21 NOVEMBER 2007
P.07.1193.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.07.1193.F T. M., moeder van de minderjarge J.W., tegen W. R., vader van de minderjarige J.W.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het in het Duits gestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 29 juni 2007 in diezelfde taal gewezen door het Hof van Beroep te Luik, jeugdkamer. De eerste voorzitter van het Hof heeft bij een beschikking van 6 augustus 2007 beslist dat de rechtspleging vanaf de terechtzitting in het Frans zou worden gevoerd. Advocaat-generaal Raymond Loop heeft een conclusie neergelegd.
P.07.1193.F/2
21 NOVEMBER 2007
Op de terechtzitting van 21 november 2007 heeft raadsheer Benoît Dejemeppe verslag uitgebracht en heeft advocaat-generaal Raymond Loop geconcludeerd.
II.
BESLISSING VAN HET HOF
Over het ambtshalve aangevoerde middel dat de schending aanvoert van de artikelen 1, 2, 8, 9 en 15 van de Verordening (EG) van de Raad van 27 november
2003
betreffende
de
bevoegdheid,
de
erkenning
en
tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II) en 2, 3, 6, 27, § 1, 28, 13°, en 30 van het Decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 20 maart 1995 over jeugdbijstand:
1.
De Verordening Brussel II stelt met name de regels vast betreffende de
bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, welke artikel 2, 7°, omschrijft als alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind. De term omvat onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht. 2.
Krachtens artikel 1, 1 en 2, van de voormelde verordening is deze met
name, ongeacht de aard van het gerecht, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de ontneming van de ouderlijke verantwoordelijkheid. Deze zaken hebben onder meer betrekking op het gezagsrecht en het omgangsrecht, alsook op de plaatsing van het kind in een pleeggezin of in een inrichting. De omstandigheid dat het specifieke probleem van de ouderlijke verantwoordelijkheid tot het publiek recht in de zin van het intern recht kan behoren, staat de toepassing van deze verordening niet in de weg. Zij is aldus toepasselijk in het kader van de gerechtelijke jeugdbijstand, geregeld bij Decreet van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap van 20 maart 1995 over jeugdbijstand, wanneer de getroffen maatregel erin bestaat om de jongere aan één van beide ouders toe te vertrouwen.
21 NOVEMBER 2007
3.
P.07.1193.F/3
Naar luid van artikel 8.1 van de voormelde verordening zijn ter zake van de
ouderlijke verantwoordelijkheid de gerechten bevoegd van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. In afwijking van deze bepaling schrijft artikel 9.1 voor dat wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, de gerechten van de vorige gewone verblijfplaats van het kind gedurende een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de verhuizing, hun bevoegdheid behouden tot wijziging van een in die lidstaat vóór de verhuizing van het kind gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht indien de persoon die ingevolge die beslissing het omgangsrecht heeft zijn gewone verblijfplaats behoudt in de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind. 4.
Wanneer de zaak bij een bevoegd gerecht aanhangig werd gemaakt, blijft
dat bevoegd ook als het kind in de loop van de rechtspleging een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat verkrijgt. Volgens de in artikel 15 gestelde voorwaarden evenwel, kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid uit te oefenen. 5.
Daaruit volgt dat nadat de zaak bij de bevoegde rechtbank van een lidstaat
aanhangig is gemaakt, de verandering van verblijfplaats van het kind naar een andere lidstaat niet van rechtswege aanleiding geeft tot een overdracht van de bevoegdheid aan een gerecht van die andere Staat. 6.
Op 9 maart 2005 heeft de procureur des Konings de zaak op grond van de
artikelen 27, §§ 1 en 3, 28, 29 en 30 van het voormelde decreet, bij de Jeugdrechtbank te Eupen aanhangig gemaakt. 7.
Bij vonnis van 20 december 2006 heeft de voormelde rechtbank de
uitsluitende uitoefening van ouderlijk gezag over het kind, voor de duur van twee jaar toevertrouwd aan de verweerder, zijn vader. Het heeft ook de voorwaarden bepaald voor een omgangsrecht van de eiseres, de moeder van het kind, gepaard
P.07.1193.F/4
21 NOVEMBER 2007
gaande met een begeleiding door de dienst voor rechtsbijstand, en heeft een deskundigenonderzoek bevolen. Het heeft ten slotte de heropening van het debat op 21 november 2007 vastgesteld. 8.
Bij beschikking van 23 mei 2007 heeft de voormelde rechtbank, nadat zij
heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van het kind al meer dan drie maanden bij de verweerder in Duitsland was, zich onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar het “Familiengericht” van het “Amtsgericht” te Königswinter. 9.
De eerste rechter die zijn rechtsmacht niet volledig had uitgeoefend kon zich
niet onbevoegd verklaren om reden dat het kind al meer dan drie maanden een gewone verblijfplaats in Duitsland heeft. Om de zaak naar een Duits gerecht te verwijzen diende hij immers de samenwerkingsprocedure toe te passen die bij artikel 15 van de Verordening Brussel II is bepaald. 10.
Door het beroepen vonnis te bevestigen op grond dat, aangezien het kind
sinds de maand augustus 2005 een “officiële woonplaats” in Duitsland heeft, krachtens artikel 9.1 van de voormelde verordening uitsluitend de Duitse gerechten bevoegd zijn, verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Laat de kosten ten laste van de Staat. Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Luik, jeugdkamer, anders samengesteld. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, tweede kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Frédéric Close, de raadsheren Paul Mathieu, Benoît Dejemeppe, Jocelyne Bodson en Pierre Cornelis, en in openbare terechtzitting van eenentwintig
november
tweeduizend
en
zeven
uitgesproken
door
P.07.1193.F/5
21 NOVEMBER 2007
afdelingsvoorzitter Frédéric Close, in aanwezigheid van advocaat-generaal Raymond Loop, met bijstand van griffier Fabienne Gobert. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Benoît Dejemeppe en overgeschreven met assistentie van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky. De afgevaardigd griffier,
De raadsheer,