Hogeschool van Amsterdam Verslag CogniTrain bij kinderen
Naam:
Opleiding: Studiejaar: Coach: Opdrachtgever: Datum:
N. Bottelier L. van Keulen P.F. Gelms Fysiotherapie 3de jaars, 2009-2010 B. Moed J. Alberga mei 2010 1
Inhoudsopgave Inleiding...........................................................................................................................................3 Verantwoording..............................................................................................................................4 Verantwoording oefeningen ..........................................................................................................8 De link van aandoening naar voorbeeldoefeningen .....................................................................8 Sensomotoriek...............................................................................................................................10 Prikkelverwerking ......................................................................................................................11 Aanleren van nieuwe motorische vaardigheden.........................................................................14 Impliciet vs expliciet leren .........................................................................................................15 Ontwikkeling van een kind..........................................................................................................21 Ontwikkelingstheorieën .............................................................................................................21 Ontwikkelingsfase kleuterleeftijd (4 tot 6 jaar)..........................................................................26 Ontwikkeling van het tellen: ......................................................................................................29 Ontwikkeling van het schrijven..................................................................................................30 Ontwikkelingsfase schoolleeftijd (6 – 12 jaar) ..........................................................................31 Ontwikkeling van een adolescent (13 tot 17 jaar):.....................................................................34 Veelvoorkomende aandoeningen kinderen ................................................................................37 DCD(dyspraxie) Development Coordination Disorder..............................................................37 ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ...................................................................39 ADD (Attention Deficit Disorder) .............................................................................................41 NLD (Non-verbal Learning Disabilities) ...................................................................................43 PDD-NOS...................................................................................................................................45 Overige Gedragstoornissen: .......................................................................................................47 Logboek .........................................................................................................................................49 Literatuurlijst ...............................................................................................................................54
2
Inleiding Dit verslag is een toevoeging bij de beroepsopdracht van Nola Bottelier, Lisette van Keulen en Pauline Gelms. De beroepsopdracht zal bestaan uit een handleiding voor de gebruiker met voorbeelden, ideeën en mogelijkheden in tekst en beeld over de inzetbaarheid van CogniTrain bij kinderen. CogniTrain is door Jules Alberga en Ton de Boer ontwikkeld omdat er de behoefte was, om naast de reguliere oefentherapie, de aandacht te richten op het revalideren met dubbeltaken. CogniTrain is voor de volgende 3doelgroepen ontwikkeld; sport, kinderen en ouderen. Wij specificeren ons tot CogniTrain bij kinderen. In dit verslag staan de uitwerkingen die wij hebben gemaakt om tot ons uiteindelijke product te komen. Hier hebben wij de volgende 3 onderdelen voor uitwerkt: 1. Sensomotoriek 2. Ontwikkeling van een kind 3. Veelvoorkomende aandoeningen bij kinderen
3
Verantwoording Verslag
De opdracht Algemene beschrijving van inzetbaarheid van CogniTrain binnen de kinderfysiotherapie. Een handleiding opstellen voor de gebruiker met voorbeelden, ideeën en mogelijkheden in tekst en beeld. CogniTrain CogniTrain richt zich op het afleiden tijdens het oefenen, zodat de concentratie zich niet meer alleen richt op de beweging zelf. Balans, trampoline, touwtjespringen, etc. wordt eerst aangeleerd tot die bewegingen goed verlopen. De volgende fase is om dezelfde opdracht te laten uitvoeren maar nu met cognitieve, of motorische dubbeltaken. Wij hebben ervoor gekozen om de volgende 3 onderdelen uit te werken: 1. Sensomotoriek 2. Ontwikkeling van een kind 3. Veelvoorkomende aandoeningen bij kinderen Wij hebben voor deze 3 onderdelen gekozen omdat wij deze kennis nodig hebben om onze opdracht goed uit te kunnen voeren. Aangezien wij ons specificeren op CogniTrain bij kinderen wilden wij eerst de normale ontwikkeling van een kind weten, wanneer leert een kind lezen, schrijven, rekenen etc. Deze informatie hebben wij nodig voordat wij oefeningen kunnen bedenken van de inzetbaarheid van CogniTrain. Bij CogniTrain voor kinderen wordt er veelal gebruik gemaakt van de dvd, met behulp van deze dvd wordt er op spelenderwijs geoefend. De handleiding die wij maken is bedoeld voor kinderfysiotherapeuten over de inzetbaarheid van CogniTrain bij kinderen, omdat de meeste kinderen die bij de fysiotherapeut komen een gedragsstoornis hebben wilden wij eerst alles over deze specifieke gedragsstoornissen te weten komen, en de andere veelvoorkomende aandoeningen waarmee een kind bij de fysiotherapeut terecht komt. Deze gedragsstoornissen zijn vaak een uitting van een verstoorde sensomotoriek, om te begrijpen waar dit precies vandaan komt en wat eraan gedaan kan worden hebben wij alles opgezocht over sensomotoriek, prikkelverwerking en het oefenen/aanleren van motorische vaardigheden. Nu wij alles weten over de sensomotoriek, de ontwikkeling van een kind en de veelvoorkomende aandoeningen bij kinderen, zijn wij competent genoeg om een handleiding met voorbeelden, ideeën en mogelijkheden op te stellen voor kinderfysiotherapeuten over CogniTrain bij kinderen.
4
Verantwoording Handleiding
In eerste instantie hadden wij er voor gekozen de handleiding in te delen op de onderdelen die onder sensomotoriek vallen; grove motoriek, oog-handcoordinatie, evenwicht, fijne motoriek, praxis etc. (zie kopje sensomotoriek) Dit leek ons het meest overzichtelijk voor de gebruikers van CogniTrain. Op deze manier zou de gebruiker, de kinderfysiotherapeut, in de handleiding kunnen kijken specifiek naar de te trainen vaardigheid en zien hoe CogniTrain hierbij te gebruiken is. De opdrachtgevers gaven voorkeur de nadruk op het CogniTrain pakket te leggen, daarom hebben wij de indeling van de handleiding aangepast. Wij hebben deze nu gesorteerd op de producten die te vinden zijn in het kinderpakket van CogniTrain, namelijk; pittenzakken, potloden, krijtjes, ballonnen, badmutsen, touwtjes, dobbelstenen, A4 met de kleuren en cijfers, matjes van vilt, matjes van kunstleer en de tamboerijn. Ook is er een aparte dvd ontwikkeld waarop verschillende opdrachten staan welke variëren in moeilijkheidsgraad en tempo. Naast kleur- en vorm herkenning staan er op de dvd opgaven voor schrijfmotoriek en concentratie, zoals verhaaltjes met kleur en getal,woordspelletjes en puzzels. Alle producten in het kinderpakket zijn er in 9 verschillende kleuren, dit is een essentieel onderdeel van de CogniTrain omdat deze terug komen op de dvd. Ieder product is van een ander materiaal gemaakt, zodat er op de tastzin (sensomotoriek) getraind kan worden. Naast sensomotoriek kunnen met de producten meerdere vaardigheden getraind worden: cijfer –en woordherkenning, kleur –en vormherkenning, concentratie, ritme, geheugen, grove motoriek, fijne/schrijf motoriek, oog-handcoördinatie, evenwicht en dubbeltaken. Bij ieder product hebben wij een aantal voorbeelden bedacht hoe deze gebruikt kunnen worden, vaak in combinatie met andere producten en/of de dvd. Als er bij een oefening gebruik gemaakt wordt van de dvd geven wij aan, aan welke dvd-opgaven de fysiotherapeut kan denken. Wij hebben ervoor gekozen om in de handleiding een aantal simpele mogelijkheden kort samen te vatten, en daaronder 2 a 3 voorbeelden uit te schrijven waar een fysiotherapeut niet direct aan zal denken bij het zien van het CogniTrain pakket. De meeste kinderen die bij de kinderfysiotherapeut terecht komen hebben een verstoorde sensomotoriek, gekoppeld aan een gedragsstoornis (ADHD, ADD, NLD, PDD-NOS). Aangezien de behandeling van deze kinderen veel overeenkomsten hebben, zoals trainen op concentratieproblemen en grove –en fijnemotoriek, zijn vrijwel alle oefeningen die in de handleiding staan goed toepasbaar, mits de moeilijkheidsgraad van de oefeningen wordt aangepast op het niveau van het desbetreffende kind.
5
Hieronder beschrijven wij welke vaardigheden er bij het desbetreffende voorbeeld (zie de handleiding) getraind wordt, dit zijn vrijwel altijd meerdere vaardigheden omdat wij oefeningen hebben bedacht waarbij er meerdere producten uit het CogniTrain pakket gebruikt worden. Pittenzakken De pittenzakjes zijn 25x12cm groot en wegen ongeveer 8 ons, er verschillende mogelijkheden met de pittenzakjes zoals werpen, neerleggen, vangen, schuiven en verplaatsen. Dit kan allemaal vrij lastig zijn omdat ze in vergelijking met de andere producten vrij zwaar zijn. De pittenzakjes worden voornamelijk gebruikt voor de oog-handcoördinatie en de grove motoriek. (gooien en vangen) Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1-3: Oog-handcoördinatie, concentratie, grove motoriek, kleurherkenning Potloden De potloden zijn driekantig (rond afgerond, ligt fijn in de hand) door de drie kanten wordt het potlood vanzelf in de goede driepuntsgreep vastgehouden en een krampachtige greep voorkomen. Hierdoor kan er goed met de schrijfmotoriek geoefend worden. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Concentratie, fijne motoriek, initiatiefname Krijtjes De krijtjes zijn van pastel, pastelkrijt is een zacht soort krijtstift waarmee op een zeer schilderachtige wijze getekend kan worden, en het krijt is goed om uit te smeren met de vingers, hierbij oefen je de tastzin. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Fijne motoriek, concentratie, tastzin, kleurherkenning, cijferherkenning, vormherkenning 2: Fijne motoriek, concentratie, kleurherkenning, tastzin Ballonnen Er zijn verschillende mogelijkheden met de ballonnen zoals slaan, vangen, en verplaatsen. De ballonnen zijn erg licht en hierdoor erg onvoorspelbaar in spelvorm, hierdoor is naast de motoriek ook het reactievermogen van het kind goed te trainen. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Kleurherkenning, oog-handcoördinatie, concentratie, grove motoriek, evenwicht 2: Oog-handcoördinatie, grove motoriek Badmutsen Er zijn veel verschillende mogelijkheden met de badmutsen namelijk: opdoen, afdoen, aan iets ophangen en iets er in doen. Kinderen vinden badmutsen vaak ook erg leuk, daardoor is de motivatie groter om iets te gaan doen. De badmutsen zijn van latex, dit is wat stroever en goed voor de tastzin. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Kleurherkenning, oog-handcoördinatie, concentratie, grove motoriek 2: Kleurherkenning, grove motoriek, grove motoriek, concentratie 3: Concentratie, tastzin, tellen
6
Touwtjes De touwtjes zijn 66 cm lang en vrij dun, hierdoor zijn er vele mogelijkheden met de touwtjes zoals knopen, vlechten etc., vooral de fijne motoriek kan hiermee goed geoefend worden op een speelse en leuke manier. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Kleurherkenning, vormherkenning, fijne motoriek, concentratie 2: Fijne motoriek, concentratie, kleurherkenning Dobbelstenen Een dobbelsteen is 1,5x1,5cm, dit is erg klein en kan daarom goed gebruikt worden voor de fijne motoriek. Er zijn veel verschillende mogelijkheden met de dobbelstenen namelijk: gooien, opdracht uitvoeren met het aantal ogen dat je gooit, een opdracht uitvoeren met de kleuren, stapelen. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Cijferherkenning, tellen, fijne motoriek, concentratie 2: Concentratie, geheugen, kleurherkenning 3: Fijne motoriek, cijferherkenning A4 met de kleuren en cijfers Het A4 heeft op de ene kant 9 vlakken in de kleuren van de CogniTrain en aan de andere kant 9 vlakken in de kleuren van de CogniTrain en cijfers. De gekleurde vakjes zijn 5,5x7cm. Het A4 wordt gebruikt aan een tafel een op een met de fysiotherapeut, en kan gebruikt worden voor bijvoorbeeld geheugentraining. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Concentratie, geheugen, cijferherkenning Matjes van vilt De matjes zijn van vilt en 24x17cm en erg flexibel. Hierdoor zijn ze erg makkelijk te verplaatsen, op elkaar te leggen etc. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Grove motoriek, kleurherkenning, concentratie Matjes van kunstleer De matjes van kunstleer zijn 35x23,5cm en worden voornamelijk gebruikt om op de cijfermat te leggen, maar deze kunnen ook bijvoorbeeld verspreid in de zaal gelegd worden waardoor er allerlei verschillende spelletjes gedaan kunnen worden. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Cijferherkenning, balans, oog-handcoördinatie, grove motoriek 2: Kleurherkenning, oog-handcoördinatie, concentratie, grove motoriek Tamboerijn De tamboerijn is een instrument dat in de fysiotherapie gebruikt wordt om een ritme aan te geven en/of ritme te oefenen. Kinderen vinden dit vooral erg leuk. Vaardigheden die getraind worden per desbetreffend voorbeeldoefening; 1: Ritme, grove motoriek, evenwicht 2: Concentratie, evenwicht 3: Cijferherkenning, concentratie, geheugen 7
Verantwoording oefeningen De oefeningen die wij bedacht hebben zijn gebaseerd op de literatuur die wij gevonden hebben over de verschillende aandoeningen, sensomotoriek en de ontwikkeling van het kind. Bij elke oefening worden verschillende vaardigheden getraind, deze vaardigheden zijn belangrijk om te trainen bij de specifieke aandoeningen die zijn uitgewerkt. Die aandoeningen hebben veel overeenkomende vaardigheden die getraind moeten worden, waardoor elke oefening bij meerdere aandoeningen toegepast kan worden.
De link van aandoening naar voorbeeldoefeningen In een onderzoek van N. Watemberg is bewezen dat het oefenen van de grove motoriek bij kinderen met ADHD en DCD een positief effect heeft op de ontwikkeling van de grove motoriek. De getrainde onderdelen van de grove motoriek waren: handvaardigheid, balvaardigheid en statische en dynamische balans. In de handleiding zijn er voorbeeldoefeningen te vinden van de genoemde vaardigheden. Deze hebben wij ingedeeld in fijne- en schrijfmotoriek, evenwicht, grove motoriek en oog-handcoördinatie uitgewerkt. De balvaardigheid hebben we niet uitgewerkt want er zit geen bal in het CogniTrain pakket maar daarom hebben wij het kopje oog-hand coördinatie gemaakt waarin voorbeelden zitten van gooien of vangen met een pittenzak of ballon.1 Fijne-schrijfmotoriek Fijne- schrijfmotoriek wordt vaak getraind door schrijfoefeningen, tekenopdrachten of oefeningen met de fijne motoriek zoals knopen te oefenen. De voorbeeld oefeningen van de handleiding die hierbij gebruikt kunnen worden zijn de oefeningen met de krijtjes, potloden of touwtjes. Bijvoorbeeld de opdracht luister het verhaal op de dvd en teken het verhaal na. Hierbij word de potloodgreep geoefend, de fantasie geprikkeld en de concentratie getraind. Deze oefeningen kunnen gebruikt worden bij kinderen met gedragsstoornissen zoals ADHD of ADD. De kinderen met deze aandoeningen hebben moeite met concentreren waardoor de oefeningen vooral worden gericht op het concentreren op het verhaal. Een andere oefening waarbij de concentratie belangrijk is de oefening waarbij het kind de touwtjes in het goede figuur moet leggen. Het kind moet zich eerst concentreren op de dvd en raden welk figuur er verdwijnt en daarna moet het kind zich concentreren om het touwtje in het goede figuur neer te leggen. Een andere vaardigheid die getraind kan worden met de potloden en de krijtjes is de schrijfmotoriek. Om te beginnen kan het kind de goede greep oefenen met de krijtjes en het tekenen daarmee. Hierbij kan je de oefening schrijf met het krijt een cijfer na gebruiken en kan er daarna over gegaan worden naar een potlood. Daarbij kan je het voorbeeld schrijf het dier die je op de dvd ziet gebruiken zodat het kind niet alleen met de greep maar ook met het echte schrijven oefent. Deze oefeningen kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden voor kinderen met NLD of DCD, deze kinderen hebben vaak een slechte pengreep of handschrift.
8
Grove motoriek De grove motoriek wordt in de kinderfysiotherapie veel getraind en is een groot begrip. De oefeningen die wij verzonnen hebben met grove motoriek zijn bijvoorbeeld: maak pacours door de zaal waarbij het kind moet springen over een infraroodlijn, onder een infraroodlijn door moet en een pittenzak op een mat moet gooien. Hierbij moet een kind veel verschillende grofmotorische vaardigheden laten zien. Er staan in de handleiding veel oefeningen die een beroep doen op de grove motoriek zoals: hang de pittenzakken in een klimrek en laat het kind de pittenzakken uit het klimrek halen. Ook kan de oefeningen met de cijfermat gebruikt worden, waarbij het kind op het goede cijfer moet stappen of springen. Deze oefeningen kunnen gebruikt worden voor kinderen met ADHD, DCD, NLD, PDD-NOS en nog veel meer aandoeningen waarbij de grove motoriek getraind moet worden. Oog-handcoördinatie De oog-handcoördinatie wordt in de kinderfysiotherapie vaak getraind door met een bal te gooien en te vangen. Wij gebruiken in de handleiding geen bal, maar pittenzakken en ballonnen. De voorbeeld oefeningen van de handleiding die hierbij gebruikt kunnen worden zijn de oefeningen met het gooien van de gekleurde pittenzakken, hierbij moet het kind de goede kleur pittenzak door de infraroodlijn gooien, waarna er een positief feedbacksignaal volgt. In plaats van een pittenzak kan ook gebruik gemaakt worden van een ballon, deze zijn erg licht, in vergelijking met een pittenzak, en hierdoor erg onvoorspelbaar. Hierdoor is naast de oog-handcoördinatie en concentratie ook het reactievermogen van het kind goed te trainen. Deze oefeningen kunnen gebruikt worden bij kinderen met gedragsstoornissen zoals DCD, ADHD, ADD deze richten zich dan voornamelijk op de concentratie en het reactievermogen. Ook gedragsstoornissen als NLD kunnen deze oefeningen gebruiken, omdat deze kinderen voornamelijk last hebben van ooghandcoördinatie . Evenwicht Het evenwicht wordt in de kinderfysiotherapeut veel getraind met dubbeltaken. De voorbeeld oefeningen van de handleiding die hierbij gebruikt kunnen worden is de oefening met de evenwichtsbalk. Het kind moet voet voor voet tussen deze lijnen lopen, raakt hij/zij de infraroodlijn aan volgt er een negatief feedbacksignaal. Naast de oefening met de evenwichtbalk, kan er ook een oefening gegeven worden met de tamboerijn. Laat het kind op een been staan, als het kind dit goed kan geef je als dubbeltaak het slaan op de tamboerijn. Het kind kan een ritme slaan of het cijfer dat genoemd wordt op de dvd. Vaardigheden die hierbij komen kijken zijn de concentratie en het evenwicht. Deze oefeningen kunnen gebruikt worden bij kinderen met gedragsstoornissen zoals DCD en ADD voor de concentratie en ADHD voor de concentratie en het evenwicht.
9
Sensomotoriek Sensomotoriek2 Sensomotoriek is de samenwerking van sensoriek en motoriek. De sensoren van het lichaam nemen informatie waar en bevinden zich in de zintuigen. De motoriek komt tot stand door een samenwerking tussen het zenuwstelsel, de hersenen en de spieren. Sensomotoriek ontstaat door een samenspel tussen de sensoriek, de daaropvolgende sensorische integratie en de motoriek. Door te bewegen wordt het gevoel ontwikkeld en door te voelen weet je hoe je beweegt, zodat de bewegingen gecontroleerder verlopen. De sensomotorische ontwikkeling is zeer belangrijk voor de totale ontwikkeling van een kind. Door beweging leert het kind zijn eigen lichaam kennen en van daaruit de omgeving. Sensoriek3 Onder sensoriek verstaan we de waarnemingen vanuit de verschillende zintuigen. De zintuigen ontvangen stimuli van zowel buiten, als binnen ons lichaam. De externe omgevingszintuigen, die exteroceptieve informatie geven zijn: • Gehoor (auditieve systeem) • Zien (visuele systeem) • Tast (tactiele systeem) • Smaak • Reuk De interne somatosensorische zintuigen zijn: • Prikkels vanuit de organen. (interoceptieve systeem) • Evenwicht en oriëntatie (vestibulaire systeem) • Houding- en bewegingsgevoel (proprioceptieve systeem) Sensorische integratie4 Sensorische integratie is het geheel van waarnemen en bewegen. We nemen prikkels waar van het eigen lichaam en vanuit de omgeving via onze zintuigen. Het selecteren en onderling afstemmen van die informatie volgt, zodat het bewegen en het handelen adequaat wordt. In de sensorische integratie zijn de tast (tactiele systeem), het evenwicht (vestibulaire systeem) en het houdings- en bewegingsgevoel (proprioceptieve systeem) de belangrijkste zintuigen naast de gebruikelijke zoals zien, horen, ruiken en proeven. Het zenuwstelsel ontvangt via sensoren de vele prikkels in actiepotentialen. Deze gaan via de afferente informatiestroom, via de achterstrengen, naar de sensorische schors in het centraal zenuwstelsel. De prikkels uit één of meer sensorische systemen in de hersenen maken contact met elkaar. De toevloed van sensorische informatie in het centraal zenuwstelsel wordt onmiddellijk aangepast en uitgebalanceerd. Binnenkomende prikkels activeren sensorische receptoren (excitatie), dit stimuleert verbindingen tussen sensorische input en gedragsoutput. Inhibitie stelt de hersenen in staat nutteloze informatie te filteren en zich op datgene te richten wat op dat moment van belang is. Wanneer excitatie en inhibitie met elkaar in evenwicht zijn, kan een soepele overgang van de ene naar de andere toestand gemaakt worden. Als het centraal zenuwstelsel de prikkels efficiënt verwerkt, reageert een kind automatisch op een adaptieve
10
manier, die hem of haar kan helpen de omgeving te leren beheersen, tijdens spelen, leren, werken en genieten van contact met andere mensen. Motoriek5 Motoriek zijn de bewegingen die tot stand komen door een samenwerking tussen de motorische zenuwen, het centraal zenuwstelsel, de spieren en gewrichten. Het centraal motorische neuron (CMN), geeft vanuit de motorische cortex de bewegingscommando´s door via zijn axon, via de efferente zenuwbanen, door de voorhoorn van het ruggenmerg, naar het perifeer neurologisch neuron (PMN). Dit doet via zijn axon de betreffende spier contraheren. De extrapiramidale kernen, ook een onderdeel van het CMN-systeem, verzorgen de automatische en routinematige bewegingen. Het cerebellum zorgt voor de coördinatie van de motoriek van zowel de willekeurige als automatische motoriek. Sensomotorische fase6 De ontwikkelingsfase van een kind van 0 tot 2 jaar wordt de sensomotorische fase genoemd. Waarnemen en motoriek staan in deze fase centraal. Baby´s reageren op een stimuli vanuit de zintuigen met aangepast reflexmatig gedrag, zoals het zuigreflex. In de loop van deze fase gaat een kind zich steeds bewuster worden van eigen fysieke mogelijkheden en zich meer richten op zijn omgeving en wil die ook leren kennen en begrijpen door middel van kijken, voelen, proeven en grijpen. Meer hierover staat onder het kopje: ontwikkeling van het kind, Piaget. Sensomotorische retardatie Sensomotorische retardatie oftewel achterstand kan ontstaan doordat er ergens in de sensorische input, organisatie of motorische output iets mis gaat. Sommige kinderen kunnen hierdoor bijvoorbeeld hypo –of hypersensitief reageren op bepaalde prikkels. Dit kan zich uiten in o.a. struikelen, dingen laten vallen, onhandigheid, houterigheid, overbeweeglijkheid, onzekerheid, faalangst, terugtrekken. Een verstandelijke retardatie gaat bijna altijd samen met een achterstand in de motoriek. Er wordt dan gesproken over een vertraagde motorische ontwikkeling. Dit betekent dat de motorische ontwikkeling hetzelfde blijft, alleen de verschillende motorische mijlpalen komen later tot stand. Verschillende signalen in de motoriek bij kinderen met een verstandelijke retardatie zijn: • Verminderde alertheid • Slappe spierspanning • Moeilijk uit te lokken • Weinig imitatiedrang Prikkelverwerking78 Volgens A. Jean Ayres9 richt de sensomotorische integratie zich primair op drie verschillende systemen binnen de zintuigen: 1) Het tactiele systeem 2) Het vestibulaire systeem 3) Het proprioceptieve systeem De verbindingen tussen deze systemen beginnen zich te ontwikkelen voor de geboorte.
11
Deze ontwikkeling blijft doorgaan naarmate een persoon opgroeit en interactie heeft met zijn/haar omgeving. Deze drie systemen staan niet alleen met elkaar in verbinding, maar zijn ook verbonden met andere systemen binnen de hersenen. Storingen in de bovengenoemde systemen kunnen leiden tot een verkeerde perceptie van exteroceptieve of interocepieve prikkels, wat leidt tot hypersensitiviteit (heel gevoelig zijn) of hyposensitiviteit (ongevoelig zijn) en kan leiden tot in zichzelf kerende isolatie, grote irritatie, afwezigheid en hyperactiviteit. Het tactiele systeem Het tactiele systeem bestaat uit twee systemen: • het discriminatieve systeem (gnostische systeem). • het beschermende systeem (vitale systeem) Tactiele discriminatie verwijst naar de mogelijkheid tot het onderscheiden van tastprikkels. De informatie zorgt ervoor dat het kind leert over zijn eigen lichaam en de wereld om hem heen. Kinderen met een verminderde tactiele discriminatie hebben meer moeite met het aanleren van fijnmotorische vaardigheden, omdat door het discriminatieve systeem het centraal zenuwstelsel feedback krijg om nieuwe vaardigheden zoals eten, kleden, schrijven en andere fijnmotorische vaardigheden aan te leren. Het tactiele systeem verstrekt eerder informatie over de externe omgeving (exteroceptie) dan informatie over het lichaam zelf. Bovendien, reageren de tactiele receptoren op contact dat passief op de huid voorkomt, terwijl de proprioceptieve receptoren op een spiercontractie of een gewrichtsbeweging reageert. Tactiele prikkels worden geïntegreerd met de proprioceptieve informatie op het niveau van de somatosensorische schors. Deze somatosensorische informatie zou ook kunnen bijdragen aan de planning en de uitvoering van geraffineerde bewegingen. Hoewel de aanraking geen proprioceptie is, functioneert het tactiele systeem nauw met het proprioceptieve systeem om belangrijke informatie over het lichaam te verstrekken
Storingen binnen het tactiele systeem kunnen zich bijvoorbeeld uiten in: • Het afwijzend reageren op aanraking • Het niet willen dragen van kleren met een bepaalde textuur • Het hebben van aversie tegen vieze handen Het vestibulaire systeem10 In het binnenste van onze oren ligt het evenwichtsorgaan oftewel het vestibulaire zintuig. Het vestibulaire systeem verstrekt informatie over beweging door ruimte en invloed van de zwaartekracht op de positie van het lichaam. Een kind met problemen op vestibulair gebied kan moeilijkheden hebben met het leren schrijven. Storingen in dit systeem kunnen zich op twee manieren manifesteren: • Hypersensitief voor stimulatie van het vestibulaire systeem. Deze kinderen hebben vaak angst voor snelle/ grote beweging zoals schommelen, glijden
12
•
of springen. Hyposensitief voor stimulatie van het vestibulaire systeem. Deze kinderen zijn constant op zoek naar een extreme prikkeling om hun vestibulaire systeem te stimuleren, dit doen ze door bijvoorbeeld in het rond te draaien, te springen of zwaaiende bewegingen te maken.
Het proprioceptieve systeem Proprioceptie is de perceptie van gewrichts- en lichaamsbeweging en van de positie van het lichaam en de verschillende delen in de ruimte. De sensorische informatie komt vanuit de spieren en gewrichten. Als iemands propriocepsis op een goede manier functioneert, wordt de lichaamshouding automatisch gecorrigeerd in verschillende situaties. Algemene signalen die wijzen op een storing in de propriocepsis zijn: • Onhandigheid vertonen • De neiging hebben om te vallen • Het niet bewust zijn van eigen lichaam in de ruimte • Moeite hebben met het hanteren van kleine objecten zoals een knoop of rits Wijze van trainen De integratie van prikkelverwerking is te verbeteren op basis van de plasticiteit van het zenuwstelsel. Plasticiteit is een eigenschap van neurale systemen, de leerbaarheid en flexibiliteit van de functie en is daar het directe, onontkoombare en nuttige gevolg van. Een taak met een zinvol en gewenst doel induceert meer plastische veranderingen dan een zinloze of neutrale taak. Plastische veranderingen kunnen in ieder functioneel systeem optreden (Van Cranenburgh, 2004), zoals in het akoestische (horen), visuele (zien), somatosensorische (voelen) en motorische systeem (bewegen). Ieder systeem reageert op verandering van de input. Dit kunnen aan de ene kant stimulatie en oefening zijn, en aan de andere kant stoornissen en wegval. Dit betekent dat men door doelgerichte en functionele oefentherapie een bijdrage kan leveren aan een verbeterde prikkelverwerking
13
Aanleren van nieuwe motorische vaardigheden11 Het aanleren van motorische vaardigheden bij kinderen verloopt in drie verschillende fases • De explorerende fase • De ontdekkende fase • De fase van het veranderen De explorerende fase is een oriënterende fase. Het kind onderzoekt de bewegingsmogelijkheden van het lichaam en ervaart diverse aspecten van een beweging in verschillende situaties. Het bewegen wordt nog niet gecontroleerd. In de ontdekkende fase ontdekt het kind de juiste manieren van bewegen. Het kan de vaardigheid op diverse manieren uitvoeren en beter aanpassen aan de situatie. De controle over de beweging neemt toe en de coördinatie verbetert. Maar vaak is het verloop nog overdreven, gebrekkig en onnauwkeurig. In de fase van het veranderen worden de vaardigheden geautomatiseerd en gegeneraliseerd. Het kind kan de vaardigheden op verschillende manieren gebruiken en in diverse situaties toepassen. Als het kind zich in de explorerende fase bevindt, is het zinvol om bij het aanleren van een vaardigheid het kind eerst zelf te laten experimenteren. Als het kind dan in de ontdekkingsfase komt kan de therapeut de taak specifieker maken. Door dezelfde vaardigheid in verschillende situaties toe te laten passen, kan het kind in de fase van het veranderen komen. Functioneel trainen Functioneel trainen behelst het motorisch leren; het aanleren van motorische activiteiten, ook wel taken of vaardigheden. Principes voor het aanleren van motorische activiteiten: • Trainen wat je wilt verbeteren; werk taak/activiteit specifiek • Herhaal de activiteit, zonder dat dit ten koste gaat van de natuurlijk aanwezige variatie van de bewegingshandeling (repetition-without-repetition). • Variaties op de te trainen activiteit aanbieden; de oefening veranderen, verlichten, verzwaren, andere materialen gebruiken, etc. • Feedback geven op uitvoering, dit kan in verschillende vormen • Cognitieve en motorische dubbeltaken aanbieden om automatisering van activiteiten te bereiken. De getrainde en aangeleerde activiteit dient ook toegepast te worden in andere situaties en contexten, buiten de trainingssituatie. Hiervoor moet er geoefend worden in verschillende contexten, uitgangshoudingen, materialen, zodat het programma zo breed mogelijk wordt opgeslagen in de hersenen. Intrinsieke motivatie en goede inzet is een meerwaarde voor het (aan)leren van een activiteit. Door middel van bovenstaande principes leert het kind een activiteit aan, maar om te voorkomen dat een kind een splintervaardigheid leert, wordt de activiteit op vele verschillende manieren geoefend. Er wordt gewerkt van enkelvoudige naar complexe activiteiten. Een kind heeft feedback nodig op zijn geleverde prestatie. Het meeste effect wordt bereikt als de terugkoppeling direct wordt gegeven na de uitvoering.
14
CogniTrain is ontwikkeld voor de laatste twee onderdelen van het aanleren van motorische vaardigheden: Feedback geven op de uitvoering en het aanbieden van motorische en cognitieve dubbeltaken voor de automatisering van de beweging. Door middel van de feedback-kastjes van CogniTrain kan er getraind worden met scherpe feedback. De feedbacksignalen kunnen zowel negatief als positief gebruikt worden. Naast de feedback van de feedback-kastjes kan de fysiotherapeut ook feedback geven over de uitvoering van de oefening waardoor de oefening optimaal uitgevoerd kan worden. Om de motorische activiteit te automatiseren kan er gebruik gemaakt worden van cognitieve of motorische dubbeltaken. Op de dvd van CogniTrain staan verschillende oefeningen voor cognitieve dubbeltaken, daarnaast kan er met de verschillende materialen ook een motorische dubbeltaak worden gegeven. Impliciet vs expliciet leren12 Als we over leren spreken, dan denken we automatisch aan de schoolse, expliciete leermethode, waar door middel van instructies en regels kennis wordt overgebracht. Overigens leren mensen ook zonder de intentie om te leren, impliciet leren. Bij expliciet leren ontvangt iemand instructies en ontwikkeld strategieen om de regels van een taak te doorgronden. Deze laatste leermethode wordt gehanteerd in het onderwijs. Impliciet leren is het proces waarbij kennis van de complexe omgeving verworven wordt op een onbewuste manier. Iemand heeft dus wel de kennis om de vaardigheid adequaat uit te voeren, maar kan die kennis niet verbaal uitdrukken.Een typisch voorbeeld van impliciet leren is het aanleren van de moedertaal door een klein kind, het kind begrijpt de grammaticale regels van de taal niet volledig, maar blijkt niettemin in staat om een grammaticaal correcte zin te maken. Impliciete kennis is duurzamer dan expliciete kennis, impliciet geleerde vaardigheden kunnen dus langer onthouden worden. Deze manier van leren gaat overigens wel trager. De verwerving van impliciete kennis verloopt zonder dat we ons dat bewust zijn. Jonge kinderen pikken de taal van hun omgeving vanzelf op in het sociale contact met die omgeving. Om impliciet leren uit te lokken kan er, naast de motorische vaardigheid die geoefend wordt, een cognitieve dubbeltaak gedaan worden. Op deze manier zal het werkgeheugen extra belast worden. Deze extra belasting zorgt ervoor dat er maar weinig aandacht overblijft om expliciete regels te leren dit geeft de hersenen extra capaciteit om bijvoorbeeld ook tactische principes in beschouwing te nemen. Bij expliciet leren worden bewust hypotheses getoetst, hierbij wordt het werkgeheugen belast. Het werkgeheugen stelt ons in staat tijdelijk informatie op te slaan of te manipuleren voor complexe cognitieve taken zoals het begrijpen van een taal, het (motorisch) leren en het redeneren. Expliciet leren heeft het voordeel snel en effectief te zijn. Expliciete kennis is bovendien onmisbaar om hoge prestatieniveaus te behalen bij complexe motorische taken. Het probleem met expliciet geleerde vaardigheden is dat het bewegingspatroon kan verstoord worden wanneer men specifiek gaat nadenken over hoe de beweging moet gecontroleerd worden. Deze verstoringen kunnen bijvoorbeeld optreden bij stressvolle situaties. Jonge kinderen kunnen aanvankelijk nog geen expliciete kennis verwerven. Dat leervermogen wordt gestimuleerd in het basisonderwijs en groeit met de leeftijd.
15
Activiteit- en participatieniveau ADL vaardigheden, zijn de vaardigheden voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Voor kinderen bestaat dit over het algemeen uit: • Lichaamsverzorging en hygiëne, zoals zelfstandig of met hulp wassen, douchen, badgang, tandenpoetsen, haren verzorgen, aan- en uitkleden, veters strikken, toiletgang. • Voeding en maaltijden, zoals eten en drinken, smeren en snijden van brood, met mes en vork eten, drinken inschenken, tafel dekken, evt. helpen met koken en voedselbereiding, boodschappen doen. • Transfers en vervoer, zoals in en uit bed stappen, in en uit een stoel komen, lopen of rolstoelrijden, traplopen, stoepjes op en af stappen, fietsen, auto in en uit stappen. • Schoolse vaardigheden, zoals op een stoel zitten, schrijven, rekenen, lezen, luisteren, tekenen, knippen. • Sociale vaardigheden, zoals contact leggen, communiceren, samenwerken en spelen, vriendschappen aangaan, op bezoek gaan. • Sport en spel activiteiten, zoals gymnastiek, rennen, huppelen, hinkelen, springen, zwemmen, fietsen, steppen, rolschaatsen, dansen, balvaardigheden. • Creatieve vaardigheden, zoals knutselen, verven, muziek maken, zingen. Voor al deze dagelijkse vaardigheden is een goede sensomotoriek van belang. De vaardigheden kunnen op speelse wijze en voor de kinderen zoveel mogelijk aantrekkelijke en stimulerende wijze worden getraind. Samenwerken Voor veel kinderen met sensomotorische problemen kan samenwerken en samenspelen in het dagelijks leven moeilijk zijn, doordat ze vaak ergens minder goed in zijn dan leeftijdsgenootjes mogen ze bijvoorbeeld niet meespelen. Kinderen kunnen hierdoor onzeker en faalangstig worden en minder gaan bewegen en minder contacten aangaan of juist op negatieve wijze contact zoeken. Om samen te werken is het van belang om op elkaar af te stemmen. Samenwerken kan ook het verantwoordelijkheidsgevoel van een kind vergroten. Kinderen leren respectvol met elkaar omgaan en rekening met elkaar houden, kunnen hierdoor een onderlinge band krijgen, sociale vaardigheden vergroten en plezier ervaren in iets samen doen. Initiatiefname Initiatiefname is het nemen tot de eerste stap tot iets of ten behoeve van iets, dus uit eigen beweging actie ondernemen of in gang zetten. Voor kinderen met sensomotorische problemen, die faalangstig en onzeker zijn kan het goed zijn om te ervaren en leren dat ze zelf iets kunnen organiseren en ergens op positieve wijze invloed op uitoefenen. Tijdens fysiotherapie is het belangrijk om een veilige, geborgen sfeer met duidelijke regels te bewerkstelligen, zodat kinderen zich veilig voelen om initiatief te nemen. Hierbij is het goed ruimte te bewaren voor de eigen keus en initiatief van de kinderen. Ook door niet altijd direct een oplossing aan te dragen bij ‘problemen’, maar te kijken of de kinderen deze zelf kunnen vinden, kan eigen initiatiefname worden gestimuleerd.
16
Functieniveau Er zijn diverse functies nodig voor de eerder genoemde doelen op activiteiten- en participatie niveau. De meest voorkomende doelen op functieniveau, zoals grove en fijne motoriek, praxis, oog- handcoördinatie, evenwicht, lateralisatie, ruimtelijke oriëntatie en concentratie worden hieronder omschreven. Bij elk onderdeel zullen we kort ingaan op het doel op functieniveau zelf, het verband met het sensomotoriek programma en hoe je dit kunt trainen. Grove motoriek Onder grove motoriek wordt het volgende verstaan: grote, grove bewegingen die je met je lichaam maakt. De functies tonus, kracht, coördinatie, praxis, proprioceptie zijn nodig om grove motoriek goed uit te voeren. Iemand die de grove motoriek niet voldoende beheerst: • is onhandig • valt veel • heeft moeite met evenwicht bewaren, • heeft houterige en ongecontroleerde bewegingen • loopt vaakt tegen obstakels op Het trainen van grove motoriek kan het beste gedaan worden door functioneel te trainen. Dit houdt in die activiteiten te oefenen waar een kind ook daadwerkelijk problemen mee heeft. Dit kan bijvoorbeeld lopen, rennen of springen zijn. Bij het trainen van een activiteit moeten er variaties aangeboden worden, de activiteit herhaald worden en feedback op de uitvoering gegeven worden. De feedback kan gegeven worden doormiddel van de feedback-kastjes van CogniTrain en feedback van de therapeut. Om de handeling te automatiseren kan er gebruikt worden gemaakt van cognitieve afleiding op de dvd van CogniTrain. Fijne motoriek Fijne motoriek is het gebruik van de handen en vingers voor kleine bewegingen, het grijpen en manipuleren van een voorwerp. Fijne motoriek gaat samen met het kijken en onderzoeken met de ogen (zie hiervoor verder oog-hand coördinatie). Kinderen met een minder ontwikkelde fijne motoriek hebben • moeite met het vasthouden van een pen • hebben een slordig schrift. Andere vaardigheden waar ze problemen mee kunnen hebben zijn: • knippen, veters strikken, knoopjes dichtmaken, eten met mes en vork, etc. Problemen in fijne motoriek kan zich uiten in het associatief bewegen, dit houdt in dat een kind niet vrij kan bewegen zonder dat het meebewegingen in andere lichaamsdelen oproept. Bij de fijne motoriek kan dit zijn; tong uit de mond tijdens schrijven, lippen samen knijpen, meebewegen andere hand, etc.
17
In het CogniTrain pakket zitten verschillende materialen waarbij de fijne motoriek getraind kan worden: Potloden, krijtjes, touwtjes en dobbelstenen. De schrijfmotoriek kan getraind worden door het kind met het potlood te laten schrijven of tekenen maar ook door met het krijt figuren natekenen. Met de touwtjes kunnen verschillende vaardigheden geoefend worden zoals knopen, strikken en vlechten, maar bijvoorbeeld ook figuren naleggen met de touwtjes, hierbij is concentratie en geduld ook erg belangrijk. Praxis Praxis oftewel praxie is het geheel van plannen en handelen, dus het vermogen om doelgerichte handelingen te plannen en uit te voeren. Het is een functie die een individu in staat stelt zich aan te passen aan een onbekende handeling en deze handeling zich eigen te maken, totdat deze automatisch wordt. Tactiele, proprioceptieve en vestibulaire prikkelverwerking zorgen voor een terugkoppeling van het resultaat en dragen zo bij aan de praxis. Een defect van de praxis wordt apraxie genoemd, apraxie is het onvermogen om doelgerichte handelingen te plannen en uit te voeren. Een kind met apraxie • maakt vaak slecht geplande bewegingen • beweegt langzaam en inefficiënt. • maakt bijna geen plan, weet niet goed wat te doen met speelgoed • onhandigheid (zoals knoeien), • kleine ongelukjes • kleine verwondingen. • snel gefrustreerd Het is belangrijk dat de praxis op een speelse en leuke manier getraind wordt. Door de dvd opgave worden de oefeningen al een stuk aantrekkelijker voor een kind. Met alle materialen van de CogniTrain kan er een soort pacours gemaakt worden waarbij er verschillende handelingen achter elkaar gemaakt moeten worden en het plannen en uitvoeren van de handeling wordt geoefend. Voorbeeld van een pacours: Het kind begint op een stoel met de pittenzakken naast zich. Op de dvd opgave word een kleur genoemt, het kind moet de genoemde kleur pittenzak pakken, opstaan, over een laag geplaatste infraroodlijn springen en de pittenzak oph het kunstleren matje van dezelfde kleur leggen. Oog-handcoördinatie De oog-hand coördinatie is de samenwerking tussen oog en hand waarbij de ogen de handen controleren (visuele controle) en de handen bijgestuurd worden. De waargenomen visuele prikkels uit de buitenwereld worden in de hersenen verwerkt, vastgelegd en omgezet tot gericht handelen. De ogen sturen het lichaam aan tot gericht handelen. In de hersenen het gebied, de premotor cortex, dat neuronen van de ogen, arm, schouder, nek en gezicht bevat. Hier vindt een korte verbinding plaats tussen oog en hand. De volgende onderdelen gaan vooraf aan een goed werkende oog-handcoordinatie: zien (zintuig), begrijpen (cognitie), reiken (grove motoriek), grijpen en manipuleren (fijne motoriek). Ook hoofdbalans en ruimtelijke oriëntatie (afstand waarnemen en kunnen inschatten) zijn voorwaarden voor de
18
oog-hand coördinatie. De oog-hand coördinatie begint meestal bij de ogen. Pas rond het 6e of 7e jaar is er een goede samenwerking tussen ogen en handen. Er zijn verschillende materialen in CogniTrain waarmee de oog-handcoördinatie te trainen is. Bijvoorbeeld de pittenzakken, je kan het kind de pittenzakken op de cijfermat laten gooien. Je kan met de verschillende materialen de oefeningen makkelijker of moeilijker maken. De feedback-kastjes kunnen hoog op palen geplaatst worden waarbij de opdracht is gooi het pittenzakje over de lijn heen, heeft het kind dit onder de knie kan het pittenzakje ingeruild worden voor de ballon deze maakt een hele andere beweging en vergt een andere manier van gooien van het kind. Evenwicht Evenwicht is het in balans blijven door middel van vestibulaire en kinetische feedback, ondanks evenwichtsverstorende krachten. Voor zowel het statisch als dynamisch evenwicht is dus goede werking van het vestibulair-proprioceptief systeem noodzakelijk. Vestibulaire receptoren, ook wel speciële proprioceptie genoemd, zijn de semi-circulaire kanalen, de utriculus en sacullus, allen gelegen in het binnenoor. Deze worden gestimuleerd door bewegingen van het hoofd en door de zwaartekracht. Dysfunctie wordt meestal veroorzaakt door een verminderde registratie van de vestibulaire informatie of door modulatieproblemen, zoals een te hoog of laag arousal ten aanzien van de zwaartekracht en beweging. Het evenwicht is zeer belangrijk voor de meeste grofmotorische bewegingspatronen, zoals kruipen, lopen, springen, hinkelen, fietsen, klimmen, schommelen. Door een dysfunctie kan een hypersensitiviteit of hyposenstiviteit ontstaan. Lateralisatie Lateralisatie is de ongelijkheid van de linker en rechter helft van het lichaam, in engere zin de mate waarin psychische functies in overwegende mate door een van beide hersenhelften worden vervuld. De lateralisatie is de fase in de neuromotorische ontwikkeling waarbij de linker- of rechterhersenhelft zijn dominantie krijgt. Voordat een kind gaat kruipen, beweegt het vaak in symmetrische bewegingen. Bij het kruipen, moet het kind de ledematen omstebeurt gebruiken. Dit is het begin van de lateralisatie. Vanaf zes jaar ontwikkelt zich een samenwerking tussen beide handen met een zekere "taakverdeling"; de ene hand voert uit, de andere assisteert. De voorkeurhand-voet gaat steeds meer de handeling uitvoeren. Na de lateralisatiefase is de rechter- of linkerdominantie duidelijk. Ruimtelijke oriëntatie13 Ruimtelijke oriëntatie is het bepalen van positie, richting en afstand in de werkelijke ruimte, de verkleinde ruimte, de afgebeelde ruimte en de abstracte ruimte. Vanuit het eigen lichaam leert het kind de ruimte kennen, het kind ontdekt relaties tussen objecten in de ruimte en vervolgens leert het kind relaties te leggen in het platte vlak. De theorie van Piaget zegt dat de ontwikkeling van de waarneming van de ruimte, in feite betrekking heeft op de ontwikkeling van de respresentatie van de ruimte. Evenals Piagets
19
opvattingen over het ontstaan van de mentale representatie in het algemeen, ligt de representatie van de ruimte volgens hem niet direct in het verlengde van de waarneming. De representatie van de ruimte wordt geconstructueerd op basis van ervaringen, opgedaan door adaptieve sensomotorische handelingen. Concentratie Concentratie is het richten van de aandacht op één punt. Het richten en onderhouden van aandacht is essentieel voor het verrichten van een taak of handeling in wat voor vorm dan ook, en daarbij in staat zijn nietrelevante prikkels te weren. Zonder aandacht zou het functioneren veel moeilijker worden. Het vermogen om snel en bewust te reageren op prikkels wordt hierdoor ook bemoeilijkt. Over het algemeen zijn kinderen minder in staat de aandacht op iets vast te houden dan volwassenen. Er zijn aandachtsmechanismen nodig als gevolg van een geringe capaciteit het informatieverwerkend systeem in de hersenen. Aandacht kan onderverdeeld worden in drie soorten: Gerichte aandacht, volgehouden aandacht en verdeelde aandacht; Aandacht wordt gereguleerd in een complex cerebraal systeem, bestaande uit de frontale en parietale schors, gedeelten van het limbische systeem en de formatio reticularis van de hersenstam.Het complexe systeem kan bij kinderen ontregeld raken, waardoor het kind een concentratiestoornis ontwikkeld. Concentratiestoornissen leiden tot • een verhoogde afleidbaarheid • hyperkinesie of hypokinesie. Een verhoogde afleidbaarheid komt doordat deze kinderen niet over het vermogen beschikken prikkels af te weren. Kinderen met hyperkinesie of hyperactiviteit reguleren en remmen het uitvoerende motorische deel onvoldoende af. Zij hebben een stoornis van de activatietoestand. Kinderen met hypokinesie of hypoactiviteit hebben onvoldoende aandrift tot het onderhouden van de aandacht. Zij dromen weg, hun handelingen verzanden in het niets, ze zijn ongemotiveerd. De beste trainingsmethode lijkt praktische vaardigheden te oefenen d.m.v. een combinatie van gerichte aandachtstraining, strategietraining en gedragsmatige aanpak. Op de dvd van CogniTrain staan verschillende oefeningen waarbij concentratie van belang is, Omdat de kinderen een dvd mogen kijken word het meteen leuker om te trainen. Daarbij kan ook een motorische opdracht worden gegeven om de oefeningen aantrekkelijk te blijven maken.
20
Ontwikkeling van een kind Ontwikkelingstheorieën14 De complexiteit van de menselijke ontwikkeling blijkt uit het feit dat er geen vaste theorie is die op een geldige manier alle ontwikkelingsfenomenen verklaart. Hier onder een aantal motorische ontwikkelingstheorieën: • Neurale rijpingstheorie van Gesell en McGraw • Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget • Motorprogrammatheorie van Schmidt • Ecologisch-dynamische beandering Verschillen tussen deze theorieën • De wijze waarop individu, omgevingen taakgebonden factoren invloed op elkaar uitoefenen gedurende het ontwikkelingsproces. • Rijpingstheorie: invloed van omgeving en taak minimaal • Cognitieve benadering: motorische ontwikkeling afhankelijk van ontwikkeling cognitieve structuren; ontwikkeling van nieuwe motorische programma’s is afhankelijk van bewegingservaring • Ecologisch-dynamische benadering: individu, omgeving en taak beïnvloeden elkaar wederzijds en continu en de ontwikkeling is een niet-lineair dynamisch proces dat niet volledig voorspelbaar is en dat niet eenzijdig wordt gedetermineerd door neurale rijping of cognitieve factoren Wij hebben gekozen om de cognitieve benaderingswijze van Piaget te hanteren. Dit omdat deze theorie het meest gebruikt wordt in de literatuur en het meest over bekend is.
21
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget15 16 • Motorische ontwikkeling is afhankelijk van de ontwikkeling van cognitieve structuren (schema’s of moto rprogramma’s). • Wederkerige interactie tussen individu en omgeving. • Opdoen van bewegingservaring is voorwaarde voor latere cognitieve ontwikkeling. • Kennis is niet het passief opslaan van informatie, maar het resultaat van een interactief proces. • Ontwikkeling is zelfregulerend aanpassingsproces (adaptatie) aan veranderingen in de omgeving. • Accommodatie (aanpassing) en assimilatie (interpreteren en vastleggen van nieuwe • informatie) leidt tot de vorming van nieuwe cognitieve structuren. Piaget beschreef diverse stadia van cognitieve ontwikkeling. De volgorde van deze stadia ligt vast, maar de snelheid waarmee de stadia doorlopen worden, varieert per individu en cultuur De sensomotorische periode (0-2 jaar): De sensomotorische periode is onderverdeeld in zes substadia. Deze periode wordt zo genoemd, omdat in deze periode de nadruk van het cognitief functioneren op de motorische reacties op sensorische input ligt. Door interactie met de omgeving worden vroege schema’s geadapteerd aan een nieuwe en meer complexere situaties. Reflexen (0-1 maand) Primaire circulaire reacties (1-4 maanden) In dit stadium gaat het kind gedrag vertonen dat een interessant of plezierig effect heeft en dat herhaald gaat worden. De eerste keer dat zo’n handeling effect heeft is toevallig, maar daarna kan het kind de eerdere beweging doelgericht te gaan maken om het gewenste effect te krijgen. Secundaire circulaire reacties (4 tot 8 maanden) In dit stadium ervaren baby’s wat de effecten zijn van hun handelen op de omgeving buiten het eigen lichaam. In it stadium gaat de baby proberen om dat wat eerst bij toeval gebeurde doelbewust voor elkaar te krijgen. Coördinatie van de secundaire schema’s (8 tot 12 maanden) In dit stadium komt gedrag naar voren dat niet in eerste instantie op toeval berust en daarna herhaald wordt zoals in de vorige stadia. Tertiaire circulatie reacties (12 tot 18 maanden) In dit stadium laat het kind het niet bij simpele herhalingen van gedrag dat interessante consequenties heeft. Het kind begint te experimenteren en zelf variaties aan te brengen in het omgaan met voorwerpen. Hierdoor ontdekt het kind oorzaak en gevolg relaties.
Het eerste denken (18 tot 24 maanden) In deze fase kan het kind voor het eerst een probleem in gedachten oplossen in plaats
22
van het zoeken van oplossingen door lichamelijk handelen. De preoperationele (2 tot 7 jaar) en concreet - operationeel (7 tot 11 jaar) periode Het kind is toenemend in staat om te denken, alleen gebeurd dit nog niet logisch en systematisch dit is dan ook het hoofdkenmerk van de preoperationele fase. In de concreetoperationele fase ontstaat de mogelijkheid om consistent logisch en systematisch te denken De formeel - operationele periode Dit is de periode dat het abstract – logisch denken tot ontwikkeling komt. In deze periode wordt in tegenstelling tot concreet – operationeel de juiste conclusies getrokken. Kritiekpunten op piagets: • Veronderstelling dat motorische ontwikkeling ten grondslag ligt aan latere cognitieve. ontwikkeling, hiervoor is onvoldoende empirische ondersteuning. • Ontwikkeling van de ene naar de andere fase in werkelijkheid anders kan verlopen. • Sensorische integratieprogramma van Ayres.
23
Ontwikkelingsfase peuterleeftijd (1 tot 4 jaar)1718: Grove motoriek: De grofmotorische ontwikkeling is de ontwikkeling van het bewegingsapparaat (het spierstelsel), waardoor het lichaam van een vrijwel passieve en onwillekeurige liggende houding tot een actieve en willekeurige rechtopstaande houding komt. Hieronder volgen de sleutelleeftijden: 12 maanden 18 maanden 24 maanden 36 maanden 48 maanden
Loopt aan een hand. Loopt langs tafel, box etc. Loopt goed los. Gaat zelf zitten. Loopt goed hard. Voetbalt. Staat op een been. Springt van de onderste traptrede. Huppelt op een been. Springt naar voren op beide voeten.
Fijne motoriek: De fijnmotorische ontwikkeling omvat het gebruik van de handen en vingers in de fase voor het grijpen, bij het grijpen zelf en bij het manipuleren van een voorwerp. De ontwikkeling van het kijken, met andere woorden het grijpen en onderzoeken met de ogen, gaat hieraan vooraf. Hieronder volgen de sleutelleeftijden: 12 maanden 18 maanden 24 maanden 36 maanden 28 maanden
Pakt kraaltje met de pincetgreep. Bouwt toren van 3 blokjes. Slaat bladzijden met 2 of 3 tegelijk om. Bouwt toren van 6 blokjes. Slaat bladzijden 1 voor 1 om. Bouwt toren van 10 blokjes. Houdt pen op volwassen wijze vast. Kleurt binnen de lijntjes.
Spraak/taal ontwikkeling: De ontwikkeling van taal en spraak omvat de ontwikkeling van alle vormen van zichtbare en hoorbare communicatie, of die nu tot stand komen door gelaatsuitdrukkingen, gebaren of houdingsveranderingen of door vocaliseren, woorden, woordcombinaties of zinnen. Zij omvat bovendien de nabootsing en het begrip van de communicatie van anderen. Onder spraakontwikkeling wordt verstaan het leren herkennen en uitspreken van spraakklanken en vooral de ontwikkeling van de articulatie. De taalontwikkeling berust op leren luisteren naar, opnemen en gebruiken van communicatieve regels. Hierdoor is het kind in staat de taal te gebruiken voor het weergeven van ideeën en gedachten. De taal is in feite een afgesproken systeem van willekeurige tekens ten behoeve van de communicatie. Hieronder volgen de sleutelleeftijden:
24
Leeftijden: 12 maanden 15 maanden 18 maanden 21 maanden 24 maanden 36 maanden 42 maanden 48 maanden
Aantal woorden: 3 19 22 118 272 896 1222 1540
Emotionele en sociale ontwikkeling: • Vanaf de peuterleeftijd worden kinderen zelfstandiger in het reguleren van het gedrag en de emoties. • Er ontwikkeld zich op deze leeftijd autonomie, wat betekend dat zij zich competent voelen in een actieve rol waarin zij de baas zijn over hun eigen lichaam kinderen ervaren dat ze iets kunnen bereiken door eigen acties. Peuters leren dat contact met de verzorger ook gemaakt kan worden door te kijken, lachen en te praten en dat het niet alleen maar gebeurd door fysieke nabijheid. • Socialiseren gaat zich ook ontwikkelen, dit betekend dat het kind moet leren aan de wensen en eisen van de omgeving te voldoen. • Relaties met anderen: in de tweede helft van het 2e jaar gaan peuters met leeftijdgenoten spelen. Zij spelen dan niet met elkaar maar juist naast elkaar, veel interactie is er in deze fase nog niet. Na het 3e jaar beginnen interacties tussen leeftijdsgenoten complexer en socialer te worden begint het echt met elkaar spelen een vorm te krijgen. • De peuter leert het woordje ‘nee’ begrijpen en hoort dit veel van de ouders. Ze gaan het zelf ook vaak gebruiken en geven als antwoord nee. En de peuters zeggen veel ‘zelf doen!’ Dit wordt ook wel koppigheidsfase genoemd. • De peuter leert in deze fase zindelijk te worden. Spelontwikkeling: • Het kind vertelt hoeveel jaar het is door het juiste aantal vingers op te steken. • Het kind begint hardop te tellen, hoeft nog niet in de goede volgorde. • De peuter begrijpt begrippen als koud, moe, honger, arm. • De peuter kan tegenstellingen aangeven: meisje-jongen, warm-koud, groot-klein. Problemen kenmerkend voor de peuterleeftijd: • Autisme • Afwijkende motorische patronen • Afwijkend spelgedrag • Afwijkende omgang met voorwerpen • Problemen in de ouder-kind relatie (kindermishandeling)
25
Ontwikkelingsfase kleuterleeftijd (4 tot 6 jaar)1920 Grove motoriek: 4 – 5 jaar Goede lichaamsbeheersing. Hollen, klimmen en springen. Kan hinkelen Goede evenwicht. Kan een kleine bal vangen Kan vanuit rugligging in een keer overeind komen. Begin van mogelijkheden tot: rolschaatsen, fietsen, steltlopen etc. Vanaf 5 jaar Oefening van gecompliceerde bewegingen. Kan goed vangen en gooien. Gooit met totaal beweging. Sport en spel met wedstrijdkarakter. Gecompliceerde bewegingen als touwspringen (draaien + springen) Kleuter kan bewegingen imiteren. Fijne motoriek: • Ontwikkeling van de kwaliteit van schrijven. • Kan eten en tekenen met een volwassen greep. Cognitieve ontwikkeling: • Het kind is nog niet in staat om aspecten van een situatie op een logische manier met elkaar in verband te brengen. Delen van een situatie die niets met elkaar te maken hebben, worden tot een onduidelijk en diffuus geheel verbonden. Kleuters beleven causale verbanden als onafhankelijk van elkaar. • Kleuters kunnen binnen een dimensie (bv. kleur, vorm of grootte) voorwerpen sorteren, maar zijn nog niet in staat volgens combinaties van verschillende dimensies te sorteren. • Getalbegrip ontwikkelt zich in de kleuterperiode. Aan het einde van de kleuterperiode kunnen kinderen meestal tot 5 tellen. • Kleuters kunnen goed herkennen van visuele ruimtelijke informatie ( ze zijn erg goed in memory) • Verbale informatie wordt minder goed onthouden. • Ze zijn ook minder goed in het reproduceren van informatie die in het geheugen is opgeslagen. • Kleuters beschikken nog onvoldoende over het vermogen zich het perspectief van een ander voor te stellen. Sociale cognitie: • Kleuters hebben in tegenstelling tot peuters dat gevoelens van anderen niet altijd dezelfde zijn als die van henzelf. • Ze gaan op deze leeftijd inzien dat het gedrag van andere te begrijpen en voorspellen is. Emotionele en sociale ontwikkeling: • Relaties met leeftijdgenoten gaat een rol spelen 26
• • • • • •
Kleuters ontwikkelen het vermogen om hun eigen impulsen en angsten te controleren. Rol van de volwassene om kind te helpen neemt iets meer af. Kleuters kunnen flexibeler omgaan met veranderingen en zijn beter in staat emoties als agressie en angst te hanteren dan peuters. Ze kunnen zichzelf enigszins beschrijven Besef seksen (alleen beseffen ze aan het einde van de kleuterperiode en begin schoolleeftijd dat dat onveranderlijk is). Jongens hebben op deze leeftijd wel al zin om in groepsverband te spelen en meisjes nog niet.
Spelontwikkeling21: Spel is voor kleuters een belangrijk middel om met conflicten en angsten te leren omgaan en ze te overwinnen en de omkering van machtsverhoudingen. 4 – 5 jaar Kan buiten spelen en ‘’speelt’’ ook met anderen. Kan zich onderwerpen aan eenvoudige spelregels. Ordenen van spelmateriaal breidt zich uit. Imitatiespel zet zich voort in fantasiespel, dat grotere dynamiek vertoont en waarin levenservaringen worden herbeleefd en verwerkt. Ontwikkeling van de voorkeurshand. Tekent koppoter met steeds meer detaillering. Tekent eenvoudige, maar herkenbare figuren zoals dier, huis, boom etc. Kan een kruis en vierkant natekenen. Kan tekeningen benoemen. 5 – 6 jaar kind vind knippen en plakken leuk. Een kind kan zich min. 45 min concentreren bij een spel. Speelt in groepjes van 2-4 kinderen. Bij tekenen: Niet bij elkaar horende elementen worden aan elkaar gekoppeld, maar de bedoeling is duidelijk. Kan vierkant en driehoek natekenen. Leert eigen naam schrijven en eenvoudige 3 of 4 letterwoorden.
Spraak/taal ontwikkeling: 4 – 5 jaar De uitspraak is bijna helemaal goed, wel versprekingen. De zinnen worden langer. De belangrijkste grammaticale regels worden grotendeels goed toegepast. Begin van de ontwikkeling van abstracte begrippen. Gebruik van de oorzakelijke bijzin (want, omdat). 6 jaar Heeft ongeveer 2000 – 3000 woorden ter beschikking. Emotionele ontwikkeling: • Kleuters zijn in staat complexe gevoelens als jaloezie, trots of schaamte te benoemen en begrijpen. • Als de ouders weg zijn weet hij/zij wat wel en niet geoorloofd is.
27
Problemen kenmerkend voor kleuterleeftijd: • Achterstand in de spraak en taal ontwikkeling. • Slaapstoornissen. • Broekplassen en broekpoepen. • Angststoornissen • Agressief gedrag • Oppositioneel gedrag • ADHD
28
Ontwikkeling van het tellen: Tellen is een activiteit waarmee kinderen zich vaak al op zeer vroege leeftijd bezighouden, niet omdat dit gevraagd wordt, maar omdat dit in de omgeving gebruikt wordt. Reeds bij kinderen van 2 jaar kan men soms activiteiten waarnemen die op een vorm van tellen wijzen, en bij kinderen van 5 a 6 jaar is het proces vaak nog gaande. In deze tussentijd is natuurlijk veel veranderd. Bij een kind van 2 kent hij/zij niet de betekenis van het telwoord: 1, 2 en 3 en bij kinderen van 5 a 6 jaar wel. Er kan soms grote verschillen worden gezien in de ontwikkeling van het tellen, dat neemt niet weg dat het ontwikkelingsproces bij alle kinderen in grote lijnen volgens dezelfde fasering verloopt (de fases overlappen elkaar grotendeels): 1. het begin: tellen via herkennen kleine hoeveelheden als twee en drie kleine worden door kinderen reeds op zeer vroege leeftijd (2 a 3 jaar oud), nog voordat ze de telrij kunnen opzeggen, herkend. Er ontwikkelen zich in deze periode bij het kind mentale beelden op grond waarvan het dergelijke hoeveelheden leert onderscheiden. Het is meer een kwestie van het herkennen van een bepaald ‘’hoeveelheidbeeld’’. 2. het opzeggen van een bijzonder versje: akoestisch tellen het opzeggen van de telrij is een vaardigheid die kinderen veelal op eigen kracht in de context van versjes en spelletjes stukje bij beetje onder de knie krijgen (2 a 4 jaar oud). 3. de aanloop naar het resultatieve tellen: asynchroon tellen na verloop van tijd pogen kinderen het akoestisch tellen ook in te zetten om een hoeveelheid een voor een te tellen. Het aanleren van dit resultatieve tellen gaat echter gepaard met een lange aanloopperiode waarin het tellen grotendeels asynchroon plaatsvindt (4 a 5 jaar oud). 4. oog krijgen voor de verschillende betekenissen van getallen in het leven hebben getallen uiteenlopende betekenissen: als aanduiding voor hoeveelheid, volgorde, maat etc. kinderen vinden dat lastig en moeten ze zich eigen zien te maken, dit gaat soms met momenten van verwarring gepaard (4 a 5 jaar oud). 5. resultatief tellen het kind krijgt dan het een voor een tellen als basisstrategie voor het tellen van een hoeveelheid onder de knie. Aanvankelijk aanvankelijk wordt dit resultatieve tellen vooral met succes toegepast bij kleine hoeveelheden (tot zes a zeven), maar naarmate het synchroon tellen beter gaat en de kennis van de telrij zich uitbreidt, worden steeds grotere hoeveelheden geteld ( 4 a 6 jaar oud). 6. verkort tellen met de tijd zijn de kinderen zo vertrouwd met het een voor een tellen, dat het routine wordt. Zet krijgen dan het besef om het een voor een tellen door te breken en dat het soms op een kortere manier kan. Ze gaan nu dan hoeveelheden herkennen door een bekend getalpatroon en daarna een voor een bij te tellen (5 a 6 jaar oud).
29
Ontwikkeling van het schrijven Schrijven is een belangrijk communicatie middel. De ontwikkeling van het schrijven wordt beoordeeld aan de hand van zowel kwalitatieve (leesbaarheid) als kwantitatieve aspecten (snelheid). De leesbaarheid wordt beïnvloed door de vorm, de ruimte tussen de letters/woorden, grootte en de stand van het schrift. Hierbij lijken vooral de vorm van de letters en de grootte erg belangrijk te zijn. De snelheid is van belang om bij te blijven in de klas. De ontwikkeling van het handschrift begint met het krassen met een potlood op een stuk papier. Naarmate het kind ouder wordt, wordt het krassen steeds bewuster uitgevoerd. Kinderen vanaf de volgende leeftijden kunnen: • 2,0 jaar: het natekenen van een verticale streep. • 2,6 jaar: het natekenen van een horizontale streep. • 3,0 jaar: het natekenen van cirkels. • 4,0 jaar: het natekenen van figuren als een kruis. • 5,0 jaar: het natekenen van figuren als een vierkant. • 5,6 jaar: het natekenen van figuren als een driehoek. Als een kind deze geometrische figuren kan namaken, is het klaar om een handschrift te ontwikkelen. De kwaliteit van het schrijven ontwikkeld zich het snelst is groep 3 en 4, in groep 5 wordt het handschrift steeds meer geautomatiseerd door het kind, alleen blijft het zich ontwikkelen tot aan de eerste jaren van de middelbare school. De snelheid van het schrijven ontwikkelt zich vrijwel gelijktijdig. Bij de ontwikkeling van het handschrift is sprake van een ingewikkeld samenspel tussen visuele en motorische vaardigheden, motor planning, cognitie, perceptuele vaardigheden en fijnemotorische vaardigheden. Men gaat er vanuit dat 10 tot 30 procent van de kinderen een disfunctioneren heeft in het schrijven. Kinderen die schrijfproblemen hebben, hebben vaak problemen met het bijhouden van de hoeveelheid geschreven werk. Dit zou kunnen komen door een ‘verkeerde’ pengreep of geen goed ontwikkelde fijne motoriek, hierdoor kunnen kinderen te hard of te zacht drukken op de potlood. Een kind moet in staat zijn om de vingers van beide handen onafhankelijk van elkaar te bewegen en daarbij de spanning in de vingers voldoende zelfstandig te reguleren.’ Er kan onderscheid gemaakt worden in drie verschillende soorten pengrepen: • De onrijpe pengrepen (kinderen tot 4 jaar): het kind houdt de pen met veel kracht vast in de palm van de hand. De onderarm zweeft hierbij vaak boven het tafelblad. De beweging van het potlood bestaat uit een combinatie van pols, arm en rompbewegingen. Het kind maakt nog geen goede duim en vingerbewegingen. • De overgangsgrepen (kinderen van 3 tot 6 jaar): dit wordt vooral gebruikt door kinderen die zich van een onrijpe pengreep naar een rijpe pengreep ontwikkelen. • De rijpe grepen (kinderen vanaf 6 jaar): bij dezen grepen hebben de kinderen ene goede polscontrole en een gecoördineerde vingercontrole. Er wordt ook goed gebruik gemaakt van de spieren in de hand, hierdoor kan er op een goede manier geschreven worden. De bekendste en meest gebruikte rijpe pengreep is de dynamische driepunstgreep. De driepuntsgreep hoeft niet altijd gebruikt te worden er zijn natuurlijk meerdere wegen die naar Rome leiden. Wat wel belangrijk is, hoe het kind met zijn potlood omgaat, het gaat hierbij om het totaalbeeld. 30
Ontwikkelingsfase schoolleeftijd (6 – 12 jaar)22 Grove motoriek23: Groep 3 Vlotheid, lenigheid, durf, behendigheid. Heeft een goede uithouding. Kan achteruit en over hindernissen springen. Huppelt – hinkelt. Kan gelijktijdig met beide voeten springen. Kan op één been springen. Kan bal gooien: gericht gooien naar een voorwerp, op de juiste manier, van op een behoorlijke afstand. Kan bal rollen - dribbelen met bal. Structuratie in de ruimte: niet botsen tegen elkaar - ruimte gebruiken die er is Evenwicht : statisch: op één been: op de grond. Dynamisch: vlot over evenwichtsbank (niet te smalle basis) Fijne motoriek24: Groep 3 Knippen: in andere materialen: in stof met een scherpe schaar. Prentjes rond knippen. Vorm geven met de schaar. Vrij aan de rand van een blad. Kan kleuren binnen de lijnen: vlakvulling, juist kleuren gebruiken, geen blad draaien. Plaatst nauwkeurig voorwerpen bouwen : nabouwen volgens plan, torens bouwen die niet omvallen. De potloodgreep: moet correct zijn - soepel . Tekenen van kindje: dubbele lijn voor benen en armen - haar en details. Voorbereidende schrijfoefening: eenvoudige basispatronen worden fijner.
Cognitieve ontwikkeling: • Een kind van schoolleeftijd zit in de concreet operationele periode. • As het kind rond de 5 en 6 jaar is heeft het een grote hoeveelheid praktische kennis en hanteert de taal goed. Rond de 7e jaar ontwikkelt zich het logisch redeneren. Ze kunnen dan ook in gedachten handelingen uitvoeren en weer terugdraaien. • Op schoolleeftijd ontstaat het vermogen voorwerpen in te delen op meerdere dimensies tegelijk bv. Op vorm en kleur. • Het denken is nog sterk op concrete hier en nu gericht (abstract denken komt pas bij de adolescent). • Kinderen tussen de 6 en 12 missen een groot hoeveelheid specifieke informatie en daardoor is hun manier van denken vaak nog incompleet. • Toename van de functionele capaciteit (korte termijngeheugen). Ook is er toename van informatie die is opgeslagen in de langere termijngeheugen.
31
• •
Ze ontwikkelen ook geheugenstrategieën om informatie beter op te slaan, dit doen ze aan de hand van interne en externe strategieën. Er ontwikkeld zich ook dat de kinderen zich bewust worden van zijn eigen denkprocessen. Kinderen tussen de 6 en 12 verwerven een steeds grotere controle over hun aandachtfunctie en zijn in staat om bewust te kiezen waar zij hun aandacht op richten. Uiteraard zijn er individuele verschillen tussen kinderen.
Emotionele en sociale ontwikkeling: • De emoties op schoolleeftijd heeft een minder belangrijke rol. • Er komt een verbreding in de sociale relaties. Bij de peuter en kleuter was het voornamelijk de ouders en broertje/zusje en op schoolleeftijd gaat het kind ook om met leeftijdsgenoten in de klas en buiten de klas en verschillende volwassenen. Deze band in gebaseerd op loyaliteit en wederzijdse steun. • Vorming van groepen op het schoolplein, ontstaan er meestal jongens en meiden groepen. Jongens groepen zijn meestal groot en houden zich bezig met gezamenlijke activiteiten die een competitief karakter hebben. Bij de meiden zijn de groepjes iets kleiner en hebben verbale en emotionele intimiteit. • Op deze leeftijd krijgen kinderen het besef dat elk persoon een eigen binnen wereld heeft met zijn eigen gedachten en gevoelens. • Aan het einde van de schoolleeftijd is er een goed besef welke kenmerken typisch voor mannen en vrouwen zijn. • Kinderen ontwikkelen het vermogen om te gaan met emotioneel stressvolle situaties. Ze tolereren stress beter en zijn in staat op adequate wijze hulp van anderen in te schakelen. Ook kunnen ze steeds beter uitstel van behoeftebevrediging tolereren. • Ze krijgen een intern geweten en kunnen in situaties zonder ouders ongewenst gedrag achterwege laten. Spelontwikkeling: Een kind vanaf 6 a 7 jaar tekent nu realistischer, en niet alleen meer met abstracte lijnen. Spraak en taal ontwikkeling: Een kind van 6 jaar heeft een woordenschat van ongeveer 2562 woorden. Vanaf 8 jaar zijn alle grammaticale constructies aanwezig en is de ontwikkeling van de articulatie voltooid. Op school: Van een kind van 6 wordt verwacht dat zij in klassikaal verband bepaalde vaardigheden en kennis gaan verwerven. Als een kind naar groep 3 gaat moet hij aan een aantal leervoorwaarden voldoen: 1. De ontwikkeling van cognitieve functies moeten voldoende zijn (perceptie, conceptvorming, aandacht, concentratie en geheugen). Vooral een goede taalontwikkeling is van belang. 2. Emotionele ontwikkeling moet zo gevorderd zijn dat het kind voldoende gevoel van eigenwaarde, zelfvertrouwen en autonomie bezit. 3. Sociale ontwikkeling moet zo zijn dat het kind de hele dag zonder ouders kan, bovendien moet het kind in staat zijn om zijn eigen gedrag zelf redelijk te reguleren zonder voortdurende
32
individuele aandacht. Naast een aantal leervoorwaarden moet een kind ook aan specifieke leervoorwaarden voldoen. Wanneer een kind leervoorwaarden aangaat in groep 3 moet hij/zij in staat zijn lezen, spellen schrijven en rekenen te gaan leren25 Met betrekking tot het lezen zijn de volgende voorwaarden van belang: • Het beheersen van de taal zodat met de leerkracht gecommuniceerd kan worden, diens uitleg begrepen wordt en het geschreven en gedrukte begrepen kan worden. • Het visueel kunnen herkennen (analyseren) van enkelvoudige letters en van opeenvolgingen van letters hiervoor zijn vorm en richtingsconstantie een vereiste. • Het zien dat een gedrukte tekst een gedrukte taalboodschap weergeeft, het kind moet zich kunnen voorstellen wat de tekst betekent. • Het auditief – vocaal kunnen analyseren oftewel het zich kunnen richten op de klank, op woorden en op woorden in een volgorde, dus ze los van hun betekenis kunnen waarnemen. • Het kunnen herkennen van de overeenkomsten die er is tussen de volgorde in de tijd van de gesproken woorden en de ruimtelijke opeenvolging van links naar rechts van de op schrift gestelde woorden, de ruimte tussen deze woorden komen overeen met kleine pauzen in het spreken, klanken worden gekoppeld aan van elkaar onderscheiden letters of combinaties van letters en andersom. • Het auditief – vocaal kunnen synthetiseren van op zich betekenisloze vocale letters en lettergrepen door ze te volgen van links naar recht tot woorden met betekenis. • Het actief kunnen benoemen van letters en lettercombinaties alsmede de tijdmeting van de actieve letterbenoeming. • Het gebruik kunnen maken van de innerlijke spraak (hardop en zacht kunnen spellen van woorden met gebruik maken van lipbewegingen). • Het bezitten van de noodzakelijke motorische beheersing (bijwijzen tijdens het lezen). • Het vermogen bezitten dat de genoemde voorwaarden geautomatiseerd en geïntegreerd kunnen worden. Met betrekking tot het spellen zijn de volgende voorwaarden van belang: • het bezitten van kennis en begrip van de woorden die moeten worden geschreven. • Het kunnen analyseren van de woorden in de samenstellende klanken. • Het voldoende kunnen discrimineren tussen op elkaar lijkende klanken. • Het kunnen beluisteren van de klankvolgorde in een woord. • Het kunnen omzetten van de klanken in daarmee corresponderende tekens. • Het kunnen vastzetten van de klankvolgorde in het geheugen. Met betrekking tot het schrijven worden algemene en specifieke voorwaarden onderscheiden: Algemene schrijf leervoorwaarden: • Het beheersen van de pincetgreep. • Het bezitten van een goede links – rechts coördinatie. • Het adequaat ontwikkeld hebben van een symmetrische motoriek.
33
Het bezitten van een goede visuele en visuo- motorische coördinatie (oog-oog en ooghand coördinatie) • Vanuit de delen het geheel vormend kunnen werken. • Het in een verkleind ruimtelijk vlak kunnen werken. Specifieke schrijf leervoorwaarden: • het beschikken over voldoende motorische ontwikkeling, zodat de precieze bewegingen die de lettervorm vereist, kunnen worden gemaakt. • Het kunnen automatiseren en reproduceren van deze bewegingen. • Het met tempo en ritme kunnen werken. •
Met betrekking tot het rekenen worden algemene en specifieke voorwaarden onderscheiden: Algemene rekenen leervoorwaarden: • Het bezitten van een lichaamsschema als basis voor het handelen. • Het kunnen ordenen van tijd en ruimte en het kunnen toepassen van de ruimtelijke begrippen op voorstellingsniveau. • Het ontstaan van voorstellingen (gedachten) van bewegingen, handelingen en ruimtelijke begrippen zoals, onder - boven of links – rechts. • Het snel visueel kunnen overzien van de willekeurige uitgelegde hoeveelheid van vijf objecten. • Het beschikken van kennis over vijf onderdelen van het logisch denken. • Het beschikken over kennis relatie, hoeveelheid en verhoudingsbegrippen. • Het bezitten van begrip van een reeks en de daarbij behorende begrippen als voorste, volgende, middelste en achterste. Specifieke leervoorwaarden: • Het kennen van de cijfernamen. • Het kunnen optellen, doortellen, terug tellen en synchroon tellen. • Het beschikken over kennis van cijfer en bewerkingssymbolen. • Het operationeel bewerkingen met additie, subtractie en splitsing kunne uitvoeren. Naast de algemene en specifieke leervoorwaarden die vanuit de positie van het kind te formuleren zijn, zijn ook leervoorwaarden te postuleren vanuit: • De school, klassenklimaat, de leerstof en de leerkracht. • Het thuismilieu (of het kind geactiveerd, gestimuleerd, gewaardeerd en beloond wordt met betrekking tot leren). • De sociale context (of leren mogelijk is en gewaardeerd wordt). Problemen kenmerkend voor de schoolleeftijd: • Taal en spraakproblemen. • Problemen met lezen. • Leerproblemen kunnen komen door angststoornissen en gedragsstoornissen. • Sociaal ongewenst gedrag. • Negatieve gezinsomstandigheden. Ontwikkeling van een adolescent (13 tot 17 jaar)26:
34
Deze periode wordt beschouwd als een fase waarin de meest complexe veranderingen plaatsvinden die een mens in zijn leven meemaakt. Het is een periode waarin de zelfstandigheid groeit en waarin zowel wat betreft eigen persoon als de wereld om hem heen ontdekt wordt. De term adolescentie moet onderscheiden worden van de term pubertijd. De aanvang van de pubertijd (rijping seksuele functies) markeert het begin van de adolescentie. Centraal in de adolescentie staan de: • Lichamelijke veranderingen, zoals de groeispurt, rijping van geslachtsorganen en het verschijnen van de secundaire geslachtskenmerken. • Cognitieve veranderingen, vooral de ontwikkeling van het abstract logisch denken. • Sociale veranderingen, zoals het losmakingproces van de ouders en het verwerven van een eigen identiteit. De periode van de adolescentie wordt onderverdeeld in drie fasen: 1. De vroege adolescentie (van begin pubertijd tot 13 jaar): de periode waarin de belangrijkste lichamelijke veranderingen plaatsvinden als ook de veranderingen in de relatie met de ouders en leeftijdgenoten. 2. De middenadolescentie (14 tot 16 jaar): de periode van toenemende onafhankelijkheid en van het experimenteren met diverse keuzemogelijkheden, zoals die rond beroep of verdere opleidingen. 3. De late adolescentie (17 jaar tot volwassenheid): de periode van het begin van het aangaan van verplichtingen ten aanzien van maatschappelijke posities en persoonlijke relaties. Cognitieve ontwikkeling: Adolescenten ontwikkelen in deze periode het vermogen om logisch te redeneren met hypothetische problemen. Ze kunnen voor hypothetische problemen oplossingen bedenken en die vervolgens systematisch kunnen toetsen door deductie. Het vermogen het actuele los te laten en abstracte mogelijkheden te bedenken behoort ook tot de nieuwe cognitieve capaciteit van een adolescent. Ze zijn origineel en inventief in hun denken en kunnen ook nadenken over hun eigen denken. In deze periode vindt een aantal structurele en functionele veranderingen plaats in de hersenen. Het aantal synapsen neemt af, de myelenisatie van zenuwvezels wordt in de adolescentie afgerond en er treedt toenemende specialisatie op van hersenfuncties in de linker of de rechterhemisfeer. Deze veranderingen gaan ten koste van de plasticiteit van de hersenen. Het gemak waarmee een jong kind een nieuwe taal leert, neemt in de adolescentie af. Maar deze veranderingen maken ook een grotere efficiëntie mogelijk. Hierdoor neemt een aantal cognitieve functies toe. Adolescenten hebben een beter selectieve aandacht en verdeelde aandacht dan jongere kinderen. Ook neemt de geheugenfunctie toe. Door de toenemende automatisering van taken die met geheugen en aandachtsfuncties te maken hebben houdt een adolescent meer energie over voor andere complexere cognitieve taken.
Sociale cognitie: Een adolescent heeft de indruk dat zijn of haar eigen gevoelens en gedachten uniek zijn. Ook heeft hij /zij het gevoel in het centrum te staan van ieders aandacht. Zij zijn in deze periode zich
35
erg bewust van de sterke lichamelijke veranderingen en zijn dan ook altijd bezig met hoe zij er uit zien en hoe zij op andere mensen over komen en dat vinden zij erg belangrijk.
Emotionele en sociale ontwikkeling: Adolescenten zijn goed in staat om hun unieke kenmerken te beschrijven. Ook zullen zij in hun beschrijving relaties met anderen betrekken. In de zelfbeschrijvingen valt ook het toegenomen vermogen tot zelfreflectie op. Het herkennen van tegenstrijdigheden en dit ook als een kenmerk zien is een eigenschap die zich later in de adolescentie ontwikkelt. Identiteitvorming is ook erg belangrijk in deze periode. Identiteitsvorming heeft te maken met keuzes voor opleiding en beroep, met het uitzoeken welke morele en religieuze waarden van belang zijn, met politieke ideologische keuzes en maatschappelijke rollen. De relaties met leeftijdgenoten is ook erg belangrijk. Een adolescent ontwikkelt het vermogen tot wederzijds begrip. Er ontstaat behoefte om innerlijke gevoelens en ervaringen met leeftijdsgenoten te delen. De behoefte aan vriendschap en intimiteit komt tot uiting in het elkaar deelgenoot maken van gevoelens en de wens gevoelens en persoonlijke kenmerken te doorgronden. Trouw en loyaliteit is in vriendschappen erg belangrijk. Een belangrijke rol in het omgaan met leeftijdsgenoten in de adolescentie is die van een groep. Voor jonge adolescentie is dat erg van belang om bij een groep te behoren. In deze leeftijdscategorie heb je natuurlijk ook te maken met pesterijen. De relaties met de ouders neemt natuurlijk ook een grote rol in. De krachtsverhoudingen worden meer symmetrisch, er wordt meer onderhandeld en er is in toenemende mate sprake van wederzijds respect en begrip. Dit gaat niet gepaard zonder de nodige conflicten. Conflicten en ouderlijke stress neemt toe vanaf ongeveer 12jaar, bereikt een piek op leeftijd 14/15 jaar en neemt daarna weer af. Problemen kenmerkend voor de adolescentie: • Psychiatrische ziektebeelden in de late adolescentie zoals, schizofrenie, ernstige stemmingsstoornissen zoals manisch depressieve stoornissen. • Ze gaan experimenteren met roken en met gebruik van middelen als, alcohol, softdrugs, harddrugs. • Toename van antisociaal gedrag. • Gevoelens van waardeloosheid en uitzichtloosheid. • Anorexia nervosa.
36
Veelvoorkomende aandoeningen kinderen DCD(dyspraxie) Development Coordination Disorder 27
Pathologie DCD staat voor Developmental Coordination Disorder, in het Nederlands vertaald als stoornis in de ontwikkeling van de coordinatie van bewegingen. Dit is een verzamelnaam voor een aantal kenmerken van (licht) gestoorde motorische functies, zoals een lage spierspanning, een grote bewegingsonrust, coordinatieproblemen of problemen met fijnmotorische vaardigheden. Deze problemen kunnen apart voorkomen, maar veel vaker treden ze in combinatie op. DCD lijkt voor te komen bij 5 tot 10 % van de schoolgaande kinderen. Vaak zijn het jongens. In diverse onderzoeken worden verhoudingen genoemd van 4 meisjes tot 10 jongens. Etiologie28 Er word gedacht dat DCD wordt veroorzaakt door een dysfunctie van het centraal zenuwstelsel, waarbij men vooral denkt aan pre- of perinatale gebeurtenissen die tot hersendysfunctie kunnen leiden. De resultaten van onderzoek op dit terrein zijn echter niet eenduidig. Kenmerken De uitvoering van dagelijkse handelingen, welke motorische coordinatie vereisen, is beduidend slechter dan verwacht", gezien de chronologische leeftijd van een kind en het gemeten intelligentieniveau. Dit kan tot uiting komen in het later bereiken van motorische mijlpijlen (zoals lopen, kruipen, zitten), in het laten vallen van voorwerpen, 'houterigheid', slechte prestaties bij sport, of een slecht handschrift. Bijkomende stoornissen29 Een niet optimaal ontwikkeld zenuwstelsel kan ook gevolgen hebben op andere ontwikkelingsgebieden. Ze hebben kinderen met DCD vaker dan gemiddeld last van spraakstoornissen en problemen met zindelijk worden. Daarnaast gaat DCD meer dan gemiddeld gepaard met ADHD, PDD-NOS, het syndroom van Asperger en leerstoornissen en kampen kinderen met DCD meer dan het gemiddelde kind met een laag zelfbeeld. Prevalentie30 Het percentage kinderen met DCD ligt ergens tussen de 5 en 10% Veder ligt de prevalentie van DCD bij jongens drie keer hoger dan bij meisjes vonden echter geen sekseverschillen in de prevalentie. Diagnose Door observatie onderzoek van bijvoorbeeld kinderarts, kinderfysiotherapeut, revalidatiearts of neuroloog wordt de diagnose gesteld31 37
Behandeling32 De meeste kinderen met DCD hebben behoeft aan begeleiding en/of behandeling maar DCD is niet te gegenezen. Een therapeut kan de motorische ontwikkeling stimuleren en beoogt de motorische vaardigheid in het dagelijkse leven te verbeteren. De taak van de therapeut is echter breder; hij of zij kan het kind ook leren hoe het met zijn beperkte mogelijkheden toch op een aanvaardbare wijze kan functioneren in het dagelijks leven. Er is nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de effectiviteit van therapeutische interventies bij kinderen met DCD. Er zijn wel aanwijzingen voor een positief effect van de verschillende methodes maar daaruit zijn nog geen definitieve conclusies over de ‘beste’methode te trekken.
38
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) Pathologie33 Kinderen met ADHD reageren op een aantal gebieden anders dan andere kinderen. Ze hebben vaker en sterker gemiddeld last van: aandachts- en concentratieproblemen, impulsiviteit en hyperactiviteit. ADHD wordt omschreven als 'Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit', waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de volgende typen: • overwegend onoplettendheid type: ADHD met voornamelijk aandachts- en concentratiestoornissen (vaak ADD genoemd) • overwegend hyperactief-impulsief type: ADHD met voornamelijk hyperactiviteit en impulsiviteit • gecombineerde type: ADHD met de combinatie van de hierboven genoemde typen (dit type komt het meeste voor). • ADHD-NOS Etiologie34 Hoe ADHD precies ontstaat, is niet bekend. Wel is duidelijk dat erfelijke factoren een dominante rol spelen en dat er aanwijsbare neurobiologische disfuncties aan de basis van het ADHD beeld liggen. Daarnaast zijn er nog een aantal andere factoren die de individuele kwetsbaarheid vergroten, zoals prenatale blootstelling aan nicotine en alcohol. De omgeving heeft geen grote invloed op het ontstaan van ADHD, mogelijk wel op het voortduren ervan.Genetische factoren spelen een duidelijke rol bij het ontstaan van ADHD. Broertjes en zusjes van kinderen met ADHD hebben een kans om zelf ADHD te krijgen die 2 tot 3 maal hoger is dan bij kinderen uit een gezin waar geen ADHD voorkomt. Op basis van tweelingonderzoek wordt de erfelijkheidsfactor op 80% geschat. Op dit moment heeft moleculair genetisch onderzoek nog geen gen voor ADHD geïdentificeerd, maar er zijn wel verschillende kandidaat-genen. Kenmerken35 • • • • • • • • • • • • •
Moeilijk kunnen blijven zitten Snel zijn afgeleid Wiebelen, draaien en veel friemelen Moeilijk op hun beurt kunnen wachten Antwoord geven voordat de vraag is gesteld Moeilijk instructies kunnen volgen Moeilijk blijvend de aandacht kunnen richten Van de ene activiteit naar het andere hollen Niet rustig kunnen spelen Overdreven veel praten Anderen in de rede vallen Niet luisteren naar wat anderen zeggen Veel kwijtraken of vaak wat verliezen
39
•
Zich vaak in gevaarlijke situaties storten 36
Prevalentie Op basis van voornamelijk buitenlands onderzoek wordt aangenomen dat 3-5% van de kinderen onder de 16 jaar lijdt aan ADHD. Er wordt geschat dat van de jongvolwassenen 1-3% lijdt aan ADHD. ADHD komt meer voor bij jongens dan bij meisjes. In bevolkingsonderzoeken wordt gevonden dat 2 á 3 maal zoveel jongens als meisjes ADHD hebben, terwijl bij kinderen die in behandeling zijn het aantal jongens zelfs 5 maal groter is dan het aantal meisjes. Bij volwassenen met ADHD liggen deze verhoudingen meer gelijk Diagnose Bij de diagnostiek van ADHD dienen de gezins- én de schoolsituatie betrokken te worden, met informatie uit meer dan één bron. Het bestaan van comorbiditeit moet zorgvuldig worden onderzocht. De diagnostiek vereist zowel medische als psychosociale deskundigheid. Behandeling37 38 Het doorbreken van de negatieve spiraal in de ontwikkeling van het kind is het leidende principe van interventie. Met de 'moeilijke aanleg' van het kind als gegeven, zijn de aangrijpingspunten gelegen in het omgaan met het kind en in het met behulp van medicatie beïnvloeden van het pathofysiologische proces. De al ondervonden of dreigende last en belemmering zijn cruciaal voor de beslissing of behandeling zal worden voorgesteld. Elke interventie zal vergezeld gaan van uitgebreide voorlichting en psycho-educatie. Voor de behandelingen zijn verschillende aspecten: Gedragsmatige aanpak Ouders moeten structuur en duidelijkheid geven aan een kind, hierbij kunnen ze hulp krijgen van een orthopedagoog of kinderpsycholoog Dieet Er zijn ook veel kinderen die visolie verreikt met omega-3 vetzuren gebruiken voor het verminderen van de symptomen van ADHD. Er zijn enkele onderzoeken die aantonen dat dit inderdaad een lichte verbetering van de symptomen van ADHD kan geven. Maar ook al lijkt visolie geen medicijn, het gebruik van visolie kan wel degelijk ook bijwerkingen hebben. Het is daarom altijd belangrijk het gebruik van visolie te bespreken met de behandelend arts. Ook zijn er kinderen die een dieet volgen waarin geen kunstmatige toevoegingen zitten (bijvoorbeeld kleurstoffen). Sommige ouders merken een duidelijk effect van een dergelijk dieet. Onderzoeken bij grote groepen kinderen hebben dit effect niet kunnen aantonen. Medicijnen Medicamenteuze behandeling betekent meestal toediening van methylfenidaat. Dit is een amfetamineachtige stof die onder de opiumwet valt. Functietrainingsprogramma: 1) Sensorische integratie therapie 2) Sensomotorische/perceptueel motorische therapie 3) De algemene (kinder)fysiotherapie, 4) Ontspanningsmethode
40
ADD (Attention Deficit Disorder) 39
Pathologie Bij ADD is er sprake van een dopamine tekort en een verlaagde hersenactiviteit in de prefrontal cortex. Dit zorgt ervoor dat je moeilijk tot activiteit kunt komen. Er zijn verschillende soorten medicatie beschikbaar die de dopamine transport blokkeren waardoor dit meer in evenwicht komt. Ook gezonde voeding en beweging zijn een belangrijke ondersteuning om een zo'n optimaal mogelijk resultaat te kunnen behalen in het dagelijks functioneren. Etiologie40 De oorzaken van ADD worden net als bij ADHD gezocht in het functioneren van de hersenen. Maar het is nog niet echt duidelijk wat er niet goed functioneert. Er zijn verschillende theorieën over functies in de hersenen, die bij ADD afwijkend zouden zijn door een verminderde prikkeloverdracht tussen zenuwcellen Kenmerken41 • Chaotisch / vergeetachtig • Trekt zich graag terug • Kan ergens volledig in opgaan • Grote passie bij interesse / Creatief • Gevoelig / betrokken • Assertief maar onzeker over zich zelf • Heeft humor / vaak creatief • Blijft op de achtergrond • Laat alles wachten tot het laatste moment • Altijd ver vooruit aan het denken • Staren / kijkt voor zich uit / lijkt afwezig • Probleem oplossend • Concentratieproblemen • Heeft moeite met het opbrengen van motivatie • Te veel gedachten • Perfectionistisch • Veel dagdromen • Kan moeilijk aanwijzingen opvolgen • Voelt zich regelmatig overspoelt • Moeilijkheden bij het afwerken van details • Emotionele wisselingen • Gevoelig voor verslaving Diagnose/ Behandeling42 Het gedrag van kinderen met ADD kan verbeteren door begrip van mensen uit de omgeving die het verschil weten tussen onwil en onmacht en die weten dat het kind niet expres passief of chaotisch is. Daarnaast kan de arts het kind instellen op medicatie en kan gedragstraining worden ingezet. Bij ADD werken dezelfde psychostimulerende medicijnen als bij ADHD. 41
In Nederland zijn nog geen specifieke programma's en richtlijnen ontwikkeld voor behandeling van ADD. Veel adviezen die gegeven worden voor de aanpak van ADHD gelden ook voor ADD. Vooral als het gaat om steun bij het organiseren en plannen van taken waarvoor aandacht en concentratie vereist is. Zie ook de behandeling van ADHD.
42
NLD (Non-verbal Learning Disabilities) Pathologie43 De problemen uiten zich in de motoriek, het ruimtelijk inzicht, het inzicht in oorzaak-gevolgrelaties, de schoolse vaardigheden bij rekenen en schrijven, het werktempo en het 'sociale snapvermogen'. Etiologie44 Over de biologische achtergronden bij NLD is weinig meer bekend dan het vermoeden dat het gaat om een disbalans in de samenwerking tussen de linker- en rechterhersenhelft, die vooral het gevolg is van een niet goed functionerende rechterhersenhelft. Kenmerken45 • Trapsgewijze ontwikkeling • Een onhandige, houterige grove motoriek • Veel 'gekke' ongelukjes • Problemen met de fijne motoriek (pengreep, hanteren van mes en vork etc.) • Slechte oog-hand-coordinatie • Een spraakontwikkeling die vrij laat op gang komt (eenmaal op gang gekomen is de spraak goed; wel kunnen er uitspraakproblemen zijn, en eigenaardigheden zoals echoen, herhalingen en een monotone spraak) • Problemen met inzichtelijk rekenen (mechanisch rekenen wordt wel aangeleerd) • Traagheid, onzekerheid in het werk • Moeite met het aanleren van routines (beheerst het kind ze eenmaal, dan zit het er ook goed tot extreem goed in) • Passief gedrag • Weinig sociale vaardigheden • Angst voor ongewone sociale situaties • Onverklaarbare uitingen van woede en angst • Moeite met herkennen van niet-verbale signalen (gebaren, gelaatsuitdrukkingen) • Problemen met overzicht, bijvoorbeeld in de gymzaal en het zwembad • Snel verdwalen • Gevaarlijk gedrag in het verkeer
Diagnose Een onderzoek naar NLD dient bij voorkeur te worden uitgevoerd door een team van deskundigen, waarbij de volgende zaken in beeld worden gebracht: • De ontwikkelingsgeschiedenis van het kind • De schoolprestaties • De (neuro)psychologische ontwikkeling
43
De sociale, emotionele en adaptieve ontwikkeling, zonodig aangevuld met een kinderpsychiatrisch onderzoek NLD wordt vaak verward met andere stoornissen, zoals ADHD en PDD-NOS (een aan autisme verwante contactstoornis, zie kopje hieronder). NLD kan worden gezien als een aanvullende diagnose die door de diagnoses ADHD en PDD-NOS heen kan lopen. ADHD en PDD-NOS zijn kinderpsychiatrische diagnoses: diagnoses die iets zeggen over het gedrag. De diagnose NLD zegt iets over de informatieverwerking. •
46 47
Behandeling Voor het kind met NLD bestaat de hulp uit goede voorlichting aan ouders, leerkrachten en hulpverleners die met het kind werken. Deze voorlichting moet gericht zijn op de volgende twee basisprincipes: • Tegenover het kind een realistische houding aannemen, een open oog hebben voor zijn onvermogen en er rekening mee houden. • Een goed inzicht ontwikkelen in de sterke en zwakke kanten van het kind. Gebruik maken van zijn sterke kanten (goede verbale vaardigheden) om de ontwikkeling van de zwakke kanten te stimuleren.
44
PDD-NOS Pathologie48 Met PDD-NOS wordt een restcategorie aangeduid die kenmerken heeft van het autisme, maar niet genoeg om zo te worden genoemd. Pervasief betekent doordringen. Het wil zeggen dat we bij pervasieve stoornissen te maken hebben met problemen die doordringen in verschillende ontwikkelingsgebieden van een kind. Dat kan bij kinderen met PDD-NOS de taalontwikkeling zijn, de motorische ontwikkeling, het reageren op interne en externe prikkels, maar vooral het vermogen zich op anderen te richten en het eigen gedrag in sociale situaties goed te besturen. Etiologie De oorzaak van PDD-NOS is nog niet echt duidelijk. Men vermoedt een stoornis in de ontwikkeling van de hersenen die gevolgen heeft voor het verwerken van (vooral sociale) informatie. Geschat wordt dat erfelijkheid in 80-90% een rol speelt in de vorm van een kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van de stoornis. Dikwijls ziet men in families van kinderen met PDD-NOS veel varianten van deze stoornissen, in de verschillende gradaties van sociaal een beetje onhandig tot het zuivere autisme.49 Kenmerken50 • Onhandig en angstig gedrag in sociale situaties • Weinig begrip en gebruik van nonverbale signalen (oogcontact, gelaatsexpressie, lichaamshouding) • Het niet of nauwelijks leren van sociale ervaringen • Het ontbreken van wederkerigheid in het contact • Een eenzame, gesloten indruk te maken • Zich angstig te tonen voor veranderingen • Fanatiek vast te houden aan bepaalde routines • Zich koppig en driftig te uiten (ingegeven door angst) • Een eenzijdige belangstelling tonen • Rigide en dwangmatige gedragspatronen te ontwikkelen • Overgevoeligheid voor zintuiglijke prikkels • Of juist weinig gevoeligheid voor geluiden, beelden, temperaturen of aanrakingen • Eigenaardig ouwelijk taalgebruik • Taal in alle gevallen letterlijk nemen • Een onhandige, stijve motoriek
Diagnose PDD-NOS is een kinderpsychiatrische diagnose die (nog) niet is vast te stellen aan de hand van exacte gegevens. De diagnose wordt gesteld aan de hand van systematisch verkregen gegevens van de ouders, leerkrachten en bevindingen uit onderzoek van diverse deskundigen uit de
45
medische en psychologische beroepsgroep. Doorgaans wordt de diagnose door een arts gesteld en vindt er, vooral ook als er medicatie wordt voorgeschreven, een lichamelijk onderzoek plaats. Behandeling51 52 Belangrijk punt is om de omgeving van het kind zo voorspelbaar mogelijk te maken, om angsten te voorkomen. De omgeving zal zich moeten aanpassen aan de problemen van het kind met PDDNOS en niet andersom. Het kind zal moeten worden begeleid om stapje-voor-stapje te leren omgaan met onzekerheid. Van de personen om het kind heen wordt gevraagd veel voor het kind te verduidelijken en veel geduld te hebben met driftbuien en agressiviteit. Medicatie wordt gegeven om de bijkomende problemen zoals angst, depressie of agressie te verminderen. Soms wordt het medicijn Ritalin voorgeschreven om de aandacht en concentratie te verbeteren.
46
Overige Gedragstoornissen: Asperger: Naast een normale tot hoge intelligentie, zien we bij kinderen en volwassenen met Asperger vaak de volgende kenmerken: • • • • • • • • • •
Moeite met het aangaan en onderhouden van contacten en vriendschappen Moeite om een gesprekspartner recht in de ogen te kijken Moeite met het uiten van en omgaan met emoties (bijvoorbeeld niet kunnen inschatten of iets als grap of serieus bedoeld is) Gebrek aan empathie (inlevingsvermogen) Moeite met het begrijpen van sociale regels en non-verbale communicatie Monotone stem en een weinig expressieve gelaatsuitdrukking Zich afsluiten van de buitenwereld Een fascinatie met onderwerpen of interesses die afwijkend zijn in intensiteit of soort (preoccupaties) Motorische onhandigheid (houterige motoriek) en coördinatieproblemen Overgevoeligheid voor geluiden, geuren of aanrakingen
MCDD (Multiple Complex Developmental Disorder) • • •
Stoornissen in de regulatie van affecten (angst en agressie: angst schiet door in paniek, boosheid in woede) Stoornissen in de gevoeligheid voor sociale signalen en stoornissen in het sociale gedrag in relatie tot leeftijdgenoten en volwassenen Stoornissen van het denken (onnavolgbaar van de hak op de tak springen, bizarre fantasieën, geheel opgaan in fantasieën, moeite hebben met het onderscheid tussen fantasie en werkelijkheid)
ODD (Oppositional Defiant Disorder) • • • • • • • •
Vaak driftig Verzet zich tegen regels, weigert zich te voegen naar wat de volwassene vraagt Maakt vaak ruzie met volwassenen Ergert anderen met opzet geeft de schuld van eigen fouten aan anderen Vaak prikkelbaar, ergert zich vaak Vaak boos of gepikeerd Hatelijk en wraakzuchtig
47
CD (Conduct Disorders) 53 • • • • • • •
Pest, bedreigt, intimideert Gebruikt wapens en brengt lichamelijk letstel toe Zet aan tot vechten Mishandelt mens en dier Dwingt tot seksueel contact Steelt of liegt en vernielt met de bedoeling ernstige schade aan te richten Spijbelt en loopt weg van huis
48
Logboek Week 1 Datum Ma 12-05
Tijden 10:00-14:00
Di 13-05
08:30-16:30
Wo 14-05
11:30-17:30
Do 15-05 Vr 16-05
08:30-17:00 08:30-14:00
Week 2 Datum Ma 19-05
Tijden 10:00-14:00
Di 20-05
11:00-16:00
Wo 21-05
11:30-17:30
Do 22-05
08:30-17:00
Vr 23-05
08:30-14:00
Week 3 Datum Ma 26-05
Tijden 10:00-14:00
Di 27-05
11:00-16:00
Activiteiten • PVA maken • Overeenkomst uitwerken • PVA verder uitwerken • Bekijken dvd Cognitrain • PVA maken • Oefenen Cognitrain • PVA afmaken • Opstart maken uitwerken subdoelen • Verschillende kinderfysiotherapeuten mailen over veel voorkomende aandoeningen bij kinderfysiotherapie
Activiteiten • Elkaar feedback geven op stukken pva en verbeteren • Rechearch internet over veeel voorkomende aandoeningen bij kinderfysiotherapie • Verdeling maken subdoelvragen • Verder gaan met vooronderzoek kinderfysiotherapie • Discuseren over indeling van de handleiding • Oefenen met Cognitrain • Oefenen Cognitrain Activiteiten • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over aandoeningen van kinderen • Reactie van kinderfysiotherapeuten verwerken in de planning van het uitwerken van de subdoelen • Verschillende handleidingen 49
• Wo 28-05
11:30-17:30
• •
Do 29-05
08:30-17:00
•
• Vr 30-05
08:30-14:00
• •
Week 4 Datum Ma 03-06
Tijden 10:00-14:00
Di 04-06
11:00-16:00
Wo 05-06
11:30-17:30
Do 06-06
08:30-17:00
Vr 07-06
08:30-14:00
bekijken als vooronderzoek van onze handleiding Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Verschillende handleidingen bekijken als vooronderzoek van onze handleiding
50
Week 5 Datum Ma 10-06
Tijden 10:00-14:00
Di 11-06
11:00-16:00
Wo 12-06
11:30-17:30
Do 13-06
08:30-17:00
Vr 14-06
08:30-14:00
Week 6 Datum Ma 17-06
Tijden 10:00-14:00
Di 18-06 Wo 19-06
11:00-16:00 11:30-17:30
Do 20-06
08:30-17:00
Vr 21-06
08:30-14:00
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Verschillende handleidingen bekijken als vooronderzoek van onze handleiding •
Oefenen met de CogniTrain
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Oefenen met de CogniTrain • Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Verschillende handleidingen bekijken als vooronderzoek van onze handleiding
51
Week 7 Datum Ma 24-06
Tijden 10:00-14:00
Di 25-06 Wo 26-06
11:00-16:00 11:30-17:30
Do 27-06
08:30-17:00
Vr 28-06
08:30-14:00
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Oefenen met de CogniTrain • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Verschillende handleidingen bekijken als vooronderzoek van onze handleiding •
• Week 8 Datum Ma 31-06
Tijden 10:00-14:00
Di 01-07
11:00-16:00
Wo 02-07
11:30-17:30
Do 03-07
08:30-17:00
Vr 04-07
08:30-14:00
Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Verschillende handleidingen bekijken als vooronderzoek van onze handleiding • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Informatie zoeken over veel voorkomende aandoeningen bij kinderen • Scripties zoeken over behandelingen in de kinderfysiotherapie • Informatie zoeken over de ontwikkeling van het kind • Oefenen met de CogniTrain
52
Week 9 Datum Ma 07-07
Tijden 10:00-14:00
Di 08-07 Wo 09-07
11:00-16:00 10:00-17:30
Do 10-07
08:30-17:00
Vr 11-07
08:30-16:00
Week 10 Datum Ma 14-07
Tijden 09:00-14:00
Di 15-07
09:00-17:00
Wo 16-07
11:30-17:30
Do 17-07
08:30-17:00
Vr 18-07
08:30-17:30
Week 11 Datum Ma 21-07
Tijden 08:30-14:00
Di 22-07
09:00-18:00
Wo 23-07
08:30-16:30
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Handleiding maken • Hele dag oefenen met de cogniTrain met kinderen en foto’s maken voor handleiding • Verslag en concept handleiding inleveren bij Bas • Bespreking kinderfysiotherapeut van de Oosterpark praktijk. • Ontwikkelen handleiding
Activiteiten • Verdiepingsprogramma kinderfysiotherapie • Algemene informatie over kinderfysiotherapie verzamelen • Bespreking met opdrachtgever • Aanpassen handleiding • Aanpassen handleiding • Foto’s maken handleiding • Aanpassen handleiding • Aanpassen verslag • Concept handleiding uitrpinten en inleveren bij Bas • Puntjes op de i van het verslag en inleveren bij Bas • Voorbereiden presentatie
Activiteiten • Puntjes op de i handleiding • Voorbereiden presentatie • Laatste bespreking met opdrachtgever • Uitprinten handleiding • Laatste voorbereidingen presentatie • Presentatie
53
Literatuurlijst 1
N. Watemburg. Developmental coordination disorder in children with attention-deficit–hyperactivity disorder and physical therapy intervention. Meir Medical Center, Kfar Saba, Israel; 2007: p.6 2 Sensomotoriek. internet site Maatschap Fysiotherapie, Manuele Therapie & Acupunctuur. Beschikbaar via: http://www.maatschapfysiotherapie.nl/index.php/pagina/32/sensomotoriek 3 B. van Cranenburgh. Functioneel bouwplan van het zenuwstelsel. Schema’s fysiologie. Beschikbaar via: www.stichtingiton.nl/boeken/text_16.pdf 4 Redactie Natuurinformatie Naturals. Sensorische zenuwen, transporteurs van waarnemingen. Internet site natuurwetenschap /hesrenen 2007. beschikbaar via: http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i004326.html 5 Bramm. De volledige spieren reutemeteut. Bstrong the powertraining community 2005. beschikbaar via: http://www.bstrong.net/node/94 6 Jean Piaget theorie in het kort. Beschikbaar via: http://home.versatel.nl/davidkooy/piaget.htm 7 Redactie Natuurinformatie Naturals. Sensorische zenuwen, transporteurs van waarnemingen. Internet site natuurwetenschap /hesrenen 2007. beschikbaar via: http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i004326.html 8 M.A.A.M.G. Corstens-Mignot. SOESSS theorie en praktijk. Lemma, Utrecht 2000. p. 216 9 A. Jean Ayres. Sensory Integration and the Child: 25th Anniversary Edition. Western Psychological Services. 2005 10 B. van Cranenburgh. Vestibulair systeem. Schema’s fysiologie. Beschikbaar via: http://www.stichtingiton.nl/boeken/text_25.pdf 11 Gallahue, D. L., & Ozmun, J. C. Understanding motor development: Infants, children, adolescents, adults; 2006. p.599 12 E. Thiery, P. De Deyn, J. Scheiris. Geheugenstoornissen bij jong en oud: onderzoek en praktijk. Acco; 2003. p. 431 13 Jean Piaget theorie in het kort. Beschikbaar via: http://home.versatel.nl/davidkooy/piaget.htm 14 Ron van Empelen. Kinderfysiotherapie. Maarssen: elsevier gezondheidszorg; 2006. p. 755 15 Ron van Empelen. Kinderfysiotherapie. Maarssen: elsevier gezondheidszorg; 2006. p. 755 16 Frank C. Verhulst. De ontwikkeling van het kind. Koninklijke van Gorcum; 2005 17 Frank C. Verhulst. De ontwikkeling van het kind. Koninklijke van Gorcum; 2005 18 Bilo. Kind in ontwikkeling. Reed business; 2005. p. 322 19 Frank C. Verhulst. De ontwikkeling van het kind. Koninklijke van Gorcum; 2005 20 Bilo. Kind in ontwikkeling. Reed business; 2005. p. 322 21 Sila. Spel & Spelontwikkeling - Wat kan 'n Kind op welke Leeftijd?’. Internet site info.nu 2008. beschikbaar via: http://mens-ensamenleving.infonu.nl/psychologie/26383-spel-spelontwikkeling-wat-kan-n-kind-op-welke-leeftijd.html 22 Frank C. Verhulst. De ontwikkeling van het kind. Koninklijke van Gorcum; 2005 23 http://www.oudersvoorkleuters.be/school.php?load=ontwikkelingsdoelen 24 http://www.oudersvoorkleuters.be/school.php?load=ontwikkelingsdoelen 25 F verheij en C van doorn. Ontwikkeling en leren; 2008. p.388 26Frank C. Verhulst. De ontwikkeling van het kind. Koninklijke van Gorcum; 2005. 27 Kinderen met een onhandige motoriek, Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=140 28 J.B.Netelenbos. De nieuwe buitenbeentjes: stoornissen in aandacht en motoriek bij kinderen. 1996. p. 407 29 Heeft mijn kind dcd?. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=141, 30 J.B.Netelenbos. De nieuwe buitenbeentjes: stoornissen in aandacht en motoriek bij kinderen. 1996. p. 407 31 Hoe wordt DCD vastgesteld?. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=191 32 J.J.X.R Geraets, A Nieuwboer, J. Nijs, C. Veenhof, C.P. van Wilgen. Jaarboek Kinderfysiotherapie. Houten. Bohn Stafleu van Loghum. 2009. p. 305 33 Wat is ADHD?. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=49 34 Landelijke Stuurgroep/Trimbos-instituut. Multidiscipliaire richtlijnontwikkeling ggz; 2007. beschikbaar via: http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=205&richtlijn_id=29, 35 Wat is ADHD?. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=49
54
36Landelijke Stuurgroep/Trimbos-instituut. Multidiscipliaire richtlijnontwikkeling ggz; 2007. beschikbaar via: http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=205&richtlijn_id=29http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagin a=/richtlijn/item/pagina.php&id=205&richtlijn_id=29, 37 Landelijke Stuurgroep/Trimbos-instituut. Multidiscipliaire richtlijnontwikkeling ggz; 2007. beschikbaar via: http://www.ggzrichtlijnen.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=205&richtlijn_id=29 38 Willeke Brinkkemper, Samira Caspari, Astrid van Ohrmond, Amsterdam, ADHD, PDD-NOS, DCD en de behandelmethode sensorische integratietherapie bij deze kinderen HVA; 2008. beschikbaar via: http://scriptiesonline.bib.hva.nl/document/117780, 39 Karin Windt. Stichting ADD nederland; 2006 Beschikbaar via: http://www.sadd.nl/watisADD.htm, 40 Vereniging Balans: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=1656 41 Karin Windt. Stichting ADD nederland; 2006 Beschikbaar via: http://www.sadd.nl/watisADD/kenmerken.htm 42 Behandeling van ADD. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=1659 43Non -verbale informatie begrijpen. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=219 44 Oorzaken en gevolgen van NLD. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=455 45 Signalen en kenmerken van NLD. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=218 46 NLD in kaart brengen. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=217 47 Goede voorlichting. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=216 48 Wat is PDD-NOS?. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=98 49 Oorzaken en gevolgen van PDD-NOS. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=444 50 Kenmerken van PDD-NOS. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=99 51 Diagnose van PDD-NOS. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=100 52 Behandeling van PDD-NOS. Balans. Beschikbaar via http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=101 53Ontwikkelingsstoornisssen bij leren en/of gedrag. Balans. Beschikbaar via: http://www.balansdigitaal.nl/sitemanager.asp?pid=363
55