordelen zijn. Het panel stelt vast dat de opleiding uiteenlopende toetsvormen hanteert. De opleiding werkt met vakgerichte toetsen, integratieve toetsen (casustoetsen, stageverslagen en afstudeeronderzoek) en presentaties. Het panel vindt de vakgerichte toetsen voldoende gevarieerd (open vragen, ja/nee vragen, multiplechoice). Soms is het niveau van de toetsen volgens het panel matig. Verder stelt het panel vast dat de toetsen soms erg theoretisch zijn en dat de context beperkt is (bijvoorbeeld wiskunde en toegepaste mechanica). In andere gevallen is juist wel sprake van een praktijkgerichte context. Deze verschillen schrijft het panel toe aan de docenten en niet zozeer aan de leerdoelen. De opleiding maakt ook in de projecten gebruik van schriftelijke toetsen om te garanderen dat studenten voldoende basiskennis opdoen. De studenten waarderen dit positief omdat deze toetsen meeliftgedrag tegengaan. Het niveau van de toetsen is volgens de studenten docentafhankelijk. Ook de wijze van toetsen en de mate waarin de toetsopgaven een beroep doen op inzicht is volgens de studenten docentafhankelijk. Ook bepaalt de docent of al dan niet een voorbeeldtoets beschikbaar wordt gesteld. Het panel vindt de beoordeling van de projectverslagen onduidelijk; studenten worden niet beoordeeld op basis van de criteria die vooraf worden verstrekt. Verder heeft het panel geconstateerd dat de docenten in verschillende mate commentaar geven op de verslagen. Zo heef het panel verslagen aangetroffen met een cijfer, aangevuld met wat commentaar in de marge. Volgens de opleiding wordt feedback op projectrapportages op een ander moment gegeven dan bij de eindbeoordeling. De feedback wordt door docenten namelijk gegeven op de concept-rapportages van de studenten. Deze worden opgenomen in projectdossiers. Andere relevante aspecten van het functioneren (communiceren, presenteren, functioneren in groep) komen aan
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
de orde in de studentdossiers. Aan de hand van deze dossiers wordt door de docenten de ontwikkeling van de studenten gevolgd. Meeliftgedrag tijdens de projectwerkzaamheden speelt geen rol van betekenis. Studenten stellen vooraf een contract op waarin afspraken worden vastgelegd en er worden presentatielijsten bijgehouden. Studenten die zich niet aan de afspraken houden krijgen een waarschuwing; na drie waarschuwingen wordt de betreffende student uit de groep gezet. De afstudeerverslagen worden systematische beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier. Dit formulier voorziet in 12 criteria, resulterend in een eindcijfer. Het panel vindt de beoordelingscriteria relevant in het licht van de beoogde eindkwalificaties, maar mist operationaliseringen voor het niveau. Het panel stelt vast dat de opleiding bij het toekennen van cijfers voldoende differentieert tussen de opdrachten. Het panel concludeert dat de opleiding een procedure heeft ontwikkeld om de juiste toepassing van de verschillende toetsvormen te bewaken. Uit de gesprekken met studenten en docenten en uit het bestudeerde materiaal blijkt echter dat de afgesproken werkwijze in de praktijk onvoldoende wordt nageleefd. De toetsen zijn te docentafhankelijk en er is te weinig sprake van kwaliteitsborging. Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten van mening zijn dat de criteria voor de beoordeling van de toetsen vooraf duidelijk waren en consequent worden toegepast (gemiddeld 3,3 op 5-puntsschaal). Ook vinden de voltijdstudenten dat de toetsen goed aansluiten bij de leerdoelen (gemiddeld 3,6 op 5-puntsschaal). Tevens vinden de studenten dat de toetsen qua niveau en inhoud aansluiten bij de leerstof (gemiddeld 3,6 op 5-puntsschaal).
Onderwerp 3 Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL Eisen HBO
Voldoende
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het beleid van de opleiding is dat vanwege praktische bezwaren geen docenten worden aangesteld met een baan in het werkveld in de vorm van dubbelfuncties. De opleiding beschouwt het onderwijs als de hoofdtaak van het docerend personeel. Daarom is de ruimte om te participeren in de beroepspraktijk betrekkelijk gering. • Van de vijf leden van het kernteam hebben twee docenten recent werkervaring opgedaan in het werkveld. Van de overige acht docenten beschikken er drie over recente ervaring met het werkveld, veelal als architect. Het panel vindt de ervaring van de docenten in de beroepspraktijk beperkt.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
33
•
•
•
• • •
•
•
• • •
•
34
Van het kernteam zijn drie docenten actief in op de beroepspraktijk gerichte netwerken. Van de overige docenten zijn vier medewerkers actief in relevante netwerken. Individuele docenten verzorgen incidenteel nascholing, lezingen of publicaties. In het zelfevaluatierapport concludeert de opleiding dat de actieve betrokkenheid van docenten binnen netwerken betrekkelijk gering is. Alle docenten bezoeken regelmatig bedrijven in verband met de begeleiding van stagiaires en afstudeerders. Door de projecten komen de docenten in aanraking met aan de praktijk ontleende vraagstukken en technieken. Volgens de docenten zijn deze contacten belangrijk om geïnformeerd te worden over nieuwe ontwikkelingen. Door de projecten worden de docenten geconfronteerd met aan de praktijk ontleende realistische opdrachten. Deze onderwijsvorm stelt ze in de gelegenheid een verbinding te leggen met de beroepspraktijk. Docentstages zijn niet mogelijk gebleken uit financieel en organisatorisch oogpunt. Stageplaatsen voor docenten zijn volgens het management lastig te vinden. Volgens een vertegenwoordiging van het WAC zijn de docenten praktisch ingesteld en kennen zij de beroepspraktijk. De leden van de werkveldadviescommissie (WAC) zijn van plan bij toerbeurt een overzicht te geven van nieuwe ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De docenten kunnen aldus geïnformeerd worden over belangrijke nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. De opleiding neemt zich voor om aansluitend op de bespreking van nieuwe ontwikkelingen aandacht te besteden aan adviezen ten behoeve van het onderwijs. Het management is van mening dat het functioneren van de WAC beter kan door meer naar buiten te treden. De WAC stelt zich bescheiden op en meer interactie is gewenst. Wel heeft de WAC enkele relevante projecten ingebracht. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten; vooral in het kader van de (introductie van) projecten en voor het thema ondergronds ruimtegebruik. Studenten oordelen positief over de inbreng van de gastdocenten. Aan het inhuren van gastdocenten ligt geen beleid of plan ten grondslag. De opleiding neemt zich voor een jaaragenda voor gastdocenten op te stellen. Op de jaarlijkse HZ-carrièredag wordt een aantal lezingen gegeven door mensen uit de beroepspraktijk. Vertegenwoordigers van het werkveld stellen vast dat de docenten op de hoogte zijn van nieuwe ontwikkelingen; ook is er sprake van kennisoverdracht. Uit een evaluatie (februari 2003) blijkt dat studenten de ‘omzetting naar de praktijk’ door de docenten waarderen met 3,7 (op 5-puntsschaal). Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten vinden dat docenten tijdens de lessen een duidelijke relatie leggen met de actuele beroepspraktijk (gemiddeld 3,4 op 5puntsschaal). Een onderzoek onder alumni (2002) wijst uit dat er behoefte is aan meer gastcolleges en meer praktijkervaring bij (enkele) docenten. Volgens de alumni zijn docenten in het algemeen voldoende op de hoogte van hun vakgebied. In de lessen maakten zij veelvuldig gebruik van aansprekende praktijkvoorbeelden.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Onvoldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel ‘onvoldoende‘ is gebaseerd op de volgende argumenten: • Het onderwijs wordt verzorgd door een kernteam dat bestaat uit vijf docenten (totaal 4,0 fte). Voorts zijn er acht docenten met kleine aanstelling (totaal 0,84 fte) bij de opleiding werkzaam die eveneens werkzaam zijn bij andere opleidingen. • De opleiding telt op het moment van visitatie 87 studenten; met een totale aanstellingsomvang van 4,84 fte is de docent/student ratio ongeveer 1/18. • Bovenop de formatie van 4,84 fte is er in 2004 0,5 fte extra formatie beschikbaar gesteld voor onderwijsontwikkeling en voor het schrijven van het zelfevaluatierapport. • De opleiding schrijft in het Personeelsbeleidsplan CivieleTechniek (juni 2004) dat de financiële positie van de opleiding zwak is en dat de opleiding gezien het aantal studenten teveel docenten in dienst heeft (de norm is een docent/student ratio van 1/25). De taken kunnen echter vanwege de spreiding van expertise niet over minder docenten verdeeld worden. De opleiding staat daarmee voor de taak het aantal studenten te laten groeien. • De kleine instroom per studiejaar en de gekozen onderwijsvormen vragen veel docenturen. • De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport dat de taaktoedeling van 0,2 fte voor het coördineren van de opleiding ontoereikend is. • Het ziekteverzuim is beperkt (de afgelopen jaren ongeveer 4%). De opleiding is bij ziekte in staat gebleken tijdig goede vervangende docenten in te huren. • De werkdruk is hoog. Een oorzaak van de hoge werkdruk is de kleine omvang van het personeelsbestand. Veel (overhead)taken komen neer op de schouders van weinig docenten. Het management maakt zich grote zorgen over de werkdruk en is van plan een werkbelevings-onderzoek uit te laten voeren. De docenten ervaren dat de werkdruk tijdens de projecten toeneemt: de begeleiding kost veel tijd en studenten lopen ‘makkelijk’ binnen. • Het panel heeft van studenten en alumni (die vorig studiejaar zijn afgestudeerd) vernomen dat tijdens het schrijven van het zelfevaluatierapport de docenten te weinig beschikbaar waren. Zij hadden te weinig tijd om hun begeleidingstaken adequaat uit te voeren. Ook stellen studenten en alumni vast dat de nakijktijd van tentamens en werkstukken sterk opliep. • De kwetsbaarheid van de opleiding komt naar de mening van het panel voort uit het beperkte aantal studenten in relatie tot de omvang en aard van het programma. Afgelopen studiejaar heeft duidelijk gemaakt wat de gevolgen voor de werkdruk op individuele docenten is als de omvang van het takenpakket toeneemt. • Het studiejaar 2004/2005 staat in het teken van de ontwikkeling van een nieuw curriculum voor de Bachelor of Built Environment, waarin de opleidingen Civiele Techniek en Bouwkunde zullen opgaan. De nieuwe opleiding moet op 1 september
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
35
2005 operationeel zijn. In het kader van deze onderwijsvernieuwing (het Columbusproject) zijn extra middelen beschikbaar gesteld en er is een procesbegeleider ingehuurd om het team bij te staan. De opleiding schrijft in het Personeelsbeleidsplan Civiele Techniek 2003-2008 niettemin dat ook de komende tijd turbulent zal zijn. De onderwijsvernieuwing zal veel tijd en creativiteit van de medewerkers vragen en ook de fusie met Bouwkunde zal veel van de medewerkers vergen. Bovendien is tijd voor didactische en onderwijskundige scholing nodig om het onderwijs competentiegericht in te richten.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleidingsmanager is verantwoordelijk voor de organisatie van het opleidingsprogramma. De opleidingsmanager is parttime aan de opleiding verbonden; de afgelopen jaren is er sprake geweest van verschillende managementwisselingen. De opleiding beschikt tevens over een opleidingscoördinator die een belangrijke rol speelt in de organisatie van de opleiding. Een docent is belast met de coördinatie van de deeltijdopleiding. De inhoud van het onderwijsprogramma wordt in eerste instantie vastgesteld door het tweekoppige curriculumteam, bestaande uit de coördinator en een docent. Het voltallige opleidingsteam bespreekt de voorstellen van het curriculumteam. Het opleidingsteam vergadert tweewekelijks. Het panel heeft geen aanwijzingen dat de organisatie van het onderwijs niet goed wordt gemanaged. Wel speelt een rol dat de opleidingsmanager, die verantwoordelijk is voor de vier opleidingen van het cluster waarvan er drie in 2004 worden geaccrediteerd, zeer druk bezet is. Hierdoor vindt een verschuiving van taken plaats en de opleidingscoördinator en de docenten hebben veel zelf ter hand moeten nemen. • Uit de door de opleiding verstrekte gegevens (cv’s) blijkt dat de docenten vrijwel allemaal een relevante universitaire of HBO-opleiding hebben genoten en didactisch geschoold zijn. • Alle medewerkers voeren jaarlijks een functioneringsgesprek met de opleidingsmanager. Voor deze gesprekken is een gespreksprotocol beschikbaar dat vooraf wordt ingevuld. De functioneringsgesprekken hebben een evaluatieve en een planningsfunctie. De uitkomsten van studenten-enquêtes vormen een vast agendapunt. In de nieuwe ronde functioneringsgesprekken wordt gewerkt met persoonlijke ontwikkelingsplannen (POP’s). Hiervoor is een format ontwikkeld en het panel heeft vastgesteld dat de opleiding hiermee daadwerkelijk een begin heeft gemaakt. • Het panel heeft van de docenten vernomen dat de mogelijkheden voor scholing en deskundigheidsbevordering in 2003 beperkt zijn geweest vanwege het ontbreken van
36
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
•
• •
financiële middelen. Dit studiejaar zijn er weer meer mogelijkheden. Voor scholing is 40 uur per persoon per jaar beschikbaar. Scholing gebeurt vooral op initiatief van docenten. Naar de mening van het management worden scholingsactiviteiten tot dusverre niet echt gestuurd; docenten hebben de ruimte hierin zelf keuzes te maken. Het panel heeft geen scholingsplan aangetroffen. Het management is van plan een scholingsaanbod te ontwikkelen dat aansluit bij de koers van de hogeschool en scholing in functioneringsgesprekken aan de orde te stellen. In het kader van het Colombusproject zijn door de opleiding een aantal interne trainingen gepland. In het Personeelsbeleidsplan Civiele Techniek 2003-2008 (juni 2004) worden een aantal onderwerpen genoemd die relevant voor de scholing van medewerkers: competentiegericht onderwijzen, het gebruik van assessment en portfolio, werken in een elektronische leeromgeving, begeleidingsvaardigheden, Engels als instructietaal en duurzaamheid. Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten vinden dat docenten de leerstof stimulerend en uitdagend overdragen (gemiddeld 2,9 op 5-puntsschaal). De verschillen tussen docenten op dit item zijn echter aanzienlijk. Verder vinden de voltijdstudenten dat de docenten voldoende begeleiding bieden bij vragen over de lesinhoud (gemiddeld 3,2 op 5-puntsschaal). De studenten geven de prestaties van de docenten een gemiddeld rapportcijfer van 6,3. De verschillen tussen de docenten zijn aanzienlijk; voor de individuele docenten lopen de rapportcijfers uiteen van 4,1 tot 8,1. Volgens de alumni lopen de didactische kwaliteiten van de docenten uiteen; in een enkel geval was er sprake van onvoldoende kwaliteit. Studenten vinden de docenten open, toegankelijk en vriendelijk. Zij prijzen de goede sfeer en de kleinschaligheid van de opleiding.
Onderwerp 4 Facet 4.1
VOORZIENINGEN Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding beschikt over voorzieningen als en mediatheek, laboratoria (waterloopkundig en materiaal onderzoek), een projectlokaal, theorielokalen een ICTlokaal. Het panel vindt het waterloopkundig laboratorium wat gedateerd. De mediatheek bevat goede boeken en een beperkt aantal relevante tijdschriften. Via Picarta zijn diverse tijdschriften digitaal beschikbaar. De studenten blijken overigens weinig van de mediatheek gebruik te maken. De mogelijkheden voor het uitvoeren van projectwerk zijn beperkt. Er is één groot projectlokaal beschikbaar met pcfaciliteiten Het projectlokaal wordt gedeeld door eerste- en tweedejaars studenten; hierdoor is het lokaal niet altijd beschikbaar voor beide groepen. Tevens is er in het
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
37
•
•
•
•
•
•
CT-laboratorium de mogelijkheid om projectwerk te verrichten en zijn er pc’s beschikbaar. Buiten de CT-vleugel zijn diverse andere ruimtes beschikbaar zoals het open leren centrum. De hogeschool heeft een hoge computerdichtheid (1 pc op 4 studenten). Dit geldt ook voor de opleiding Civiele Techniek: 22 pc’s voor 87 studenten. De pc’s binnen de hogeschool worden geleasd en worden om de vier jaar vervangen waardoor veroudering van het bestand wordt voorkomen. Toch oordelen studenten kritisch over het aantal beschikbare pc’s, de snelheid van sommige pc’s en de beschikbare software (tekenprogramma CAD). De opleiding onderkent dat een deel van de pc’s van de opleiding behoort tot de oudere machines. Elders in het gebouw zijn wel snelle pc’s beschikbaar. Per september 2005 zal de hogeschool toegang krijgen tot het breedbandnetwerk Gigapoort. Voor de docenten van het kernteam is er één gezamenlijke werkruimte beschikbaar (docentenkabinet). Docenten zijn hiermee tevreden; bovendien heeft de ruimte een positieve invloed op het team. Er is geen aparte ruimte om overleg met studenten te voeren. De opleiding beschikt over voldoende landmeetapparatuur die vanuit didactisch oogpunt voldoet, maar beslist niet modern is. De moderne landmeetapparatuur wordt gedeeld met het ROC en wordt aldaar bewaard. Door middel van demonstratielessen door Rijkswaterstaat wordt de meest moderne landmeetapparatuur in het programma geïmplementeerd. Ook deeltijdstudenten zijn in de gelegenheid om tot 22.00 uur op school te werken. Zij hebben in vergelijking met de voltijdstudenten weinig gelegenheid om zich te bekwamen in relevante computerapplicaties. Deze applicaties zijn niet allemaal voor thuisgebruik beschikbaar. Deeltijdstudenten maken naar eigen zeggen weinig gebruik van faciliteiten als pc’s en mediatheek. Er zijn verbouwingsplannen uitgewerkt om de CT-vleugel aan te passen aan de huidige onderwijsvormen. Deze plannen zijn om financiële redenen niet uitgevoerd. Niettemin vindt de opleiding de huisvesting geschikt voor de uitvoering van het huidige onderwijsprogramma. De hogeschool heeft onderzoek gedaan naar de tevredenheid van studenten over de voorzieningen zoals de boekwinkel, servicebalie, computers, helpdesk, catering, informatieverstrekking, infonet, mediatheek en decanaat. Uit de Enquête Voorzieningen 2004 blijkt dat de studenten Civiele Techniek het samenvattend rapportcijfer 6,8 toekennen aan de faciliteiten.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
38
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De opleiding onderscheidt ten aanzien van de studiebegeleiding twee aspecten: het mentoraat en de begeleiding van de projecten. De begeleiding van studenten binnen de opleiding is beschreven in het document Mentoraat opleiding Civiele Techniek (2002). Bij aanvang van het eerste studiejaar voert de mentor met iedere student een kennismakingsgesprek. In de loop van het jaar vinden nog twee gesprekken plaats. In deze gesprekken staan de studieresultaten centraal. De mentor houdt van iedere student een persoonlijk dossier bij. Op verzoek vinden extra gesprekken plaats. In het tweede studiejaar voert de mentor met iedere student één gesprek over de studievoortgang. In het derde jaar vervult de stagebegeleider de rol van mentor; in het vierde jaar neemt de afstudeercoördinator deze rol over. Naast de mentor kan de student ook een beroep doen op het HZ-brede decanaat. • De mentor heeft een adviseerde rol als het gaat om het al dan niet voortzetten van de studie. Er volgt een bindend studieadvies (BSA) indien na het eerste studiejaar minder dan 30 studiepunten zijn behaald en indien na twee jaar de propedeuse niet is afgerond. Indien een BSA dreigt, krijgt de student eerst een waarschuwing. De regeling blijkt in de praktijk goed te werken. • In het projectonderwijs wordt door de begeleider vooral aandacht besteed aan de studiehouding van de studenten in teamverband. Knelpunten worden gesignaleerd en besproken. • Studenten zijn over het algemeen tevreden over de studiebegeleiding. Wel stellen zij vast dat stagebegeleiding vanuit de opleiding weinig sturend en intensief is, mede omdat de docenten hiervoor het afgelopen studiejaar weinig tijd hadden. Docenten beamen dit, maar stellen tevens dat indien er sprake is van nieuwe stageplaatsen er meer stagebezoeken plaatsvinden. Het panel heeft van de alumni vernomen dat begeleiding van de projecten soms mager was doordat de docenten hiervoor weinig tijd hadden. • Deeltijdstudenten zijn tevreden over de begeleiding. Zij zijn van mening dat er altijd ruimte is voor vragen en extra begeleiding. De communicatie met de docenten verloopt goed, ook na werktijd. Wel stellen de alumni van de deeltijdopleiding vast dat begeleiding op het gebied van communicatie vaardigheden (presentaties) tijdens de afstudeerfase beperkt was. • Uit de Enquête Voorzieningen 2004 blijkt de studenten die een beroep doen op het decanaat tevreden zijn over het gesprek en de geboden hulp. • De opleiding informeert studenten over de inhoud en organisatie van de opleiding aan de hand van de studiegids, moduleboeken, boekenlijsten, roosters, het OER en de cijferregistratie. De juistheid van de informatie wordt regelmatig gecheckt. Door de korte en informele lijnen binnen de opleiding kunnen knelpunten snel worden opgelost, waardoor de studievoortgang zo min mogelijk wordt belemmerd. • Door het decanaat zijn decaanwijzers opgesteld die per onderwerp uitgebreide informatie bevatten, bijvoorbeeld over studiefinanciering. • De termijn van teruggave van cijfers behoeft volgens de opleiding verbetering. Studenten signaleren dat de nakijktermijn van tentamens meer dan eens te lang is.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
39
• •
•
De nakijktermijn is volgens de studenten docentgebonden. Soms leidt dit tot problemen in verband met herkansingen. Studenten vinden de roosters duidelijk. Roosterwijzigingen worden niet altijd tijdig doorgegeven. De opleiding schrijft in de zelfevaluatie dat het digitale systeem Infonet niet altijd de (juiste) gegevens weergeeft. Dit wordt bevestigd in de Enquête Voorzieningen 2004 waaruit blijkt dat een meerderheid van de studenten vindt dat de cijferinformatie op Infonet niet actueel is. Volgens de opleiding ligt er een taak voor de hogeschool om het systeem te volmaken. Uit effectmetingen blijkt dat voltijdstudenten van mening zijn dat het studiemateriaal tijdig beschikbaar is (gemiddeld 3,7 op 5-puntsschaal). Voorts vinden de studenten dat roosterwijzigingen en belangrijke informatie duidelijk en op tijd zijn (gemiddeld 3,4 op 5-puntsschaal).
Onderwerp 5 Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG Evaluatie resultaten
Goed
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De hogeschool heeft een aantal algemene uitgangspunten met betrekking tot het kwaliteitszorgsysteem geformuleerd in de nota HZ Kwaliteitsbeleid (2003). • De streefdoelen van de opleiding zijn vastgelegd in het Inhoudelijk Opleidingskader & Opleidingsprofiel en het Opleidingsevaluatieplan. De kwaliteitsdoelen van de opleiding hebben betrekking op het beroepsprofiel, de eindkwalificaties en de begeleiding van de studenten. In verband met de begeleiding wordt gestreefd naar een klein percentage uitval, een opleidingsrendement dat niet onderdoet voor het landelijk gemiddelde, tevreden oordelen van studenten over de informatievoorziening, de onderwijsorganisatie, de studievoortgang, het onderwijsprogramma en de kwaliteit van de docenten. Voorts wordt gestreefd naar tevreden personeel en naar een bovengemiddelde notering in de ranglijsten van hogescholen met een opleiding Civiele Techniek. In het Opleidingsevaluatieplan is duidelijk omschreven wat de concrete streefnormen zijn, welke evaluatie-instrumenten worden ingezet en er wordt een indicatie gegeven van de frequentie. Het panel stelt vast dat de opleiding voor vele relevante kwaliteitsaspecten toetsbare streefdoelen heeft geformuleerd • De opleiding evalueert haar doelstellingen met behulp van quick scans, HZ-brede evaluatie-instrumenten zoals module-evaluaties, thema-evaluaties en studielastmetingen, de HBO-monitor en opleidingsspecifieke evaluaties zoals enquêtes en (feedback)vergaderingen met docenten en werkveld.
40
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
• • • •
•
Ieder kwartaal wordt een enquête onder studenten uitgezet om het onderwijs te evalueren. Tweemaal per jaar worden effectmetingen onder studenten uitgevoerd. Ook de projecten worden na afloop geëvalueerd aan de hand van een gesprek tussen de projectgroep en docenten. In 2002 is voor het eerst een marktonderzoek uitgevoerd onder alumni en werkveld. De opleiding overweegt om meer mondelinge evaluaties uit te voeren om de enquêtemoeheid tegen te gaan. Docenten worden niet geënquêteerd vanwege de geringe omvang van het team. Wel wordt de gang van zaken besproken in het teamoverleg. De kwaliteitsdienst van de HZ houdt tweejaarlijks audits en voert indien nodig quick scans uit. Hogeschoolbreed is onderzoek verricht naar de tevredenheid van studenten ten aanzien van de voorzieningen. Dit enquêteonderzoek is in 2002 voor het eerst uitgevoerd en wordt in 2004 herhaald Rendementsgegevens zijn beschikbaar via infonet. Helaas zijn de cijfers niet altijd correct. Het management van de opleiding bewaakt de kwantitatieve rendementen aan de hand van signaalwaarden. De analyse van de cijfers wordt geautomatiseerd uitgevoerd. De opleiding heeft de wens de rendementsgegevens uit te splitsen naar vooropleiding.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Onvoldoende
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel ‘onvoldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De behaalde kwantitatieve rendementen worden getoetst aan de door de HZ geformuleerde streefdoelen. Dit vindt geautomatiseerd plaats en op basis van signaalwaarden wordt aangegeven of al dan niet actie moet worden ondernomen (zie facet 6.1). • De uitkomsten van de evaluaties over het programma, doelstellingen, voorzieningen en personeel worden geëvalueerd en getoetst aan de streefdoelen. De opleiding formuleerde tot voor kort verbeteracties naar aanleiding van de evaluaties in het teamoverleg. Sinds december 2003 is deze procedure gewijzigd en formuleert de kwaliteitsmedewerker in samenwerking met de kwaliteitskring de verbeteracties; de keus van volgorde en termijn van uitvoeren van de verbeteracties ligt bij het opleidingsteam. • Naar aanleiding van de interne audit (november 2002) heeft de opleiding een overzicht met verbeteracties opgesteld. Het overzicht bevat ruim 50 kort beschreven activiteiten. Bij iedere activiteit is aangegeven wie verantwoordelijk is en wie de uitvoering ter hand neemt. In enkele gevallen is vastgelegd wanneer de activiteit moet zijn afgerond. Concrete doelstellingen voor de verbeteracties ontbreken.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
41
•
• •
•
In het zelfevaluatierapport worden enkele concrete voorbeelden van verbetermaatregelen gegeven: het herformuleren van het beroepsbeeld, de inrichting van het projectlokaal, het aanpassen van het rooster, het invoeren van indicatieve toetsen. Ook is naar aanleiding van de uitkomsten van effectmetingen een docent vervangen. De opleiding neemt zich voor de uitvoering van het Opleidingsevaluatieplan te bewaken. De totstandkoming van verbetermaatregelen is voor het panel weinig inzichtelijk. Verbetermaatregelen worden doorgaans nauwelijks gedocumenteerd. Dit is in de hand gewerkt door de vele managementwisselingen. Voorts vermeldt de opleiding in het zelfevaluatierapport dat verbeteracties soms later worden uitgevoerd dan gepland. De opleiding onderkent de noodzaak verbeteracties realistischer te plannen. De alumni stellen vast dat de opleiding weinig met klachten doet of pas na langere tijd actie onderneemt.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel ‘voldoende’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • In het teamoverleg worden de uitkomsten van evaluaties en analyses besproken met de opleidingsmanager. Ook wordt in het team alles aangaande het personeel besproken en geëvalueerd. Voorts worden met individuele medewerkers functioneringsgesprekken gevoerd. • Studenten worden periodiek ondervraagd over de kwaliteit van het onderwijs. Ook is er een opleidingscommissie actief waarin zowel studenten als medewerkers zitting hebben. Het verbeterbeleid wordt gepresenteerd aan de opleidingscommissie. Uit de notulen blijkt dat bij vergaderingen van de commissie soms geen studenten aanwezig zijn; soms worden belangrijke beslissingen genomen zonder studenten. • Onlangs is een kwaliteitskring ingesteld waarin ook studenten zitting hebben. De kwaliteitskring staat onder voorzitterschap van de kwaliteitsmedewerker van de opleiding. De kwaliteitskring komt 1 à 2 maal per kwartaal bijeen; tijdens de bijeenkomsten worden evaluatie-uitkomsten besproken en worden verbetervoorstellen gedaan. Vervolgens bepaalt het management welke voorstellen gerealiseerd gaan worden. In het zelfevaluatierapport pleit de opleiding voor een meer prominente plaats van de kwaliteitskring met betrekking tot studentenzaken. • De coördinator van de deeltijdopleiding bespreekt de resultaten van de enquêtes met de studenten.
42
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
• •
•
De werkveldadviescommissie (WAC) is sinds kort weer actief. Het management streeft bewust naar een breed samengestelde WAC waarin ook enkele alumni zitting hebben (kennen het onderwijs). Mede vanwege praktische redenen zijn de vertegenwoordigers van het werkveld vooral uit de eigen regio afkomstig. De WAC heeft onder meer de taak lesstof te valideren en mee te denken over de doelstellingen van de opleiding en het nieuwe curriculum. De WAC wordt niet betrokken bij de analyse van evaluatieuitkomsten en het verbeterbeleid. De WAC komt tweemaal per jaar bijeen; vanwege volle agenda’s blijkt het moeilijk de bijeenkomsten te plannen. De opkomst is wisselend. De bijeenkomst over de nieuwe bachelor opleiding was goed bezocht. Extern deskundigen zijn betrokken bij de beoordeling van de afstudeerwerkstukken en spelen aldus een rol bij de borging van het niveau van de opleiding. Begin 2002 heeft de opleiding een marktonderzoek laten verrichten onder alumni en hun werkgevers. Het doel van het onderzoek was inzicht te krijgen in het soort werkgevers en functies van afgestudeerden, welke kennis en vaardigheden actief worden gebruikt en welke eisen de werkgever stelt. De intentie is om een dergelijk onderzoek tweejaarlijks uit te voeren. Er is geen sprake van terugkoppeling van de resultaten naar alumni en werkgevers. De opleiding neemt zich voor structureel contact te onderhouden met alumni. Het panel stelt vast dat het alumnibeleid nog moet starten.
Onderwerp 6 Facet 6.1
RESULTATEN Gerealiseerd niveau
Goed
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De studenten werken in de projecten gedurende hun hele studie aan integrerende opdrachten die aansluiten op de eindkwalificaties. De afstudeeropdracht moet conform de Afstudeergids een opdracht zijn uit de beroepspraktijk en moet vooral beroepskwalificerend zijn. • De opdracht wordt (mede) beoordeeld door externe deskundigen uit het beroepenveld. Deze externe deskundigen zijn tevreden over het niveau dat studenten behalen met de afstudeeropdrachten. • De afstudeerverslagen die het panel heeft bestudeerd voor het visitatiebezoek bevatten zonder uitzondering voor de beroepspraktijk relevante opdracht en een heldere vraagstelling. Er is sprake van relatief veel ‘natte’ onderwerpen. Verder heeft het panel vastgesteld dat de verslagen zeker voldoende niveau hebben: het onderzoek sluit goed aan op de vraagstelling, de conclusies komen logisch voort uit het onderzoek en steeds blijkt uit de verslagen dat er voldoende aandacht is voor de
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
43
•
•
•
praktische implicaties. Verder stelt het panel vast dat de verslagen goed zijn gestructureerd en goed leesbaar zijn. Ook vindt het panel dat de omvang van de uitgevoerde werkzaamheden door studenten zeker toereikend is. Een kanttekening betreft de verwerking van literatuur (bronnenvermelding); dit mag in de verslagen meer aandacht krijgen. Ook pleit het panel voor meer aandacht voor de invloed van de gekozen parameters op de uitkomsten van multicriteria-analyses. Begin 2002 heeft de opleiding een marktonderzoek laten verrichten onder alumni en hun werkgevers. Hieruit blijkt dat de aangeboden vaktechnische en theoretische kennis in de praktijk goed van pas komt. Dit geldt eveneens voor wiskunde, informatica en communicatie. De aangeboden kennis wordt over het algemeen als goed gekwalificeerd. Meer aandacht is gewenst voor landmeten, bouwvoorbereiding, grondwerken, wet- en regelgeving en wegenbouw. Meer in het algemeen stellen de alumni dat de opleiding breed is met een accent op ‘natte’ waterbouwkunde. Werkgevers zijn tevreden over de alumni. Wel pleiten zij voor meer aandacht voor technische bedrijfskunde en voor meer kennis van moderne apparatuur in verband met landmeten. Het panel heeft vastgesteld dat vertegenwoordigers van het werkveld (zeer) tevreden zijn over de afgestudeerden. Sterke punten zijn de zelfstandigheid van de afgestudeerden, hun praktische instelling en het vermogen een project te definiëren en te organiseren. Ook de communicatieve vaardigheden zijn sterk ontwikkeld. Wel is volgens het werkveld meer aandacht gewenst voor juridische aspecten (wet- en regelgeving) en financiële zaken (budgettering en kostenbewaking). Invulling van deze aandachtspunten dient echter niet gepaard te gaan met verminderde aandacht voor technische inhoudelijke aspecten. Alumni zijn tevreden over het gerealiseerde niveau. Zij hebben vooral waardering voor de breedte van de opleiding en voor de aandacht voor communicatieve vaardigheden. Wel maken zij de kanttekening dat zij tijdens de studie nooit een bestek hebben geschreven of bestudeerd. Verder stellen de alumni vast de opleiding (terecht) veel aandacht schenkt aan constructievakken, maar de aannemerij (uitvoering) krijgt veel minder aandacht.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Goed
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel ‘goed’ is gebaseerd op de volgende argumenten: • De hogeschool streeft naar een propedeuserendement van 70% en naar een opleidingsrendement na vijf jaar van 63%. Voorts wordt gestreefd naar een gemiddelde verblijfsduur van afstudeerden van maximaal 4,3 jaar en een verblijfsduur van studiestakers van maximaal 1,0 jaar. Ook wordt de norm gehanteerd dat studenten minimaal 34 studiepunten per jaar halen. Het college van bestuur gebruikt
44
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
•
•
•
•
deze streefcijfers bij het managementoverleg. De opleiding hanteert de streefcijfers van de hogeschool, maar tekent hierbij wel aan dat een gemiddelde verblijfsduur van maximaal 1,5 jaar voor studiestakers realistischer is. In het verlengde van de HZ-normen hanteert de opleiding signaalwaarden bij het analyseren van de rendementscijfers. Overschrijding van de norm (code groen) wordt weergegeven met de kleurcode oranje (waarschuwingsgebied) en rood (actie op korte termijn vereist). Ten aanzien van het rendement hanteert de opleiding de volgende signaalwaarden: 20% van de instroom behaalt de propedeuse na één jaar, 75% na twee jaar en 70% behaalt het diploma na vier jaar Het panel vindt deze signaalwaarden duidelijk en is van mening dat ze voldoende ambitieus zijn. De opleiding vergelijkt de behaalde rendementen niet met die van andere opleidingen binnen de hogeschool; wel vergelijkt de opleiding het rendement met dat van andere opleidingen Civiele Techniek in het land. Uit de rendementsgegevens van de voltijdopleiding blijkt dat de laatste jaren vaak wordt voldaan aan de eigen streefcijfers en signaalwaarden. Verder blijkt uit de cijfers dat de verblijfsduur van studiestakers in 2003 te lang was. De lange verblijfsduur van studiestakers schrijft het management vooral toe aan het feit dat studenten zo lang mogelijk blijven proberen om toch 30 studiepunten in de propedeuse te behalen. Een bindend studieadvies kan pas gegeven worden aan het eind van het eerste jaar. De opleiding adviseert de studenten gedurende het eerste studiejaar, maar studenten kunnen en mogen dit advies naast zich neerleggen. Het panel onderschrijft de conclusie in de zelfevaluatie dat de voltijdopleiding het met haar rendementen zeker niet slecht doet. Door de kleine studentenaantallen en het niet jaarlijks starten van de deeltijdopleiding zijn uitspraken over het onderwijsrendement van de deeltijdopleiding minder zinvol. Niettemin wijzen de beschikbare gegevens er op dat de behaalde rendementen niet significant afwijken van de normen en streefcijfers.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
45
46
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Deel C: Bijlagen
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
47
48
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
49
50
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Bijlage 2:
Beknopt CV panelleden
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
51
Voorzitter Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/v Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?)
Opleiding(en) 1966 1966 – 1970 1970 -1975
1982 1985 1988 1989 1990 1990 1991 Werkervaring 1975 - 1975 1975 – 1979
52
Veenvliet K.Th. Ir. M 28-03-1947 Nee Nee
Ja Ja
Medewerker Technische Hogeschool Delft Constructeur, projectleider, medewerker speurwerk en ontwikkeling constructiebureau van Hattum en Blankevoort Docent civiele techniek en informatica Hogeschool Enschede Universitair docent Universiteit Twente Vanuit de afdeling Civil Engineering & Management aan de Universiteit Twente contacten met Universiteiten in Duitsland en Engeland. Onderwijs en onderzoek op het gebied van bouwprocesmanagement. Specifiek ten aanzien van inrichting en besturing van ontwerpprocessen in de bouw. Civiele techniek HBO en WO niveau. Onderzoek op het gebied van industrieel ontwerpen en produceren in de bouw. Diploma HBS-B Christelijk Lyceum Zwolle Studie afdeling Weg- en Waterbouwkunde HTS Arnhem. Afgestudeerd in de constructieve richting Studie afdeling Weg- en Waterbouwkunde van de Technische Hogeschool Delft. Afgestudeerd in de richting betonconstructies. AIV- informatica bevoegdheid, Stichting technische vorming CADCAM, ontwerpen en fabriceren SWOT cursus CAD SQL en ORACLE NABONT Object Oriented Systems MIT Boston USA Research Methodology, Research Network of Management Studies Management van grote civiele projecten, PATO Medewerker op projectbasis, onderwijs en onderzoek betonconstructies. Constructeur, projectleider, medewerker speurwerk en ontwikkeling constructiebureau van Hattum en Blankevoort, onderdeel Volker Stevin.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
1979 – 1996 1985 – heden
Docent civiele techniek en informatica Hogeschool Enschede Universitair docent Universiteit Twente van de tegenwoordige faculteit Construerende Technische Wetenschappen. In de periode 1985 tot 1996 op detacheringsbasis vanuit Hogeschool Enschede.
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
53
Domeindeskundige Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?)
Heerkens J.C.P. Ir. M 29-06-1950 Interne audits iso
Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid Nee (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?)
Als civielingenieur werkzaam in de wegenbouwpraktijk, zowel op gebied van uitvoering als ontwerp en gebiedsontwikkeling
Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?)
Verantwoordelijk voor R&D van de divisie infrastructuur. Papers gepresenteerd op internationale congressen. Netwerk met buitenlandse bedrijven
Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?)
Bouwtechnische bedrijfskunde Civiele techniek Communicatie Geodesie Verkeerskunde
Opleiding(en) Gymnasium B TU-Delft civiele techniek Cedep Fontainebleau Kennismanagement Kwaliteitszorg Werkervaring 28 jaar bij Heijmans in verschillende functies Uitvoerder Calculator Kam coordinator Hoofd R&D Directeur ingenieursbureau Clusterdirecteur Infra Advies en Ontwikkeling Stafdirecteur Inoovaties en kennismanagement
54
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
Studentlid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Opleiding Welke opleiding volgt u thans? Wat is de naam van het opleidingsinstituut? In welk studiejaar studeert u? Volgt u een voltijd, deeltijd, duale of afstandsstudie of wellicht anderszins? Bij welke activiteiten bent u binnen de opleiding betrokken?
Apeldoorn D.F. van M 23-04-1980 Tropisch landgebruik Wageningen Universiteit 6 Voltijd (op dit moment niet meer) vroeger opleidingscommissie
Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?)
Nee
Bent u eerder lid geweest van een visitatiecommissie?
Toen niet (ondertussen wel namelijk innovatie wetenschappen in Utrecht en Eindhoven)
Onderwijsdeskundigheid Als student ben ik werkzaam geweest bij de LSVb (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in als beleidsmedewerker onderwijskwaliteit. En bij de Wageningse Studenten Organisatie was de onderwijssector?) ik coördinator onderwijs. Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid Ik ben sinds 2003 actief bij de Europese studentenvakbond (ESIB). (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Geef in de hiernaast gelegen kolom aan voor welk domein u deskundigheid heeft) Civiele techniek Ja Geodesie Ja Internationale agrarische handel Ja Plantenteelt Ja Plattelandsvernieuwing Ja Onderhoudt u relaties met één of meer Nee opleidingen uit de hierboven door u aangegeven domeinen die een onafhankelijke beoordeling van die opleiding(en) kunnen verhinderen? Indien ja, wilt u aangeven voor welke opleiding(en) dat het geval is en wat de aard is van de relatie(s)? Opleiding(en) 1992-1999 VWO te Heerde 1999- …. Tropisch landgebruik te Wageningen
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
55
Werkervaring 2004
Oktober 2004 Januari 2005
56
Landelijke Studenten Vakbond. Beleidsmedewerker onderwijskwaliteit en accreditatie Visitatie civiele techniek te Vlissingen (NQA/DVC) Visitatie innovatie wetenschappen (QANU) In 2003 was ik Coördinator onderwijs bij de Wageningse Studenten Organisatie. Naast dagelijks bestuur van een 1500 leden organisatie. Verantwoordelijk op de beleidsterreinen medezeggenschap, kwaliteitszorg en internationalisering. Daarnaast training van medezeggenschap studenten
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
NQA auditor/panellid Naam Initialen Tussenvoegsel(s) Titulatuur M/V Geboortedatum Auditdeskundigheid (Heeft u ervaring als INK- of ISO-auditor?) Oud voorzitter/lid visitatiecommissie (Wilt u aangeven of de hiernaast opgenomen informatie correct is en eventueel aanvullen?) Heeft u gefunctioneerd als dagvoorzitter? Onderwijsdeskundigheid (Bent u onderwijskundige of werkzaam geweest in de onderwijssector?) Werkvelddeskundigheid (Wilt u hierbij aangeven welke relevante werkervaring u heeft?) Internationale deskundigheid (Wilt u hierbij aangeven of u deskundigheid over de internationale ontwikkeling van het vakgebied heeft?) Domeindeskundigheid (Wilt u hiernaast aangeven voor welk domein u deskundigheid heeft?) Opleiding(en) 1969 – 1976 1976 – 1983 1991 1998 2003 2003 Werkervaring 1980 – 1982 1984 – 1990 1990 – 1995 1995 – 2003
Vanaf jan. 2004
Vermeulen G.J.H. drs. M 30 oktober 1955 Ja, negen jaar auditervaring bij HBO-raad en NQA Secretaris en projectleider visitatiecommissies 1995 - 2003 Sinds 2004 NQA-auditor visitatiepanels Nee Ja, zie onder werkervaring
Kennis van onderwijs en kwaliteitszorg Beleidsadviseur kwaliteitszorg Beleidsonderzoeker B&A Groep Onderzoeker ITS Nijmegen
Atheneum B Doctoraal Psychologie KU Nijmegen Cursus beleidsonderzoek en -advies Cursus INK EFQM-auditor Thymos cursussen Verzakelijking en Adviesvaardigheden Training Auditor Hoger Onderwijs NQA i.s.m. Lloyds Register Studentassistent Bureau Studentenpsychologen Technische Hogeschool Eindhoven Onderzoeker ITS Nijmegen op het gebied van onderwijsongelijkheid en -kansen Beleidsonderzoeker B&A Groep Den Haag Beleidsmedewerker kwaliteitszorg HBO-raad; secretaris en projectleider diverse visitatiecommissies NQA
© NQA/DVC – Hogeschool Zeeland, opleiding Civiele Techniek
57