Hoge Kempen 2010 Erfgoedlandschap! Unesco-toekomst?
Rapportnummer 2010/1
Hoge Kempen 2010 Erfgoedlandschap! Unesco-toekomst?
Dit rapport is een uitgave van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw in opdracht van Ruimte en Erfgoed en Stad Genk.
INHOUD
Leeswijzer: Inleiding: • 1. Opdrachtomschrijving: • 2. Situering onderzoeksgebied: • 3. UNESCO Werelderfgoed: Deel 1: Erfgoedwaarden in de Hoge Kempen, inhoudelijke aftoetsing: • 1.1. Informatieverzameling: • 1.2. Informatieverwerking en –ontsluiting: Deel 2: Hoge Kempen-waarde in de wereld, externe aftoetsing: • 2.1. Knelpuntanalyse: • 2.2. Internationale vergelijking: Besluit: UNESCO-toekomst? aanbevelingen: • 1. Uitzonderlijke universele waarde: • 2. Onderscheidend van andere gelijkaardige, internationale sites: • 3. Door UNESCO vereiste managementstructuur: • 4. Geografische afbakening van kern- en bufferzones: • 5. Wat de Hoge Kempen kan toevoegen aan de Werelderfgoed Lijst: • 6. De positieve dynamiek van het nominatieproces: Bijlage 1: Tijdlagen: • Tijdlaag 1: Geologische voorgeschiedenis: • Tijdlaag 2: Landschapsvorming (van begin recentste ijstijden tot aanwezigheid sedentaire mens): • Tijdlaag 3: Menselijke invloed op het landschap vanaf eerste nederzettingen tot circa 1850; heide-economie: • Tijdlaag 4: Keerpunt; versneld verdwijnen van de heide onder invloed van ruimtelijke ordening, verkeersinfrastructuur en Industriële revolutie; landschapsschilders: • Tijdlaag 5: Mijnbouw; verstedelijking; versnelde socio-demografische ontwikkeling: Bijlage 2: Toegepaste UNESCO-criteria: • Criterium 4: Culturele goederen zijn een uitzonderlijk voorbeeld van een type van gebouw, technologisch ensemble of landschap, dat een belangrijke fase in de menselijke geschiedenis representeert: • Criterium 6: Culturele goederen zijn materieel of immaterieel verbonden met gebeurtenissen of levende tradities, met een gedachtegoed en belijdenissen, met artistiek of literair werk van uitzonderlijke of universele betekenis: • Criterium 8: Natuurlijke goederen vertonen bijzondere geologische, geomorfologische of fysiologische kwaliteiten: Bibliografie: • Literatuur: • Internet:
3 5 5 6 7 11 11 13 17 17 19 25 26 27 27 28 28 29 31 32 33 36
42 44 49
50
52 54 59 59 62
N771
k
ee sb Bo
Kasteel Sipernau
MAASEIK ou H r st w
OPGLABBEEK
be
ek
Bo sb ee k
t aa
Kleine
DILSEN-STOKKEM
orne Dornerheide Platte Lindeberg
Helderbos Klaverberg
Waterschei
aar t
Kruisven Geologische wand
AS
msv
Zevenhuizen
Opglabberzavel
-W ille
Zwartberg
Heuvelsven
Zuid
Kolenspoor
Vml.kolenmijn Tuinwijk
Mechelse Bos
Oud-Waterschei
Eisden
Stiemerbeek Mechelse Heide
Vml.kolenmijn
Ven Onder De Berg
Winterslag Grote Heide
Molenvijvers
ECODUCT
Ma as
Oud-Winterslag
MAASMECHELEN
E314
GENK
Kikbeekvallei
Kikbeek
Sluisvijver
eg
A
sb
ee
k
Pietersheim
l aa
an
r tk
be
Al
Demer
eek
na
Ju
Roelen
M a re b
na
Zonnevijver
Overzichtskaart van het onderzoeksgebied Hoge Kempen. - Peter De Vries
LANAKEN
Kasteel Hogt
Ma as
g
Asbeek
Be zo en sb ee k
uswe
Steenw
ee
k
Neerharerheide
lb aa nd te Zu Ta u n
N78
Juffrouwenvijver
ka
ZUTENDAAL
lia
n ve ha
en
Aspermansvijver Zijpbeek Natuurreservaat
al
ol K
Rijksweg
Langerlo
LEESWIJZER Dit eindrapport is de neerslag van het haalbaarheidsonderzoek van een nominatie voor een UNESCO Werelderfgoed erkenning van het Nationaal Park Hoge Kempen met de aangrenzende mijnsites. Het is bedoeld als praktisch overzicht van enerzijds de methodologie van zo’n studie en anderzijds de geschiedenis van de Hoge Kempen, en is geschreven voor een breed publiek van geïnteresseerden. In de inleiding wordt het kader van de opdracht, van het onderzoeksgebied en van UNESCO Werelderfgoed geschetst. Het eerste deel overloopt hoe informatie over de aanwezige, interne erfgoedwaarden van de Hoge Kempen werd verzameld, verwerkt en ontsloten. In het tweede deel wordt weergegeven hoe de interne knelpunten in kaart werden gebracht en hoe de Hoge Kempen met gelijkaardige gebieden op de Werelderfgoed Lijst werd vergeleken. Als besluit worden de aanbevelingen voor een UNESCO-toekomst van de Hoge Kempen opgesomd. Twee uitgebreide bijlagen over de geschiedenis van de Hoge Kempen vergezellen het rapport. De chronologische invalshoek wordt gehanteerd in de bijlage met de tijdlagen, een thematische invalshoek van de toegepaste UNESCO-criteria wordt gebruikt in de tweede bijlage. Wil je meer lezen over de behandelde onderwerpen? Dan vind je alle informatie terug in de bibliografie. Specifiekere informatie over de afzonderlijke erfgoedwaarden van de Hoge Kempen en een aantal onderzoeksdocumenten, alsook de vertalingen van dit eindrapport, kunnen opgezocht worden op de projectwebsite: www.erfgoedhogekempen.be.
Vous pouvez télécharger la version française de cette publication sur le site web du projet : Sie können die deutsche Version dieser Veröffentlichung von der Webseite des Projekts herunterladen: You can download the English version of this publication from the project website: www.erfgoedhogekempen.be
3
4
INLEIDING 1. OPDRACHTOMSCHRIJVING In oktober 2009 werd door Projectbureau Nationaal Park Hoge Kempen (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw) het startschot gegeven voor een 12 maanden durend haalbaarheidsonderzoek in opdracht van Ruimte en Erfgoed (Vlaamse Overheid) en van de Stad Genk. De opdracht was erop gericht om op een grondige en onderbouwde manier na te gaan of het Nationaal Park Hoge Kempen met de aangrenzende mijnsites in aanmerking komt voor een erkenning als UNESCO Werelderfgoed. De resultaten van de studie worden daarbij op een aantal manieren ontsloten. Het haalbaarheidsonderzoek dient een antwoord te formuleren op volgende grote vragen: • Voldoet het onderwerp van de studie aan de criteria en richtlijnen van de UNESCO Werelderfgoed Conventie van 1972? • Beschikt het onderzoeksgebied over voldoende inhoudelijke kwaliteiten en algemene erfgoedwaarde? • Zitten er knelpunten in het gebied en hoe verhoudt het onderwerp zich tegenover andere, gelijkaardige Werelderfgoed sites?
Het onderzoeksgebied wordt gevormd door Nationaal Park Hoge Kempen met aangrenzende mijnsites. Gemakshalve en aangezien dit een landschappelijke eenheid is, gebruiken we “Hoge Kempen” als aanduiding van het onderzoeksgebied.
5
2. SITUERING ONDERZOEKSGEBIED Geografisch situeert het onderzoeksgebied zich in het oosten van de provincie Limburg (België). Het beslaat geheel of gedeeltelijk de gemeenten As, DilsenStokkem, Genk, Lanaken, Maaseik, Maasmechelen, Opglabbeek en Zutendaal met een totale oppervlakte van ongeveer 50 000 hectare. De kern van het gebied bestaat uit het Nationaal Park Hoge Kempen. Dat wordt omringd door andere bos-, heide- en natuurgebieden, dorpskernen, beken en de mijnsites van Winterslag, Waterschei, Zwartberg en Eisden. We hanteren een arbitraire begrenzing met in het zuidoosten de rijksweg N78 die overgaat in de Zuid-Willemsvaart (concreet: de grens met de Maasvallei), in het noordwesten de vallei van de Bosbeek en in het zuidwesten het Albertkanaal.
Limburg
5 2 3
1
4
7 6 8
1
Mijnsite Winterslag
2
Mijnsite Zwartberg
3
Mijnsite Waterschei
4
Mijnsite Eisden
5
Bosbeek
6
Maas
7
Zuid-Willemsvaart
8
Albertkanaal
Geologisch bestaat het gebied uit het Kempens Plateau: een grindpuinkegel die in de ijstijden werd gevormd, waarna de plateauranden heel uitgesproken werden door het uitsnijden van de Maas in haar eigen puin, met het ontstaan van de oostelijke steilrand tot gevolg. Landschappelijk kent de Hoge Kempen een typische, schrale, grindrijke zandbodem, waarop vegetaties als heide en naaldbos nog steeds overheersen. Andere opvallende landschapskenmerken zijn de “hoge” mijngetuigen: schachtbokken en mijnsteenbergen (terrils). Het landschap wordt doorsneden door enkele grote beekvalleien en kent zeer natuurrijke kwelgebieden aan de oostelijke steilrand van het Kempens Plateau. Een aantal dorps- en verstedelijkte centra liggen afgewisseld door gehuchten en tuinwijken (mijncité’s) verspreid in het gebied, evenals grind- en zandgroeves die een omvorming tot natuurgebied meemaken.
6
3. UNESCO WERELDERFGOED De lidstaten van UNESCO -het educatieve, wetenschappelijke en culturele zusje van de Verenigde Natiesonderschreven in 1972 de Werelderfgoed Conventie. Dat gebeurde uit bezorgdheid voor het verloren- of achteruitgaan van cultureel en natuurlijk erfgoed wereldwijd. Delen ervan zijn van bijzondere waarde voor de hele mensheid en representatief voor een gebeurtenis of ontwikkeling uit de wereldgeschiedenis. Ze moeten verzekerd worden van een goede identificatie, bescherming, behoud en ontsluiting. De Werelderfgoed Conventie voorziet twee instrumenten om dit te verwezenlijken: • het Werelderfgoed Comité: een tweejaarlijks van bezetting wisselende beoordelingscommissie, die aangemelde goederen (blijvend) evalueert en eventueel toevoegt aan de Werelderfgoed Lijst. Het Comité wordt ondersteund door een Secretariaat en geadviseerd door ICOMOS (cultureel erfgoed), IUCN (natuurlijk erfgoed) en ICCROM (conservatie en restauratie). • het Werelderfgoed Fonds: ter ondersteuning van de praktische uitwerking van het gebeuren en voor ingrepen op sites die op de Werelderfgoed in Gevaar-lijst staan. Het belangrijkste hulpmiddel voor het hele proces zijn de richtlijnen, de “Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention”. Deze uitgebreide handleiding dient ter ondersteuning van iedereen die betrokken is, van het Comité tot de lidstaten die graag een dossier willen opmaken en indienen.
Naast de gewone lijst is er ook nog een “Indicatieve Lijst”: dat is een inventaris van goederen die iedere lidstaat van plan is in overweging te nemen voor een nominatieproces in de daaropvolgende jaren. Deze Indicatieve Lijst is een noodzakelijke stap die genomen moet worden voor een erkenning, maar het UNESCO Comité beoordeelt de opgenomen dossiers nog niet.
7
Een goed moet uitzonderlijke universele waarde hebben om in aanmerking te komen voor een plaats op de Werelderfgoed Lijst. Concreet houdt dat in dat het goed moet voldoen aan één of meer van de 10 criteria die UNESCO hieromtrent geformuleerd heeft. De eerste 6 criteria hebben betrekking op culturele goederen (die kunnen voorkomen als monument, site of gebouwengroep), de laatste 4 criteria zijn opgesteld voor natuurlijke goederen (die zich uiten als een bepaalde formatie of als natuurlijke site). In mindere mate (25 dossiers op de volledige Lijst van circa 900 items) zijn er ook goederen die zowel binnen de culturele als binnen de natuurlijke criteria scoren: zij vormen het gemengd Werelderfgoed.
Culturele goederen moeten beantwoorden aan één of meerdere criteria zoals: 1.
een meesterwerk zijn van de menselijke, creatieve en scheppende kracht, of
2.
getuigen zijn van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, binnen een bepaalde periode of een cultureel wereldgebied, inzake architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsdesign, of
3.
op unieke of minstens uitzonderlijke wijze getuigen van een bestaande of verdwenen culturele traditie of beschaving, of
4.
een uitzonderlijk voorbeeld zijn van een type gebouw, technologisch ensemble of landschap dat een belangrijke fase in de menselijke geschiedenis representeert, of
5.
een uitzonderlijk voorbeeld bieden van een traditionele menselijke nederzetting of van bodemgebruik dat representatief is voor een bepaalde cultuur (of culturen), in het bijzonder wanneer ze kwetsbaar geworden zijn en door onomkeerbare veranderingen worden beïnvloed, of
6.
materieel of immaterieel verbonden zijn met gebeurtenissen of levende tradities, met een gedachtegoed en belijdenissen, met artistiek of literair werk van uitzonderlijke, universele betekenis.
Natuurlijke goederen komen in aanmerking als: 7.
die bijzonder uitzonderlijke natuurlijke fenomenen herbergen of gebieden van bijzondere natuurlijke schoonheid en esthetisch belang;
8.
die bijzondere geologische, geomorfologische of fysiografische kwaliteiten vertonen;
9.
die representatieve voorbeelden zijn van merkwaardige ecologische en biologische processen in de evolutie en de ontwikkeling van de aarde, het water, de kust- en mariene ecosystemen en de dierlijke en plantkundige families;
10.
die het meest belangrijke en betekenisvolle habitat uitmaken.
8
Een ietwat aparte categorie van Werelderfgoed, wordt gevormd door de cultuurlandschappen, die de gecombineerde wisselwerking van de natuur en de mens vertegenwoordigen. Ze zijn ofwel: • door de mens gemaakt (bijvoorbeeld een volledig aangelegd park); ofwel • associatief (een doorgaans natuurlijk landschap waar een uitzonderlijk menselijk verhaal mee verbonden is, zoals Robbeneiland symbolisch is voor de moderne geschiedenis van Zuid-Afrika met Nelson Mandela); ofwel • organisch ontwikkeld (doorheen de eeuwen geworden tot wat ze zijn, meestal natuurlijke landschappen met bepaalde fysische eigenschappen waarop en waarmee de lokale mens leefde en die daardoor ook als dusdanig beïnvloedde, bijvoorbeeld zomerweiden in de Alpen). Binnen deze laatste categorie van organisch ontwikkelde cultuurlandschappen worden twee soorten onderscheiden: • relictlandschappen (nu verlaten en vaak bevroren in de tijd) • evolutieve landschappen (nog steeds bewoond en gebruikt, en dus ook landschappelijk deels verder geëvolueerd). Cultuurlandschappen voldoen meestal alleen aan de culturele criteria, maar sommigen voldoen aan criteria uit de beide categorieën en kunnen dus ook gemengd Werelderfgoed zijn.
CULTUREEL • monument • site • gebouwengroep
6 criteria 4 criteria
NATUURLIJK
CULTUURLANDSCHAP • door mens gemaakt • associatief • organisch ontwikkeld
• formatie • natuurlijke site relict evolutief
Schematische voorstelling van Werelderfgoed volgens UNESCO-richtlijnen. - Illustratie Klara Hermans
9
10
DEEL 1: ERFGOEDWAARDEN IN DE HOGE KEMPEN, INHOUDELIJKE AFTOETSING 1.1.
INFORMATIEVERZAMELING
In de eerste plaats werd onderzocht of de Hoge Kempen over voldoende intrinsieke kwaliteiten beschikt. Een enorme uitdaging, want erfgoed kan een zeer breed begrip zijn. We kozen er namelijk voor om de definitie van “erfgoed” te gebruiken zoals ook UNESCO dat doet: als een geïntegreerd, Angelsaksisch concept, waar zowel culturele als natuurlijke elementen als erfgoed en geschiedenis beschouwd worden. Dat wil zeggen dat we voor de Hoge Kempen rekening hebben gehouden met zowel geologische, biodiversiteits-, landschappelijke, historisch-ecologische, archeologische, bouwkundige, industriële als culturele waarden. Dit en nog een aantal eigenheden bepaalden de aanpak van de informatieverzameling. • Binnen de termijn van het haalbaarheidsonderzoek konden we maar een aantal maanden benutten voor het opsporen en verzamelen. → Aanpak: we beperkten ons tot de hoofdlijnen en diepten uit wat nodig was om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. • Er is veel informatie aanwezig, maar die is heel erg verspreid en versnipperd. → Aanpak: we hadden nood aan enerzijds personen die een idee hebben van wat er ter beschikking is binnen hun eigen vakgebied, en anderzijds aan een systeem dat ons zou toelaten de komende jaren verder te gaan met de informatieverzameling.
Deskundigen uit elk van deze vakgebieden werden gevraagd om Informatie kwam onder andere voort uit algemene medewerking. De leden van het literatuur, vakliteratuur en samenvattingen, artikels, zogenaamde expertenpanel staan inventarissen, lijsten en andere databanken, terreinop verschillende manieren in hun bezoek, expertenpanel en andere medewerkers, UNESCO vakgebied: we konden beroep Guidelines, en kaart- en fotomateriaal. doen op bovenlokale consulenten, wetenschappers, professionelen, vrijwilligers en sleutelfiguren. Elk van hen was even bevlogen over zijn vakgebied, gemotiveerd om mee te werken aan dit interdisciplinair project over de streek waarin ze vanuit hun eigen achtergronden al jaren thuis zijn, bereid om naar elkaars invalshoeken te luisteren en bij te leren.
11
Burny Joël Regionaal Landschap Lage Kempen vzw Creemers Guido Provincie Limburg Provinciaal Gallo-Romeins Museum Dreesen Roland Provincie Limburg LIKONA werkgroep geologie Geyskens Bart Vlaamse Overheid Ruimte en Erfgoed
Bijna voltallige expertenpanel na een plenaire vergadering. Foto Anneleen Mengels
Gorissen Jos Vlaamse Overheid Agentschap voor Natuur en Bos
Vele erfgoedwaarden uit de Hoge Kempen combineren twee of meerdere van de hierboven vermelde disciplines. Zo is bijvoorbeeld een mijnsteenberg interessant voor biologen omwille van zijn specifieke fauna en flora, en is het ook een toponderwerp voor industriële historici omdat het deel uitmaakt van het (inter) nationale mijnverleden.
Gyselinck Jos Vlaamse Overheid Ruimte en Erfgoed Habex Jef Heemkring Heidebloemke Kohlbacher Jan Stichting Erfgoed Eisden Reulens Kristof Stad Genk - dienst Cultuur
We kozen voor een zelden toegepaste tweedimensionale analyse van het regionale landschapserfgoed. Horizontaal werden verschillende disciplines en onderzoeksgebieden gecombineerd, verticaal waren zowel professionele specialisten tot gemotiveerde, lokale vrijwilligers betrokken in het adviseren.
Schaerlaeckens Katrien Erfgoedcel Mijnerfgoed Stevens Jan Provincie Limburg Provinciaal Natuurcentrum Van Der Star Arjan Groep T Van Doorslaer Bert Provincie Limburg Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed Van Gils Marijn Vlaamse Overheid Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed Van Haeverbeeck Suzanne Voormalig aanspreekpunt Vlaamse UNESCO Commissie
12
1.2.
INFORMATIEVERWERKING EN -ONTSLUITING
De grote hoeveelheid uiteenlopende gegevens werd op korte termijn en volgens een algemeen geldende methodiek onder de loep genomen en geregistreerd. Omwille van de verschillende disciplines die betrokken waren en alle erfgoedwaarden die we mee in beschouwing namen, ontwikkelden we zelf een methode die omvattend genoeg was, en ook al aan de eisen van UNESCO tegemoet kwam. We ontwierpen een invoerfiche voor erfgoedelementen, die ook door de leden van het expertenpanel werd nagekeken op bruikbaarheid voor de eigen vakgebieden. Deze fiches worden verwerkt in een databank op een website (zie verder). Voor het verwerken van de informatie uit al deze disciplines werd gezocht naar de grootste gemene deler. Vakeigen tijdsindicaties (zoals “before present” en “voor Christus”), indelingen, termen en classificatiesystemen uit onder andere archeologie, geologie, biologie en architectuur konden dus niet helemaal geïntegreerd worden. In de fiche worden volgende elementen van de erfgoedwaarde geregistreerd: • Type: het type duidt aan van welke aard het erfgoedelement zelf is. Voorbeeld: bouwkundig/nederzettingspatroon
• Erfgoedwaarde: met een herkenbare naam Voorbeeld: waterburcht Pietersheimim • Code: een interne, unieke code per fiche om naamverwarring te voorkomen Voorbeeld: LA001 • Gemeenten: die met (een deel van) hun grondgebied binnen de afbakening van het onderzoeksgebied vallen Voorbeeld: Lanaken • Tijdlaag: niet de klassieke tijdsindelingen, maar vijf periodes die typerend zijn voor de geschiedenis van de Hoge Kempen; beschouwd als opeenvolgende lagen in het landschap waarvan fragmenten zichtbaar zijn. Voorbeeld: menselijke invloed op het landschap vanaf de eerste nederzettingen tot circa 1850 – heide-economie In bijlage 1 worden de vijf tijdlagen volledig uitgewerkt. Blader zeker even door! • Thema: het thema van het erfgoedelement duidt aan in welke invloedsfeer van het maatschappelijke of natuurlijke leven het element ontstond en/of gerealiseerd werd. Voorbeeld: politiek/militair
13
• Beschrijving: algemene, relatief beknopte beschrijving van het erfgoedelement (meer info kan gevonden worden via het bronmateriaal en de andere databanken). Voorbeeld: De burcht van okergele mergel uit de nabijgelegen Pietersberg werd omstreeks 1150 gebouwd door de heren van Pietersheim. Gedurende de eerste 50 jaar van bewoning vervulde het de functie van polygonale waterburcht of mottekasteel. In een tweede fase werd de burcht vervolgens verder uitgebreid, het resultaat was een robuust geheel met o.a. drie ringgrachten en poortgebouwen. In 1378 werd het gebouw volledig ontmanteld door een inname van Luiks-Tongerse milities. De ruïne werd vanaf 1400 gedurende door de invloedrijke adellijke familie de Merode omgevormd en uitgebouwd tot een residentieel kasteel. In 1576 werd het kasteel militair versterkt met kazematten en een arsenaal. Eind 16e eeuw begon een langzaam en onomkeerbaar verval van het gebouw. In 1971 kocht de gemeente Lanaken de site en werden archeologisch onderzoek en restauratie uitgevoerd. Tegenwoordig maakt de burchtruïne deel uit van het toegangspoortennetwerk tot Nationaal Park Hoge Kempen.
• Beschermingsstatus: dit geeft de huidige beschermingsstatus van het erfgoedelement weer; UNESCO hecht in nominatiedossiers veel belang aan een duidelijk beeld van de aanwezige beschermingen. Voorbeeld: beschermd monument – beschermd landschap – Nationaal Park Hoge Kempen
› Representativiteit [1] [2] [3] Het erfgoedelement is zeer representatief (quotatie 3) als het op duidelijke wijze een onderdeel van de relevante geschiedenis zichtbaar aanwezig maakt in het landschap, en zodoende uiting geeft aan een specifieke tijdlaag, thema of evolutie/gebeurtenis in de tijd. Het is als niet representatief (quotatie 1) te kwalificeren indien het een voor zijn achtergrond (zoals hierboven vermeld) weinig specifiek karakter heeft.
• Staat van instandhouding: dit is de fysieke staat waarin het element zich op dit ogenblik bevindt. Voorbeeld: heel goed
› Volledigheid [1] [2] [3] Het erfgoedobject is zeer volledig (quotatie 3) als het nagenoeg alle onderdelen bevat die in en nabij dit object te verwachten zijn. Het onderdeel zijn van een ‘cluster’, zoals bijvoorbeeld een mijnsite (met kerk, directeursvilla, schachtbok, …) of een heidesysteem (met jeneverbesstruwelen, heidesoorten, stuifduinen,..), kan leiden tot een hogere graad van volledigheid van elk samenstellend deel. Het is als niet volledig te kwalificeren (quotatie 1) als het slechts fragmenten betreft van wat functioneel een groter geheel hoort te zijn. Voorbeeld: 2 + 2 +2 = 6
• Ontwikkelingsperspectieven: aansluitend op staat van instandhouding: is er van het erfgoedelement geweten of er ontwikkelingen rond zullen plaatsvinden in de toekomst? Dit in kaart brengen, is eveneens een belangrijke tegemoetkoming aan de eisen van het UNESCO Comité. Voorbeeld: gunstig, omwille van ontsluiting in het kader van toegangspoort tot Nationaal Park Hoge Kempen • Kwalificatie: drie criteria die de waarde van de erfgoedelementen proberen in te schatten; ze zullen nooit volledig dekkend zijn voor één onderzoekstak dus er werd gezocht naar de grootste gemene delers; per criterium kan men punten geven waarvan achteraf de optelsom wordt gemaakt om een objectief waardeoordeel te vormen.
• Eigendomstoestand: volgens de huidige informatie. Voorbeeld: gemeentelijk • Planologische bestemming: volgens de huidige ruimtelijke ordening. Voorbeeld: bosgebied, landschappelijk waardevol gebied
› Zeldzaamheid [1] [2] [3] Het erfgoedelement is zeer zeldzaam (quotatie 3) als het zo weinig voorkomend is voor dit type elementen wereldwijd, dat het verlies van het element een hypotheek legt op het blijvend behoud van dit type erfgoedelementen wereldwijd. Het is als niet zeldzaam (quotatie 1) te kwalificeren indien een veelvoud aan vergelijkbare elementen met een vergelijkbare kwaliteit en intrinsieke waarde bestaan.
14
• Contactpersonen / beheerders. Voorbeeld: Bezoekersonthaal Waterburcht Pietersheim: +32 (0)89 71 21 20, Gemeente Lanaken: www.lanaken.be/toerisme
• Opmerkingen: meer nodige duiding bij de erfgoedwaarde die nergens anders in de fiche aan bod kan komen. • Bronmateriaal: dat gebruikt werd voor het invullen van deze fiche. Voorbeeld: opgravingsverslag burchtruïne (ARON Archeologisch Projectbureau), wandelkaart Pietersheim (Nationaal Park Hoge Kempen)
• Status van de fiche: interne aanduiding om te weten of een fiche al volledig is of niet. Voorbeeld: voorgelegd ter goedkeuring • Laatste update: automatische datumaanduiding. Voorbeeld: 10/08/2010
• Code in andere databanken: doorverwijzing naar dezelfde erfgoedwaarde die opgenomen is in gespecialiseerde databanken; eveneens bronmateriaal. Voorbeeld: Agentschap Ruimte en Erfgoed: OL000005, Inventaris Bouwkundig Erfgoed: 895
Alle ingevulde fiches vormen een online databank die te raadplegen is op www.erfgoedhogekempen.be. Daarbij is ook elk erfgoedelement aangeduid op een overzichtskaart van de Hoge Kempen, zodat ze enerzijds cartografisch visueel worden en anderzijds de concentraties of clusters ervan duidelijk worden. De databank is zo opgevat dat de gebruikers door middel van aanvinkmogelijkheden kunnen zoeken op soort erfgoedelementen, waar, in welk gebied, in welke tijdlaag, enzovoort. Er kan ook gezocht worden via een zoekterm. De resultaten verschijnen vervolgens in een lijst en worden tegelijkertijd ook op de overzichtskaart uitgefilterd. In de resultatenlijst kan je dan de fiche aanklikken van het erfgoedelement dat je wil bekijken. Alle ingevoerde informatie wordt zichtbaar, samen met locatie op de kaart, recente en kwalitatieve foto’s, en met doorverwijzingen naar fiches die in verband staan met de opgezochte fiche (bijvoorbeeld: fiche “Sint-Barbarakerk Eisden” is gelinkt met fiche “Tuinwijk Eisden” en met fiche “Mijnsite Eisden”). Het is de bedoeling dat de databank in de toekomst blijvend wordt aangevuld, aangezien de termijn van dit haalbaarheidsonderzoek te kort was om alle erfgoedinformatie van de Hoge Kempen te verzamelen. Het invoeren zelf gebeurt door een medewerker van Projectbureau Nationaal Park Hoge Kempen, maar uiteraard is iedereen steeds welkom om informatie aan te leveren!
15
16
DEEL 2: HOGE KEMPEN-WAARDE IN DE WERELD, EXTERNE AFTOETSING 2.1. KNELPUNTANALYSE In de tweede plaats werden eventuele, potentiële knelpunten en Meer weten? uitdagingen gecatalogiseerd en Download de volledige SWOT-analyse op geanalyseerd. Het kan hierbij www.erfgoedhogekempen.be! gaan om ruimtelijke, maar ook om beheersmatige en mentaliteitsontwikkelingen die al dan niet contrasteren met het voortbestaan van de intrinsieke erfgoedwaarde van de Hoge Kempen. De inschatting van bedreigingen, maar ook van kansen, maakt het mogelijk om de toekomstige tendensen in het onderzoeksgebied in te schatten en zo eventueel remediërende maatregelen te voorzien. Het is belangrijk om in dit stadium al te evalueren, zodat de haalbaarheid van de Hoge Kempen als Werelderfgoed realistisch wordt ingeschat: UNESCO houdt immers sterk rekening met eventuele bedreigingen en hoe ze (zouden) worden aangepakt, en met de managementstructuur van het afgebakende gebied.
Samen met het expertenpanel werd daarom een uitgebreide en objectieve SWOT-analyse van de Hoge Kempen opgesteld, telkens vanuit het oogpunt van elk vakgebied. De sterktes, zwaktes, bedreigingen en kansen van biodiversiteit & landschap, historische ecologie, archeologie, mijngeschiedenis, kunst & cultuur, en geologie werden in een grote vergelijkingstabel opgelijst. Hieruit kwamen de volgende hoofdlijnen naar boven: • Sterktes: Voor elk vakgebied werd een uitgebreide lijst van sterke en unieke punten opgesomd. Tussen deze punten bevond zich niets dat, hoewel ze de integrale erfgoedwaarde van het gebied illustreren, op zichzelf staand zwaar genoeg kan wegen voor een UNESCO-criterium. Maar door het samenvoegen van de meeste opgesomde punten, kunnen we tot antwoorden komen die dat wel doen en op die manier samen de uitzonderlijke universele waarde van de Hoge Kempen behelzen. Enkele voorbeelden: uitzonderlijke populaties autochtone wintereiken, jeneverbesstruiken en rode dopheide, warmteminnende soorten wegens apart klimaat, visueel leesbare werkwijze van nietgemechaniseerde boer, Ven Onder De Berg met Carex Limosa, esthetisering en intellectualisering van het landschap af te lezen in schilderijen, cité Eisden als compleet voorbeeld van tuinwijkmodel, uitvinding bevriezingsmethode en Instituut voor Mijnhygiëne, bevolkingsevolutie naar samengaan van verschillende culturen op enkele decennia tijd, uniek rivierpuinkegelreliëf
17
• Zwaktes en bedreigingen: In beide opsommingen werd ongeveer hetzelfde vernoemd en naar elkaar verwezen, dus nemen we het hier samen. De lijsten waren korter dan de sterktes, en de vernoemde punten zijn veelal gevolgen van beleidsmatige keuzes uit de jaren 1960-’70. Enkele voorbeelden: landschappelijke en beleidsmatige versnippering, klimaatverandering, gebrek aan registratie van mondelinge kennis, vele van de afzonderlijke sterktes zijn internationaal waarschijnlijk niet uniek • Kansen: De lijst is korter dan de sterktes, maar vat wel enkele belangrijke tendensen samen die redelijk gelijkaardig zijn voor elk vakgebied en verwijzen naar een positieve mentaliteitswijziging tegenover erfgoed en een actieve vertaling ervan wat betreft het ombuigen van de vroegere keuzes uit de lijsten ‘zwaktes en bedreigingen’ Enkele voorbeelden: recente verbetering, bescherming en opvolging door onder andere kernspelers en samenwerkingsverbanden in de regio, betrokkenheid van en erfgoedbewustzijn bij lokale organisaties en bevolking, toerisme, erfgoededucatie Het Nationaal Park Hoge Kempen, dat in het centrum van het onderzoeksgebied ligt, kent bovendien een actief beleid van ontsnippering en het afbouwen van enclaves binnen de respectievelijke perimeter. De actielijnen werden vastgelegd in het Masterplan, ze zijn en worden concreet uitgevoerd. Deze aanpak van overleg en samenwerking heeft een positief resultaat bij onder andere verkeersaders (ecoducten en -tunnels over en onder de E314-snelweg, (gedeeltelijke) omvorming van gewestelijke en gemeentelijke wegen tot wandel-, fiets- en ruiterverbindingen) en afbouw- en herinrichtingsscenario’s van zand- en grindgroeves, industriegebied en bepaalde gebouwen. Ecoduct Kikbeek verbindt fauna en flora van de Mechelse Heide met de Kikbeekvallei. - Foto Anneleen Mengels
18
2.2. INTERNATIONALE VERGELIJKING Vervolgens was het ook nodig om een internationale vergelijking te maken met gelijkaardige dossiers van bestaande en mogelijke Werelderfgoed sites. Aangezien de kaap van 1000 goedgekeurde dossiers steeds dichter in de buurt komt, is het belangrijk een origineel onderwerp te hebben en niet het zoveelste dossier met dezelfde thematiek of typologie. Hiervoor moest eerst ingeschat worden welke de gelijkaardige dossiers waren en vooral welke aanpak ze hanteerden. Daarnaast kon de vergelijking ook informatie opleveren over een transnationale aanpak van bij elkaar horende dossiers. De definitieve Werelderfgoed Lijst en de Indicatieve Lijst -waarop aangesloten landen vrijelijk een eventueel, nog uit te werken dossier kunnen aanmelden- werden volledig nagekeken op punten van gelijkenis. De meest aanleunende dossiers werden grondiger geanalyseerd, en tijdens terreinbezoeken werd overleg met de betreffende verantwoordelijken gehouden. Let wel: Uit andere dossiers op de Lijst bleek deze vergelijking met bestudeerde Werelderfgoed al snel dat er doorgaans amper Lijsten is een momentopname de dato voorjaar 2010. een systematische aanpak bestaat voor het maken van internationale vergelijkingen: het blijkt in de meeste gevallen een denkoefening te zijn waarbij de meest voor de hand liggende dossiers die te binnen schieten, bekeken worden. We kozen er zelf toch voor om de vergelijking op een gestructureerde en objectieve manier aan te pakken, en dit op quasi dezelfde wijze voor de gewone Lijst als voor de Indicatieve Lijst. Door middel van vergelijkingstabellen vertrokken we telkens vanaf het totale aantal dossiers, om deze via een eerste selectiecriterium (namelijk “ligt het in Europa?”) af te slanken. Op de overgebleven selectie werden nog een aantal criteria losgelaten waaraan dossiers moesten voldoen om uiteindelijk bij het (toekomstig) Werelderfgoed uit te komen dat het meest gelijkend is met het onderwerp van de Hoge Kempen. Dit waren de dossiers die meer in detail werden bestudeerd wat betreft soort Werelderfgoed, beschrijving, geschiedenis, management, bescherming en UNESCO-criteria ofwel universele waarde. WERELDERFGOEDLIJST
Rest van de wereld (59%) Europa - overig (34%) Europa - cultuurlandschap (6%) Europa - cultuurlandschap gemengd en/of landgebruik en/of mijngeschiedenis (1%)
In totaal telt de Werelderfgoed Lijst 891 eigendommen. Na een selectie van de Europese dossiers werden alle cultuurlandschappen uitgezocht. Deze werden bekeken op thematische ijkpunten zoals glaciale landschapsvorming, heidevegetatie, kunstenaars, landgebruik, gemengd erfgoed en mijngeschiedenis, waarbij het voorkomen van één van de drie laatsten doorslaggevend was.
19
Na het uitsorteren bleven van het oorspronkelijke aantal nog 10 dossiers over die beter bestudeerd werden op gelijkenissen en verschillen, namelijk: • • • • • • • • • •
Cornwall & West-Devon mijnlandschap (Verenigd Koninkrijk) Blaenavon industrieel landschap (Verenigd Koninkrijk) Mont Perdu (Frankrijk & Spanje) Saint Kilda (Verenigd Koninkrijk) Zuid Öland (Zweden) Rijnvallei (Duitsland) Hortobágy (Hongarije) Val d’Orcia (Italië) Portovenere – Cinque Terre (Italië) Madriu-vallei (Andorra)
Opvallend is dat er weinig landschappen met industriële kenmerken zijn: alleen Cornwall en Blaenavon. De overigen zijn thematisch heel erg gericht op (pastoraal)-ruraal landgebruik en bevinden zich meestal in een bergstreek, of bieden een blik op de rijke lokale geschiedenis (Rijnvallei en Val d’Orcia). Er zijn slechts twee “gemengde” cultuurlandschappen: Mont Perdu en Saint Kilda, die bovendien geen industrieel landschap zijn. Inschrijvingen op criteria 4 en 5 komen vaak voor. Criterium 8 vinden we alleen terug bij Mont Perdu dat in de Pyreneeën ligt, op criterium 6 scoort alleen Val d’Orcia waar de schilderschool van Sienna actief was.
indicatieve WERELDERFGOEDLIJST Rest van de wereld (79%) Europa - overig (20,5%) Europa - cultuurlandschap gemengd en/of landgebruik en/of mijngeschiedenis (0,5%)
Moeilijker was de opgave om de Indicatieve Lijst met 1502 items uit te filteren op zoek naar relevante dossiers. Dat komt omdat sommige dossiers er al ettelijke jaren op aangemeld staan en dus intussen misschien al inhoudelijk gewijzigd, volledig geannuleerd, ingediend voor of in afwachting van een erkenning op de Werelderfgoed Lijst zijn. Bovendien wordt er in de aanmeldingen vaak niet aangegeven rond welke categorie van Werelderfgoed of onder welke criteria van universele waarde men het dossier mogelijk zou opmaken. Sommige aanmeldingen gaan begeleid van een lange omschrijving, anderen slechts van enkele zinnen. De internationale vergelijkingen met reeds goedgekeurde dossiers staat meestal wel duidelijk aangegeven. We gebruikten grofweg dezelfde ijkpunten als de vergelijking voor de Werelderfgoed Lijst, al was de uiteindelijke selectie omwille van die moeilijkheidsgraad noodgedwongen iets subjectiever.
20
Uiteindelijk bleven er 9 relevante dossiers over voor een gedetailleerdere studie: • • • • • • • • •
plateau van de Hoge Venen (België) grote mijnsites van Wallonië (België) industriële complexen van Ostrava (Tsjechië) mijnbekken van Nord-Pas de Calais (Frankrijk) mijn- en cultuurlandschap (Duitsland) Orheiul Vechi cultuurlandschap (Moldavië) Danube-regio natuur- en cultuurlandschap (Slovakije) historisch mijnerfgoed (Spanje) Tramuntana Sierra natuur- en cultuurlandschap (Spanje)
Het springt in het oog dat industriële sites (al dan niet landschappen) het merendeel van het lijstje vormen. Er zitten 2 Belgische dossiers tussen: eentje (plateau van de Hoge Venen) slaat op landgebruik maar er wordt niets concreet gepland rond indienen. Het andere is het dossier van de Waalse mijnsites dat al door het Comité werd bekeken maar tot dusver nog geen erkenning op zak heeft. Het dossier dat echter het dichtst aanleunt bij onze thematiek is dat van het mijnbekken in Noord-Frankrijk, ook een evolutief cultuurlandschap.
Meer weten? Download de volledige schematische internationale vergelijking op www.erfgoedhogekempen.be!
21
Na het maken van de “theoretische” internationale vergelijking, brachten we plaatsbezoeken aan de twee, voor ons haalbaarheidsonderzoek meest leerrijke sites: Blaenavon Industrial Landscape
• Zuid-Wales, Verenigd Koninkrijk • Overleg met John Rodger (project manager Blaenavon World Heritage Site), Steven Rodgers (partnership officer Forgotten Landscapes) en Gareth Philips (Torfaen County) • Organisch ontwikkeld, evolutief cultuurlandschap Blaenavon Ironworks en arbeiderswoningen. Foto Torfaen County Borough Council
• Uitzonderlijke universele waarde in criteria 3 en 4, dus cultureel Werelderfgoed
• 19e-eeuws mijnlandschap met duidelijke sporen van dagbouw, ijzerertswinning en arbeidershuisvesting; relatief kleinschalig • Eén kernzone omringd door één bufferzone (zie blz. 28) • Werd in 2000 opgenomen op de Werelderfgoed Lijst als één van de eersten in de mentaliteit dat een door industrie “gebroken” landschap ook representatief is voor de menselijke geschiedenis en daarom ook Werelderfgoed kan zijn • Met de erkenning wou men in de eerste plaats investeren in het behoud van de belangrijkste monumenten en de lokale bevolking opnieuw in contact brengen met hun eigen erfgoed • Inspanningen: het gefundeerd uitleggen en interpreteren van het landschap aangezien het geen vanzelfsprekend Werelderfgoed zoals een monument als Stonehenge is; breuk tussen de plaatselijke gemeenschap en het eigen verleden herstellen door kennis- en informatieverstrekking; thema’s als ‘cultureel’ en ‘duurzaam’ ingang doen vinden bij de inwoners • Meer info: www. world-heritage-blaenavon.org.uk
22
Bassin Minier Nord – Pas de Calais
• Departementen Nord en Pas de Calais, Frankrijk • Overleg met Marie Patou (chargée de mission Bassin Minier Candidat au Patrimoine Mondial) en Catherine Bertram (directrice d’études, programmation – partenariat Mission Bassin Minier) • Organisch ontwikkeld, evolutief cultuurlandschap Mijnsite van Loos-en-Gohelle gezien vanop de bijhorende tweelingterrils. - Foto Klara Hermans
• Kandideert voor erkenning via criteria 2, 4 en 6, dus cultureel Werelderfgoed
• 19e- en 20e-eeuws mijnlandschap met ketens van mijnsites (hoofdgebouwen, machinerie, wooncité’s, terrils, sociaal erfgoed); grootschalig • Verschillende, gespreide, kleine kernzones omringd door bufferzones (zie blz. 28) • Het nominatiedossier werd begin 2010 ingediend bij het UNESCO Comité dat volgend jaar beslist over een erkenning • Inspanningen : iedereen binnen een langgerekt gebied van 120 kilometer achter hetzelfde idee scharen; gegrond onderzoek om er tussen een veelheid van mijndossiers uit te springen • Meer info: www.bmu.fr
Zowel Blaenavon als Bassin Minier besteden zeer veel aandacht aan het betrekken van de plaatselijke actoren en bevolking door een uitgebreid activiteiten- en evenementenprogramma, en het creëren van culturele verbanden tussen kunst (muziek, toneel, fotografie) en het industriële erfgoed in het landschap. Beiden gaven ons, los van elkaar, dezelfde raad mee: • Wees eerlijk in wat het landschap is en te bieden heeft, leg het goed en volledig uit zodat het correct geïnterpreteerd kan worden • Zeg niet waarom je landschap beter is, maar wat het onderscheidt van andere dossiers • Met het oog op bestaande (verkeers)infrastructuren in de gebieden van Blaenavon, Bassin Minier en Hoge Kempen: ervaar dit niet als een probleem maar kader het in de relevante context, het landschap is immers geen museum want er wonen mensen, het is een levende omgeving zoals ook vervat in het concept “evolutief cultuurlandschap”
23
24
BESLUIT: UNESCO-TOEKOMST? AANBEVELINGEN
Op basis van het uitgevoerde haalbaarheidsonderzoek is het voor ons duidelijk dat het opmaken van een gefundeerd nominatiedossier rond het cultuurlandschap van de Hoge Kempen ter indiening bij UNESCO Werelderfgoed een hoge slaagkans heeft, en dat omwille van: 1. de uitzonderlijke universele waarde 2. het onderscheid met andere gelijkaardige, internationale sites 3. de aanzet tot een door UNESCO vereiste managementstructuur 4. de mogelijkheid om tot een geografische afbakening te komen 5. hetgeen de Hoge Kempen kan toevoegen aan de Werelderfgoed Lijst 6. de positieve dynamiek van het nominatieproces.
Zeldzame heikikker (Rana arvalis), typische soort voor de Hoge Kempen. Foto Misjel Decleer
25
1. Uitzonderlijke universele waarde De site Hoge Kempen, een evolutief cultuurlandschap als gemengd goed, sluit met zijn gecombineerde sterkte punten aan op drie vooropgestelde criteria uit de Guidelines van UNESCO. Het zijn twee natuurlijke en één cultureel criteria, die sterk op elkaar inwerken en elkaar wederzijds beïnvloeden, namelijk: UNESCO
HOGE KEMPEN
Criterium 4: Culturele goederen zijn een uitzonderlijk voorbeeld van een type van gebouw, technologisch ensemble of landschap, dat een belangrijke fase in de menselijke geschiedenis representeert.
De Hoge Kempen is een uniek en representatief voorbeeld van een belangrijke fase uit de westerse geschiedenis, met name de radicale omwenteling van een ruraal naar een industrieel economisch systeem. In het huidige landschap van de Hoge Kempen zijn beide systemen (tuinwijken in heidevlakten enz.) in een delicate mozaïek naast en in confrontatie met elkaar zichtbaar aanwezig.
Criterium 6: Culturele goederen zijn materieel of immaterieel verbonden met gebeurtenissen of levende tradities, met een gedachtegoed en belijdenissen, met artistiek of literair werk van uitzonderlijke of universele betekenis.
Het cultuurlandschap van de Hoge Kempen is (im) materieel verbonden met de 19e-eeuwse, WestEuropese landschapsschilderkunst als onderwerp en werkomgeving; en draagt (een) unieke samenlevingsuiting(en) van lokale, Zuid- en OostEuropese culturen ten gevolge van 20e-eeuwse, door de mijnindustrie georganiseerde en/of geïnitieerde migratiestromen.
Criterium 8: Natuurlijke goederen vertonen bijzondere geologische, geomorfologische of fysiologische kwaliteiten
De Hoge Kempen is in Europa qua gaafheid en omvang het best bewaarde voorbeeld van een tijdens de laatste ijstijden gevormde rivierpuinkegel. Alle representatieve elementen (rolkeien, grindafzettingen, glaciale bodemprofielen, droogdalen, dekzanden, steilrand) geven op overtuigende wijze inzicht in de (laat-)glaciale vorming van West-Europa.
Deze invulling van de UNESCO-criteria voor de Hoge Kempen wordt uitgewerkt in bijlage 2. Blader zeker even door!
26
2. Onderscheidend van andere gelijkaardige, internationale sites We willen met het invullen van criterium 4 focussen op de omschakelingsfase van een rurale naar een industriële maatschappij -zoals overal in de Westerse samenleving gebeurde- en hoe die fase goed zichtbaar en zelfs typerend is voor het landschap van de Hoge Kempen. Dit soort overgangsfase wordt door geen enkel ander relevant Werelderfgoed dossier -ook niet op de Indicatieve Lijstgeïllustreerd: ze behandelen veelal een mijnbouwfase of een rurale fase. Door de niet-consoliderende snelheid waarmee het komen en gaan van de mijnbouw in de Hoge Kempen plaatsvond, bleven vroegere landschapselementen aanwezig in het gebied.
Cité van Waterschei, opgetrokken op de middeleeuwse heide van de Opglabbekerzavel. - Foto Anneleen Mengels
3. Door UNESCO vereiste managementstructuur UNESCO stelt als voorwaarde voor het goedkeuren van een dossier, dat het aangemelde goed een eigen managementsysteem heeft om de universele waarde van dat goed te beschermen en te behouden. Concreet houdt dat een samenwerkingsverband in tussen betrokken lokale, regionale en federale overheden, eigenaars, beheerders en andere betrokkenen. Dit soort samenwerking bestaat sinds 2006 in het kader van Nationaal Park Hoge Kempen en functioneert succesvol met het Projectbureau als centraal en praktisch aanspreekpunt. Het zou een gemakkelijke doorstart zijn om dit bestaande systeem verder te gebruiken.
27
4. GEOGRAFISCHE AFBAKENING VAN KERN- EN BUFFERZONES Een Werelderfgoed site moet voor UNESCO bestaan uit een kernzone en een bufferzone. De kernzone is het element of geheel van elementen die je Werelderfgoed vormen. De bufferzone ligt er omheen en vrijwaart de kernzone van onmiddellijke bedreigingen. Dit kan een neutrale zone zijn zonder erfgoedwaarden, zolang het maar zeker is dat er in de toekomst geen bedreigende ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Dan zijn er twee mogelijkheden: er is één grote kernzone met bijhorende bufferzone, of het Werelderfgoed ligt verspreid en vormt verschillende kernzones met hun eigen bufferzones. Dit is het meest van toepassing op de Hoge Kempen en werd ook gebruikt in onder meer de dossiers van mijngebieden Cornwall en NordPas de Calais. Voor de Hoge Kempen is er alvast de perimeter van het Nationaal Park (een mogelijke kernzone), waarover met alle betrokkenen consensus bestaat -zoals vastgelegd in het Masterplan- en waarvan de Vlaamse Overheid akte heeft genomen. Verder zijn de vier mijnsites en hun historisch relevante tuinwijken ook goed gekend en scherp af te lijnen (mogelijke kernzones). Eerste indicatieve schetsen over bufferzones tonen aan dat het uitlijnen ervan geen onmogelijke opdracht is. Een bufferzone kan daarbij fungeren als bindmiddel tussen uiteenlopende kernzones. Hoewel de UNESCO-richtlijnen moderne landschapsingrepen in het concept “evolutief” voorziet, zijn knelpuntzones door een zorgvuldige geografische afbakening te vermijden.
5. Wat de Hoge Kempen kan toevoegen aan de Werelderfgoed Lijst De Werelderfgoed Lijst nadert stilaan de grens van 1000 dossiers. In de “Guidelines” staat duidelijk dat men meer en meer op zoek is naar een variatie binnen de onderwerpen en een uitbalancering tussen natuurlijk, cultureel en gemengd erfgoed, en men wil herhaling van onderwerpen voorkomen. UNESCO-lidstaat België heeft tot op heden 10 goedgekeurde Werelderfgoederen die allen cultureel-monumentaal van aard zijn. Wat er al die eeuwen in een dichtbevolkt West-Europees gebied buiten de steden om gebeurde, de landschappelijke geschiedenis en zijn betekenis in een internationaal kader, is een blanco ruimte op de Lijst die nog kan ingevuld worden. Uit de internationale vergelijking blijkt dat er zowel op de definitieve als op de indicatieve Werelderfgoed Lijst wat betreft relevante thematiek alleen zuivere mijnbouwdossiers of zuiver ruraal-pastorale dossiers te vinden zijn. Een dossier dat de overgang tussen de twee thema’s behandelt, is er nog niet. Dit is net iets wat wél aan bod komt in het landschap van de Hoge Kempen. Ruraal en economisch systeem in delicate mozaïek naast en in confrontatie met elkaar aanwezig in het huidige landschap. - Foto Anneleen Mengels
28
6. De positieve dynamiek van het nominatieproces Het verkrijgen van een Werelderfgoedstatus neemt meerdere jaren in beslag: van het opmaken, indienen, evalueren tot het goedkeuren van het dossier. Dat dit geen verloren jaren zijn, bleek nu al duidelijk uit onze plaatsbezoeken aan de andere sites en uit het afgelopen onderzoekstraject. We zagen hoe een nominatieproces resulteert in: • samenwerking tussen overheden, beheerders, … (door het uitbouwen van een managementstructuur) • sensibilisering, betrokkenheid en steun van lokale actoren en bevolking (door een evenementenprogramma) • een beeld van een sterk samenhangend gebied en bloei van duurzaam toerisme met economische groei in aanverwante sectoren (door promotie) • samenwerking tussen verschillende actoren met respect voor elkaars mening (in het expertenpanel) • interesse en hoop bij de betrokken politici, lokale erfgoedwerking en bevolking (door communicatie)
29
30
Bijlage 1: TIJDLAGEN 5
4
3
2
1
De vijf tijdlagen bovenop elkaar, met alle doorschijnende fragmenten aanwezig in het huidige landschap. - Illustratie Johan Van Den Bosch
De vijf tijdlagen opeenvolgend. - Illustratie Johan Van Den Bosch
Op bepaalde plekken in de Hoge Kempen (Klaverberg, Eisden, As, Mechelse Heide, Pietersheim, …) kan je in één blikveld duizenden jaren geschiedenis overschouwen. Daarom kozen we in onze aanpak niet voor de klassieke tijdsindelingen (prehistorie, Romeinse tijd, middeleeuwen, enzovoort), maar voor periodes die typerend zijn voor de geschiedenis van de Hoge Kempen. Het idee ontstond toen we vaststelden dat fragmenten uit elke periode van de landschapsgeschiedenis -het ene al wat ouder dan het andere- nog zichtbaar zijn in het huidige landschap. Als we elke periode als een transparante, fysieke laag bekijken, waarvan de ene op de andere gelegd wordt, komen we tot het huidige landschap waarop later weer een andere bladzijde tijd zal omgeslagen worden. Uit een onderliggende laag kunnen elementen nog doorschemeren naar de oppervlakte… Wanneer we terugbladeren, lezen we het verhaal van de Hoge Kempen in die tijdlaag: het is uniek voor een dichtbevolkt, West-Europees gebied dat dit nog mogelijk is. • Tijdlaag 1: Geologische voorgeschiedenis • Tijdlaag 2: Landschapsvorming ( van begin recentste ijstijden tot aanwezigheid sedentaire mens) • Tijdlaag 3: Menselijke invloed op het landschap vanaf de eerste nederzettingen tot circa 1850; heide-economie • Tijdlaag 4: Keerpunt; versneld verdwijnen van de heide onder invloed van ruimtelijke ordening, verkeersinfrastructuur en industriële revolutie; landschapsschilders • Tijdlaag 5: Mijnbouw; verstedelijking; versnelde socio-demografische ontwikkeling
31
TIJDLAAG 1: GEOLOGISCHE VOORGESCHIEDENIS Water, wind en ijs teisteren voortdurend de korst van de aarde. Rotsen splijten en barsten uit elkaar tot keien, keien verpulveren tot zand, … Materiaal dat op de ene plaats wordt afgeschuurd of wegwaait (erosie) wordt op de andere plaats weer afgezet (sedimentatie). Zand en keien worden vervolgens weer samengedrukt en opgestuwd. Uit deze samensmelting worden nieuwe bergen geboren, waarna de cyclus van erosie en sedimentatie zich opnieuw herhaalt. Zo gaat het al miljoenen jaren lang. In de Hoge Kempen is deze geologische cyclus goed zichtbaar. Nergens anders in Vlaanderen kan men deze nooit eindigende processen beter bewonderen. Recente afgravingen van het plateau ten behoeve van de winning van grind en het onderliggende kwartszand, bieden een unieke kans om een beeld te krijgen van het geologische verleden van de Limburgse Kempen.
Geologische tuin in de vallei van de Kikbeek. - Foto Misjel Decleer
Periode
Milj. Jaar geleden
Geologische en landschappelijke gebeurtenissen in de Hoge Kempen
Devoon
416 - 359
tropisch, warm en nat klimaat met palmbomen en witte stranden afzetting van grind, zand, klei en kalk
Carboon
359 - 299
veenmoerasgebied met wolfsklauwachtigen, zaadvarens en reuzenpaardenstaarten afzetting van zand, klei en veenlagen door druk van recentere aardlagen verwordt tot zandsteen, schalie en STEENKOOL
Perm
299 - 251
Trias
251 - 199
Jura
199 - 145
Krijt
145 - 65
Tertiair
Quartair
Tijdvak
In de groeven -geologische wand van As en Kikbeekbron- liggen immers de verschillende lagen afzetting als bladzijden van een boek op elkaar. Voor wie de taal van de geologie verstaat, bieden ze een schat aan informatie over het landschap en het klimaat tijdens de opeenvolgende, aardkundige periodes.
Paleoceen
65 - 56
Eoceen
56 - 34
Oligoceen
34 - 23
Mioceen
23 - 5,3
Plioceen
5,3 - 1,8
Pleistoceen
1,8 - 0,01
Holoceen
0,01 - nu
Hoge Kempen meestal onder de zeespiegel afzetting van kustnabije afzettingen (zand) of mariene gesteenten (zachte kalksteen of krijt)
zeespiegeldaling waardoor huidig Noordzeebekken gevormd wordt
Hoge Kempen boven zeeniveau recentste ijstijden tijdlagen 2, 3, 4 en 5
32
TIJDLAAG 2: LANDSCHAPSVORMING (VAN BEGIN RECENTSTE IJSTIJDEN TOT AANWEZIGHEID SEDENTAIRE MENS) Tijdens de opeenvolgende ijstijden waren de toppen van de Ardennen en de Eifel bedekt met sneeuw en ijs. In de periodes van dooi stroomden de rivieren van ijs over hun flanken. Op hun tocht naar beneden sleurden ze rotsblokken en allerlei ander puin van verschillende grootte met zich mee. Aan de voet van wat toen gebergten waren, ontstonden wild stromende gletsjerrivieren. Eén van die rivieren was de Maas, toen samen met de Rijn een zeer brede rivierdelta. Via deze rivier bereikte het bergpuin afkomstig van de Ardennen en de Eifel het vlakke laagland in de Limburgse Kempen. Naarmate de Maas zich verder van het gebergte verwijderde, nam zijn stroomsnelheid af. Daardoor verminderde ook zijn vermogen om stenen, zand en slib met zich mee te slepen en werd zijn stroom vlechtend. Het puin dat de rivier zelf had meegebracht, hinderde zijn hoofdstroom, waardoor talrijke, zijdelingse armen ontstonden. Jaar na jaar zocht de rivier een andere route om het water van de bergtoppen naar de zee te laten vloeien. Langs de rivierbeddingen stapelde het meegevoerde puin zich steeds hoger op. Dit proces dat zo’n 800.000 jaar geleden plaatsvond, en ettelijke duizenden eeuwen doorging, veroorzaakte in de loop der tijd een waaiervormige afzetting van steenpuin, nu beter bekend als de puinkegel van de Maas of het Kempens Plateau. Gaandeweg heeft de Maas een vallei geschuurd uit haar eigen puin, waardoor de huidige rivier, ten oosten van het Kempens Plateau, inmiddels 60 meter lager ligt dan voorheen. Afhankelijk van het zeeniveau hebben periodes van erosie en sedimentatie elkaar afgewisseld. Door deze afwisseling werden terrassen gecreëerd. In grote lijnen gaat het om het Hoog-Terras of het Kempens Plateau (100 m), het Middenterras, het Laagterras en het rivierbed van de Maas (40 m). De overgang van het Hoogterras naar het Middenterras is best wel bruusk en wordt daarom de steilrand van het Kempens Plateau genoemd. De steilrand loopt van zuid naar noord en heeft een lengte van 20 km. De rand is geen echte rechte lijn, omdat hij door het uittredende regen- en smeltwater werd geërodeerd.
Digitaal Hoogtemodel van provincie Limburg: de puinkegel die het Kempens Plateau vormt, is goed zichtbaar. - AGIV
1 2
1
Kempens Plateau/Hoogterras
2
Droogdal
3
Steilrand
4
Middenterras
5
Laagterras
6
Winterdijk
7
Rivierbed Maas
3 4
5 6
Profielschets van Kempens Plateau en Maasvallei (huidige landschappelijke situatie). – Illustratie Johan Van Den Bosch
33
7
Droogdal (met Kolenspoor) en zijdalen op de steilrand in het Mechels Bos. - Foto Anneleen Mengels
Daarbij vormde zich een reeks van opeenvolgende dalen. De meeste van die dalen -eigenlijk fossiele valleitjes- staan momenteel droog en worden daarom droogdalen genoemd. Ze vormden later vaak een basis om wegen in aan te leggen, zodat bruuske hoogteverschillen vermeden werden. In een aantal dalen verzamelt zich echter het uittredende grondwater (kwel), waardoor er beken ontstaan. Typische voorbeelden zijn de Asbeek in Lanaken, de Zijpbeek in Neerharen en de Kikbeek in Opgrimbie. Op dat moment, zo’n 250.000 jaar geleden, waren Neanderthalers aanwezig in het huidige Limburg. Ze verbleven hier in tijdelijke kampen tijdens jachtexpedities op zoek naar mammoeten, rendieren, paarden en wolharige neushoorns.
34
60.000 jaar geleden begon de laatste ijstijd. Dit was de periode waarin het Kempens Plateau, net zoals de rest van de Kempen, door aanhoudende noordenwinden bedolven werd onder een laag grofkorrelig zand. Deze dikke laag eolische dekzanden vormt de typische ondergrond van de Hoge Kempen, maar ook van de Antwerpse Kempen en het aangrenzende deel van Nederland. Rond het begin van het Laat-Glaciaal 40.000 jaar geleden, was het zodanig koud in deze streken dat er geen menselijke bewoning meer plaatsvond. 14.000 jaar geleden werd het dekzand door de wind plaatselijk opgehoopt tot landduinen, tardiglaciale stuifduinen genaamd. Prachtige voorbeelden hiervan zijn te vinden in de zogenaamde duinengordel, net ten noordwesten van het onderzoeksgebied, maar ook verspreid op het Kempens Plateau en aan de voet van de oostelijke plateaurand. In de komvormige laagten, waaruit het zand was weggewaaid, vormden zich kleine, ondiepe waterplassen: stuifkuilvennen. Ongeveer een eeuw later was er weer sprake van menselijke aanwezigheid in de Hoge Kempen. Deze keer was het de moderne mens of homo sapiens die als rendierjagers op zoek kwamen naar jachtbuit en vuursteen. Het Paleolithicum liep hiermee ten einde en het Mesolithicum werd ingezet. Het landschap bestond uit open bos van den, berk en hazelaar. Rendieren, herten, hazen, sneeuwhoenderen, kraanvogels, eenden en ganzen waren de meest typische en veelvoorkomende soorten en vormden vanaf 11.700 jaar geleden een ideale voedingsbron voor de eerste permanente bewoners van de Kempen: de Federmesserlieden. Kruisven. - Foto Anneleen Mengels Zij gingen vanuit hun kampplaatsen op jacht met pijl en boog. Dit was eveneens een scharniermoment in de geologische tijdrekening: het Pleistoceen liep af en het Holoceen, dat tot op de dag van vandaag doorloopt, begon. Deze twee periodes worden nog steeds overkoepeld door het Quartair. In 9.600 v.C. was de laatste ijstijd stilaan afgelopen en had een definitieve klimaatsverbetering zich ingezet. Het landschap van beken, vennen en bebossing evolueerde naar een dichter gemengd loofwoud van eik, olm en linde met hier en daar open plekken. Jacht, visvangst en voedselverzameling -vruchten, zaden, noten, kruiden en paddenstoelen waren overvloedig aanwezig- gebeurden op een eerder comfortabele manier. Door de grote voorradigheid moesten de mensen immers minder ver rondtrekken. De Kempense duinengordels vormden de belangrijkste decors van talrijke tijdelijke kampplaatsen. De bevolking was georganiseerd in egalitaire, op voet van gelijkheid georganiseerde gemeenschappen (familie”bands”) met wisselende leiding: naargelang de situatie (jacht, conflict, …) nam het stamlid met de meeste kennis van die situatie het voortouw. Tussen 5.300 v.C. en 4.900 v.C. verscheen en verdween een nieuwe bevolkingsgroep in het zuiden van beide Limburgen. Het waren de Bandkeramiekers, een volk van landbouwers. Ze leefden parallel met de meer noordelijke jagers-verzamelaars. Migraties vonden niet plaats, maar contacten tussen de twee groepen zijn zeer waarschijnlijk.
35
TIJDLAAG 3: MENSELIJKE INVLOED OP HET LANDSCHAP VANAF EERSTE NEDERZETTINGEN TOT CIRCA 1850; HEIDE-ECONOMIE Rond 4.000 v.C., in het Neolithicum, werd de mens dan tenslotte sedentair. In het zuiden van Limburg kwam, zoals elders, de Michelsbergcultuur voor. In het noorden konden de mensen qua levenswijze eerder vergeleken worden met de Groep van Hazendonk. De grootste gemeenschappelijk deler die ze hadden, was het maken en gebruiken van aardewerken voorwerpen en vuurstenen bijlen die gebruikt werden voor bosontginning. Bomen en struiken werden gekapt om te gebruiken als brandhout of als bouwmateriaal bij de oprichting van woningen of primitieve boerderijen. → Dit alles houdt dus in dat vanaf de komst van de sedentaire mens in deze streken, net als in de rest van de wereld, de morfologie van het landschap grondiger en sneller zou gaan veranderen dan ooit ervoor. Het houdt eveneens in dat er vanaf dan eerder sprake is van een cultuurlandschap dan van een natuurlandschap: het landschap met de daarbij horende fauna en flora werd en wordt bepaald door menselijke ingrepen, meer dan door natuurlijke processen. Vanaf 3.500 v.C. kwamen de drie opeenvolgende Bekerculturen voor. De Bekermensen waren in de eerste plaats landbouwers, ze gebruikten ploeg en kar. Maar het waren ook handelaars in vuursteen, goud en zilver. Handel en bezit had status tot gevolg. Het wisselende “ad hoc” leiderschap moest plaatsmaken voor het leiderschap door één persoon, de “big man”. Personen van status werden na hun dood begraven in grafheuvels en kregen daarbij kostbare giften mee. Aan het begin van de Midden-Bronstijd, in 1.800 v.C., ging vee een belangrijke rol spelen. Meer en meer hielden de mensen vee. Uiteindelijk ontwikkelde de veehouderij zich zo dat men woonstalhuizen ging bouwen. Dit was een type woning waarbij in het ene gedeelte de “extended family” woonde en in het andere gedeelte het vee gestald stond. Dit concept van wonen is steeds heersend gebleven doorheen de geschiedenis en resulteerde in de voor de Kempen typische langgevelhoeves die nog tot in de 20e eeuw gebruikelijk zijn. Het overschakelen op een systeem van woonstalhuizen was tekenend voor een aantal belangrijke evoluties. Het wees op het bestaan van een stabiel economisch systeem, op de verbondenheid van mens en vee, en op het bestaan van aanzien en macht. De nederzettingen van woonstalhuizen verplaatsten zich in de loop der tijd binnen de grenzen van een beperkt areaal met één of meerdere grafheuvel(s) als ankerplaats. Dit wordt een systeem van “zwervende erven” genoemd. In 1.500 v.C., de periode waarin het eerste metalen gereedschap via invoer in deze streken opdook, bebosten eik, hazelaar, els, linde, iep en grove den het landschap. In het gemengde loofwoud waren plaatselijk graslanden en heidegebieden te vinden. Meer en meer groeide de behoefte aan cultuurland, onder andere onder invloed van de veehouderij en houtkap, en vond ontbossing op grote schaal plaats. De oppervlakten uitgeputte grond vormden een ideale ontwikkelingsbodem voor heide. Op de arme en weinig vruchtbare zandbodem konden enkel planten gedijen die de vaak extreme klimatologische omstandigheden konden weerstaan. Tot op dat ogenblik waren heidevlakten zonder bomen een landschap dat alleen maar voorkwam in Europese kuststreken. In de kustgebieden maakten de zeewind en de zoute lucht de groei van bomen immers quasi onmogelijk, terwijl kleine struikjes zoals heide er wel konden overleven. Maar van toen af aan breidde het heidelandschap zich landinwaarts uit naar de door de mens verschraalde gronden en het ontpopte zich als een uniek West-Europees cultuurlandschap. De heidecultuur en -economie komen en kwamen in heel de wereld alleen voor op de West-Europese
36
Atlantische kusten (ruim genomen). De heideontwikkeling vormt een subtiele evenwichtsoefening en voortdurende wisselwerking tussen de weinig vruchtbare bodem en de vegetatie dat zich onder invloed van de mens ontwikkelt, en de mens die de natuur met zachte hand bewerkt en er slechts van neemt wat hij nodig heeft zonder het uit te putten. Heidefragmenten zijn nog alomtegenwoordig in de Hoge Kempen, zelfs op een braakliggend stuk bouwgrond in een woonwijk. De grootste en mooiste gebieden zijn te bezichtigen op de Mechelse Heide, Neerharerheide, in de Ziepbeekvallei en het Heiderbos, waar bovendien een indrukwekkend jeneverbesrelict staat.
Uitgestrekte Mechelse Heide in bloei. - Foto Misjel Decleer
Exclusief voorkomen van heide in West-Europese Atlantische kustgebieden (situatie rond 1800). - Illustratie: Herbert Diemont in: HAALAND S. Het paarse landschap
Intussen deed, door invloeden vanuit het Midden-Oosten, een andere manier van begraving zijn intrede: overledenen werden gecremeerd en de assen werden in potten of los begraven in uitgestrekte urnenvelden. Hierbij fungeerden de centrale grafheuvels of langbedgraven nog steeds als ankerpunt binnen de zwervende maatschappijen. Een grote bloeiperiode van de bevolking, af te leiden uit de zeer vele grafvelden uit die tijd, kwam voor rond 800 v.C. Daarna, in de vroege Ijzertijd, deed een ander voor de streek typerend fenomeen zijn intrede. De zogenaamde “Celtic fields” waren meerslagstelsels van akkers waarbinnen de nederzettingen nog steeds rondzwierven. Het eerste fenomeen valt soms nog met het blote oog, maar beter via digitale hoogtemodellen, te zien in het huidige landschap. De rondzwervende nederzettingen zijn duidelijk af te leiden uit bepaalde schervenconcentraties. Een derde trend uit deze periode is de ontwikkeling van een sociale evolutie onder invloed van de bevolkingstoename. Dit had weer een aantal andere verschijnselen in zijn kielzog, die typisch zijn voor en aan de basis liggen van onze hedendaagse maatschappij: het ontstaan van competitie tussen verschillende groepen, het fenomeen van elitefiguren en de opbouw van overschotten. Mogelijk zijn de mysterieuze depots met talloze bronzen “Plainseau”-kokerbijlen en sieraden, die vooral in de Maasvallei gevonden werden, te linken aan deze sociale evolutie. Vlak voor de komst van het hoogtepunt van de Keltische cultuur werd het systeem van Celtic fields verlaten en vervolgens door heide ingenomen. Er waren ook minder en oppervlakkigere grafvelden, die in recentere tijden gemakkelijk en onwetend werden omgeploegd. Beide factoren zorgen helaas voor een leemte in de kennis over deze korte periode. Snel daarna, op de overgang van de Vroege naar de Late Ijzertijd, kwam de
37
La Tène-, de meest typerende fase van de Keltische cultuur op. Veel leren we uit de vondst van de drie rijke adelsgraven in het Kempense Wijshagen, slechts enkele kilometers buiten ons onderzoeksgebied. De Kelten kenden elites die controle hadden over akkercomplexen en de nederzettingen. Het verwerven van metalen voorwerpen en buitenlandse rituele kennis was belangrijk in deze periode. Van de overgangsperiode is niet veel bekend, maar in 150 v.C. doken de eerste Eburoonse munten op. De Eburonen, een Keltische stam, groepeerden zich in martiale, krijgshaftige gemeenschappen. Eén van die gemeenschappen stond onder leiding van de roemrijke Ambiorix die de legers van Caesar in de val lokte nabij Tongeren. Snel daarna, in 57 v.C., begon echter de Romeinse tijd in onze streken. De Hoge Kempen hoorde bij de Romeinse “provincia”. Door zich net op het snijvlak te situeren met Germanië, kwamen er gestaag andere stammen het gebied insijpelen. Ze mengden zich met de Eburonen en integreerden gezamenlijk de Romeinse gewoontes in hun dagelijks leven … de Gallo-Romein ontstond. Door regelmatigere en grotere invallen van de Germanen vanaf 170 n.C. kenden de Hoge Kempen een bevolkingsterugloop, maar ook de Romeinen werden ten val gebracht. De middeleeuwen braken aan met het leiderschap van de Merovingers. De economie draaide nog steeds grotendeels rond de heidevegetatie en was in handen van de weinige kleine dorpsgemeenschappen die er gevestigd waren. Kuddes koeien en schapen graasden op de heidegronden. Daarnaast brandden dorpelingen de heide regelmatig af, om ze jong en mals te houden en daardoor eetbaar voor de dieren. De koeien en schapen leverden hen melk, vlees en wol, maar bovenal was de mest die de schapen produceerden onmisbaar. De schapen werden samengedreven in zogenaamde potstallen. In dit soort stallen werd een grote put uitgegraven en stonden de dieren op de bodem ervan, een verlaagde vloer. Hun uitwerpselen werden afgedekt met gemaaide heide. Wanneer ze later weer in de stal werden gedreven, vertrappelden ze het geheel, waarna de cyclus weer opnieuw begon. Stilaan hoogde de vloer zich op. In de lente werd de potstal leeggemaakt en hadden de boeren een natuurlijke meststof. Dat stelde hen ertoe in staat in de nabijheid van hun kleine nederzettingen aan akkerbouw te doen. In de meer vruchtbare beekvalleien van het Kempens Plateau werd het aanwezige grasland ook gebruikt voor begrazing. Er bestond een delicaat evenwicht tussen enerzijds het beschikbare areaal begraasbare heide, het aantal schapen, de bemeste oppervlakte voor akkerbouw, de hoeveelheid hooi voor het wintervoer en anderzijds de spreiding en de evolutie van de bevolking. 3
2
4
5
7
6
1
8
9
10
13
11
12
1. Karrespoor 2. Heideplas (ven) 3. Afgeplagde heide 4. Bos 5. Stal 6. Nederzetting 7. Pasgeploegde akker 8. Woonhuis 9. Vloeiweide 10. Molen 11. Beek 12. Hooilanden 13. Beschuttingslaag
Organisatie van het ruraal-pastorale systeem in de Hoge Kempen en de overige vlakke centrale heideregio van Europa. Illustratie Ed Hazebroek; in: HAALAND S. Het paarse landschap
38
Het socio-economische gevolg van deze levensstijl, is dat er noch qua demografie, noch qua economie en rijkdom grote uitschieters plaatsvonden. Hoewel de mensen hier kregen wat ze nodig hadden en er zich een prachtige en zeldzame fauna en flora ontwikkelde rond de heide, ontstond het beeld van de “heideboerkes”, de “woeste gronden” en de “arme Kempen”. Dat gebeurde waarschijnlijk door de vergelijking die de Hoge Kempen moesten doorstaan met de aangrenzende gebieden: in het oosten de welvarende Maasvallei en in het zuiden het zeer vruchtbare Haspengouw. De benaming “woeste gronden” valt wel terug te koppelen naar de manier waarop het landschap werd ingedeeld teneinde aan dit soort landbouw te kunnen doen. Ook nu nog vindt men deze indeling gemakkelijk terug met één blik op een topografische kaart of luchtfoto. De dorpsgemeenschappen situeerden zich grofweg langs de rand van het Kempens Plateau en langs beekvalleien. De lijn- en pleindorpjes bestonden uit boerderijtjes met kleinschalige akkers rondom. In gehuchten als Roelen en De Houw, alsook het gebied van de Driepaalhoeve, zijn de oude dorpspatronen nog goed te zien. Op het hoogst van het plateau was de zandgrond het minst vruchtbaar: het vormde een quasi aaneengesloten uitgestrekte heidevlakte waar de boeren hun schapen lieten grazen. Verder werd het landschap tot op de dag van vandaag gebrandmerkt door ander menselijk economisch ingrijpen. Hout, het belangrijkste bouwmateriaal en brandstof, werd gehakt volgens bepaalde technieken zodat men dik en star hout, of net dunne en buigzame takken verkreeg, afhankelijk van het gebruiksdoel. Op de Mechelse Heide en de Opglabbekerzavel zijn prachtige voorbeelden terug te vinden van hakhoutstoven: één stam die werd gekapt zodat hij steeds verder vertakte tot wat nu ogenschijnlijk een bomencirkel is. Houtwallen waren houtkanten die met het oog op productie en afbakening van eigendom op aangelegde aarden wallen werden geplant en gekapt. Houwen, nu nog op te sporen in plaatsnamen (bijvoorbeeld De Houw in Opoeteren) verwijst naar beukenbos op hogergelegen plaatsen dat gehouwen werd. Veen in vennen werden in de loop der eeuwen door brouwers, boeren en particulieren afgegraven als brandstof. Later kregen die vennen vaak nog een andere functie zoals karpervijver of zwemplas, maar het Ven Onder de Berg is een relatief onaangeroerd en internationaal uniek voorbeeld van een stuifkuilven met paraboolduin en randzones van hoogveen waarin zeldzame plantengroei plaatsvindt.
39
Hakhoutstoof van wintereik op de Opglabbekerzavel. Foto Klara Hermans
Het Mieleke, 18e-eeuwse korenmolen op de Bosbeek. Foto Anneleen Mengels
Juffrouwenvijver en Sluisvijver. - Foto Erwin Christis
Sinds het insijpelen van de kerstening in de Hoge Kempen, een langzaam proces dat vanaf de 5e eeuw onder het Merovingisch bewind ingang vond en onder de Karolingers hoogtij vierde, kwamen hier en daar gebieden op de randen van het Kempens Plateau in handen van kloostergemeenschappen en abdijen zoals Averbode, Munsterbilzen, Hocht, Thorn en Herkenrode. In die gebieden vinden we nu nog een door mensenhanden gevormd waterhuishoudingssysteem terug. Beken werden omgeleid voor het aandrijven van watermolens, om hooilanden en akkers te bevloeien en vooral om visvijvers aan te leggen. Visteelt bracht immers driemaal meer op dan graanteelt, dus vooral vanaf de 13e eeuw lieten de geestelijke orden hun pachters daarop toespitsen. Zo’n hydrologische ingrepen werden in heel West-Europa toegepast (Vogezen, Veluwe, Frankrijk) door kennisverspreiding van vooral benedictijnenorden. De Gaarvijvers, Aspermansvijver, Juffrouwenvijver, Sluisvijver, Zonnevijver en de vijvers langs de Asbeek en de Asbeek zelf, langs de Bezoensbeek, Zutendaalbeek en in Roelen zijn duidelijke getuigen van dit systeem.
Onderzoeksgebied Hoge Kempen in 1698, met duidelijke weergave van Kempens Plateau en heidegebieden. - Nicolaes Visscher
De Hoge Kempen maakten in de middeleeuwen en de Nieuwe Tijd deel uit van het graafschap Loon (eerst onder het Heilig Roomse Rijk, later onder het prinsbisdom Luik). Een leenman vestigde zich normaalgezien op zijn gronden, liet er een motte -zoals op het landgoed van Stalen- of burcht optrekken, hief belastingen bij de plaatselijke bevolking en bood hen in ruil bescherming (zowel militair als binnen de burchtmuren) bij aanvallen op het gebied. Het graafschap Loon vormde een doorgang tussen de noordelijke en de zuidelijke
40
Nederlanden en tussen Frankrijk en het Heilig Roomse Rijk, en werd dus met de regelmaat van de klok overgestoken door allerhande legers, bijhorende deserteurs en plunderaars. Daar waar geen leenman heerste, beschermde de bevolking zichzelf in woelige tijden door te vluchten in zelfgebouwde aarden schansen: grote vierkante wallenconstructies waarin het vee en de bevolking in noodhutjes kon schuilen. Er zijn een achttal schansen archeologisch geduid, waarvan de helft nu nog in het landschap te zien is in Genk, Zutendaal en As. Waar de landadel wel interesse toonde voor de rijkere agrarische gebieden in het nabij gelegen Maasland (in het oosten) en Haspengouw (in het zuiden), was hun interesse voor de Kempen met zijn arme reputatie en kleinschalige landbouw veeleer beperkt. Het domein van Pietersheim dat sinds de 12e eeuw op de plateaurand en tevens de overgang van Maasland naar Hoge Kempen ligt, vormt hierop een uitzondering. In 1449 kwam het domein in handen van één van de meest invloedrijke adellijke families in België, het geslacht de Merode. De oorspronkelijke burcht werd in de 15e eeuw uitgebouwd tot een robuust geheel met drie ringgrachten en poortgebouwen. Het Pietersembos werd het decor van hun uitgestrekte jachtdomein. Na een bewogen geschiedenis van plunderingen en belegeringen rest sinds 1721 enkel nog een ruïne.
Waterburcht Pietersheim. - Foto Erwin Christis
Ruim een eeuw later werd op het domein een neoclassicistisch jachtkasteel opgetrokken, maar de voormalige waterburcht is intussen vakkundig gerestaureerd en ontsloten voor publiek. Het grootste deel van de Kempen bleef echter in gemeenschappelijk bezit van de dorpsgemeenschappen. Particuliere eigendom van de heidegronden kwam zelden voor. Dit wordt tot op heden bevestigd in plaatsnamen zoals Dornerheide, Mechelse Heide, Grote Heide, Heiderbos en Neerharerheide. Pas tijdens de Franse overheersing door Napoleon ontstond de noodzaak grenzen tussen gemeenten ook formeel af te bakenen en eigendomstitels te registreren. Op de heide, waar weinig referentiepunten voor de afbakening van de terreinen voorhanden waren, koos men veel voor kaarsrechte lijnen, die op één punt samenkomen. Het bekendste is het Vierlandsherenpunt, maar ook de Windelsteen is een legendarische grensaanduiding. In de meeste gevallen werden de gemeenten eigenaar van de heidegronden.
41
TIJDLAAG 4: KEERPUNT; VERSNELD VERDWIJNEN VAN DE HEIDE ONDER INVLOED VAN RUIMTELIJKE ORDENING, VERKEERSINFRASTRUCTUUR EN INDUSTRIËLE REVOLUTIE; LANDSCHAPSSCHILDERS De voorbije 150 jaar veranderde het landschap van de Hoge Kempen door toedoen van de mens méér dan in de duizenden jaren die eraan voorafgingen. In het Vlaanderen van begin 19e eeuw ontstonden een aantal vernieuwende landschapsschildersgroeperingen. Jonge schilders braken zich los van hun klassieke academische kunstopleiding, en trokken de natuur in voor een realistische en later eerder impressionistische registratie van het woeste landschap op doek. Bekend zijn vooral de scholen van Tervuren, Schilders “en plein air” in Genk rond 1880. - Foto Stad Genk Kalmthout en de Genkse schildersschool. In de Hoge Kempen was het toenmalige dorpje Genk de verzamelplaats en uitvalsbasis van de artistiekelingen. Vanuit Genk kon men, afhankelijk van welke windrichting men die dag volgde met de volgeladen ezelkar, telkens in een ander soort landschap uitkomen. Naar het oosten toe vond je de uitgestrekte heidevlakten en donkere naaldwouden, naar het westen toe de vele vijvers en moerassen, in het noorden stuifduinen en in het zuiden nog meer pittoreske dorpjes. Genk had bovendien de nodige accommodatie voor reizigers. Hotel “la Cloche” werd voor gasten geopend en toen Emile Van Doren zich definitief in Genk vestigde, werd de herberg van zijn vrouw uitgebreid tot “Hôtel des Artistes”. Bovendien kreeg het dorp in 1874 een treinstation. Het waren niet alleen schilders, maar ook schrijvers (bijvoorbeeld Neel “Keetje Tippel” Doff), poëten, fotografen en wetenschappers (denk maar aan Jean Massart) die de Kempense landschappen kwamen opzoeken vanuit een gecombineerde intellectuele en artistieke interesse in het gebied Net vóór de komst van de mijnindustrie overschouwt een jongetje de met z’n rust en vergezichten, eigen fauna en flora, dekzanden en heide van de Hoge Kempen. - Foto LRM, in Algemeen Rijksarchief Hasselt en in hun ogen rustieke boerenbevolking.
42
Op dat moment was de Hoge Kempen nog steeds dun bevolkt – op de oppervlakte van de huidige provincie Limburg leefde een boerenbevolking van zo’n 10.000 mensen. De uitvinding van kunstmest luidde het einde in van de landbouw zoals die al eeuwenlang bestond, en die volledig afhankelijk was van de mestproductie van grazend vee. Rondtrekkende kuddes schapen en runderen verdwenen van de heide. Het was dus niet langer nodig de heide gecontroleerd periodiek te laten afbranden om ze jong, mals en eetbaar te houden voor het vee. Voortaan werd de heide ook niet meer gemaaid, want de boeren hadden het strooisel niet meer nodig in hun stallen. Men begon vanuit de overheid de eerste plannen te maken om de Limburgse Kempen op grote schaal te ontginnen voor landbouw, te bebossen met naaldhout ten behoeve van de opkomende industrie, en waar mogelijk weilanden aan te leggen. De “nieuwe rijken”, veelal Luikse industriëlen, zagen hier hun kans om uitgestrekte domeinen aan te kopen en er hun riante buitenverblijven te laten rechtzetten. Getuigen hiervan zijn de intussen vervallen kastelen Masy en Luciebos (net buiten het onderzoeksgebied in Houthalen) en het Château de Litzberg (in Lanklaar). De domeinen bevatten mooie bossen met beuken, kastanjedreven en exotische bomenverzamelingen. Daarnaast vermoedden de Leuvense geologen Guillaume Lambert en André Dumont dat er, naast Noord-Frankrijk, Wallonië en Nederlands Limburg, ook onder Belgisch Limburg een deel Eerste tekenen van een nieuwe economische wind: boortoren en spoorweg van het steenkoolbekken doorliep. Veel bijval voor de aanvoer van werkkrachten en infrastructuur. - Foto LRM, in Algemeen kreeg deze theorie niet, maar André Dumont Rijksarchief Hasselt verzamelde zelf fondsen voor een proefboring in Lanaken. Deze mislukte, maar in 1901 had hij uiteindelijk succes in As. Het tijdperk van de steenkoolindustrie was aangebroken. Financiële en industriële groepen toonden onmiddellijk interesse in proefboringen en ontginningen in het gebied. Dit alles werd geregeld door de door de regering afgeleverde concessies of uitbatingsvergunningen en door de oprichting van mijnmaatschappijen. In heel Limburg waren dat er zeven, waarvan er vier in en om het Kempens Plateau lagen. De steenkoolproductie, die amper 90 jaar zou duren, veranderde niet alleen definitief het uitzicht van het landschap, maar had ook zijn weerslag op het leven van bijvoorbeeld de bezembinders en de schapenhoeders in de kleine dorpsgemeenschappen. Aan de horizon tekenden de eerste boortorens en liftconstructies (schachtbokken) van de mijnen zich af. De mijnbouw in Wallonië was al langer aan de gang en deze bracht een grote behoefte aan stuthout voor de mijngangen met zich mee. Om onder andere aan die behoefte te kunnen voldoen, plantte men op de heidegronden duizenden hectaren dennen aan. Het ging voornamelijk om de grove den, die volgens een vast schema van kaarsrechte en loodrecht op elkaar staande dreven en brandgangen werd aangeplant.
43
TIJDLAAG 5: MIJNBOUW; VERSTEDELIJKING; VERSNELDE SOCIO-DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING Naast steenkool bleken de heidegronden ook nog over andere natuurlijke rijkdommen te beschikken uit vroegere geologische tijdperken. Het grind in de bodem werd weliswaar al eeuwenlang op kleine schaal en voor eigen gebruik met paard en kar ontgonnen, maar vanaf de tweede helft van de 20e eeuw werden steeds grotere middelen ingezet en werden grote oppervlakten van de Hoge Kempen afgegraven. Ook het zeer zuivere kwartszand, dat zich onder de grindlagen bevindt, werd vanaf dan industrieel opgedolven. Deze activiteiten voegden aan het landschap van de Hoge Kempen elementen toe, die er op dat ogenblik niet voorkwamen. Grote waterplassen met de allures van een Scandinavisch meer deden hun intrede…
Hoofdzetel van de mijn van Waterschei. - Foto Erwin Christis
De steenkoolontginning liep intussen onverdroten door. In de Hoge Kempen openden achtereenvolgens de mijnen van Zwartberg (S.A. Les Liègois en Campine), Waterschei (S.A. Charbonages André Dumont) en Eisden (S.A. Charbonages Limbourg-Meuse) in 1907, en Winterslag (S.A. Charbonages de Winterslag) in 1912. Na de proefboringen die gebeurden via de boortorens (waarvan een recente replica in As te vinden is), werden de mijnschachten -de toegang tot de mijngangen- gedolven. Dit werd een werk van lange adem, waar naast Wereldoorlog I, ook de structuur van de ondergrond roet in het eten kwam gooien. Water in de ondergrond en onstabiele drijfzandlagen zorgden ervoor dat het delven van schachten niet op de doorsnee manier kon verlopen: een experimentele bevriezingstechniek werd bedacht en met succes toegepast. Er was veel kennis en stroom nodig om zo’n titanenwerk te realiseren, dus zowel gespecialiseerde firma’s als de bouw van elektriciteitscentrales kwamen er aan te pas. In de jaren 1920 werden de meeste voorbereidende werken afgerond en konden de mijnen in productie gaan. Een groot deel van de Kempense bevolking werd hiervoor ingelijfd, maar de meesten bleven wel hun landbouwactiviteiten of een ander beroep uitoefenen buiten hun uren in de mijn.
44
Met de explosieve groei van de mijnen bleek al snel dat men hier niet genoeg aan had. Er moesten extra arbeidskrachten van elders aangetrokken worden, uit landen waar ze liefst al ervaring hadden opgedaan in de mijnindustrie. Zodoende kwamen de eerste buitenlandse mijnwerkers onder andere uit Italië, Oostenrijk, Polen, en Hongarije. Tijdens de jaren 1930 en 1940 hadden de economische crisis en Wereldoorlog II een remmende invloed op de steenkoolproductie. Een deel van de mijnwerkers ging terug naar eigen land, het Duits toezicht over de mijnen nam veel onervaren Belgische mannen aan, evenals Russische krijgsgevangenen. Dat bleef zo na de oorlog. Nog waren er te weinig arbeidskrachten om de productie te verhogen. Toenmalig minister van Steenkool Achiel Van Acker wou dit probleem op verschillende fronten tegelijk aanpakken: eerst en vooral werden mijnwerkers aangeworven vanuit Duitse vluchtelingenkampen. Daarna ontvouwde zich het plan “de kolenslag”: mijnwerkers en hun levensstandaard werden volledig opgekrikt (er werd hen onder meer loonsverhoging, betaalde vakantie, aantrekkelijk pensioen en de titel “eerste burgers van het land” beloofd). Bovendien werd weer naar het buitenland gekeken voor capabele arbeidskrachten: met Italië, Griekenland, Spanje, Marokko en Turkije werden verdragen afgesloten over het ruilen van mijnwerkers voor steenkool. België was in deze periode een pionier op het vlak van gezondheidszorg voor mijnwerkers: voor het eerst werden gespecialiseerde ziekenhuisafdelingen en doorgedreven onderzoek naar het stoflongfenomeen ingericht. Tegelijk veranderde de vraag naar Belgisch steenkool stilaan. Buitenlands steenkool was vaak goedkoper, en bovendien won de petrochemie met olie als brandstof veel meer aan belang. Geruchten over mijnsluitingen werden steeds sterker. Dit zorgde voor zware jaren van sociale onrust en zelfs gevechten bij de mijnwerkers. Ondanks de twee doden die er vielen tijdens betogingen, sloot de eerste Limburgse mijn -Zwartberg- in 1966, gevolgd door Waterschei, Winterslag en Eisden in 1987. Deze Limburgse economische activiteit waarop een heel deel van België meer dan een halve eeuw had gedraaid, had een zware invloed op het uitzicht van het landschap van de Hoge Kempen. Het meest opvallend zijn natuurlijk de industriële gebouwen, en dan vooral de hoge elementen zoals schachtbokken, boor- en koeltorens, die het uitzicht van de horizon herschiepen. Even opvallend zijn de mijnsteenbergen of terrils bij elke mijnzetel. Het onbruikbare mijnsteen hoopte zich steeds hoger op, waardoor er voor het eerst uitgesproken heuvels in het verder vlakke landschap van het plateau verschenen. Voor het vele werk in de mijnen werd, behalve op de eigen Limburgse bevolking, ook een beroep gedaan op buitenlandse krachten. Arbeiders uit heel Europa en ver daarbuiten overspoelden de “woeste gronden”. In de nabijheid van de mijnen bouwden de uitbaters ervan nieuwe wijken met woningen, waarin deze gastarbeiders verbleven: tuinwijken of cité’s. De buitenlanders brachten hun eigen families, talen, religies en voedingsgewoonten mee. Al deze elementen versmolten (zo was het “Kompelduits” een eigen Eisdens taaltje) of bestonden door elkaar en vormden zo een internationale mix die tot vandaag levend aanwezig is in het Kempense landschap (Poolse bakkerijen, moskeeën en orthodoxe kerken, Italiaanse moestuinen, sportclubs en vrijetijdsverenigingen met eigen lokalen, Griekse, Turkse en Italiaanse restaurants, enzovoort). Een uitgebreid netwerk van tram-, spoor- en waterwegen (onder andere het nu nog gekende “Kolenspoor” en de “Kolenhaven” van het Albertkanaal), verbond de mijnzetels van onder andere Eisden, Zwartberg, Winterslag en Waterschei met elkaar en met de rest van de wereld. Drie elementen maakten de mijnontwikkeling in de Hoge Kempen anders dan in de rest van West-Europa, zelfs anders dan mijnstreken op hetzelfde bekken (Zuid-Wales, Noord-Frankrijk, Nederlands Limburg, Duitse Ruhr): de grote schaal, de snelheid en de relatieve afwezigheid van zware, aan steenkool verbonden industrieën (de steenkool die werd bovengehaald, diende hier namelijk voor export).
45
In het spoor van deze industriële overrompeling vonden nieuwe Meer weten over de hier vernoemde en nog vele planten en dieren hun weg naar andere erfgoedelementen in de Hoge Kempen? Vind de Hoge Kempen. Ophogingen specifieke informatie op www.erfgoedhogekempen.be! (terrils, bergen langs spoorwegen, …) en vergravingen (in de zand- en grindgroeves) brachten gesteenten en mineralen aan de oppervlakte, waarvan de Kempen voorheen verstoken was gebleven. Het landschap in de Kempen werd gevarieerder, waarbij zure, zoute, kalkhoudende, vochtige en droge omgevingen elkaar afwisselen. Zonnige hellingen contrasteerden met schaduwrijke plekjes. Deze wijzigingen in het landschap hebben als gevolg dat vele voor de Kempen nieuwe planten en dieren zoals wilde marjolein en citroengele honingklaver, er hun ideale biotoop aantroffen. De turbulente, recente geschiedenis van de Limburgse Kempen heeft dus, zij het onbedoeld, bijgedragen aan de vorming van ongewone landschapsvormen met een uitzonderlijke soortenrijkdom van fauna en flora.
Het ontwerpen van tuinwijken is gestoeld op de socialistische ideeën van een “phalanstèreé of “cité ouvrière”: een ondernemer voorzag in gezonde woongelegenheid voor zijn arbeiders. Natuurlijk kwam hier ook zelfbelang bij kijken: door het voorzien van woningen nabij de fabriek, werden de werknemers op een zekere manier gebonden aan hun baan. De tuinwijken zoals we ze in de Hoge Kempen kennen, zijn rechtstreekse realisaties van het iets verder geëvolueerde “garden city”-concept van Ebenezer Howard, dat dateert uit het begin van de 20e eeuw. Ook hier werd weer voorzien in de huisvesting van de werknemers, maar het moest op een aangename manier. Voor de Hoge Kempen betekende dat: huizen in cottagestijl – met villa’s voor het hoger geplaatste personeel, door bomen omzoomde kronkelende straten, voor- en achtertuin en eventueel een stukje bos bij elk huis, pleintjes, hoekjes en hagen, een centraal plein met een kerk, scholen, een casino, maar ook winkels, kinderheil en een eigen politiemacht. Naast de “oude” dorpskernen liggen ook vandaag nog de cité’s van Winterslag, Waterschei en Zwartberg, maar het meest volledige voorbeeld van het oorspronkelijke “garden city”-concept is misschien wel de honderd jaar oude Eisden Tuinwijk.
1
2
3
4
1.Gaaf voorbeeld van een citéhuis in Eisden Tuinwijk: Museum van de Mijnwerkerswoning. - Foto Anneleen Mengels 2.Ingenieurswoning uit de cité van Zwartberg. - Foto Anneleen Mengels 3.”Mijnkathedraal” van Zwartberg: Sint-Lambertuskerk. - Foto Anneleen Mengels 4.Typerend stratenpatroon in de cités van Winterslag. - Foto Anneleen Mengels
46
47
48
Bijlage 2: TOEGEPASTE UNESCO-CRITERIA
De drie criteria van de Hoge Kempen vormen een vicieus, onlosmakelijk verbonden geheel. De geologische vorming van de ondergrond: diepliggend een steenkoollaag, aan de oppervlakte het weinig vruchtbare, grindrijke zand. Op dat zand ontwikkelde door menselijke ingreep een binnenlandse heidevegetatie, waarop eeuwenlang de landbouw gebaseerd was en dat in latere fase ook het onderwerp vormde voor een artistieke en wetenschappelijke beweging. Door de steenkool ontplooide zich een hele industrie die mensen uit heel Europa lokaal tewerkstelde. De twee economische fenomenen, gebaseerd op die ondergrond, met hun maatschappelijke en architecturale nasleep, vormen naast en samen met elkaar het huidige landschap van de Hoge Kempen. • Criterium 4: Culturele goederen zijn een uitzonderlijk voorbeeld van een type van gebouw, technologisch ensemble of landschap, dat een belangrijke fase in de menselijke geschiedenis representeert. • Criterium 6: Culturele goederen zijn materieel of immaterieel verbonden met gebeurtenissen of levende tradities, met een gedachtegoed en belijdenissen, met artistiek of literair werk van uitzonderlijke of universele betekenis. • Criterium 8: Natuurlijke goederen vertonen bijzondere geologische, geomorfologische of fysiologische kwaliteiten.
FYSIEKE UITGANGSSITUATIE
EOLISCH DEKZAND
INDUSTRIELE SITES N CU IEUW UI LTU E TIN UR GE N
PS HA SC ERS ND D LA CHIL S
MENTALITEIT APPRECIATIE OM
4
RURALE HEIDE
KEMPENS PLATEAU MIJNSTEEN GROEVE
8
DEMOGRAFISCHE UITGANGSSITUATIE
(NIEUWE) BEWONERS BEZOEKERS
8
UNESCO-CRITERIUM OORZAKELIJK VERBAND GEMENE DELER = EVOLUTIEF CULTUURLANDSCHAP
6 Uitzonderlijke universele waarde van de Hoge Kempen: vicieus, onlosmakelijk verbonden geheel van één natuurlijk en twee culturele UNESCO-criteria. Illustratie Johan Van Den Bosch
49
CRITERIUM 4 : Culturele goederen zijn een uitzonderlijk voorbeeld van een type van gebouw, technologisch ensemble of landschap, dat een belangrijke fase in de menselijke geschiedenis representeert. → De Hoge Kempen is een uniek en representatief voorbeeld van een belangrijke fase uit de westerse geschiedenis, met name de radicale omwenteling van een ruraal naar een industrieel economisch systeem. In het huidige landschap van de Hoge Kempen zijn beide systemen (tuinwijken in heidevlakten enz.) in een delicate mozaïek naast en in confrontatie met elkaar zichtbaar aanwezig. In de 19e eeuw veranderde het economisch systeem van de westerse wereld van een agrarische naar een industriële aanpak. Deze omwenteling kennen we nu als de Industriële Revolutie: we onderscheiden ze in drie opeenvolgende fasen die overal ter wereld doorlopen werden, maar zelden tegelijkertijd. Meestal wordt de eerste fase -die van stoommachines, fabrieken, gietijzer en steenkool- bedoeld als men spreekt over “de” Industriële Revolutie. De veranderingen kwamen voor het eerst op gang in het Engeland van de 18e eeuw: door steenkool aangedreven stoommachines maakten textielnijverheid, ijzerproductie en andere processen op grotere schaal mogelijk waardoor fabrieken de huisnijverheid zouden vervangen. De nieuwe uitvindingen en machines vonden na verloop van tijd hun intrede op het Europese vasteland waarbij ze eerst in België voet aan wal kregen. De reeds bestaande economische centra -Verviers en Gent voor textiel, Luik en Charleroi voor steenkool, metaal en glas- zagen hun productie de hoogte in schieten met deze nieuwe toepassingen. Al snel volgden de buurlanden en de rest van het continent, waarna de revolutionaire economische veranderingen ook overzeese verspreiding kenden. Deze omschakeling van een rurale naar een industriële samenleving nam overal ongeveer een eeuw in beslag. Natuurlijk bleef ook het agrarische aandeel belangrijk, maar in steeds mindere mate. Bovendien werden ook daar de nodige innovaties op losgelaten -zoals kunstmest en landbouwmachines- die voor schaalvergroting, productiestijging en een verdwijnen van de oude landbouwtechnieken zorgde: de Agrarische Revolutie. Tegen de 20e eeuw waren de meeste Europese nijverheden al goed zo’n tweehonderd jaar aan het draaien. In en rond deze centra had de heersende industrie dus ruim de tijd 20e-eeuwse terrils, 19e-eeuwse naaldhoutaanplantingen en een gehad om het landschap in te palmen en om middeleeuws heidegebied liggen naast en “over” elkaar op het terrein van de Klaverberg. - Foto Erwin Christis te vormen. In andere gebieden, weg van de oude centra, bleven de mensen leven van landbouw in alle mogelijke vormen. Als we naar de huidige kaart van Europa kijken, zien we dan ook grootschalige vlekken industrieel gebied, afgewisseld met al even grote clusters landbouwgebied. Binnen deze regio’s heeft respectievelijk de nieuwe industrie of de grootschalige landbouw zich weten consolideren in het landschap: er zijn weinig of geen sporen meer zichtbaar over hoe het er vroeger aan toe ging, weinig of geen visueel verhaal dat vertelt hoe die Industriële Revolutie in het gebied voet aan wal kreeg.
50
Het landschap van de Hoge Kempen is hierop een uitzondering: in een relatief klein gebied van zo’n 30 op 20 kilometer ligt een millenniaoud natuur- en waterrijk kwelgebied met middeleeuwse visvijvers op een in de ijstijden gecreëerde steilrand. Iets verderop ligt een mijncité met uitstekende kerktoren, moskeespits en schachtbokken langs begroeide mijnsteenbergen en door grindwinning gevormde meren, met uitzicht op het volledige Kempens Plateau. Een spoorweg voor steenkool- en mijnwerkerstransport leidt door een droogdal vanuit de Maasvallei hetzelfde plateau op, ratelend door een gemengd loofwoud waar ree en buizerd hun territorium afbakenen. Een middeleeuws stuifduincomplex met eeuwenoude wintereikstoven omringd door heide, ligt in de schaduw van twee terrils en een 18e- of 19e-eeuwse aanplant van grove den dat als stut- en constructiehout zou dienen voor andere Belgische industrieën. Een schans uit de Nieuwe Tijd, een middeleeuwse waterburcht op de overgang tussen Maasvallei en Kempen met elk een eigen bodem en vegetatie, onverwachte concentraties jeneverbesstruiken, een uitgestrekte heidevlakte met munitiekraters en een bunker uit de Eerste Wereldoorlog, kapelletjes en kerken uit natuursteen en Maaskeien, tuinwijken uit Winterslagse brik, gigantische zoetwaterkwartsieten in een middeleeuws dorpspatroon - of waren het Duivelsstenen, en was die kuil de toegang tot de wereld van Alvermannetjes? Neen, in de Hoge Kempen heeft de Industriële Revolutie -in de vorm van de 20e-eeuwse steenkoolindustrieniet de kans gekregen om zich het landschap helemaal eigen te maken, om sporen van oude landgebruiken uit te wissen. Hier is de overgangsfase van een ruraal naar een industrieel landschap als het ware bevroren in de tijd, als de wijzers van een klok die net om vijf voor twaalf stilgevallen zijn. Bijna, maar net niet. Dat komt door de -in vergelijking met de rest van Europa en België- erg late ontginning van het Kempense landschap en de even late ontdekking van de steenkool. De grootste oorzaak is net die steenkoolindustrie: samen met de op- en neergang was de industrie slechts 90 jaar actief in de streek, met jarenlange vertragingen veroorzaakt door de Wereldoorlogen en het ontginnen van de instabiele ondergrond. Het snelle komen en gaan van de industrie: • ontdekking van steenkool in 1901 • ontginning vanaf 1917 • sluiting van de laatste mijn in de Hoge Kempen in 1988, de grote oppervlakte van de gebieden met een uitbatingsvergunning: • de vier zogenaamde concessiegebieden van Winterslag, Waterschei, Zwartberg en Eisden hadden net als de drie andere mijnzetels meer naar het westen, een oppervlakte van 4 à 5 vierkante kilometer, en de zelfvoorziening van de mijnzetels: • doordat de dunbevolkte Hoge Kempen met haar kleinschalige dorpskernen niet kon voorzien in voldoende voeding, huisvesting, arbeidskrachten, energielevering en transport, moesten de mijnmaatschappijen dit alles zelf organiseren • in de schrale heidegebieden werden nààst de bestaande dorpen mijnburelen, energiecentrales, scholen, villa’s en tuinwijken met zo’n 2.000 woningen, winkels, kerken en casino’s opgetrokken; de oude dorpskernen werden daarbij grotendeels ongemoeid gelaten; de mijnmaatschappijen creëerden hun eigen “zelfvoorzienende booreilanden” in het dunbevolkte landschap, maakten
51
dat het industriële uitzicht niet volledig uitgewerkt kon worden in het hele gebied van de Hoge Kempen en ook niet de tijd had om er te consolideren. Het oudere prehistorische en middeleeuwse landschap in combinatie met recentere elementen, ligt op vele plekken in de Hoge Kempen nog aan de oppervlakte. Net daardoor geeft het een goed beeld van de westerse overgangsfase van een rurale naar een economische maatschappij: zoals het landschap hier deels bevroren is, zo heeft het er ooit overal in Europa uitgezien tijdens de omschakeling. In de Hoge Kempen is het landschap een zeer gevarieerde mozaïek van rurale, industriële en geologische onroerende relicten, in tegenstelling tot de hierboven vernoemde grootschalige industrieel en agrarisch geclusterde landschappen elders.
CRITERIUM 6: Culturele goederen zijn materieel of immaterieel verbonden met gebeurtenissen of levende tradities, met een gedachtegoed en belijdenissen, met artistiek of literair werk van uitzonderlijke of universele betekenis. → Het cultuurlandschap van de Hoge Kempen is (im)materieel verbonden met de 19e-eeuwse, West-Europese landschapsschilderkunst als onderwerp en werkomgeving; en draagt unieke samenlevingsuitingen van lokale, Zuid- en Oost-Europese culturen ten gevolge van 20e-eeuwse, door de mijnindustrie georganiseerde en/of geïnitieerde migratiestromen. In het Verenigd Koninkrijk, België, Nederland en Duitsland sloeg de schilderkunst onder invloed van jonge vernieuwers, de richting van het landschapsschilderen in. De opkomende artiesten stapten na hun opleiding af van de klassieke modellen en onderwerpen, en wilden naar buiten gaan en beleven wat ze op doek zouden zetten. Peetvaders van dat zogenaamde “pleinairisme” waren John Constable en William Turner, die ooit tijdens een regenachtige treinreis urenlang zijn hoofd uit het raam hield om zelf te ervaren hoe de natuurkrachten werkten. Op het vasteland ontwikkelden zich binnen het genre van de landschapschilderkunst een aantal regionale scholen. Sommigen trokken letterlijk leerlingen aan, anderen waren eerder samenscholingen van gelijkgestemde kunstenaars. In België waren de bekendsten de scholen van Tervuren, Kalmthout, Dendermonde, Knokke-Heist en Genk. In een snel industrialiserend Europa was de hang naar ongerepte vergezichten groot onder de nieuwe artiesten, en dat was niet anders in Vlaanderen. Jonge schilders verlieten al gauw de academies, salons en beschermheren in Brussel en trokken erop uit, op zoek naar een inspirerende, nog ongeschonden omgeving. Aangezien verplaatsingsmogelijkheden en verkeersinfrastructuur in die jaren nog beperkt waren, werd de keuze al snel gelimiteerd. Olieverfschilderij “Moeras in Genk” (1891) van Joseph Coosemans. - Stad Genk Genk, een landbouwdorp op de rand van het Kempens Plateau in de vallei van de Stiemerbeek en de Dorpsbeek, werd omringd door uitgestrekte heidevelden, naaldbossen en moeras- en vijvergebieden. Het pittoreske centrum omvatte, naast een kerk, een wind- en watermolen en de typische langgevelhoeves, ook de nodige infrastructuur om bezoek uit de buitenwereld te ontvangen. Er was een treinstation en er werden twee logementgelegenheden opengehouden: Hôtel de la Cloche en Hôtel des Artistes. Het landschap was ideaal voor de nieuwe lichting kunstenaars: het bood zowel een onderwerp, de inspiratie als de nodige accommodatie.
52
In 1847 werd het eerste schilderij van de School van Genk gemaakt. « C’est ici qu’il conviendrait de créer le parc naturel le Genk zou -achteraf bekeken- vijf plus étendu de la Campine. Le site de Genck, que la generaties landschapschilders verpeinture a rendu populaire, est réellement incomparable, welkomen. Ten tijde van de eerste tant par la grandeur et la variété de ses paysages, que par lichting schilders, die in de nasleep en son intérêt biologique et géologique. » het gezelschap van vele bezoekende geologen, plantkundigen en andere Jean Massart biologen en wetenschappers de streek aandeden, waren zowel het dorp als het landschap nog volledig ongerept. Stilaan maakte Genk naam als kunstenaarsdorp en vanaf dan kunnen de grote namen opgesomd worden: Emile Van Doren, Armand Maclot, Joseph Coosemans, Willy Minders, Jan Habex, … Intussen had boerendorp Genk een meer toeristische inslag gekregen: meer hotels en café’s openden de deuren, en de Brusselse en Luikse bourgeoisie bracht de zomer door in de in cottagestijl opgetrokken villa’s langs de Molenvijvers. Quasi tegelijk werd steenkool ontdekt in de Limburgse ondergrond en al snel maakten boortorens, schachtbokken, storthopen en elektriciteitscentrales deel uit van het landschap. De hang naar het ongerepte was groot: de industriële landschapselementen werden bijna systematisch genegeerd op de schilderijen en gehekeld in de literatuur – want ook andere artistiekelingen zoals poëten en schrijvers werden geïnspireerd door het Kempense buitenleven. Vanuit wetenschappelijk oogpunt werden eveneens voorstellen gedaan om de oorspronkelijke landschapselementen in bepaalde mate te behouden. Jean Massart, bioloog en landschapsfotograaf, betoogde hier in 1912 voor met “Pour la protection de la nature en Belgique” en legde zo de eerste stenen voor de Belgische natuurbescherming. Halverwege de 20e eeuw trad een soort berusting op wat betreft de nieuwe landschapselementen toen men zag dat de steenkoolindustrie, net als het landschapsschilderen, de regio -zij het dan economisch- een duw in de rug gaf. Tegelijk kwamen nu andere generaties en lichtingen massaal afgezakt naar de heidevlakten. Hetzelfde landschap dat mensen van elders in België aantrok in de 19e eeuw vanuit een nostalgische hang naar het verleden, trok een eeuw later mensen aan vanuit heel Europa, op zoek naar een toekomst. → Op minder dan honderd jaar tijd was het landschap drager voor twee, bijna tegengestelde, maatschappelijke bevolkingsstromen; ging het landschap van een intellectuele belevingsomgeving over naar een leef- en gebruiksomgeving. De Hoge Kempen geeft een duidelijke staalkaart van de vervlechting tussen mens, mentaliteit, natuur, economie en landschapsverandering.
53
Bij het uitbouwen van de vier mijnzetels van de Hoge Kempen, werd al snel duidelijk dat men een tekort aan arbeidskrachten zou hebben. De mijnconcessies waren zo groot en het plaatselijke bevolkingsaantal zo laag, dat de lokale werknemers al snel gezelschap kregen van ervaren mijnwerkers die elders in Europa werden uitgezocht door de mijnmaatschappijen. In verschillende golven tussen circa 1920 en 1970 kwamen uiteenlopende nationaliteiten zich vestigen op de veranderende heidevlakten: Oostenrijkers, Slovenen, Polen,Tsjecho-Slovaken, Duitsers, Oekraïners, Grieken, Spanjaarden, Italianen, Marokkanen, Turken, …. De Limburgse mijnstreek, en daarmee ook de Hoge Kempen, werd de drager van een “Klein-Europa”. Wekelijkse markt te Genk - Foto Stad Genk
De buitenlanders, die allemaal door elkaar in de door de mijnzetel gebouwde tuinwijken woonden, brachten hun eigen families, talen, religies en voedingsgewoonten mee. Al deze elementen versmolten (zo was het “Kompelduits” een eigen Eisdens taaltje) of bestonden door elkaar en vormden zo een internationale mix die tot vandaag levend aanwezig is. Wat nu nog zichtbaar is van deze recente streekgeschiedenis, is vooral immaterieel of speelt zich bij de multiculturele bevolking binnenshuis af. Toch vind je in het Kempense landschap een aantal duidelijke sporen van de Europese aanwezigheid terug: Poolse bakkerijen, moskeeën en orthodoxe kerken, Italiaanse moestuinen, sportclubs en vrijetijdsverenigingen met eigen lokalen, en Griekse, Turkse en Italiaanse restaurants zijn alomtegenwoordig.
CRITERIUM 8: Natuurlijke goederen vertonen bijzondere geologische, geomorfologische of fysiologische kwaliteiten. → De Hoge Kempen is in Europa qua gaafheid en omvang het best bewaarde voorbeeld van een tijdens de laatste ijstijden gevormde rivierpuinkegel. Alle representatieve elementen (rolkeien, grindafzettingen, glaciale bodemprofielen, droogdalen, dekzanden, steilrand) geven op overtuigende wijze inzicht in de (laat-)glaciale vorming van West-Europa. Het klimaat in het Tertiair was relatief schommelend. Eerst ontwikkelden zich ijskappen, later werden de klimaatschommelingen sterker en trad een algemene afkoeling in. Dit leidde samen met nog wat andere factoren tot een daling van de zeespiegel. De kustlijn van het pasgevormde Noordzeebekken trok zich over het algemeen meer en meer terug. Tijdens het Quartair komt de Kempen tot nu toe boven het zeeniveau te liggen. De Maas en de Rijn waren toen machtige rivieren en stroomden anders dan nu. Tijdens het Vroeg- en Midden-Pleistoceen stroomde de Maas vanuit de Ardennen, toen een oprijzend gebergte, in de richting van het huidige Aken waar ze
Het Quartair, de huidige overkoepelende geologische periode, is onder te verdelen in kortere, typerende tijdvakken: het Pleistoceen vanaf 1.800.000 jaar geleden, en het Holoceen vanaf 10.000 jaar geleden.
54
uitmondde in de Rijn. De toenmalige Noordzeekust bevond zich in Noord-Limburg en daar waar de Rijn de zee instroomde, vertraagde het debiet waardoor het meegevoerde puin bezonk en werd afgezet (Zanden van Bocholt). Later liep de Maas eerder noordwaarts door een aardverzakking en liep nu over het oosten van Limburg, waarbij de grindhoudende Winterslagzanden werden afgezet. De Rijn zakte hier ook naar af en bracht de Lommelzanden mee. De Maas werd gevoed door de Moezel die ontstond in de Vogezen. Tijdens een zeer koude ijstijd, het Cromeriaan, trad er vergletsjering op in dat gebergte, waardoor de Maas een gigantisch volume ontwikkelde. Water, modder, puin en keien stroomden via het verwilderde en vlechtende rivierpatroon met talrijke ondiepe beddingen over oostelijk Limburg. Een zeer lang en breed grindpakket werd er afgezet, tegenwoordig bekend als het Zutendaalgrind. Tijdens de volgende tussenijstijd trad verwering op die de kenmerkende Bodem van As vormde, nu nog te zien in de lokale groeve.
Kempens Plateau met terrils van Winterslag en Waterschei aan de horizon, gezien vanaf de Nederlandse kant van de Maasvallei. - Foto Erwin Christis
Het Kempens Plateau kreeg steeds meer vorm. Door de permanente opheffing van het land (onder andere door verschuivende aardplaten onder de aardkorst) sneed de Maas in verschillende fasen in het eerder afgezette grindpakket in… zo werd stilaan de oostelijke steilrand gevormd. De noordoostelijke rand van het plateau werd gevormd door nieuwe aardverzakkingen langs de Feldbiss-breuk. De zuidwestelijke rand ontstond door erosie van zanden waar beken van het Demerbekken op insneden. Het proces van begrenzen van het Kempens Plateau vormt een mooi voorbeeld van de zelden voorkomende reliëfinversie. Tijdens de daaropvolgende ijstijden ontstonden de vele grote en kleine droogdalen die dwars in de steilrand insnijden en de droge zijdalletjes van de waterafvoerende beken, ten gevolge van de werking van de permanent bevroren bodem (afstromend dooiwater en verschuivende grondlagen). Later werden in deze droogdalen wegen en spoorwegen aangelegd omdat het hoogteverschil er niet zo bruusk is als dat van de steilrand zelf. Tijdens de koudste periode van één van die ijstijden was er amper plantengroei waardoor de wind vrij spel kreeg. Zand en stof werden in grote hoeveelheden door de wind aangevoerd en verspreidden zich als een mantel over noordelijk België en het aangrenzende deel van Nederland.
Gaaf droogdalletje in de vallei van de Kikbeek. - Foto Klara Hermans
55
Meer weten over de hier vernoemde en nog vele andere erfgoedelementen in de Hoge Kempen? Vind specifieke informatie op www.erfgoedhogekempen.be!
Deze laag eolisch dekzand, die tot enkele meters dik kan zijn, verzacht de scherpe geomorfologische trekken van de Hoge Kempen. Los van de noordwestelijk gesitueerde duinengordel, vinden we in het landschap verspreid liggende stuifduincomplexen terug op het Kempens Plateau zelf en aan de voet ervan, die gevormd werden tijdens de meest recente ijstijd tussen 14.500 en 11.500 jaar geleden. Tijdens de verschillende ijstijden hadden de koudste periodes met hun sterke vorst, afgewisseld met weer warmere periodes, ook invloed op de bodemwerking: grind en zand zetten uit en krompen weer. Deze bewegingen zijn goed te zien in de huidige bodem, onder andere in de groeve van de Kikbeekbron, als zogenaamde cryoturbaties. Dan komen we aan in het begin van het Holoceen, het recentste geologische tijdvak dat ongeveer 10.000 jaar geleden begon en nu nog steeds loopt. Onze streken werden in die tijd al bewoond door de moderne mens, jagers-verzamelaars, die in het gemengde loofbos dat dan groeide het nodige voedsel vonden. Hierdoor vonden geen extreme geologische fenomenen meer plaats in de Hoge Kempen, maar ontwikkelden gedurende eeuwen typische, “kleinere” geomorfologische kenmerken.
Doorsnede van podzolbodem in de Kikbeekvallei. - Foto Klara Hermans
• Podzolvorming is een typische bodemontwikkeling die zich voordoet in schrale, aangewaaide zandgronden in gebieden met een gematigd tot koud klimaat. Een podzolbodem wordt gevormd door een eeuwenlang proces waarbij minerale en organische bestanddelen (zoals ijzer en humus) door het regenwater tot dieper in de doorlaatbare zandbodem meegespoeld worden en daar neerslaan en samenklitten tot een harde, ondoorlaatbare laag. In een dwarsdoorsnede van zo’n bodem is deze ontwikkeling goed zichtbaar: bovenaan ligt een recent, zeer dun vruchtbaar laagje grond, daaronder ligt een dikke laag uitgespoeld zand, vervolgens treffen we de verharde laag aan (waarin de prehistorische mens wel eens aan kleinschalige ijzerertswinning deed), en tenslotte komen we in het zuivere dekzand uit de ijstijden terecht. Elk van deze lagen heeft een andere, specifieke kleur.
56
• Naast de stuifduinen die we kennen uit de vegetatiearme periode van het dekzand, zijn er in de Hoge Kempen ook middeleeuwse duinen te vinden. Deze zijn ontstaan door overexploitatie van de grond, zoals te extreme begrazing, houtkap of plaggen. Een juweel van zo’n duinmassief is dat van de Opglabbekerzavel op de Klaverberg, waar de eerste verwaaiingen zouden dateren van tussen 1150 en 1250. De duinen met onregelmatige reliëfvormen zijn deels begroeid met heide en eeuwenoude eikenhakhoutstoven, en deels vegetatiearm met zeggen, mossen en grassen: daar speelt de wind nog steeds een zichtbare, actieve rol (windribbels, windkuilen). De Opglabbekerzavel heeft hierdoor een eigen microklimaat waar de temperatuur in de zomer extreem kan oplopen. • Vennen zijn komvormige laagten in de oppervlakte, waar het regenwater in blijft staan omwille van een ondoordringbare bodemlaag (zoals de harde laag uit een podzolbodem), en dus los staan van de normale waterhuishouding in de ondergrond. De meest typische vennen in de Hoge Kempen zijn stuifkuilvennen, zoals het unieke Ven Onder De Berg en het Rouwmortelven. Zij ontstonden samen met de stuifduincomplexen van de meest recente ijstijd.
Jeneverbesrelict op de zandbodem van de Mechelse Heide. - Foto Erwin Christis
57
Glasraam in de Sint-Barbarakerk van Eisden. - Foto Anneleen Mengels
58
bibliografie LITERATUUR ALLEMEERSCH L., GEUSENS J., STEVENS J., RASKIN L. Heide in Limburg. (Provincie Limburg. Provinciaal Natuurcentrum) Rekem, 1988. BERTEN R. Natuur en flora in Limburg. 1990. Bos en heide in Limburg. Persoonlijke visie van een bosbouwer met 30 jaar ervaring in Limburg. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Ruimtelijke Ordening en Landschappen) 1985. Bovenaards en ondergronds. Het leven van Sint-Barbara. Tentoonstellingscatalogus. (Stad Genk) Genk, 2007. Breekbaar verleden. Glasnegatieven uit de Limburgse mijnstreek (1905-1950). (Openbaar Kunstbezit Vlaanderen) 2010. BRIJS S. Villa Keetje Tippel. 2001. BRUYNINCKX H., CUPPENS H. Inventaris van de landschappen. Deel V. (Provincie Limburg) 1964. BURNY J. Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen (1910-1950). Tweehonderd gesprekken samengevat. (Natuurhistorisch genootschap Limburg) 1999. CLAASSEN A. De motte van Stalen te Genk-Waterschei. Opglabbeek, 1971. CREEMERS G. “De bewoningsgeschiedenis van Noord-Limburg: van de eerste bewoners tot de Merovingers. Archeologie binnen het masterplan Noord-Limburg.” 2010. Culturele en toeristische herwaardering van het mijnpatrimonium. (Provincie Limburg. Limburgs Universitair Centrum SEIN) Diepenbeek, 1998. DE COSTER M., HERREMANS J.-P. Natuur in België. Heide en vennen. Brussel, 1998. De eeuw van het zwarte goud. (Het Belang van Limburg) Hasselt, 2001. DREESEN M. De adelbrieven van Château de Litzberg. Lanklaar, 1995. DREESEN R., DUSAR M., DOPERE F. Atlas Natuursteen in Limburgse monumenten. Geologie, beschrijving, herkomst en gebruik. (Provincie Limburg. Limburgse Koepel voor Natuurstudie) Genk, 2001. Een eeuw steenkool in Vlaanderen. Mijnpatrimonium scharniernota 2001. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Leefmilieu en Infrastructuur) 2001. Genk - Gisteren en vandaag. Geschiedenis in een notendop. (Stad Genk. Dienst Cultuur) s.d. GERAERTS J. De schilderkunst van Emile Van Doren in de periode 1880-1914. Genk, 2006.
59
Geschiedenis op zoek naar waardig vervolg. Studie van de mijnnederzettingen in Waterschei, Winterslag en Eisden. Monumentendossier 3. (Koning Boudewijn Stichting) Brussel, 1991. Groen in Limburg. Natuurbescherming en valorisatie van de groene ruimten in Limburg. (Provincie Limburg) Hasselt, 1971. GULLENTOPS F., WOUTERS L. Delfstoffen in Vlaanderen. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement EWBL) s.d. HAALAND S. Het paarse landschap. (Heathcult) 2004. Heilig Genk. (Stad Genk. Dienst Cultuur) Genk, 2009. Het verhaal van een villa. Emile Van Dorenmuseum. Tentoonstellingscatalogus. (Stad Genk. Dienst Cultuur; Heemkring Heidebloemke) Genk, 2009. KEUNEN, P. Mijn Cité. Met de mijncités naar de 21ste eeuw. (Stebo vzw) Hasselt, 2010. KOHLBACHER J. Op zoek naar steenkool. De boringen in het Maasland 1900-1910. (vzw Stichting Erfgoed Eisden e.a.) 2001. Landschapsbeheersplan Pietersheim. Bundel 1: situering en analyse. (Aeolus bvba) 2006. LIKONA Jaarboek 2005. Nationaal Park Hoge Kempen. (Provincie Limburg. Limburgse Koepel voor Natuurstudie) Genk, 2005. Maasvallei, … grensverleggend! Rapportnummer 2007/1.(Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw) Genk, 2007. Masterplan Nationaal Park Hoge Kempen. (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw). Genk, 2001. MEUL V., JAMINE W. Van Waterstaatskerk tot mijncité. Een historiek van het bouwen in Limburg door drie generaties provinciale bouwmeesters Jaminé (1832-1921). (Provincie Limburg. Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed) 1999. Mijnerfgoed in Limburg. Putten uit een eeuw steenkool. (Openbaar Kunstbezit Vlaanderen) Gent, 2002. Mijn natuur of natuur op hoog niveau. Rapportnummer 2003/1. Verslagboek. (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw). Genk, 2003. MINTEN L., RASKIN L., SOETE A., VAN DOORSLAER B., VERHEES F. Een eeuw steenkool in Limburg. Tielt, 1992. Nationaal Park Hoge Kempen in het spoor van de natuur. (Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw) Genk, 2007. NELISSEN N. Hart voor architectuur in Europa. Nijmegen, 2006. Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en Landschappen) 2001.
60
“Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention” (UNESCO World Heritage Centre) Parijs, 2008. “Over heilige bomen en bossen in Genk” (Heidebloemke jg. 65 nr. 2) Genk, 2006. Reconversie, op zoek naar een tweede adem. (Provincie Limburg. Limburgs Universitair Centrum SEIN) Diepenbeek, 1998. Réserves naturelles à sauvegarder en Belgique. (Fédération Nationale pour la défense de la nature) Brussel, 1931. REULENS K., GERAERT J., SCIOT E., LAUWAERT D. Genk door schildersogen. Leuven, 2010. SCHLUSMANS, F. e.a. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Provincie Limburg. Arrondissement Hasselt 6n2 (A-Ha). (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en Landschappen) Gent, 1981. SCHLUSMANS, F. e.a. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Provincie Limburg. Arrondissement Hasselt 6n1 (He-Z). (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en Landschappen) Gent, 1981. SCHLUSMANS, F. e.a. Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Provincie Limburg. Arrondissement Tongeren. Kantons Bilzen, Maasmechelen 14n3. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en Landschappen) Turnhout, 1996. UNESCO Werelderfgoed. De complete gids. (UNESCO) 2009. VAN DE GENACHTE G., SMETS W. Atlas van de relicten van de traditionele landschappen in de provincie Limburg. Eindrapport. (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling Monumenten en Landschappen) 1999. VAN DOORSLAER B. Kolenputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst van een ondergronds verleden. (Provincie Limburg. Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed) Hasselt, 2002. VAN DOORSLAER B. “Zwarte monumenten in een groen Limburg. Naar een verdiende toekomst voor het mijnpatrimonium.” (Monumenten & Landschappen jg. 9 nr. 4) 1999. VAN GILS M., DE BIE M. “Steentijd in de Kempen. Prospectie, kartering en waardering van het laatpaleolithisch en mesolithisch erfgoed.” (VIOE-rapport: Centrale Archeologische Inventaris II. Thematisch inventarisatie- en evaluatieonderzoek.) Brussel, 2006. VANHECKE L., CHARLIER G., VERELST L. Landschappen in Vlaanderen vroeger en nu. Van groene armoede naar grijze overvloed. Meise, 1981. VAN NYLEN M. Mijn natuur in Eisden-Tuinwijk. Wandelingen door de Tuinwijk en naar de mijnsteenbergen. Eindwerk. 2002. VAN NYLEN M. Beklim de mijnsteenbergen … en ontdek verrassend Limburg! s.d. VAN UYTVEN D. “De geologische geschiedenis van het Nationaal Park Hoge Kempen.” 2010.
61
VENKEN J. Gids voor de Kempen. Opglabbeek, 1988. VENKEN J. Gids voor de Maaskant en Voeren. Zonhoven, 1991. WAXWEILER E., DE LEENER G., WODON L. Le charbon dans le nord de la Belgique. Le point de vue technique, juridique, économique et social. (Instituts Solvay. Institut de Sociologie) Brussel, 1904.
INTERNET UNESCO Werelderfgoed:
http://whc.unesco.org
Ruimte en Erfgoed Beschermingen:
http://www.erfgoed.net/beschermingen
Geoloketten Vlaanderen:
http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen
Inventaris Onroerend Erfgoed:
http://inventaris.vioe.be
Belgisch Molenbestand:
http://www.molenechos.org
Centrale Archeologische Inventaris:
http://cai.erfgoed.net
Databank Ondergrond Vlaanderen:
http://dov.vlaanderen.be
Project Recollecting Landscapes:
http://www.recollectinglandscapes.be
Project Heathland:
http://www.english-nature.org.uk/heathlands
Geoloket Landschapsatlas:
http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/landschapsatlas
Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed Vlaanderen:
http://www.onderzoeksbalans.be
Historiek grindwinning Limburg:
http://www.grind-limburg.be
Bassin Minier - Candidat au Patrimoine Mondiale:
http://www.bmu.fr
Blaenavon World Heritage Site:
http://www.world-heritage-blaenavon.org.uk
European Route of Industrial Heritage: http://www.erih.ne Erfgoeddatabank Hoge Kempen:
http://www.erfgoedhogekempen.be
Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw:
http://www.rlkm.be
Nationaal Park Hoge Kempen:
http://www.nationaalpark.be
Stad Genk:
http://www.genk.be
Ruimte en Erfgoed:
http://www.ruimte-erfgoed.be
62
Colofon
In opdracht en met financiële steun van:
Verantwoordelijke uitgever: Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw Ignace Schops Winterslagstraat 87, B – 3600 Genk T: +32 (0)89 32 28 10 F: +32 (0)89 32 28 19 E:
[email protected] www.rlkm.be Tekst, redactie en realisatie: Klara Hermans Johan Van Den Bosch Ilse Olaerts Afbeeldingen: Erwin Christis (Cover, p. 10, 30, 47) Anneleen Mengels (keerzijde voorblad, p. 4, 16, 48, 58) Kristien Wintmolders (p. 24) Vormgeving: Via Via – Druk: Drukkerij Paesen Depot: D/2010/8362/9 © Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw. Dit haalbaarheidsonderzoek kwam tot stand dankzij expertise van: Burny Joël (Regionaal Landschap Lage Kempen vzw), Creemers Guido (Provincie Limburg – Provinciaal Gallo-Romeins Museum), Dreesen Roland (Provincie Limburg - LIKONA werkgroep geologie), Geyskens Bart (Vlaamse Overheid - Agentschap Ruimte en Erfgoed), Gorissen Jos (Vlaamse Overheid - Agentschap voor Natuur en Bos), Gyselinck Jos (Vlaamse Overheid - Agentschap Ruimte en Erfgoed), Habex Jef (Heemkring Heidebloemke), Kohlbacher Jan (Stichting Erfgoed Eisden), Reulens Kristof (Stad Genk - dienst Cultuur), Schaerlaeckens Katrien (Erfgoedcel Mijn-Erfgoed) Stevens Jan (Provincie Limburg - Provinciaal Natuurcentrum), Van Der Star Arjan (Groep T), Van Doorslaer Bert (Provincie Limburg - Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed), Van Gils Marijn (Vlaamse Overheid - Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed), Van Haeverbeeck Suzanne (voormalige Vlaamse UNESCO Commissie) en met hulp van: Catherine Bertram, Leon Bocken, Linda Bogaert, Xavier Huygen, Jos Janssen, Marie Patou, Gareth Philips, John Rodger, Steven Rogers, Guido Schaelenbourg, Daniël Van Uytven, Elke Wesemael, en het team van Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw. De stuurgroep van dit project: voor Ruimte en Erfgoed, Piet Geleyns en Jos Gyselinck, voor Stad Genk: Luc Dullers, Kathleen Monard en Anniek Nagels, voor Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw: Klara Hermans, Ignace Schops en Johan Van Den Bosch.
Regionaal Landschap Kempen en Maasland vzw Winterslagstraat 87, B-3600 Genk T: +32 (0)89 32 28 10 F: +32 (0)89 32 28 19 E:
[email protected] www.rlkm.be