Hof van Cassatie
LIBERCAS 2 ‐ 2012
LiberCas
2/2012
AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST HERSTELPLICHT Herstelplicht ‐ Dieren ‐ Macht van leiding, toezicht en gebruik ‐ Bewaarder Artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek impliceert dat de bewaarder van het dier ten tijde van het schadelijke feit niet alleen het meesterschap erover heeft, maar daarop ook een onverminderd recht van leiding en toezicht, zonder medewerking van de eigenaar, alsmede van gebruik, zoals de eigenaar (1). (1) Zie andersl. concl. O.M. in Pas. 2011, AR C.09.0415.F, nr. ... ‐ Art. 1385 Burgerlijk Wetboek 25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
Herstelplicht ‐ Dieren ‐ Wettelijk begrip ‐ Begrip ‐ Bewaarder ‐ Toezicht van het Hof Hoewel de bodemrechter in feite oordeelt of de persoon de bewaarder van een dier is, moet het Hof evenwel nagaan of die rechter uit de vastgestelde feiten het bestaan van de bewaring naar recht heeft kunnen afleiden (1). (1) Zie andersl. concl. O.M. in Pas. 2011, AR C.09.0415.F, nr. ... ‐ Art. 1385 Burgerlijk Wetboek 25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
Herstelplicht ‐ Dieren ‐ Wettelijk begrip ‐ Begrip ‐ Bewaarder ‐ Toezicht van het Hof Conclusie van advocaat‐generaal Genicot.
25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
Herstelplicht ‐ Dieren ‐ Macht van leiding, toezicht en gebruik ‐ Bewaarder Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
SCHADE Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid In het geschil tussen, enerzijds, de werkgever en, anderzijds, de veroorzaker van het ongeval en diens B.A.‐verzekeraar, over de eigen schade van de werkgever, gelden de beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst, thans Medex, slechts als een feitelijk vermoeden dat de rechter beoordeelt (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 1353 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
2/ 112
LiberCas
2/2012
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Werkgever ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Omvang van de schade ‐ Bewijs ‐ Voorwerp ‐ Personeelslid Wanneer de publieke rechtspersoon aan het door een arbeidsongeval getroffen personeelslid de wedde en de daarop rustende lasten heeft doorbetaald, zonder arbeidsprestaties te ontvangen die daarvoor de tegenprestatie zijn, en op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, van de derde die aansprakelijk is voor het ongeval de terugbetaling ervan vordert, dient hij niet alleen het bedrag te bewijzen van hetgeen hij betaald heeft, maar ook dat die bedragen betaald zijn tijdens een periode waarin zijn personeelslid, door de daad van de derde, arbeidsongeschikt was terwijl hij ze hem moest doorbetalen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 870 Gerechtelijk Wetboek ‐ Art. 1315 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Getroffene ‐ Tijdelijke ongeschiktheid ‐ Overheidssector ‐ Derving van prestaties ‐ Omvang van de schade ‐ Personeelslid De schade van de werkgever, namelijk de derving van de arbeidsprestaties van het personeelslid tijdens de periodes van tijdelijke ongeschiktheid, staat gelijk met de wedde en de daarbij horende sociale en fiscale lasten die hij moet betalen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Gevolg ten aanzien van derden ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
3/ 112
LiberCas
2/2012
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Opdrachten ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Wettelijke en reglementaire verplichtingen ‐ Voorwaarden ‐ Overheidssector ‐ Wedden en lasten ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Personeelslid ‐ Vergoeding De overheid die ten gevolge van de fout van een derde, krachtens de op haar rustende wettelijke of reglementaire verplichtingen, de wedde en de op die wedde rustende bijdragen moet doorbetalen aan een van haar personeelsleden, zonder daarvoor arbeidsprestaties te ontvangen, heeft recht op een vergoeding die de aldus geleden schade herstelt, voor zover uit de toepasselijke wettelijke en reglementaire verplichtingen volgt dat de voornoemde betalingen waartoe zij gehouden is, niet definitief voor haar rekening moeten blijven (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Opdrachten ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Personeelslid De administratieve gezondheidsdienst doet uitspraak over de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector op het door een ongeval getroffen personeelslid, over het percentage en de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, over de consolidatiedatum, het bestaan van blijvende letsels en over het percentage van blijvende ongeschiktheid dat eruit voortvloeit (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 2bis, 3bis en 19 Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector ‐ Artt. 7, 8, 9 en 32bis KB 24 jan. 1969 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Beoordelingsbevoegdheid ‐ Raming ‐ Peildatum ‐ Volledige vergoeding ‐ Raming Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Werkgever ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Omvang van de schade ‐ Bewijs ‐ Voorwerp ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
4/ 112
LiberCas
2/2012
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Gevolg ten aanzien van derden ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Het algemeen beginsel van het recht van verdediging staat eraan in de weg dat de beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst bindend zijn voor derden, die deze kunnen betwisten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Beoordelingsbevoegdheid ‐ Raming ‐ Peildatum ‐ Volledige vergoeding ‐ Raming Degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, is verplicht deze schade integraal te vergoeden, wat impliceert dat de benadeelde teruggeplaatst wordt in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien de daad waarover hij zich beklaagt, niet was gesteld (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid De beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst zijn bindend voor de werkgever in de overheidssector en het door het ongeval getroffen personeelslid dat echter tegen die beslissing beroep kan instellen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 2bis, 3bis en 19 Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector ‐ Artt. 7, 8, 9 en 32bis KB 24 jan. 1969 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Getroffene ‐ Tijdelijke ongeschiktheid ‐ Overheidssector ‐ Derving van prestaties ‐ Omvang van de schade ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Schade ‐ Materiële schade ‐ Elementen en grootte ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Wettelijke en reglementaire verplichtingen ‐ Voorwaarden ‐ Overheidssector ‐ Wedden en lasten ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Personeelslid ‐ Vergoeding Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
ADVOCAAT
5/ 112
LiberCas
2/2012
Het algemeen beginsel van het recht van verdediging en de artikelen 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zijn in beginsel van toepassing in tuchtzaken, zelfs als de beroepsbeoefenaar trouw, oprechtheid en eerbied aan de tuchtrechtelijke overheid verschuldigd is; zij impliceren derhalve echter niet dat de verklaring die een advocaat in het kader van een tuchtonderzoek vrij heeft afgelegd t.o.v. de tuchtrechtelijke overheid van de balie, hem niet ten laste kan worden gelegd (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
De bestreden beslissing die, nadat zij heeft geoordeeld dat vier van de bezwaren bewezen zijn, beslist dat, hoewel daaruit een laakbaar tekort aan nauwkeurigheid blijkt, ze niet rechtvaardigen dat de verweerder van de voornoemde lijst wordt geschrapt, doet geen uitspraak bij wege van algemene en als regel geldende beschikking. ‐ Art. 6 Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
D.2011.0006.F
AC nr. ...
De beslissing van de tuchtraad in beroep van de advocaten die oordeelt dat, de straf schrapping van de lijst van advocaten die wensen prestaties te verrichten in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand, aangezien zij eenmalig, streng en facultatief is, slechts kan worden opgelegd in omstandigheden die voldoende ernstig zijn en een kennelijke inbreuk inhouden op de doelstellingen van de wetten op de juridische bijstand, schendt artikel 508/8 van het Gerechtelijk Wetboek niet. ‐ Art. 508/8 Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
D.2011.0006.F
AC nr. ...
Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
Artikel 782bis van het Gerechtelijk Wetboek verbiedt niet dat de beslissing van de tuchtraad in beroep van de advocaten wordt uitgesproken door de voorzitter van de kamer die ze gewezen heeft, en de secretaris‐advocaat, die samen met die voorzitter en vier assessoren de kamer vormt krachtens artikel 465, §2, van het Gerechtelijk Wetboek. ‐ Art. 782bis Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
D.2011.0006.F
AC nr. ...
6/ 112
LiberCas
2/2012
De omstandigheid dat de beslissing van de tuchtraad in beroep van de advocaten niet vaststelt dat het openbaar ministerie aanwezig was bij de uitspraak is niet in strijd met de vermelding in het proces‐verbaal van de terechtzitting volgens welke die uitspraak plaatsvond in tegenwoordigheid van het openbaar ministerie. ‐ Art. 782bis Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
D.2011.0006.F
AC nr. ...
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
Het feit dat een passage uit het verslag van het onderhoud tussen de vervolgde advocaat en de verslaggever van de tuchtraad, waarop de bestreden beslissing niet gegrond is, zou aantonen dat de verslaggever van de tuchtraad niet onpartijdig tewerk is gegaan, impliceert op zich niet dat het voormelde verslag in zijn geheel partijdig zou zijn (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
AMBTENAAR AMBTENAAR (GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN) Ambtenaar (Gemeenschappen en gewesten) ‐ Bevoegdheid ‐ Leidend ambtenaar Vlaams Gewest ‐ Subdelegatie ‐ Subdelegatiebesluit ‐ Mededeling aan het Rekenhof en de minister ‐ Opzegging pacht De leidend ambtenaar die bevoegd is om in naam van het Vlaams Gewest een pachtovereenkomst op te zeggen teneinde de opgezegde percelen aan te wenden voor doeleinden van algemeen belang , kan deze bevoegdheid subdelegeren aan ambtenaren van zijn administratie tot het meest functionele niveau ; de mededeling van het subdelegatiebesluit aan het Rekenhof en aan de minister is geen voorwaarde voor de geldigheid van het besluit en strekt er enkel toe de controle op dit besluit mogelijk te maken. ‐ Artt. 14 en 16 MB 1 juli 2003 ‐ Art. 7, 9° Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen 1 december 2011
C.2010.0709.N
AC nr. ...
ARBEID ARBEIDSBESCHERMING 7/ 112
LiberCas
2/2012
Arbeidsbescherming ‐ Toekenning ‐ Wettelijkheid ‐ Verplichting van de werkgever ‐ Verstrekken van water ‐ Premie De artikelen 73 en 97 van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming en van de reglementering van het welzijn op het werk verplichten de werkgever drinkwater of een andere aangepaste drank te verstrekken tegen de voorwaarden die erin bepaald zijn en sluiten niet uit dat de werknemers een premie of een forfaitaire geldsom mogen krijgen waarmee ze drank kunnen kopen op de plaats waar zij hun werk uitoefenen. ‐ Artt. 73 en 97 Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming 21 november 2011
S.2010.0215.F
AC nr. ...
ARBEIDSONGEVAL BEGRIP. BESTAAN. BEWIJS Begrip ‐ Bestaan ‐ Bewijs ‐ Ongeval tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst ‐ Vermoeden Overeenkomstig artikel 7, tweede lid, eerste zin, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, wordt het ongeval overkomen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, behoudens tegenbewijs, geacht als overkomen door het feit van de uitvoering van die overeenkomst ; de rechter die om die reden de veronderstelling dat het ongeval zich heeft voorgedaan door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, afleidt uit de omstandigheid dat het ongeval tijdens die uitvoering heeft kunnen plaatsvinden, zonder dat hij vaststelt dat die omstandigheid zich ook werkelijk heeft voorgedaan, schendt het voormelde artikel. ‐ Art. 7, tweede lid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 5 december 2011
S.2011.0001.F
AC nr. ...
OVERHEIDSPERSONEEL. BIJZONDERE REGELS Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Gevolg ten aanzien van derden ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid In het geschil tussen, enerzijds, de werkgever en, anderzijds, de veroorzaker van het ongeval en diens B.A.‐verzekeraar, over de eigen schade van de werkgever, gelden de beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst, thans Medex, slechts als een feitelijk vermoeden dat de rechter beoordeelt (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 1353 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
8/ 112
LiberCas
2/2012
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Gevolg ten aanzien van derden ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Het algemeen beginsel van het recht van verdediging staat eraan in de weg dat de beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst bindend zijn voor derden, die deze kunnen betwisten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid De beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst zijn bindend voor de werkgever in de overheidssector en het door het ongeval getroffen personeelslid dat echter tegen die beslissing beroep kan instellen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 2bis, 3bis en 19 Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector ‐ Artt. 7, 8, 9 en 32bis KB 24 jan. 1969 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Opdrachten ‐ Getroffene ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Personeelslid De administratieve gezondheidsdienst doet uitspraak over de toepassing van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector op het door een ongeval getroffen personeelslid, over het percentage en de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, over de consolidatiedatum, het bestaan van blijvende letsels en over het percentage van blijvende ongeschiktheid dat eruit voortvloeit (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 2bis, 3bis en 19 Wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector ‐ Artt. 7, 8, 9 en 32bis KB 24 jan. 1969 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
9/ 112
LiberCas
2/2012
Overheidspersoneel ‐ Bijzondere regels ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Opdrachten ‐ Getroffene ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE Het wettelijk vermoeden waarin artikel 64, §1, W.B.T.W. voorziet, heeft voor gevolg dat wanneer de administratie bewijst dat goederen die door hun aard bestemd zijn om verkocht te worden, door de belastingplichtige worden aangekocht, hij geacht wordt die goederen te hebben geleverd onder voorwaarden die maken dat B.T.W. verschuldigd is; de belastingplichtige kan dit vermoeden weerleggen door op grond van bewijskrachtige stukken aan te tonen dat die goederen nog in zijn bezit zijn of dat ze een bestemming hebben gekregen die geen B.T.W. opeisbaar maakt, zoals dat het geval kan zijn wanneer de goederen voor eigen gebruik bestemd zijn (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 64, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde 15 december 2011
F.2010.0075.N
AC nr. ...
De bepaling dat eenieder die een economische activiteit uitoefent, aan de ambtenaren die bevoegd zijn om de toepassing van de B.T.W. te controleren en in het bezit zijn van hun aanstellingsbewijs, op elk tijdstip en zonder voorafgaande verwittiging, vrije toegang moet verlenen tot de ruimten waar de activiteit wordt uitgeoefend, om hen toe te laten de in deze wetsbepaling opgesomde onderzoeken en vaststellingen te doen, vereist niet dat de controleambtenaren die de voormelde onderzoeken en vaststellingen doen, hun aanstellingsbewijs spontaan moeten tonen, noch dat zij hiervan melding moeten maken in een proces‐verbaal (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 63, eerste lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde 15 december 2011
F.2010.0131.N
AC nr. ...
F.2010.0083.N
AC nr. ...
F.2010.0080.N
AC nr. ...
F.2010.0080.N
AC nr. ...
F.2010.0083.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
10/ 112
LiberCas
2/2012
De rechter die ten gronde uitspraak doet over de geldigheid van het dwangbevel dat de verschuldigde BTW vordert, kan de normale waarde van de goederen en diensten die de deskundige heeft bepaald op zijn juistheid toetsen; bij die toetsing mag hij ook rekening houden met stukken die niet aan de deskundige zijn overgelegd (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 59, § 2 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Artt. 10, tweede lid, en 12 KB nr. 15 van 3 juni 1970 24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
De administratie mag het bewijs leveren door vermoedens van het feit dat de belastingplichtige niet alle aankopen in zijn boekhouding heeft opgenomen en een hogere omzet heeft gerealiseerd dan aangegeven door aankopen te realiseren op naam van derden; eens dit bewijs geleverd kan de administratie vervolgens het bewijs door vermoedens leveren van het feit dat de aldus aangekochte goederen werden omgezet met dezelfde winstmarge als de andere aankopen opgenomen in de boekhouding (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 59, § 1, eeste lid, en 64, § 1 Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde 15 december 2011
F.2010.0075.N
AC nr. ...
F.2010.0075.N
AC nr. ...
F.2010.0083.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
Het verzet van de belastingplichtige tegen het hem betekend dwangbevel heeft de opschorting van de uitvoerbare kracht van het dwangbevel tot gevolg zodat de verjaring tijdens de gehele duur van het rechtsgeding tegen de Staat niet is verkregen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 81, eerste lid, 83, eerste lid, 85, § 2, en 89, 2e lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Art. 2251 Burgerlijk Wetboek 15 december 2011
F.2010.0083.N
AC nr. ...
Het dwangbevel dat ter kennis wordt gebracht van degene die men wil beletten de verjaring te verkrijgen, is één van de wijzen waarop de verjaring in de zin van artikel 2244 B.W. kan worden gestuit (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 81, eerste lid, 83, eerste lid, 85, § 2, en 89, 2e lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Art. 2251 Burgerlijk Wetboek 15 december 2011
F.2010.0083.N
AC nr. ...
F.2010.0075.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
11/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
F.2010.0131.N
AC nr. ...
De strafrechtelijk veroordeelde dader of medeplichtige kan niet tot betaling worden gedwongen zolang niet vaststaat dat de belasting verschuldigd is en het bedrag ervan niet vaststaat ingevolge het verzet van de belastingplichtige tegen het dwangbevel (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 73sexies, eeste lid, 81, eerste lid, 83, eerste lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Artt. 85, § 2, en 89, tweede lid Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Art. 2251 Burgerlijk Wetboek 15 december 2011
F.2010.0083.N
AC nr. ...
Artikel 9, § 1, derde en vierde lid, van het Mestdecreet sluit niet uit dat een transactie, bestaande uit verschillende handelingen, vanuit BTW‐oogpunt als één overeenkomst kan worden beschouwd, waarbij het uitspreiden van de mest de hoofdverrichting is (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 37 en 51, § 1, 1° Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde ‐ Art. 1 KB nr. 20 van 20 juli 1970 24 november 2011
F.2010.0110.N
AC nr. ...
F.2010.0110.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
De regeling vervat in de artikelen 10, tweede lid, en 12 van het K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 volgens dewelke de rechter de waardebepaling van de deskundige niet kan herzien en enkel een nieuwe schatting kan bevelen indien de wet is overtreden, een materiële vergissing is begaan of een hoofdzakelijk vormvoorschrift is miskend, is in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zodat de rechter deze bepalingen buiten toepassing moet laten op grond van artikel 159 van de Grondwet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.. ‐ Artt. 10 en 11 Grondwet 1994 24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
BESCHERMING VAN DE MAATSCHAPPIJ HOGE COMMISSIE
12/ 112
LiberCas
2/2012
Hoge commissie ‐ Cassatieberoep ‐ Ontvankelijkheid ‐ Beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van de internering Uit de artikelen 19bis en 19ter Wet Bescherming Maatschappij volgt dat de beslissing van de Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij tot behoud van de internering in een welbepaalde inrichting, die slechts een uitvoeringsmodaliteit van de internering uitmaakt, niet vatbaar is voor cassatieberoep (1). (1) Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0586.N, AC, 2009, nr. 367; Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0735.N, AC, 2009, nr. 368. 20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Hoge commissie ‐ Aard ‐ Beslissing tot behoud in een welbepaalde inrichting Uit de artikelen 19bis en 19ter Wet Bescherming Maatschappij volgt dat de beslissing van de Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij tot behoud van de internering in een welbepaalde inrichting, die slechts een uitvoeringsmodaliteit van de internering uitmaakt, niet vatbaar is voor cassatieberoep (1). (1) Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0586.N, AC, 2009, nr. 367; Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0735.N, AC, 2009, nr. 368. 20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
INTERNERING Internering ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Overschrijding van de redelijke termijn voor de overbrenging naar een geschikte inrichting ‐ Sanctie ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
13/ 112
LiberCas
2/2012
Internering ‐ Interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ‐ Rechtmatige aanhouding ‐ Artikel 5 E.V.R.M. ‐ Tenuitvoerlegging Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de artikelen 5.1.e en 5.4 E.V.R.M., blijkt dat: ‐ de "rechtmatigheid" niet alleen de gevangenhouding zelf maar ook haar verdere tenuitvoerlegging betreft; ‐ de gevangenhouding in overeenstemming moet zijn, niet alleen met het interne recht maar ook met de limitatief bepaalde gronden van artikel 5.1 E.V.R.M. teneinde elke vorm van willekeur te voorkomen en er een band tussen die gronden en de plaats en wijze waarop de gevangenhouding geschiedt, moet bestaan; ‐ de gevangenhouding op grond van artikel 5.1.e E.V.R.M. zowel de bescherming van de geesteszieke zelf als van de samenleving beoogt en enkel rechtmatig kan zijn wanneer zij in een kliniek, hospitaal of andere daartoe geschikte instelling wordt uitgevoerd (1). (1) E.H.R.M., 30 juli 1998, Aerts t./ België; 6 dec. 2011, De Donder t./ België; R.P.D.B., compl. VII, v° Convention européenne des droits de l'homme, nrs. 329 en 311.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Internering ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Onrechtmatige aanhouding ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Sanctie ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht. 20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
BESLAG ALLERLEI Allerlei ‐ Intellectuele eigendom ‐ Beschrijvingsmaatregel ‐ Aanwijzingen van inbreuk ‐ Beslag inzake namaak De aanwijzingen van inbreuk op het intellectueeleigendomsrecht die de beschrijvingsmaatregel verantwoorden, moeten worden vastgesteld op de datum waarop de eerste rechter op eenzijdig verzoekschrift uitspraak doet en kunnen niet worden afgeleid uit de gegevens die uit de uitvoering zelf van die maatregel voortvloeien (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR C.10.0559.F, nr. ... 25 november 2011
C.2010.0559.F
AC nr. ...
Allerlei ‐ Intellectuele eigendom ‐ Beschrijvend beslag ‐ Auteursrecht ‐ Beslag inzake namaak Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
C.2010.0559.F
AC nr. ...
14/ 112
LiberCas
2/2012
Allerlei ‐ Intellectuele eigendom ‐ Beschrijvingsmaatregel ‐ Aanwijzingen van inbreuk ‐ Beslag inzake namaak Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
C.2010.0559.F
AC nr. ...
Allerlei ‐ Intellectuele eigendom ‐ Beschrijvend beslag ‐ Auteursrecht ‐ Beslag inzake namaak Wanneer het beslag op hetzelfde ogenblik als de beschrijving gevorderd wordt, onderzoekt de rechter enerzijds, met toepassing van artikel 1369bis/1, §3, van het Gerechtelijk Wetboek, of er aanwijzingen bestaan van een eventuele inbreuk op het betrokken intellectueeleigendomsrecht of dat een dergelijke inbreuk dreigt, en anderzijds, met toepassing van artikel 1369bis/1, §5, 2), of de inbreuk op het betrokken intellectueel recht niet redelijkerwijze kan worden betwist (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR C.10.0559.F, nr. ... ‐ Art. 1369bis/1, §§ 3 en 5, 2) Gerechtelijk Wetboek 25 november 2011
C.2010.0559.F
AC nr. ...
BESTAANSMINIMUM Om te beslissen dat de rechthebbende op het leefloon, die onder hetzelfde dak woont als een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling, de huishoudelijke aangelegenheden hoofdzakelijk gemeenschappelijk met hem regelt, moet de uitkeringsgerechtigde, naast de verdeling van de huishoudelijke taken, uit de samenwoning een economisch‐financieel voordeel halen. ‐ Art. 14, § 1, 1°, tweede lid Wet 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie 21 november 2011
S.2011.0067.F
AC nr. ...
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN ALLERLEI Allerlei ‐ Beklaagde aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegekend ‐ Betekening enkel aan de beklaagde ‐ Doel ‐ Strafvordering ‐ Strafzaken ‐ Dagvaarding De dagvaarding in strafzaken houdt geen verband met het beheer van de goederen van de beschermde persoon maar beoogt de schuldigverklaring van de beklaagde en zijn veroordeling tot straffen of maatregelen op zijn persoon of zijn goederen, zodat, hoewel de artikelen 488bis, f, §1, eerste lid, 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, 182, eerste lid, en 185, Wetboek van Strafvordering, niet eraan in de weg staan dat in strafzaken de betekening van een dagvaarding van een beklaagde, aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, ook rechtsgeldig wordt gedaan aan de woonplaats of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder, de betekening van de dagvaarding in strafzaken enkel aan de beklaagde aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, de strafvordering rechtsgeldig bij de strafrechter aanhangig maakt (1). (1) Zie: Cass. 28 juni 2011, AR P.10.1570.N, AC, 2011, nr. 430 met conclusie adv.‐gen. Kenis. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
15/ 112
LiberCas
2/2012
Allerlei ‐ Persoon aan wie een voorlopig bewindvoerder is toegekend ‐ Verplichting tot betekening en kennisgeving aan de woonplaats of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder Uit artikel 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, gedaan worden aan diens woonplaats of verblijfplaats, volgt slechts dat betekeningen en kennisgevingen in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de voorlopige bewindvoerder behoren, aan diens woonplaats of verblijfplaats moeten gebeuren. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
BETICHTING VAN VALSHEID De valsheidsvordering tegen de bestreden beslissing heeft geen belang meer, wanneer de beslissing vernietigd wordt door het Hof (1). (1) Zie Cass. 26 juni 2002, AR P.02.0505.F, AC, 2002 , nr. 384. ‐ Art. 907 Gerechtelijk Wetboek 1 december 2011
C.2011.0078.N
AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Bevoegdheid ‐ Plaatselijke bevoegdheid ‐ Voorrang ‐ Verplaatsing van zetel van de vennootschap ‐ Zaak wordt bij twee bevoegde rechtbanken van koophandel aanhangig gemaakt ‐ Vordering tot faillietverklaring van een rechtspersoon Wanneer de zetel van een rechtspersoon wordt verplaatst binnen een termijn van één jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering en twee gelijkelijk bevoegde rechtbanken van koophandel het faillissement van die rechtspersoon hebben uitgesproken, heeft de rechtbank waarbij de zaak eerst aanhangig wordt gemaakt, voorrang op die waarvoor zij later wordt aangebracht. ‐ Artt. 631, § 1, eerste lid, en 647 Gerechtelijk Wetboek 9 december 2011
C.2011.0600.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Geschil inzake bevoegdheid ‐ Ontvankelijkheid ‐ Arrondissementsrechtbank ‐ Cassatieberoep ‐ Arbeidsauditoraat‐generaal ‐ Openbaar ministerie Het instellen van de voorziening, bepaald in artikel 642, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank, valt niet onder de wettelijke bevoegdheid van het arbeidsauditoraat‐generaal ; het cassatieberoep, dat ingesteld is bij een door een lid van dat auditoraat ondertekend verzoekschrift, is niet ontvankelijk (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, A.R. C.11.0154.F, nr. …. ‐ Art. 642, eerste lid Gerechtelijk Wetboek 23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ... 16/ 112
LiberCas
2/2012
Burgerlijke zaken ‐ Geschil inzake bevoegdheid ‐ Ontvankelijkheid ‐ Arrondissementsrechtbank ‐ Cassatieberoep ‐ Arbeidsauditoraat‐generaal ‐ Openbaar ministerie Conclusie van advocaat‐generaal Genicot.
23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Bevoegdheid ‐ Onderzoeksrechter ‐ Regel van openbare orde ‐ Territoriale bevoegdheid Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Burgerlijke rechtsvordering (bijzondere regels) ‐ Hof van beroep ‐ Bevoegdheid ‐ Wet van 9 juli 1997 ‐ Aanvullende kamers Uit de wetsgeschiedenis van de wet van 9 juli 1997 houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep, waarbij de artikelen 102, §2, 106bis en 109ter in het Gerechtelijk Wetboek werden ingevoerd, blijkt dat onder het begrip burgerlijke zaken in de zin van artikel 106bis, §1, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek ook de strafzaken begrepen zijn waarvan de behandeling is beperkt tot de burgerlijke rechtsvordering (1) (2). (1) Parl. St., Senaat, 1‐490/9 (1996‐ 1997), p. 63: bij de artikelsgewijze bespreking antwoordde de minister van Justitie op de opmerking van een senator die verklaarde "niet te kunnen aanvaarden dat drie plaatsvervangende raadsheren in een aanvullende kamer in hoger beroep uitspraak doen over een strafzaak" dat "(d)e definitie van de gerechtelijke achterstand (...) zo (is) opgesteld dat er geen strafzaken aan de aanvullende kamers zullen worden toebedeeld, behoudens hetgeen de afhandeling van de burgerlijke belangen betreft". (2) De artikelen 102, §2, 106bis en 109ter Gerechtelijk Wetboek werden opgeheven door de artikelen 20, 21 en 22 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (II), met ingang van 1 juli 2011.
29 november 2011
P.2011.1250.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Bevoegdheid ‐ Onderzoeksrechter ‐ Regel van openbare orde ‐ Territoriale bevoegdheid De in artikel 62bis van het Wetboek van Strafvordering bedoelde regels inzake de territoriale bevoegdheid van de onderzoeksrechter zijn van openbare orde (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
BEWIJS BURGERLIJKE ZAKEN
17/ 112
LiberCas
2/2012
Burgerlijke zaken ‐ Vermoedens ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Algemeen ‐ Werkgever ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Omvang van de schade ‐ Bewijs ‐ Voorwerp ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst ‐ Personeelslid Wanneer de publieke rechtspersoon aan het door een arbeidsongeval getroffen personeelslid de wedde en de daarop rustende lasten heeft doorbetaald, zonder arbeidsprestaties te ontvangen die daarvoor de tegenprestatie zijn, en op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, van de derde die aansprakelijk is voor het ongeval de terugbetaling ervan vordert, dient hij niet alleen het bedrag te bewijzen van hetgeen hij betaald heeft, maar ook dat die bedragen betaald zijn tijdens een periode waarin zijn personeelslid, door de daad van de derde, arbeidsongeschikt was terwijl hij ze hem moest doorbetalen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 870 Gerechtelijk Wetboek ‐ Art. 1315 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Bewijslast ‐ Beoordelingsvrijheid ‐ Bewijslast ‐ Voorwerp van het bewijs ‐ Verbintenis met een opschortende voorwaarde ‐ Vordering tot uitvoering van de verbintenis Degene die de uitvoering vordert van een verbintenis met een opschortende voorwaarde moet, in de regel, aantonen dat die voorwaarde vervuld is of dat de vervulling ervan verhinderd werd door een fout van de schuldenaar (1). (1) Cass. 18 feb. 1926 (Bull. et Pas. 1926, I, 255). ‐ Artt. 1178 en 1315 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2010.0649.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Algemeen ‐ Werkgever ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Betaling zonder tegenprestatie ‐ Omvang van de schade ‐ Bewijs ‐ Voorwerp ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst ‐ Personeelslid Conclusie van advocaat‐generaal Werquin. 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
18/ 112
LiberCas
2/2012
Burgerlijke zaken ‐ Vermoedens ‐ Ongeval veroorzaakt door een derde ‐ Bewijswaarde ‐ Getroffene ‐ Overheidssector ‐ Eigen schade van de werkgever ‐ Geschil tussen de werkgever, de veroorzaker van het ongeval en diens aansprakelijkheidsverzekeraar ‐ Administratieve gezondheidsdienst ‐ Beslissingen ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst ‐ Personeelslid In het geschil tussen, enerzijds, de werkgever en, anderzijds, de veroorzaker van het ongeval en diens B.A.‐verzekeraar, over de eigen schade van de werkgever, gelden de beslissingen van de administratieve gezondheidsdienst, thans Medex, slechts als een feitelijk vermoeden dat de rechter beoordeelt (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 1353 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2009.0521.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Bewijslast ‐ Beoordelingsvrijheid ‐ Beoordelingsvrijheid ‐ Negatief feit Hoewel de rechter naar recht kan beslissen dat het bewijs van een negatief feit niet aan dezelfde eisen moet voldoen als dat van een positief feit, mag hij daarentegen de eiser niet van dat bewijs vrijstellen en de tegenpartij de verplichting opleggen om het bewijs van het tegenovergestelde positief feit te leveren (1). (1) Cass. 16 dec. 2004, AR C.03.0407.F, AC, 2004, nr. 616. ‐ Artt. 1178 en 1315 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2010.0649.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Bewijslast ‐ Beoordelingsvrijheid ‐ Bewijslast ‐ Voorwerp van het bewijs ‐ Verbintenis met een opschortende voorwaarde ‐ Vordering tot ontbinding van de overeenkomst ten nadele van de schuldenaar ‐ Vordering tot veroordeling van de schuldenaar tot betaling van schadevergoeding Degene die de ontbinding van een overeenkomst ten nadele van de schuldenaar vordert alsook diens veroordeling tot betaling van schadevergoeding, moet aantonen dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan de verbintenissen die de overeenkomst hem oplegt. ‐ Artt. 1178 en 1315 Burgerlijk Wetboek 18 november 2011
C.2010.0649.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Onderzoeksrechter ‐ Deskundigenopdracht ‐ Bodemrechter die een verboden delegatie van rechterlijke bevoegdheid vaststelt ‐ Wering van het deskundigenverslag Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Algemeen ‐ Onwettig of onregelmatig bewijs ‐ Zelfincriminerende verklaring van de verdachte zonder bijstand van een advocaat ‐ Strafvordering Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
19/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Algemeen ‐ Onwettig of onregelmatig bewijs ‐ Zelfincriminerende verklaring van de verdachte zonder bijstand van een advocaat ‐ Strafvordering De onrechtmatigheid van het bewijs omwille van het afleggen door een beklaagde, tijdens zijn vrijheidsberoving van zelfincriminerende verklaringen zonder bijstand van een advocaat, leidt niet tot de niet‐ontvankelijkheid van de strafvordering, maar enkel tot de gebeurlijke uitsluiting of ontoelaatbaarheid van dit bewijs; het recht de strafvordering uit te oefenen ontstaat immers door het plegen van het misdrijf, ongeacht de wijze waarop ze verder wordt uitgeoefend en onafhankelijk van de wijze waarop de bewijsgaring verloopt (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Bewijsuitsluiting ‐ Gelijkstelling ‐ Beoordeling door de rechter ‐ Niet‐ naleving van een bepaling van openbare orde die door de wetgever niet is gesanctioneerd ‐ Verzuim van een vormvereiste waarop een nietigheidssanctie is voorzien De niet‐naleving van een bepaling van openbare orde die door de wetgever niet uitdrukkelijk is gesanctioneerd, kan niet worden gelijkgesteld met het verzuim van een vormvereiste, waarvoor de wetgever wel uitdrukkelijk in een nietigheidssanctie heeft voorzien (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Onderzoeksrechter ‐ Deskundigenopdracht ‐ Bodemrechter die een verboden delegatie van rechterlijke bevoegdheid vaststelt ‐ Wering van het deskundigenverslag De rechter die vaststelt dat door de onderzoeksrechter gegeven deskundigenopdrachten een verboden delegatie van rechterlijke bevoegdheid bevatten en die besluit tot de wering van de deskundigenverslagen in zoverre die zich uitspreken over de juridische implicaties van hun vaststellingen en bevindingen, vermag te oordelen dat de door de deskundigen gedane feitelijke vaststellingen en technische bevindingen geen onrechtmatig verkregen bewijs uitmaken (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Wegverkeer ‐ Wegverkeerswet ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Voorwaarde ‐ Bijzondere bewijswaarde Conclusie van procureur‐generaal Leclercq. 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Wegverkeer ‐ Wegverkeerswet ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Voorwaarde ‐ Bijzondere bewijswaarde Artikel 62, tweede lid, Wegverkeerswet, stelt de bijzondere bewijswaarde van het proces‐verbaal van de overtreding niet afhankelijk van de voorwaarde dat het serienummer vermeld wordt van het toestel dat gediend heeft om de onwettige snelheid van het voertuig te meten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 62, tweede lid Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ... 20/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Bewijsvoering ‐ Bewijsuitsluiting ‐ Beoordeling door de rechter ‐ Niet‐naleving van een bepaling van openbare orde die door de wetgever niet is gesanctioneerd ‐ Verzuim van een vormvereiste waarop een nietigheidssanctie is voorzien ‐ Gelijkstelling Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
BOEKHOUDRECHT Uit de samenlezing van de artikelen 35, eerste lid, 2°, 37 en 58, eerste lid, 1°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen volgt dat alleen de natuurlijke personen en de vennootschappen die zijn ingeschreven op de deellijst van externe accountants en de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren gerechtigd zijn tot gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhoudkundige organisatie van ondernemingen alsook de analyse met boekhoudkundige procédés, van de positie en werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico's (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet klaarblijkelijk niet (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie O.M.
29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
21/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Noch de Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen, noch enige andere wettelijke bepaling schrijft de nietigheid voor van een verslag van een door artikel 35, eerste lid, 2°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen bedoelde expertise door een persoon die daar overeenkomstig de bepalingen van deze wet niet toe is gerechtigd; die nietigheid vloeit niet automatisch voort uit de omstandigheid dat de expertise is uitgevoerd door een daartoe niet gerechtigd persoon zodat het aan de rechter staat de toelaatbaarheid van een dergelijk verslag te beoordelen in het licht van artikel 6 E.V.R.M. en artikel 14 I.V.B.P.R., rekening houdend met de elementen van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs werd verkregen en de omstandigheden waarin de onrechtmatigheid werd begaan (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
CASSATIE Vernietiging ‐ Omvang ‐ Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Openbaar ministerie en vervolgende partij ‐ Verzoek tot uitlevering ‐ Kamer van inbeschuldigingstelling ‐ Beschikking tot uitvoerbaarverklaring ‐ Arrest dat het hoger beroep niet‐ontvankelijk verklaart ‐ Gerecht op verwijzing ‐ Hoger beroep van de persoon gezocht met het oog op uitlevering ‐ Arrest dat beslist dat het hoger beroep ontvankelijk is en zegt dat er geen grond is om het internationaal aanhoudingsbevel uitvoe ‐ Beperkt cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen de beslissing over de tenuitvoerlegging van het internationaal aanhouding ‐ Miskenning van de omvang van de cassatie en van de verwijzing ‐ Cassatie met verwijzing ‐ Raadkamer Wanneer het openbaar ministerie, met zijn beperkt cassatieberoep, het Hof alleen de beslissing had voorgelegd met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het tegen de eiser uitgevaardigd internationaal aanhoudingsbevel, en niet de beslissing betreffende de ontvankelijkheid van diens hoger beroep tegen de beschikking tot uitvoerbaarverklaring van het verzoek tot uitlevering, en het Hof de bestreden beslissing heeft vernietigd met verwijzing, miskent de kamer van inbeschuldigingstelling die desalniettemin opnieuw uitspraak doet over de ontvankelijkheid van dat hoger beroep, de omvang van de bij het arrest van het Hof uitgesproken vernietiging en verwijzing en schendt zij bijgevolg artikel 19, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, nr. …
30 november 2011
P.2011.1644.F
AC nr. ...
22/ 112
LiberCas
2/2012
Vernietiging ‐ Omvang ‐ Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Openbaar ministerie en vervolgende partij ‐ Verzoek tot uitlevering ‐ Kamer van inbeschuldigingstelling ‐ Beschikking tot uitvoerbaarverklaring ‐ Arrest dat het hoger beroep niet‐ontvankelijk verklaart ‐ Gerecht op verwijzing ‐ Hoger beroep van de persoon gezocht met het oog op uitlevering ‐ Arrest dat beslist dat het hoger beroep ontvankelijk is en zegt dat er geen grond is om het internationaal aanhoudingsbevel uitvoe ‐ Beperkt cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen de beslissing over de tenuitvoerlegging van het internationaal aanhouding ‐ Miskenning van de omvang van de cassatie en van de verwijzing ‐ Cassatie met verwijzing ‐ Raadkamer Conclusie van advocaat‐generaal Loop. 30 november 2011
P.2011.1644.F
AC nr. ...
BEVOEGDHEID VAN HET HOF Bevoegdheid van het hof ‐ Algemeen ‐ Herstelplicht ‐ Wettelijk begrip ‐ Dieren ‐ Bewaarder ‐ Toezicht van het Hof ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst Conclusie van advocaat‐generaal Genicot.
25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Allerlei ‐ Verjaring ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Strafvordering ‐ Strafzaken Het staat aan het Hof na te gaan of de verjaring van de strafvordering regelmatig gestuit of geschorst is, en dit niet enkel op grond van de vermeldingen in de bestreden beslissing, maar aan de hand van de regelmatig overgelegde procedurestukken (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Allerlei ‐ Artikel 6.1 ‐ Overschrijding van de redelijke termijn ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Behandeling binnen een redelijke termijn ‐ Voorwaarde ‐ Verdrag Rechten van de Mens ‐ Criteria De regel, dat het niet aan het Hof maar aan de feitenrechter staat te oordelen of de redelijke termijn binnen dewelke eenieder recht heeft op de berechting van zijn zaak is overschreden, kent een uitzondering wanneer de overschrijding van de redelijke termijn te wijten is aan de duur van het beraad door de rechter waarover de beklaagde geen verweer heeft kunnen voeren; ook in dat geval moet het redelijk karakter van de termijn worden beoordeeld op grond van de concrete omstandigheden van de zaak, waaronder de complexiteit ervan (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
23/ 112
LiberCas
2/2012
Bevoegdheid van het hof ‐ Algemeen ‐ Herstelplicht ‐ Wettelijk begrip ‐ Dieren ‐ Bewaarder ‐ Toezicht van het Hof ‐ Aansprakelijkheid buiten overeenkomst Hoewel de bodemrechter in feite oordeelt of de persoon de bewaarder van een dier is, moet het Hof evenwel nagaan of die rechter uit de vastgestelde feiten het bestaan van de bewaring naar recht heeft kunnen afleiden (1). (1) Zie andersl. concl. O.M. in Pas. 2011, AR C.09.0415.F, nr. ... ‐ Art. 1385 Burgerlijk Wetboek 25 november 2011
C.2009.0415.F
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Allerlei ‐ Artikel 6.1 ‐ Overschrijding van de redelijke termijn ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Behandeling binnen een redelijke termijn ‐ Voorwaarde ‐ Verdrag Rechten van de Mens ‐ Criteria Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Allerlei ‐ Verjaring ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Strafvordering ‐ Strafzaken Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Algemeen ‐ Prejudiciële vraag ‐ Uitlegging ‐ Mededinging ‐ Belgische Mededingingswet ‐ Taak van het Hof ‐ Hof van Cassatie Het Hof van Cassatie spreekt zich bij wege van prejudicieel arrest uit over de vragen met betrekking tot de interpretatie van de WBEM; het Hof is niet bevoegd om, bij wege van het beantwoorden van prejudiciële vragen uitlegging te geven van supranationale normen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 72 Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 sept. 2006 24 november 2011
H.2011.0002.N
AC nr. ...
Bevoegdheid van het hof ‐ Algemeen ‐ Prejudiciële vraag ‐ Uitlegging ‐ Mededinging ‐ Belgische Mededingingswet ‐ Taak van het Hof ‐ Hof van Cassatie Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
H.2011.0002.N
AC nr. ...
VERNIETIGING. OMVANG
24/ 112
LiberCas
2/2012
Vernietiging ‐ Omvang ‐ Burgerlijke zaken ‐ Vernietiging van de bestreden beslissing ‐ Valsheidsvordering tegen de beslissing ‐ Belang De valsheidsvordering tegen de bestreden beslissing heeft geen belang meer, wanneer de beslissing vernietigd wordt door het Hof (1). (1) Zie Cass. 26 juni 2002, AR P.02.0505.F, AC, 2002, nr. 384. ‐ Art. 907 Gerechtelijk Wetboek 1 december 2011
C.2011.0078.N
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld ‐ Eisers en verweerders ‐ Ontvankelijkheid ‐ Arrondissementsrechtbank ‐ Cassatieberoep ‐ Arbeidsauditoraat‐generaal ‐ Openbaar ministerie Het instellen van de voorziening, bepaald in artikel 642, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank, valt niet onder de wettelijke bevoegdheid van het arbeidsauditoraat‐generaal ; het cassatieberoep, dat ingesteld is bij een door een lid van dat auditoraat ondertekend verzoekschrift, is niet ontvankelijk (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, A.R. C.11.0154.F, nr. …. ‐ Art. 642, eerste lid Gerechtelijk Wetboek 23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld ‐ Eisers en verweerders ‐ Ontvankelijkheid ‐ Arrondissementsrechtbank ‐ Cassatieberoep ‐ Arbeidsauditoraat‐generaal ‐ Openbaar ministerie Conclusie van advocaat‐generaal Genicot.
23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Afstand ‐ Burgerlijke rechtsvordering ‐ Mutualiteit die in de rechten van haar aangeslotene is getreden ‐ Geen eindbeslissing De mutualiteit, als vrijwillig tussengekomen partij, die van de veroordeelde beklaagde en zijn verzekeraar de terugbetaling vordert van de aan haar lid uitbetaalde vergoeding wegens arbeidsongeschiktheid, stelt geen rechtsvordering in die onderscheiden is van de vordering van dat lid, in wiens rechten zij is getreden, maar stelt zelf, met een afzonderlijke vordering, diens vordering in, zodat het niet definitieve karakter van de beslissing op de burgerlijke rechtsvordering van de mutualiteit, ook geldt voor de rechtsvordering van haar lid. (Impliciet). ‐ Art. 416, eerste lid Wetboek van Strafvordering 30 november 2011
P.2011.1255.F
AC nr. ...
25/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Beslissingen vatbaar voor casstieberoep ‐ Strafvordering ‐ Allerlei ‐ Toepasselijke bepalingen ‐ Vreemdelingen ‐ Ontvankelijkheid ‐ Vastgehouden in een aan de grens gelegen plaats ‐ Beslissing tot invrijheidstelling ‐ Onderzoeksgerechten ‐ Verzoekschrift van de vreemdeling ‐ Beroep tegen de maatregel ‐ Beroep gegrond verklaard ‐ Cassatieberoep van de procureur‐generaal bij het hof van beroep Het cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen het arrest dat uitspraak doet met toepassing van artikel 72 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt noch door die bepaling, noch door artikel 31, §1 en 2, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis geregeld, maar door artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; dat cassatieberoep is, in de regel, ontvankelijk (1). (1) Zie Cass. 31 aug. 1999, AR P.99.1294.N, AC, 1999, nr. 428, met concl. M. De Swaef, toen adv.‐gen. 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Beslissingen vatbaar voor casstieberoep ‐ Strafvordering ‐ Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep ‐ Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij ‐ Ontvankelijkheid ‐ Beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van de internering ‐ Internering Uit de artikelen 19bis en 19ter Wet Bescherming Maatschappij volgt dat de beslissing van de Hoge Commissie tot Bescherming van de Maatschappij tot behoud van de internering in een welbepaalde inrichting, die slechts een uitvoeringsmodaliteit van de internering uitmaakt, niet vatbaar is voor cassatieberoep (1). (1) Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0586.N, AC, 2009, nr. 367; Cass. 2 juni 2009, AR P.09.0735.N, AC, 2009, nr. 368. 20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Belang ‐ Middel dat steunt op een materiële vergissing Een middel dat steunt op een in het bestreden arrest begane materiële vergissing, kan niet tot cassatie leiden (1). (1) Zie de conclusie van het O.M.
24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Belang ‐ Middel dat steunt op een materiële vergissing Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
TUCHTZAKEN
26/ 112
LiberCas
2/2012
Tuchtzaken ‐ Belang ‐ Ontvankelijkheid ‐ Tuchtsanctie ‐ Onderzoeksverslag ‐ Andere grondslag Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Tuchtzaken ‐ Belang ‐ Advocaat ‐ Tuchtsanctie ‐ Middel gericht tegen de beslissing dat het cassatieberoep geen opschortende werking zal hebben ‐ Verwerping van de andere middelen Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Tuchtzaken ‐ Belang ‐ Advocaat ‐ Tuchtsanctie ‐ Middel gericht tegen de beslissing dat het cassatieberoep geen opschortende werking zal hebben ‐ Verwerping van de andere middelen Het middel, dat gericht is tegen de beslissing dat het cassatieberoep de bestreden beslissing niet zal schorsen, verliest zijn reden van bestaan door de verwerping van de andere middelen, waardoor de bestreden beslissing een eindbeslissing wordt (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 468, § 3, tweede lid Gerechtelijk Wetboek 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Tuchtzaken ‐ Belang ‐ Ontvankelijkheid ‐ Tuchtsanctie ‐ Onderzoeksverslag ‐ Andere grondslag Aangezien de beslissing niet gegrond is op het onderzoeksverslag maar op andere bewijzen, is het middel, dat het arrest verwijt dat het dat onderzoeksverslag in aanmerking neemt, niet ontvankelijk bij gebrek aan belang (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
DAGVAARDING De dagvaarding in strafzaken houdt geen verband met het beheer van de goederen van de beschermde persoon maar beoogt de schuldigverklaring van de beklaagde en zijn veroordeling tot straffen of maatregelen op zijn persoon of zijn goederen, zodat, hoewel de artikelen 488bis, f, §1, eerste lid, 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, 182, eerste lid, en 185, Wetboek van Strafvordering, niet eraan in de weg staan dat in strafzaken de betekening van een dagvaarding van een beklaagde, aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, ook rechtsgeldig wordt gedaan aan de woonplaats of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder, de betekening van de dagvaarding in strafzaken enkel aan de beklaagde aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, de strafvordering rechtsgeldig bij de strafrechter aanhangig maakt (1). (1) Zie: Cass. 28 juni 2011, AR P.10.1570.N, AC, 2011, nr. 430 met conclusie adv.‐gen. Kenis. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
DESKUNDIGENONDERZOEK
27/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Noch de Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen, noch enige andere wettelijke bepaling schrijft de nietigheid voor van een verslag van een door artikel 35, eerste lid, 2°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen bedoelde expertise door een persoon die daar overeenkomstig de bepalingen van deze wet niet toe is gerechtigd; die nietigheid vloeit niet automatisch voort uit de omstandigheid dat de expertise is uitgevoerd door een daartoe niet gerechtigd persoon zodat het aan de rechter staat de toelaatbaarheid van een dergelijk verslag te beoordelen in het licht van artikel 6 E.V.R.M. en artikel 14 I.V.B.P.R., rekening houdend met de elementen van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs werd verkregen en de omstandigheden waarin de onrechtmatigheid werd begaan (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Uit de samenlezing van de artikelen 35, eerste lid, 2°, 37 en 58, eerste lid, 1°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen volgt dat alleen de natuurlijke personen en de vennootschappen die zijn ingeschreven op de deellijst van externe accountants en de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren gerechtigd zijn tot gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhoudkundige organisatie van ondernemingen alsook de analyse met boekhoudkundige procédés, van de positie en werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico's (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
De rechter die vaststelt dat door de onderzoeksrechter gegeven deskundigenopdrachten een verboden delegatie van rechterlijke bevoegdheid bevatten en die besluit tot de wering van de deskundigenverslagen in zoverre die zich uitspreken over de juridische implicaties van hun vaststellingen en bevindingen, vermag te oordelen dat de door de deskundigen gedane feitelijke vaststellingen en technische bevindingen geen onrechtmatig verkregen bewijs uitmaken (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
DOUANE EN ACCIJNZEN
28/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
F.2010.0118.N
AC nr. ...
Van “een vergissing van de douaneautoriteiten zelf” welke recht geeft op niet‐navordering in de zin van artikel 5, tweede lid, van de E.G.‐verordening nr. 1697/79 van de Raad van 24 juli 1979 en van artikel 220.2, b), van het Communautair Douanewetboek, is geen sprake wanneer de overheden die het onjuist certificaat afleveren, misleid zijn met betrekking tot de oorsprong van de goederen door onjuiste verklaringen waarvan zij de geldigheid niet behoeven te controleren of te beoordelen; het feit dat een exporteur een onjuiste aangifte voorlegt aan de bevoegde overheid sluit weliswaar niet noodzakelijk uit dat de overheid een actieve vergissing heeft begaan, maar deze voorwaarde kan niet vervuld worden geacht en er ontstaat derhalve geen recht op niet‐navordering, wanneer de bevoegde autoriteiten klaarblijkelijk niet wisten noch moesten weten dat de door de exporteur gegeven informatie onjuist was (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 220.2, b EEG‐Verordening nr. 2913/92 van de Raad van 12 okt. 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek 24 november 2011
F.2010.0118.N
AC nr. ...
DWANGSOM De onmogelijkheid bedoeld in artikel 1385quinquies van het Gerechtelijk Wetboek is die waarvan de rechter niet op de hoogte was op het ogenblik dat hij de hoofdveroordeling uitspreekt en de dwangsom beveelt, ofwel omdat zij pas gebleken is na de uitspraak van die beslissing, ofwel omdat zij aan de rechter niet ter kennis gebracht is vooraleer hij uitspraak deed (1). (1) Schriftelijke, gedeeltelijk eensluidende concl. O.M., niet gepubliceerd. ‐ Art. 1385quinquies Gerechtelijk Wetboek 2 december 2011
C.2010.0561.F
AC nr. ...
ECONOMIE Het Hof van Cassatie spreekt zich bij wege van prejudicieel arrest uit over de vragen met betrekking tot de interpretatie van de WBEM; het Hof is niet bevoegd om, bij wege van het beantwoorden van prejudiciële vragen uitlegging te geven van supranationale normen (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 72 Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 sept. 2006 24 november 2011
H.2011.0002.N
AC nr. ...
H.2011.0002.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
29/ 112
LiberCas
2/2012
De schuldenaar die hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing over zijn vordering tot het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, moet worden opgeroepen en gehoord, behoudens indien hij van dit recht afstand heeft gedaan. ‐ Artt. 24, § 1, en 29, tweede lid Wet 31 jan. 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen 22 december 2011
C.2011.0439.N
AC nr. ...
ERFDIENSTBAARHEID Artikel 640, eerste lid, Burgerlijk Wetboek verplicht een lager gelegen erf niet om modderstromen te ontvangen die van een hoger gelegen erf afvloeien (1). (1) Zie Cass. 4 nov. 2005, AR C.04.0550.F, AC, 2005, nr. 564. ‐ Art. 640, eerste lid Burgerlijk Wetboek 1 december 2011
C.2010.0582.N
AC nr. ...
ERFENISSEN De erfgenaam die een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt en deze boedelbeschrijving slechts laat opmaken na de wettelijke termijn , kan maar veroordeeld worden als zuiver aanvaardende erfgenaam wanneer hij reeds een daad van erfgenaam heeft verricht of wanneer tegen hem een vonnis bestaat dat in kracht van gewijsde is gegaan en hem als zuiver erfgenaam veroordeelt (1). (1) M. Puelinckx‐Coene en J. Verstraete, Overzicht van de rechtspraak, Erfenissen, 1978‐1987, (907), 973, nr. 71, en 979, nr. 79. ‐ Artt. 794, 795, 800 en 802 Burgerlijk Wetboek 1 december 2011
C.2011.0010.N
AC nr. ...
EUROPESE UNIE ALLERLEI
30/ 112
LiberCas
2/2012
Allerlei ‐ Vrijheidsstraf ‐ Illegaal verblijf ‐ Lidstaten ‐ Onderdanen van derde landen ‐ Terugkeer ‐ Richtlijn 2008/115/EG ‐ Toepassingsgebied ‐ Sanctie ‐ Verbod Uit het arrest van 6 december 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 uitlegt, blijkt dat de onderdanen van derde landen die naast het misdrijf illegaal verblijf één of meerdere andere misdrijven hebben gepleegd, in voorkomend geval, krachtens artikel 2, paragraaf 2, onder b), van de richtlijn, aan de toepassing ervan kunnen worden onttrokken (1). (1) Zie Cass. 30 nov. 2011, AR P.11.1497.F, AC, 2011, nr. ‐ Art. 75, derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 14 december 2011
P.2011.1623.F
AC nr. ...
Allerlei ‐ Vreemdelingen ‐ Vrijheidsstraf ‐ Illegaal verblijf ‐ Lidstaten ‐ Onderdanen van derde landen ‐ Terugkeer ‐ Sanctie ‐ Verbod Krachtens richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zoals zij wordt uitgelegd bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, kan een lidstaat aan een onderdaan van een derde land die illegaal op haar grondgebied verblijft, geen vrijheidstraf opleggen om de enige reden dat laatstgenoemde in strijd met een bevel om het grondgebied van die Staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige reden op dat grondgebied aanwezig blijft ; die richtlijn verbiedt evenwel niet om in dergelijke sanctie te voorzien na een eerste overtreding van een bevel om het grondgebied te verlaten. ‐ Art. 75, derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 30 november 2011
P.2011.1497.F
AC nr. ...
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJK AKKOORD BEVOEGDHEID Bevoegdheid ‐ Rechtspersoon ‐ Voorrang ‐ Verplaatsing van zetel van de vennootschap ‐ Zaak wordt bij twee bevoegde rechtbanken van koophandel aanhangig gemaakt ‐ Plaatselijke bevoegdheid Wanneer de zetel van een rechtspersoon wordt verplaatst binnen een termijn van één jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering en twee gelijkelijk bevoegde rechtbanken van koophandel het faillissement van die rechtspersoon hebben uitgesproken, heeft de rechtbank waarbij de zaak eerst aanhangig wordt gemaakt, voorrang op die waarvoor zij later wordt aangebracht. ‐ Artt. 631, § 1, eerste lid, en 647 Gerechtelijk Wetboek 9 december 2011
C.2011.0600.F
AC nr. ...
GERECHTELIJK AKKOORD 31/ 112
LiberCas
2/2012
Gerechtelijk akkoord ‐ Derdenverzet ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Bevoorrechte schuldeiser ‐ Vonnis ‐ Homologatie ‐ Rechtsmiddelen Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
Gerechtelijk akkoord ‐ Wettelijke regeling ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Schuldeisers die niet tijdig aangifte hebben gedaan van de schuldvordering ‐ Rechten van de schuldeisers ‐ Inhoud De wettelijke regeling van de rechten van de schuldeisers die geen aangifte hebben gedaan van schuldvordering of die deze laattijdig hebben gedaan, is van openbare orde, zodat het reorganisatieplan niet in een afwijkende regeling kan voorzien (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 55, tweede lid Wet 31 jan. 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen 24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
Gerechtelijk akkoord ‐ Derdenverzet ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Bevoorrechte schuldeiser ‐ Vonnis ‐ Homologatie ‐ Rechtsmiddelen De omstandigheid dat een schuldeiser slechts over een algemeen voorrecht beschikt en aldus geen bevoorrechte schuldeiser is voor de toepassing van de Wet Continuïteit Ondernemingen, ontneemt hem niet de mogelijkheid om derdenverzet aan te tekenen tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie van het reorganisatieplan in de procedure van gerechtelijke reorganisatie (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 55 en 56 Wet 31 jan. 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen ‐ Art. 1122, tweede lid, 3° Gerechtelijk Wetboek 24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
Gerechtelijk akkoord ‐ Wettelijke regeling ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Schuldeisers die niet tijdig aangifte hebben gedaan van de schuldvordering ‐ Rechten van de schuldeisers ‐ Inhoud Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN) Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) ‐ Draagwijdte ‐ Aangifte van schuldvordering ‐ Recht van de schuldeiser om zich burgerlijke partij te stellen tegen de foutieve zaakvoerder ‐ Gezamenlijke vordering van de curator Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1162.F
AC nr. ...
32/ 112
LiberCas
2/2012
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) ‐ Draagwijdte ‐ Aangifte van schuldvordering ‐ Recht van de schuldeiser om zich burgerlijke partij te stellen tegen de foutieve zaakvoerder ‐ Gezamenlijke vordering van de curator Hoewel de aangifte van schuldvordering de schuldeiser geen uitvoerbare titel verleent, ontneemt ze hem niet het recht om zich voor hetzelfde bedrag burgerlijke partij te stellen; daaruit volgt evenwel niet dat de strafrechter, op de burgerlijke rechtsvorderingen van de curator en de benadeelde schuldeiser, de beklaagde kan veroordelen om laatstgenoemde een schuldvordering terug te betalen waarvan het bedrag deel uitmaakt van de eveneens aan eerstgenoemde toegekende vergoeding (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1162.F
AC nr. ...
MISDRIJVEN IN VERBAND MET FAILLISSEMENT, BEDRIEGLIJK ONVERMOGEN Misdrijven in verband met faillissement, bedrieglijk onvermogen ‐ Foutieve zaakvoerder ‐ Rechtsvordering om het passief aan te zuiveren ‐ Rechtsvordering van de curator ‐ Gezamenlijke vordering van de benadeelde curator Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1162.F
AC nr. ...
Misdrijven in verband met faillissement, bedrieglijk onvermogen ‐ Foutieve zaakvoerder ‐ Rechtsvordering om het passief aan te zuiveren ‐ Rechtsvordering van de curator ‐ Gezamenlijke vordering van de benadeelde curator Hoewel de aangifte van schuldvordering de schuldeiser geen uitvoerbare titel verleent, ontneemt ze hem niet het recht om zich voor hetzelfde bedrag burgerlijke partij te stellen; daaruit volgt evenwel niet dat de strafrechter, op de burgerlijke rechtsvorderingen van de curator en de benadeelde schuldeiser, de beklaagde kan veroordelen om laatstgenoemde een schuldvordering terug te betalen waarvan het bedrag deel uitmaakt van de eveneens aan eerstgenoemde toegekende vergoeding (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ...
9 november 2011
P.2011.1162.F
AC nr. ...
GEMEENSCHAPS‐ EN GEWESTBELASTING Bij wijziging van de bestemming van bedrijfsruimten ingevolge een stedenbouwkundige vergunning dient de aard van de leegstaande of verwaarloosde gebouwen te worden beoordeeld naar de gewijzigde bestemming (1). (1) Zie de andersluidende concl. van het OM. ‐ Art. 2, 1° en 5° Decr. 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten ‐ Art. 2, eerste en tweede lid Besluit van de Vlaamse regering 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten. 22 december 2011
C.2011.0005.N
AC nr. ...
33/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Vandewal. 22 december 2011
C.2011.0005.N
AC nr. ...
GERECHTSKOSTEN STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ Meer dan één partij geniet de rechtsplegingsvergoeding ‐ Berekening en verdeling van de vergoeding ‐ Rechtsplegingsvergoeding Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.0886.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ In het ongelijk gestelde partij die rechtsbijstand heeft verkregen ‐ Rechtsplegingsvergoeding Artikel 7 van het koninklijk besluit van 26 oktober 2007 tot vaststelling van het tarief van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, sluit de rechtsplegingsvergoeding alleen uit voor rechtsplegingen die rechtsbijstand beogen en bepaalt voor het overige, dat het feit dat rechtsbijstand wordt verleend geenszins afbreuk doet aan de toekenning van de vergoedingen die in de vorige artikelen zijn bedoeld. 9 november 2011
P.2011.1439.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ Kosten van het hoger beroep ‐ Wijziging in het voordeel van de beklaagde ‐ Veroordeling van de beklaagde in de kosten van het hoger beroep De appelrechter die het misdrijf bewezen verklaart kan de beklaagde die hoger beroep heeft ingesteld veroordelen in het geheel of een gedeelte van de kosten van het hoger beroep ook al verlaagt hij de straf die door de eerste rechter is uitgesproken; de beoordeling van de appelrechter op dat punt is van feitelijke aard en valt dus buiten de toetsing van het Hof (1). (1) R.P.D.B., V° Appel en Matière répressive, compl. VIII, 1995, p. 181, nr. 978. 23 november 2011
P.2011.1143.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ Verplichting ‐ Meer dan één partij geniet de rechtsplegingsvergoeding ‐ Partijen verdedigd door één en dezelfde raadsman en die in dezelfde zin hebben geconcludeerd ‐ Verdeling van de vergoeding ‐ Rechtsplegingsvergoeding Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.0886.F
AC nr. ...
34/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ Verplichting ‐ Meer dan één partij geniet de rechtsplegingsvergoeding ‐ Partijen verdedigd door één en dezelfde raadsman en die in dezelfde zin hebben geconcludeerd ‐ Verdeling van de vergoeding ‐ Rechtsplegingsvergoeding Naar luid van artikel 1022, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bedraagt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding, wanneer meerdere partijen die vergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken en wordt ze door de rechter tussen de partijen verdeeld; om dat maximum te bepalen moet de rechter het hoogste bedrag bepalen dat ieder van de schuldeisers naar recht kan eisen en moet hij het hoogste bedrag uit de aldus opgemaakte lijst met twee vermenigvuldigen ; vervolgens dient hij het product van die vermenigvuldiging tussen de schuldeisers te verdelen; wanneer meerdere partijen in het ongelijk zijn gesteld, moet die berekening herhaald worden ten aanzien van ieder van hen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.0886.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Procedure voor de feitenrechter ‐ Meer dan één partij geniet de rechtsplegingsvergoeding ‐ Berekening en verdeling van de vergoeding ‐ Rechtsplegingsvergoeding Naar luid van artikel 1022, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bedraagt het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding, wanneer meerdere partijen die vergoeding ten laste van dezelfde in het ongelijk gestelde partij genieten, maximum het dubbel van de maximale rechtsplegingsvergoeding waarop de begunstigde die gerechtigd is om de hoogste vergoeding te eisen, aanspraak kan maken en wordt ze door de rechter tussen de partijen verdeeld; om dat maximum te bepalen moet de rechter het hoogste bedrag bepalen dat ieder van de schuldeisers naar recht kan eisen en moet hij het hoogste bedrag uit de aldus opgemaakte lijst met twee vermenigvuldigen ; vervolgens dient hij het product van die vermenigvuldiging tussen de schuldeisers te verdelen; wanneer meerdere partijen in het ongelijk zijn gesteld, moet die berekening herhaald worden ten aanzien van ieder van hen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.0886.F
AC nr. ...
GRONDWET GRONDWET 1994 (ART. 1 TOT 99) Art. 10 ‐ Belasting over de toegevoegde waarde ‐ Maatstaf van heffing ‐ Controleschatting ‐ Waardebepaling door de deskundige ‐ Schattingsprocedure ‐ Artikelen 10 en 12, tweede lid, K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 ‐ Regeling strijdig met het gelijkheidsbeginsel ‐ Gelijkheidsbeginsel Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
35/ 112
LiberCas
2/2012
Art. 12 ‐ Toepasselijkheid ‐ Minderjarige dader ‐ Aanhouding ‐ Termijn van vierentwintig uren ‐ Voorlopige plaatsing in een gesloten instelling ‐ Artikel 12, derde lid ‐ Jeugdrechter Uit de artikelen 12, derde lid, Grondwet en 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet volgt dat wanneer de jeugdrechter ten aanzien van een minderjarige naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit een voorlopige maatregel neemt die, alhoewel hij de bewaring, de behoeding en de opvoeding van de minderjarige beoogt, gepaard gaat met zijn vrijheidsberoving, zoals de voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, die beslissing hem moet worden betekend binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
Art. 13 ‐ Misdaad ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Bevoegde rechter ‐ Correctionalisering Artikel 2, eerste lid en derde lid, Wet Verzachtende Omstandigheden, houdt in dat wanneer een misdaad wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden wordt gecorrectionaliseerd zodat er slechts aanleiding is een correctionele straf uit te spreken, de natuurlijke rechter voor de beoordeling van het misdrijf niet meer het hof van assisen is, maar wel de correctionele rechtbank, bevoegd om correctionele straffen uit te spreken. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Art. 13 ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel ‐ Voorrecht van rechtsmacht Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Art. 11 ‐ Belasting over de toegevoegde waarde ‐ Maatstaf van heffing ‐ Controleschatting ‐ Waardebepaling door de deskundige ‐ Schattingsprocedure ‐ Artikelen 10 en 12, tweede lid, K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 ‐ Regeling strijdig met het gelijkheidsbeginsel ‐ Gelijkheidsbeginsel De regeling vervat in de artikelen 10, tweede lid, en 12 van het K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 volgens dewelke de rechter de waarde‐bepaling van de deskundige niet kan herzien en enkel een nieuwe schatting kan bevelen indien de wet is overtreden, een materiële vergissing is begaan of een hoofdzakelijk vormvoorschrift is miskend, is in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zodat de rechter deze bepalingen buiten toepassing moet laten op grond van artikel 159 van de Grondwet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 10 en 11 Grondwet 1994 24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
36/ 112
LiberCas
2/2012
Art. 10 ‐ Belasting over de toegevoegde waarde ‐ Maatstaf van heffing ‐ Controleschatting ‐ Waardebepaling door de deskundige ‐ Schattingsprocedure ‐ Artikelen 10 en 12, tweede lid, K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 ‐ Regeling strijdig met het gelijkheidsbeginsel ‐ Gelijkheidsbeginsel De regeling vervat in de artikelen 10, tweede lid, en 12 van het K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 volgens dewelke de rechter de waardebepaling van de deskundige niet kan herzien en enkel een nieuwe schatting kan bevelen indien de wet is overtreden, een materiële vergissing is begaan of een hoofdzakelijk vormvoorschrift is miskend, is in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, zodat de rechter deze bepalingen buiten toepassing moet laten op grond van artikel 159 van de Grondwet (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 10 en 11 Grondwet 1994 24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
Art. 13 ‐ Misdaad ‐ Natuurlijke rechter ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Correctionalisering Uit het feit, enerzijds, dat de correctionalisering van een misdaad wegens verzachtende omstandigheden voortvloeit uit de wet die op eenieder die zich in dezelfde rechtstoestand bevindt op gelijke wijze van toepassing is en wordt toegepast in het belang van de inverdenkinggestelde vermits deze daardoor niet meer kan veroordeeld worden tot een criminele straf en, anderzijds, dat de raadkamer onaantastbaar en met opgave van redenen beoordeelt of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, waarbij de inverdenkinggestelde al zijn verweermiddelen kan laten gelden en waarbij het feit dat het openbaar ministerie de correctionalisering vordert daaraan geen afbreuk doet, volgt dat wanneer een inverdenkinggestelde aan wie een misdaad ten laste wordt gelegd, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden, dit geenszins willekeurig is en het gelijkheidsbeginsel noch de wapengelijkheid tussen de partijen in het proces in het gedrang brengt; dergelijke correctionalisering onttrekt de inverdenkinggestelde niet aan zijn natuurlijke rechter. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Art. 13 ‐ Voorrecht van rechtsmacht ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel De toepassing van de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering op een plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel schendt artikel 13 Grondwet klaarblijkelijk niet (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
37/ 112
LiberCas
2/2012
Art. 11 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Discriminatieverbod ‐ Misdaad ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Correctionalisering Uit het feit, enerzijds, dat de correctionalisering van een misdaad wegens verzachtende omstandigheden voortvloeit uit de wet die op eenieder die zich in dezelfde rechtstoestand bevindt op gelijke wijze van toepassing is en wordt toegepast in het belang van de inverdenkinggestelde vermits deze daardoor niet meer kan veroordeeld worden tot een criminele straf en, anderzijds, dat de raadkamer onaantastbaar en met opgave van redenen beoordeelt of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, waarbij de inverdenkinggestelde al zijn verweermiddelen kan laten gelden en waarbij het feit dat het openbaar ministerie de correctionalisering vordert daaraan geen afbreuk doet, volgt dat wanneer een inverdenkinggestelde aan wie een misdaad ten laste wordt gelegd, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden, dit geenszins willekeurig is en het gelijkheidsbeginsel noch de wapengelijkheid tussen de partijen in het proces in het gedrang brengt; dergelijke correctionalisering onttrekt de inverdenkinggestelde niet aan zijn natuurlijke rechter. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Art. 10 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Misdaad ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Gelijkheidsbeginsel ‐ Correctionalisering Uit het feit, enerzijds, dat de correctionalisering van een misdaad wegens verzachtende omstandigheden voortvloeit uit de wet die op eenieder die zich in dezelfde rechtstoestand bevindt op gelijke wijze van toepassing is en wordt toegepast in het belang van de inverdenkinggestelde vermits deze daardoor niet meer kan veroordeeld worden tot een criminele straf en, anderzijds, dat de raadkamer onaantastbaar en met opgave van redenen beoordeelt of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, waarbij de inverdenkinggestelde al zijn verweermiddelen kan laten gelden en waarbij het feit dat het openbaar ministerie de correctionalisering vordert daaraan geen afbreuk doet, volgt dat wanneer een inverdenkinggestelde aan wie een misdaad ten laste wordt gelegd, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden, dit geenszins willekeurig is en het gelijkheidsbeginsel noch de wapengelijkheid tussen de partijen in het proces in het gedrang brengt; dergelijke correctionalisering onttrekt de inverdenkinggestelde niet aan zijn natuurlijke rechter. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Art. 11 ‐ Belasting over de toegevoegde waarde ‐ Belasting over de toegevoegde waarde ‐ Maatstaf van heffing ‐ Maatstaf van heffing ‐ Controleschatting ‐ Waardebepaling door de deskundige ‐ Schattingsprocedure ‐ Artikelen 10 en 12, tweede lid, K.B. nr. 15 van 3 juni 1970 ‐ Regeling strijdig met het gelijkheidsbeginsel ‐ Gelijkheidsbeginsel Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
F.2010.0080.N
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE)
38/ 112
LiberCas
2/2012
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) ‐ Art. 149 ‐ Taak van de rechter ‐ Burgerlijke zaken ‐ Aanvullende syntheseconclusie in hoger beroep ‐ Afstand van elk vorig middel Wanneer de eiser in zijn syntheseconclusie in hoger beroep op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van elk middel dat vervat is in zijn vorige conclusie en niet wordt herhaald, is de appelrechter niet verplicht te antwoorden op eisers appelconclusie (1). (1) Zie Cass., 28 sept. 1987, A.R. 7872, AC, 1988, nr. 64. ‐ Art. 149 Grondwet 1994 9 december 2011
C.2010.0408.F
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) ‐ Art. 149 ‐ Verplichting ‐ Vonnissen en arresten ‐ Uitspraak in openbare terechtzitting ‐ Doel ‐ Toepassing Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
GRONDWET 1994 (ART. 100 TOT EINDE) ‐ Art. 149 ‐ Verplichting ‐ Vonnissen en arresten ‐ Uitspraak in openbare terechtzitting ‐ Doel ‐ Toepassing De verplichting om het vonnis in openbare terechtzitting uit te spreken, die ertoe strekt een voor het publiek toegankelijk toezicht op rechterlijke beslissingen mogelijk te maken, vereist in de regel de voorlezing op de openbare terechtzitting van zowel de motieven als het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing; die doelstelling kan echter ook worden bereikt door een gedeeltelijke voorlezing van de rechterlijke beslissing met in elk geval het beschikkend gedeelte, samen met het gelijktijdig of onmiddellijk daarna publiek maken van de rechterlijke beslissing door verspreiding via andere publicatievormen zoals het internet (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF Het Grondwettelijk Hof is niet bevoegd om kennis te nemen van de interpretatie van een algemeen rechtsbeginsel. ‐ Art. 26, § 1, 3° Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
HELING
39/ 112
LiberCas
2/2012
Uit artikel 505, derde lid (oud), Strafwetboek, dat bepaalt dat de zaken bedoeld in 1°, 2°, 3° en 4° van dit artikel het voorwerp uitmaken van de misdrijven die gedekt zijn door deze bepaling, in de zin van artikel 42, 1°, Strafwetboek, volgt dat een witgewassen vermogensvoordeel als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek, het voorwerp van het misdrijf witwassen uitmaakt in de zin van artikel 42, 1°, Strafwetboek; daarentegen is het goed dat door de witwasoperatie is verkregen, ook al is het verkrijgen van dat vermogensvoordeel de finaliteit van de witwasoperatie, niet het voorwerp van het misdrijf witwassen, maar wel een vermogensvoordeel dat voortkomt uit dat misdrijf als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek, zodat de verbeurdverklaring van het uit het witwasmisdrijf verkregen vermogensvoordeel enkel mogelijk is op grond van de artikelen 42, 3°, en 43bis Strafwetboek (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
HERHALING De staat van herhaling wijzigt het bij wet bepaalde strafbaar feit niet; daaruit volgt dat, wanneer het in artikel 34, §2, bepaalde wanbedrijf alcoholintoxicatie in staat van herhaling is gepleegd, daarvoor de verjaringstermijn van drie jaar geldt (1). (1) Zie Cass. 8 nov. 1976, AC, 1977, p. 278. 23 november 2011
P.2011.0668.F
AC nr. ...
HOGER BEROEP STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN) Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Allerlei ‐ Kosten van het hoger beroep ‐ Wijziging in het voordeel van de beklaagde ‐ Veroordeling van de beklaagde in de kosten van het hoger beroep De appelrechter die het misdrijf bewezen verklaart kan de beklaagde die hoger beroep heeft ingesteld veroordelen in het geheel of een gedeelte van de kosten van het hoger beroep ook al verlaagt hij de straf die door de eerste rechter is uitgesproken; de beoordeling van de appelrechter op dat punt is van feitelijke aard en valt dus buiten de toetsing van het Hof (1). (1) R.P.D.B., V° Appel en Matière répressive, compl. VIII, 1995, p. 181, nr. 978. 23 november 2011
P.2011.1143.F
AC nr. ...
40/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Rechtspleging in hoger beroep ‐ Beroepsconclusie ‐ Aanvoering van nauwkeurig bepaalde grieven ‐ Loutere herneming van de conclusie in eerste aanleg Krachtens artikel 210 Wetboek van Strafvordering wordt de beklaagde in hoger beroep gehoord over de nauwkeurig bepaalde grieven die tegen het vonnis zijn ingebracht; door het overleggen voor de appelrechters van een conclusie die een herneming inhoudt van het in eerste aanleg gevoerde verweer, worden geen nauwkeurig bepaalde grieven tegen het beroepen vonnis ingebracht (1). (1) Cass. 25 nov. 2003, AR P.03.0549.N, AC, 2003, nr. 595; Cass. 19 okt. 2010, AR P.10.0827.N, AC, 2010, nr. 612. 29 november 2011
P.2011.0573.N
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Beslissingen en partijen ‐ Hoger beroep ‐ Kamer van inbeschuldigingstelling ‐ Ontvankelijkheid ‐ Conclusie ‐ Middel dat de verjaring van de strafvordering aanvoert ‐ Beschikking waarbij het middel van verjaring wordt afgewezen ‐ Regeling van de rechtspleging Artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer waarbij een middel van verjaring wordt afgewezen, niet afhankelijk van de voorwaarde dat de verjaring was aangevoerd voor de feiten zoals zij in de voormelde beschikking of in de akten van de rechtspleging die eraan voorafgaan zijn omschreven.
14 december 2011
P.2011.1289.F
AC nr. ...
HUUR VAN GOEDEREN HUISHUUR Huishuur ‐ Verplichtingen van partijen ‐ Herstellingen ‐ Pand ‐ Rechten en plichten van de verhuurder Uit de artikelen 1719 en 1720 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de verhuurder, wanneer de huur betrekking heeft op een goed dat specifiek bestemd is voor een welbepaalde exploitatie en met het oog daarop is ingericht, behoudens andersluidend beding, het goed moet leveren in een staat die deze exploitatie mogelijk maakt, gelet op de administratieve voorschriften die op het ogenblik van het sluiten van de huurovereenkomst van toepassing waren, en het goed, onder voorbehoud van een latere wijziging van die voorschriften, in die staat moet houden zolang de huur duurt. ‐ Artt. 1719 en 1720 Burgerlijk Wetboek 21 november 2011
C.2010.0673.F
AC nr. ...
PACHT
41/ 112
LiberCas
2/2012
Pacht ‐ Einde (opzegging, verlenging, terugkeer) ‐ Opzegging ‐ Bevoegdheid ‐ Leidend ambtenaar Vlaams Gewest ‐ Subdelegatie ‐ Subdelegatiebesluit ‐ Mededeling aan het Rekenhof en de minister De leidend ambtenaar die bevoegd is om in naam van het Vlaams Gewest een pachtovereenkomst op te zeggen teneinde de opgezegde percelen aan te wenden voor doeleinden van algemeen belang , kan deze bevoegdheid subdelegeren aan ambtenaren van zijn administratie tot het meest functionele niveau ; de mededeling van het subdelegatiebesluit aan het Rekenhof en aan de minister is geen voorwaarde voor de geldigheid van het besluit en strekt er enkel toe de controle op dit besluit mogelijk te maken. ‐ Artt. 14 en 16 MB 1 juli 2003 ‐ Art. 7, 9° Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen 1 december 2011
C.2010.0709.N
AC nr. ...
Pacht ‐ Algemeen ‐ Bestaan van een pacht ‐ Bewijs van persoonlijk aanbod van betaling ‐ Bewijs Uit artikel 3.1, eerste tot zesde lid van de Pachtwet volgt dat de exploitant van een landeigendom die het bestaan van een pachtovereenkomst wenst te bewijzen door middel van een aanbod van betaling niet alleen een aanbod van betaling moet doen, maar dat hij ook een bevestigingsbrief moet sturen, waarin hij het bestaan van de pacht bevestigt. ‐ Art. 3.1, eerste tot zesde lid Wet van 4 nov. 1969 tot wijziging van de pachtwetgeving en van de wetgeving betreffende het recht van voorkoop ten gunste van huurders van landeigendommen 28 november 2011
C.2010.0725.N
AC nr. ...
INKOMSTENBELASTINGEN AANSLAGPROCEDURE Aanslagprocedure ‐ Aanslagtermijn ‐ Rechtsvordering wijzend op het bestaan van niet aangegeven inkomsten ‐ Bijzondere termijn De bepaling dat de belasting of de aanvullende belasting mag worden gevestigd, zelfs nadat de in art. 354 van het WIB(92) bepaalde termijn is verstreken ingeval een rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in één van de vijf jaren voor het jaar waarin de vordering is ingesteld, houdt niet in dat uit de rechtsvordering zelf het bestaan van niet‐aangegeven belastbare inkomsten volgt; het volstaat dat de rechtsvordering feiten aan het licht brengt die het bestuur toelaten om met de wettelijke bewijsmiddelen waarover het beschikt te bewijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 358, § 1, 3° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 15 december 2011
F.2010.0120.N
AC nr. ...
Aanslagprocedure ‐ Aanslagtermijn ‐ Rechtsvordering wijzend op het bestaan van niet aangegeven inkomsten ‐ Bijzondere termijn Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
F.2010.0120.N
AC nr. ...
PERSONENBELASTING 42/ 112
LiberCas
2/2012
Personenbelasting ‐ Berekening van de aanslag ‐ Afzonderlijke aanslagen ‐ Verrekening ‐ Stopzettingsmeerwaarden ‐ Beroepskosten Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
Personenbelasting ‐ Berekening van de aanslag ‐ Afzonderlijke aanslagen ‐ Verrekening ‐ Stopzettingsmeerwaarden ‐ Beroepskosten Artikel 43 W.I.B.(1992), dat bepaalt hoe de verwezenlijkte meerwaarde wordt berekend, sluit de verrekening als bedoeld in artikel 7, § 5, van het K.B./W.I.B.(1992) niet uit van beroepskosten met de meerwaarde (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 43 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
Personenbelasting ‐ Bedrijfsinkomsten ‐ Meerwaarden ‐ Verrekening ‐ Stopzettingsmeerwaarden ‐ Beroepskosten Artikel 43 W.I.B.(1992), dat bepaalt hoe de verwezenlijkte meerwaarde wordt berekend, sluit de verrekening als bedoeld in artikel 7, § 5, van het K.B./W.I.B.(1992) niet uit van beroepskosten met de meerwaarde (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Art. 43 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
Personenbelasting ‐ Bedrijfsinkomsten ‐ Meerwaarden ‐ Verrekening ‐ Stopzettingsmeerwaarden ‐ Beroepskosten Conclusie van advocaat‐generaal Thijs.
24 november 2011
F.2010.0096.N
AC nr. ...
RECHTEN, TENUITVOERLEGGING EN VOORRECHTEN VAN DE SCHATKIST
43/ 112
LiberCas
2/2012
Rechten ‐ Tenuitvoerlegging en voorrechten van de schatkist ‐ Mogelijkheden ‐ Belgische Staat ‐ Derdenverzet ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Voorrecht artikel 422 WIB92 ‐ Vonnis ‐ Homologatie ‐ Rechtsmiddelen De omstandigheid dat de Schatkist voor de invordering van de directe belastingen en van de voorheffingen slechts over een algemeen voorrecht beschikt op de inkomsten en de roerende goederen van de belastingplichtige, en aldus geen bevoorrechte schuldeiser is voor de toepassing van de Wet Continuïteit Ondernemingen, ontneemt hem niet de mogelijkheid om derdenverzet aan te tekenen tegen de beslissing waarin werd beslist over de homologatie van het reorganisatieplan in de procedure van gerechtelijke reorganisatie (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. ‐ Artt. 55 en 56 Wet 31 jan. 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen ‐ Art. 422 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 ‐ Art. 1122, tweede lid, 3° Gerechtelijk Wetboek 24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
Rechten ‐ Tenuitvoerlegging en voorrechten van de schatkist ‐ Mogelijkheden ‐ Belgische Staat ‐ Derdenverzet ‐ Wet Continuïteit Ondernemingen ‐ Reorganisatieplan ‐ Voorrecht artikel 422 WIB92 ‐ Vonnis ‐ Homologatie ‐ Rechtsmiddelen Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 24 november 2011
F.2011.0024.N
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPSBELASTING Vennootschapsbelasting ‐ Vaststelling van het belastbaar netto‐inkomen ‐ Allerlei ‐ Geboekte waardeverminderingen ‐ Vrijstellingsvoorwaarden Voor de fiscale vrijstelling van geboekte waardeverminderingen is niet vereist dat de verliezen op het einde van het boekjaar zeker en vaststaand zijn; het volstaat dat zij op grond van de bijzondere omstandigheden die zich tijdens het betrokken boekjaar hebben voorgedaan en die op het einde ervan nog steeds aanwezig zijn, waarschijnlijk zijn (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. 15 december 2011
F.2010.0114.N
AC nr. ...
Vennootschapsbelasting ‐ Vaststelling van het belastbaar netto‐inkomen ‐ Allerlei ‐ Geboekte waardeverminderingen ‐ Vrijstellingsvoorwaarden Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
F.2010.0114.N
AC nr. ...
JEUGDBESCHERMING
44/ 112
LiberCas
2/2012
Wanneer een minderjarige aangehouden wordt naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit en binnen de termijn van vierentwintig uren na zijn aanhouding in vrijheid wordt gesteld, kan de jeugdrechter nadien een maatregel van voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, voor de feiten die aanleiding gegeven hebben tot zijn aanhouding, slechts nemen voor zover sinds de invrijheidstelling nieuwe en ernstige omstandigheden die maatregel noodzakelijk maken (1). (1) Het arrest maakt in randnummer 4 melding van nieuwe "of" ernstige omstandigheden. Dit is een verschrijving, aangezien het Hof duidelijk als standpunt inneemt dat moet voldaan zijn aan dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor de toepassing van artikel 28 Voorlopige Hechteniswet.
20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
Uit de artikelen 12, derde lid, Grondwet en 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet volgt dat wanneer de jeugdrechter ten aanzien van een minderjarige naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit een voorlopige maatregel neemt die, alhoewel hij de bewaring, de behoeding en de opvoeding van de minderjarige beoogt, gepaard gaat met zijn vrijheidsberoving, zoals de voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, die beslissing hem moet worden betekend binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
LANDBOUW Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
45/ 112
LiberCas
2/2012
Artikel 8, §1, 9°, Wet Grondstoffen Landbouw stelt strafbaar "hij die zich verzet tegen bezoeken, inspecties, inbeslagnemingen, controles, monsternemingen of verzoeken om inlichtingen of documenten door de in artikel 6 van deze wet bepaalde overheidspersonen of die, wetens, onjuiste inlichtingen of documenten verstrekt"; deze bepaling houdt weliswaar een medewerkingsplicht voor de gecontroleerde in, maar verplicht hem niet een zelfincriminerende verklaring af te leggen (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
46/ 112
LiberCas
2/2012
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ... 47/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
48/ 112
LiberCas
2/2012
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ... 49/ 112
LiberCas
2/2012
LOON ALGEMEEN Algemeen ‐ Verplichting van de werkgever ‐ Arbeidsbescherming en reglementering van het welzijn op het werk ‐ Verstrekken van water ‐ Begrip ‐ Arbeid ‐ Premie Het arrest stelt vast dat een drankautomaat met flesjes plat of bruisend water ter beschikking van de werknemers stond tegen tegen een bepaalde prijs, dat er geen dubbel gebruik was tussen het toekennen van de premie in kwestie en het ter beschikking stellen van water en dat het bescheiden bedrag van die premie de waarde van de prestatie bij equivalent niet overschreed, en verantwoordt aldus zijn beslissing naar recht dat de premie in geen geval een vorm van loon voor de werknemers is in de zin van artikel 2, eerste lid, 3° van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, doch de uitvoering van de verplichting van de werkgever bij equivalent. ‐ Artt. 14 en 19, § 2 Wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 dec. 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders ‐ Art. 73 Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming ‐ Art. 2, eerste lid, 3° Wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers 21 november 2011
S.2010.0215.F
AC nr. ...
MINDER‐VALIDEN Wanneer een minderjarige aangehouden wordt naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit en binnen de termijn van vierentwintig uren na zijn aanhouding in vrijheid wordt gesteld, kan de jeugdrechter nadien een maatregel van voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, voor de feiten die aanleiding gegeven hebben tot zijn aanhouding, slechts nemen voor zover sinds de invrijheidstelling nieuwe en ernstige omstandigheden die maatregel noodzakelijk maken (1). (1) Het arrest maakt in randnummer 4 melding van nieuwe "of" ernstige omstandigheden. Dit is een verschrijving, aangezien het Hof duidelijk als standpunt inneemt dat moet voldaan zijn aan dezelfde voorwaarden als deze die gelden voor de toepassing van artikel 28 Voorlopige Hechteniswet. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
Uit de artikelen 12, derde lid, Grondwet en 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet volgt dat wanneer de jeugdrechter ten aanzien van een minderjarige naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit een voorlopige maatregel neemt die, alhoewel hij de bewaring, de behoeding en de opvoeding van de minderjarige beoogt, gepaard gaat met zijn vrijheidsberoving, zoals de voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, die beslissing hem moet worden betekend binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
MISBRUIK VAN VERTROUWEN
50/ 112
LiberCas
2/2012
Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 23 november 2011
P.2011.1092.F
AC nr. ...
De appelrechters die vaststellen dat de beklaagde in het bezit was gesteld van commerciële gegevens waarvan hij alleen maar het precair bezit had onder verplichting ze terug te geven, beslissen naar recht dat de daaropvolgende toeëigening van die gegevens de omschrijving misbruik van vertrouwen verantwoordde (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 491 Strafwetboek 23 november 2011
P.2011.1092.F
AC nr. ...
MISDRIJF ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET Algemeen ‐ Begrip ‐ Materieel en moreel bestanddeel ‐ Eenheid van opzet ‐ Vereisten ‐ Omschrijving strafbare gedraging De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is, zelfs als de rechter over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt; aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met: de vereiste van een moreel element in elk misdrijf, de interpretatie van de strafbepaling in het licht van de doelstellingen van de wetgever en wetsgeschiedenis, de door de rechtscolleges gegeven interpretatie omtrent de strafbepaling, de bijzondere hoedanigheid of functie van de persoon tot wie de strafbepaling zich richt, zijn bijzondere vertrouwdheid met de materie of het gegeven dat hij beroepsmatig beschikt of kan beschikken over goede informatie (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Algemeen ‐ Begrip ‐ Materieel en moreel bestanddeel ‐ Eenheid van opzet ‐ Vereisten ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
ALLERLEI Allerlei ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Bestaanbaarheid met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet ‐ Boekhoudwet ‐ Artikel 16 (oud) ‐ Artikel 17 (oud) ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
51/ 112
LiberCas
2/2012
Allerlei ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Bestaanbaarheid met de artikelen 12 en 14 van de Grondwet ‐ Boekhoudwet ‐ Artikel 16 (oud) ‐ Artikel 17 (oud) ‐ Omschrijving strafbare gedraging De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet klaarblijkelijk niet (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Allerlei ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Artikel 16 (oud) ‐ Artikel 17 (oud) ‐ Bestaanbaarheid met de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. ‐ Omschrijving strafbare gedraging De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Allerlei ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Artikel 16 (oud) ‐ Artikel 17 (oud) ‐ Bestaanbaarheid met de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
DEELNEMING Deelneming ‐ Passief bijwonen van de uitvoering ‐ Strafbare deelneming Alleen een positieve daad die aan de uitvoering van het misdrijf voorafgaat of ermee samen gaat kan deelneming aan een misdaad of wanbedrijf opleveren, maar ook het verzuim om te handelen kan een dergelijke positieve daad van deelneming zijn wanneer, wegens de ermee gepaard gaande omstandigheden, het bewuste en opzettelijke verzuim om te handelen ondubbelzinnig een aansporing betekent tot het plegen van het misdrijf op één van de wijzen die in de artikelen 66 en 67 Strafwetboek zijn bepaald; het passieve bijwonen van de uitvoering van een misdrijf kan strafbare deelneming opleveren wanneer het zich onthouden van enige reactie de uiting is van het opzet om rechtstreeks aan de uitvoering mee te werken door bij te dragen tot het mogelijk maken of vergemakkelijken van dat misdrijf (1). (1) Cass. 17 dec. 2008, AR P.08.1233.F, AC, 2008, nr. 737, met concl. adv.‐gen. Vandermeersch in Pas.; Cass. 2 sept. 2009, AR P.09.0391.F, AC, 2009, nr. 467.
29 november 2011
P.2011.0573.N
AC nr. ... 52/ 112
LiberCas
2/2012
Deelneming ‐ Verzuim te handelen ‐ Positieve daad van deelneming Alleen een positieve daad die aan de uitvoering van het misdrijf voorafgaat of ermee samen gaat kan deelneming aan een misdaad of wanbedrijf opleveren, maar ook het verzuim om te handelen kan een dergelijke positieve daad van deelneming zijn wanneer, wegens de ermee gepaard gaande omstandigheden, het bewuste en opzettelijke verzuim om te handelen ondubbelzinnig een aansporing betekent tot het plegen van het misdrijf op één van de wijzen die in de artikelen 66 en 67 Strafwetboek zijn bepaald; het passieve bijwonen van de uitvoering van een misdrijf kan strafbare deelneming opleveren wanneer het zich onthouden van enige reactie de uiting is van het opzet om rechtstreeks aan de uitvoering mee te werken door bij te dragen tot het mogelijk maken of vergemakkelijken van dat misdrijf (1). (1) Cass. 17 dec. 2008, AR P.08.1233.F, AC, 2008, nr. 737, met concl. adv.‐gen. Vandermeersch in Pas.; Cass. 2 sept. 2009, AR P.09.0391.F, AC, 2009, nr. 467.
29 november 2011
P.2011.0573.N
AC nr. ...
Deelneming ‐ Vereisten De mededaderschap van artikel 66 Strafwetboek vereist dat de mededader een door de wet bepaalde vorm van medewerking aan het misdrijf verleent, hij weet dat hij daaraan zijn medewerking verleent en hij het opzet heeft daaraan zijn medewerking te verlenen; niet is vereist dat alle bestanddelen van de misdaad of het wanbedrijf begrepen zijn in de deelnemingshandelingen, maar wel is vereist dat de mededader kennis heeft van alle omstandigheden die aan de handeling van de hoofddader, het kenmerk van een misdaad of wanbedrijf verlenen (1). (1) Cass. 22 juni 2004, AR P.03.1620.N, AC, 2004, nr. 344; Cass. 12 sept. 2006, AR P.06.0416.N, AC, 2006, nr. 406; Cass. 28 juni 2005, AR P.05.0302.N, AC, 2005, nr. 379; Cass. 7 sept. 2005, AR P.05.0348.F, AC, 2005, nr. 414. 29 november 2011
P.2011.1250.N
AC nr. ...
Deelneming ‐ Vereiste Alleen een positieve daad die aan de uitvoering van het misdrijf voorafgaat of ermee samen gaat kan deelneming aan een misdaad of wanbedrijf opleveren, maar ook het verzuim om te handelen kan een dergelijke positieve daad van deelneming zijn wanneer, wegens de ermee gepaard gaande omstandigheden, het bewuste en opzettelijke verzuim om te handelen ondubbelzinnig een aansporing betekent tot het plegen van het misdrijf op één van de wijzen die in de artikelen 66 en 67 Strafwetboek zijn bepaald; het passieve bijwonen van de uitvoering van een misdrijf kan strafbare deelneming opleveren wanneer het zich onthouden van enige reactie de uiting is van het opzet om rechtstreeks aan de uitvoering mee te werken door bij te dragen tot het mogelijk maken of vergemakkelijken van dat misdrijf (1). (1) Cass. 17 dec. 2008, AR P.08.1233.F, AC, 2008, nr. 737, met concl. adv.‐gen. Vandermeersch in Pas.; Cass. 2 sept. 2009, AR P.09.0391.F, AC, 2009, nr. 467. 29 november 2011
P.2011.0573.N
AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
53/ 112
LiberCas
2/2012
Met 'gewoonlijk gebruik', in de zin van de artikelen 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, beoogt het decreet geen vergunningsplicht voor de toevallige opslag van goederen maar vereist het een gebruik van de grond dat een zekere regelmaat vertoont en een zekere tijd moet duren alvorens een vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning verkregen werd, het gewoonlijk gebruik ontstaat, hetgeen de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
ONBEKWAAMVERKLARING EN GERECHTELIJK RAADSMAN De dagvaarding in strafzaken houdt geen verband met het beheer van de goederen van de beschermde persoon maar beoogt de schuldigverklaring van de beklaagde en zijn veroordeling tot straffen of maatregelen op zijn persoon of zijn goederen, zodat, hoewel de artikelen 488bis, f, §1, eerste lid, 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, 182, eerste lid, en 185, Wetboek van Strafvordering, niet eraan in de weg staan dat in strafzaken de betekening van een dagvaarding van een beklaagde, aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, ook rechtsgeldig wordt gedaan aan de woonplaats of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder, de betekening van de dagvaarding in strafzaken enkel aan de beklaagde aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, de strafvordering rechtsgeldig bij de strafrechter aanhangig maakt (1). (1) Zie: Cass. 28 juni 2011, AR P.10.1570.N, AC, 2011, nr. 430 met conclusie adv.‐gen. Kenis. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
Uit artikel 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, gedaan worden aan diens woonplaats of verblijfplaats, volgt slechts dat betekeningen en kennisgevingen in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de voorlopige bewindvoerder behoren, aan diens woonplaats of verblijfplaats moeten gebeuren. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
De opdracht bedoeld in artikel 488bis, f, §1, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de voorlopige bewindvoerder tot taak heeft de goederen van de beschermde persoon als een goed huisvader te beheren of de beschermde persoon in dat beheer bij te staan, houdt geen vertegenwoordiging van de beschermde persoon als verweerder op de strafvordering in, aangezien artikel 185 Wetboek van Strafvordering die vertegenwoordiging aan de advocaat voorbehoudt. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
ONDERZOEK (IN STRAFZAKEN)
54/ 112
LiberCas
2/2012
Uit de samenlezing van de artikelen 35, eerste lid, 2°, 37 en 58, eerste lid, 1°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen volgt dat alleen de natuurlijke personen en de vennootschappen die zijn ingeschreven op de deellijst van externe accountants en de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren gerechtigd zijn tot gerechtelijke expertise met betrekking tot de boekhoudkundige organisatie van ondernemingen alsook de analyse met boekhoudkundige procédés, van de positie en werking van ondernemingen vanuit het oogpunt van hun kredietwaardigheid, rentabiliteit en risico's (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Noch de Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen, noch enige andere wettelijke bepaling schrijft de nietigheid voor van een verslag van een door artikel 35, eerste lid, 2°, Wet Boekhoudkundige en Fiscale Beroepen bedoelde expertise door een persoon die daar overeenkomstig de bepalingen van deze wet niet toe is gerechtigd; die nietigheid vloeit niet automatisch voort uit de omstandigheid dat de expertise is uitgevoerd door een daartoe niet gerechtigd persoon zodat het aan de rechter staat de toelaatbaarheid van een dergelijk verslag te beoordelen in het licht van artikel 6 E.V.R.M. en artikel 14 I.V.B.P.R., rekening houdend met de elementen van de zaak in haar geheel genomen, inbegrepen de wijze waarop het bewijs werd verkregen en de omstandigheden waarin de onrechtmatigheid werd begaan (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
De partijen hebben gedurende vijftien dagen vóór de rechtszitting die voor de regeling van de rechtspleging is vastgesteld, het recht te verzoeken om bijkomende onderzoekshandelingen te stellen ; wanneer een verzoek in die zin binnen de voormelde termijn is ingediend, wordt de rechtspleging geschorst in afwachting van de definitieve behandeling van het verzoek. ‐ Artt. 61quinquies en 127, § 3 Wetboek van Strafvordering 30 november 2011
P.2011.1164.F
AC nr. ...
55/ 112
LiberCas
2/2012
Artikel 127 van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de rechtspleging tot onttrekking van de zaak aan een onderzoeksrechter vóór het gerechtelijk onderzoek is gesloten, aangezien dat onderzoek niet volledig is op het ogenblik dat de raadkamer die ordemaatregel neemt (1). (1) Henri D. BOSLY, Damien VANDERMEERSCH en Marie‐Aude BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Die Keure, 2010, 6de uitg., p. 726. ‐ Art. 127 Wetboek van Strafvordering 21 december 2011
P.2011.1690.F
AC nr. ...
Wanneer een partij betwist dat de door de onderzoeksmagistraat bevolen bijkomende onderzoekshandelingen volledig zijn uitgevoerd, dient het onderzoeksgerecht de rechtspleging niet te schorsen als het, op grond van een feitelijke beoordeling, van mening is dat de aldus vergaarde informatie volstaat om uitspraak te doen over de regeling van de rechtspleging zonder dat het recht van verdediging hierdoor wordt miskend. ‐ Artt. 61quinquies en 127, § 3 Wetboek van Strafvordering 30 november 2011
P.2011.1164.F
AC nr. ...
De rechter die vaststelt dat door de onderzoeksrechter gegeven deskundigenopdrachten een verboden delegatie van rechterlijke bevoegdheid bevatten en die besluit tot de wering van de deskundigenverslagen in zoverre die zich uitspreken over de juridische implicaties van hun vaststellingen en bevindingen, vermag te oordelen dat de door de deskundigen gedane feitelijke vaststellingen en technische bevindingen geen onrechtmatig verkregen bewijs uitmaken (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
ONDERZOEKSGERECHTEN Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 13 december 2011
P.2011.1256.N
AC nr. ...
Wanneer een partij betwist dat de door de onderzoeksmagistraat bevolen bijkomende onderzoekshandelingen volledig zijn uitgevoerd, dient het onderzoeksgerecht de rechtspleging niet te schorsen als het, op grond van een feitelijke beoordeling, van mening is dat de aldus vergaarde informatie volstaat om uitspraak te doen over de regeling van de rechtspleging zonder dat het recht van verdediging hierdoor wordt miskend. ‐ Artt. 61quinquies en 127, § 3 Wetboek van Strafvordering 30 november 2011
P.2011.1164.F
AC nr. ...
56/ 112
LiberCas
2/2012
Artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer waarbij een middel van verjaring wordt afgewezen, niet afhankelijk van de voorwaarde dat de verjaring was aangevoerd voor de feiten zoals zij in de voormelde beschikking of in de akten van de rechtspleging die eraan voorafgaan zijn omschreven.
14 december 2011
P.2011.1289.F
AC nr. ...
P.2011.1256.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 13 december 2011
Artikel 127 van het Wetboek van Strafvordering is niet van toepassing op de rechtspleging tot onttrekking van de zaak aan een onderzoeksrechter vóór het gerechtelijk onderzoek is gesloten, aangezien dat onderzoek niet volledig is op het ogenblik dat de raadkamer die ordemaatregel neemt (1). (1) Henri D. BOSLY, Damien VANDERMEERSCH en Marie‐Aude BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Die Keure, 2010, 6de uitg., p. 726. ‐ Art. 127 Wetboek van Strafvordering 21 december 2011
P.2011.1690.F
AC nr. ...
De beslissing waarbij de raadkamer de zaak onttrekt aan de onderzoeksrechter, op grond dat de misdrijven waarop zijn onderzoek is gericht, samenhangend lijken te zijn met die waarvoor een procedure loopt in een ander arrondissement, is een bestuurlijke maatregel die niet op tegenspraak dient te worden genomen (1). (1) Zie Cass (verenigde kamers), 16 sept. 1998, A.94.0001.F, R.D.P.C., 1999, p. 106. 21 december 2011
P.2011.1690.F
AC nr. ...
Wanneer het verzoek tot opheffing van een onderzoekshandeling uitgaat van een persoon die geen partij is in het strafonderzoek en die de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij dit verzoek krachtens artikel 61quater, §5 of §6, Wetboek van Strafvordering aanhangig is gemaakt, vraagt de regelmatigheid van de rechtspleging te onderzoeken, moet die kamer, indien zij het verzoek tot opheffing van de onderzoekshandeling afwijst, de regelmatigheid van die onderzoekshandeling en van de hieraan voorafgaande handelingen die daartoe aanleiding hebben gegeven, onderzoeken maar niet de regelmatigheid van de ganse strafrechtspleging zelf waarin de verzoeker geen partij is, noch partij wordt door het instellen van een verzoek tot opheffing van een onderzoekshandeling overeenkomstig artikel 61quater Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie concl. O.M. 13 december 2011
P.2011.1256.N
AC nr. ...
57/ 112
LiberCas
2/2012
Wanneer een verzoek tot opheffing van een onderzoekshandeling ingevolge artikel 61quater, §5 of §6, Wetboek van Strafvordering ter beoordeling wordt voorgelegd aan de kamer van inbeschuldigingstelling, kan deze op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van één van de partijen of ambtshalve, de regelmatigheid van de haar voorgelegde procedure onderzoeken en kan zij krachtens artikel 235bis, §5, overeenkomstig artikel 131, §1, 1 en 2, de nietigheid uitspreken van een handeling en van een deel of het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer zij een onregelmatigheid, verzuim of nietigheid vaststelt die invloed heeft op een handeling van het onderzoek of op de bewijsverkrijging (1) (2). (1) Cass. 16 mei 2000, AR P.00.0296.N, AC, 2000, nr. 299. (2) Zie concl. O.M. 13 december 2011
P.2011.1256.N
AC nr. ...
ONDERZOEKSRECHTER De beslissing waarbij de raadkamer de zaak onttrekt aan de onderzoeksrechter, op grond dat de misdrijven waarop zijn onderzoek is gericht, samenhangend lijken te zijn met die waarvoor een procedure loopt in een ander arrondissement, is een bestuurlijke maatregel die niet op tegenspraak dient te worden genomen (1). (1) Zie Cass (verenigde kamers), 16 sept. 1998, A.94.0001.F, R.D.P.C., 1999, p. 106. 21 december 2011
P.2011.1690.F
AC nr. ...
De in artikel 62bis van het Wetboek van Strafvordering bedoelde regels inzake de territoriale bevoegdheid van de onderzoeksrechter zijn van openbare orde (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
C.2011.0154.F
AC nr. ...
OPENBAAR MINISTERIE Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 23 december 2011
58/ 112
LiberCas
2/2012
Hoewel de onsplitsbaarheid van het openbaar ministerie hierin bestaat dat er geen enkel onderscheid en geen enkele verdeling bestaat tussen de magistraten van het openbaar ministerie die bij wet gemachtigd zijn een handeling bij een welbepaald gerecht te verrichten, volgt uit de artikelen 143 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek niettemin dat alleen de procureur‐generaal bij het hof van beroep persoonlijk alle functies van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken van zijn rechtsgebied uitoefent, terwijl de magistraten die hem bijstaan, hetzij bij het hof van beroep, hetzij bij het arbeidshof, een handeling alleen maar regelmatig kunnen verrichten binnen de grenzen van hun wettelijke bevoegdheid, die in de regel bepaald wordt door de bevoegdheid van het gerecht waar zij hun ambt uitoefenen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, A.R. C.11.0154.F, nr. … . ‐ Art. 143 e.v. Gerechtelijk Wetboek 23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
OVEREENKOMST BESTANDDELEN Bestanddelen ‐ Toestemming ‐ kennisname ‐ Algemene voorwaarden ‐ Biologisch onderzoek ‐ Voorschrijvende arts ‐ Facturering Uit artikel 1108 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de partij die zich verbindt, vereist dat zij kan kennisnemen van de bedingen waarvoor die toestemming vereist is (1). (1) Het O.M. concludeerde tot verwerping van het tweede middel, in zoverre het O.M. oordeelde dat het bestreden vonnis zijns inziens afdoend had aangetoond dat de patiënt kennisgenomen had van de algemene voorwaarden. ‐ Art. 98 Wet 10 juli 2007 ‐ Art. 1108 Burgerlijk Wetboek 19 december 2011
C.2010.0587.F
AC nr. ...
PREJUDICIEEL GESCHIL De door de verzoeker voorgestelde prejudiciële vraag dient niet aan het Grondwettelijk Hof te worden gesteld, aangezien zij geen verband houdt met artikel 842 van het Gerechtelijk Wetboek op grond waarvan het verzoek tot wraking niet‐ontvankelijk wordt verklaard. 18 november 2011
C.2011.0676.F
AC nr. ...
Het Grondwettelijk Hof is niet bevoegd om kennis te nemen van de interpretatie van een algemeen rechtsbeginsel. ‐ Art. 26, § 1, 3° Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 jan. 1989 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING 59/ 112
LiberCas
2/2012
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Verzoenbaarheid ‐ Zwijgrecht ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Toepassingsgebied Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Louter administratief onderzoek Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
60/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Louter administratief onderzoek Artikel 6 E.V.R.M. dat het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging, waartoe ook het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht behoren, waarborgt, is slechts van toepassing op rechtsplegingen die het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvordering tot voorwerp hebben of op eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd; hieruit volgt dat het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht in al zijn aspecten en de daarbij afgeleide rechten waaronder de cautieplicht, slechts gelden vanaf de aanvangsfase van de strafvervolging maar niet voor louter administratieve onderzoeken waarbij de verhoorde persoon niet verdacht wordt van een misdrijf of niet onder de dreiging van een strafvervolging leeft, maar die er louter op gericht zijn materiële vaststellingen te doen met het oog op de naleving van de desbetreffende reglementering (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Toepassingsgebied Artikel 6 E.V.R.M. dat het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging, waartoe ook het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht behoren, waarborgt, is slechts van toepassing op rechtsplegingen die het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvordering tot voorwerp hebben of op eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd; hieruit volgt dat het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht in al zijn aspecten en de daarbij afgeleide rechten waaronder de cautieplicht, slechts gelden vanaf de aanvangsfase van de strafvervolging maar niet voor louter administratieve onderzoeken waarbij de verhoorde persoon niet verdacht wordt van een misdrijf of niet onder de dreiging van een strafvervolging leeft, maar die er louter op gericht zijn materiële vaststellingen te doen met het oog op de naleving van de desbetreffende reglementering (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Advocaat ‐ Tuchtsanctie ‐ Middel gericht tegen de beslissing dat het cassatieberoep geen opschortende werking zal hebben ‐ Verwerping van de andere middelen Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Verzoenbaarheid ‐ Zwijgrecht ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
61/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Strafonderzoek ‐ Monstername of huiszoeking ‐ Recht op bijstand van een raadsman ‐ Beklaagde Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Beklaagde die belastende verklaringen aflegt over een derde Het recht op bijstand van een advocaat is verbonden met de cautieplicht, het zwijgrecht en het feit dat niemand kan verplicht worden zichzelf te incrimineren; deze rechten gelden in personam, zodat een derde zich niet kan beroepen op de miskenning van die rechten betreffende de belastende verklaringen, afgelegd lastens hem door een verdachte of beklaagde die voor hem slechts een getuige is (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Beklaagde die belastende verklaringen aflegt over een derde Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Wegverkeer ‐ Wegverkeerswet ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Snelheidsmeter ‐ Nakomend proces‐verbaal ‐ Beklaagde Conclusie van procureur‐generaal Leclercq. 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Verhoor tijdens het onderzoek ‐ Behandeling voor de feitenrechter ‐ Verklaringen voor de feitenrechter met de bijstand van een advocaat ‐ Opdracht van de feitenrechter ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Geen bijstand van een advocaat Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Verzoenbaarheid ‐ Zwijgrecht ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
62/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Verhoor tijdens het onderzoek ‐ Behandeling voor de feitenrechter ‐ Opdracht van de feitenrechter ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Geen bijstand van een advocaat ‐ Verklaringen voor de feitenrechter met de bijstand van een advocaat Voor de feitenrechter kan de beklaagde of de beschuldigde met de bijstand van een advocaat alle verklaringen die hij nodig acht, afleggen en zijn eerder afgelegde verklaringen verduidelijken, vervolledigen of intrekken; het staat de feitenrechter om, in het licht van het geheel van het proces, na te gaan of de bewijswaarde van alle hem voorgelegde gegevens aangetast is door het enkele feit dat bepaalde verklaringen tijdens het onderzoek afgelegd werden zonder de bijstand van een advocaat en, in voorkomend geval, te beslissen tot de niet‐toelaatbaarheid of de uitsluiting van deze bewijsmiddelen (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Cass. 8 nov. 2011, AR P.11.0647.N, AC, 2011, nr. ... 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Wegverkeer ‐ Wegverkeerswet ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Snelheidsmeter ‐ Nakomend proces‐verbaal ‐ Beklaagde Uit het feit alleen dat het serienummer van de snelheidsmeter pas vermeld wordt in een proces‐ verbaal dat van latere datum is dan het in artikel 62, tweede lid, Wegverkeerswet bepaalde proces‐ verbaal, en dat het openbaar ministerie in antwoord op de dienaangaande door de beklaagde opgeworpen betwisting bij het dossier heeft gevoegd, kan geen miskenning van het recht van verdediging van de beklaagde worden afgeleid (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 62, tweede en vierde lid Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
63/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Verzoenbaarheid ‐ Zwijgrecht ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Voorrang ‐ Verplaatsing van zetel van de vennootschap ‐ Zaak wordt bij twee bevoegde rechtbanken van koophandel aanhangig gemaakt ‐ Vordering tot faillietverklaring van een rechtspersoon Het algemeen beginsel van het recht van verdediging, de artikelen 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14.3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten impliceren met name dat de beklaagde of de vervolgde het recht heeft niet aan de bewijsvoering van de hem ten laste gelegde feiten te moeten meewerken en niet aan zijn veroordeling te moeten bijdragen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
TUCHTZAKEN Tuchtzaken ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ... 64/ 112
LiberCas
2/2012
Tuchtzaken ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid Het algemeen beginsel van het recht van verdediging en de artikelen 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zijn in beginsel van toepassing in tuchtzaken, zelfs als de beroepsbeoefenaar trouw, oprechtheid en eerbied aan de tuchtrechtelijke overheid verschuldigd is; zij impliceren derhalve echter niet dat de verklaring die een advocaat in het kader van een tuchtonderzoek vrij heeft afgelegd t.o.v. de tuchtrechtelijke overheid van de balie, hem niet ten laste kan worden gelegd (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
RECHTBANKEN BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Algemeen ‐ Overlegging van stukken ten laatste tegelijk met de conclusie Artikel 740 van het Gerechtelijk Wetboek vereist niet dat de stukken op dezelfde wijze als de conclusie worden meegedeeld, noch dat ze samen worden ontvangen. Het volstaat dat de stukken ten laatste binnen de conclusietermijn zijn toegezonden. ‐ Art. 740 Gerechtelijk Wetboek 12 december 2011
S.2010.0179.N
AC nr. ...
Burgerlijke zaken ‐ Algemeen ‐ Tucht ‐ Advocaat ‐ Onderzoek van de bezwaren ‐ Bewezen verklaarde bezwaren ‐ Geen toepassing van de straf schrapping ‐ Uitspraak bij wege van algemene en als regel geldende beschikking ‐ Motivering De bestreden beslissing die, nadat zij heeft geoordeeld dat vier van de bezwaren bewezen zijn, beslist dat, hoewel daaruit een laakbaar tekort aan nauwkeurigheid blijkt, ze niet rechtvaardigen dat de verweerder van de voornoemde lijst wordt geschrapt, doet geen uitspraak bij wege van algemene en als regel geldende beschikking. ‐ Art. 6 Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
D.2011.0006.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN
65/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Burgerlijke rechtsvordering ‐ Hof van beroep ‐ Bevoegdheid ‐ Wet van 9 juli 1997 ‐ Aanvullende kamers Uit de wetsgeschiedenis van de wet van 9 juli 1997 houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep, waarbij de artikelen 102, §2, 106bis en 109ter in het Gerechtelijk Wetboek werden ingevoerd, blijkt dat onder het begrip burgerlijke zaken in de zin van artikel 106bis, §1, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek ook de strafzaken begrepen zijn waarvan de behandeling is beperkt tot de burgerlijke rechtsvordering (1) (2). (1) Parl. St., Senaat, 1‐490/9 (1996‐ 1997), p. 63: bij de artikelsgewijze bespreking antwoordde de minister van Justitie op de opmerking van een senator die verklaarde "niet te kunnen aanvaarden dat drie plaatsvervangende raadsheren in een aanvullende kamer in hoger beroep uitspraak doen over een strafzaak" dat "(d)e definitie van de gerechtelijke achterstand (...) zo (is) opgesteld dat er geen strafzaken aan de aanvullende kamers zullen worden toebedeeld, behoudens hetgeen de afhandeling van de burgerlijke belangen betreft". (2) De artikelen 102, §2, 106bis en 109ter Gerechtelijk Wetboek werden opgeheven door de artikelen 20, 21 en 22 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (II), met ingang van 1 juli 2011.
29 november 2011
P.2011.1250.N
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Voorrecht van rechtsmacht ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel De toepassing van de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering op een plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel schendt de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Recht van verdediging ‐ Artikel 14 Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
66/ 112
LiberCas
2/2012
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Ontvankelijkheid ‐ Non bis in idem ‐ Gebruik van onjuiste stukken om zich te kwader trouw onverschuldigde uitkeringen te doen toekennen ‐ Definitieve administratieve sanctie van strafrechtelijke aard ‐ Gebruik van een valsheid in geschrifte en van een vals stuk met het oog op het behoud van het recht op werkloosheidsuitkering ‐ Overeenstemmende feiten van gebruik ‐ Artikel 14 ‐ Vervolging ‐ Artikel 14.7 Het arrest van het hof van beroep dat heeft aangenomen dat de feiten gebruik van onjuiste stukken om zich te kwader trouw onverschuldigde uitkeringen te doen toekennen, waarvoor aan de eiser een definitieve administratieve sanctie van strafrechtelijke aard was opgelegd, overeenstemmen met de feiten gebruik van een valsheid in geschrifte en van een vals stuk met het oog op het behoud van het recht op werkloosheidsuitkering, en dat op grond daarvan oordeelt dat het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem niet inhield dat de vervolging wegens die feiten niet ontvankelijk was, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht (1). (1) Zie Cass. 12 jan. 2001, AR D.99.0014.N, AC, 2001, nr. 21. ‐ Art. 14.7 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
67/ 112
LiberCas
2/2012
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid ‐ Artikel 14 ‐ Tuchtzaken Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 15.1 ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Boekhoudrecht ‐ Inbreuk artikel 16 (oud) ‐ Inbreuk artikel 17 (oud) ‐ Bestaanbaarheid met artikel 15.1 I.V.B.P.R. ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Vereisten ‐ Artikel 15 ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid ‐ Artikel 14 ‐ Tuchtzaken Het algemeen beginsel van het recht van verdediging en de artikelen 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zijn in beginsel van toepassing in tuchtzaken, zelfs als de beroepsbeoefenaar trouw, oprechtheid en eerbied aan de tuchtrechtelijke overheid verschuldigd is; zij impliceren derhalve echter niet dat de verklaring die een advocaat in het kader van een tuchtonderzoek vrij heeft afgelegd t.o.v. de tuchtrechtelijke overheid van de balie, hem niet ten laste kan worden gelegd (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Toepasselijkheid ‐ Strafuitvoeringsrechtbank De artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. zijn niet van toepassing op de strafuitvoeringsrechtbank vermits dit gerecht geen uitspraak doet over de gegrondheid van een strafvordering (1). (1) Zie: Cass. 28 dec. 2010, AR P.10.1893.F, AC, 2010, nr. 771. 13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
68/ 112
LiberCas
2/2012
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Vereisten ‐ Artikel 15 ‐ Omschrijving strafbare gedraging De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is, zelfs als de rechter over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt; aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met: de vereiste van een moreel element in elk misdrijf, de interpretatie van de strafbepaling in het licht van de doelstellingen van de wetgever en wetsgeschiedenis, de door de rechtscolleges gegeven interpretatie omtrent de strafbepaling, de bijzondere hoedanigheid of functie van de persoon tot wie de strafbepaling zich richt, zijn bijzondere vertrouwdheid met de materie of het gegeven dat hij beroepsmatig beschikt of kan beschikken over goede informatie (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Recht van verdediging ‐ Artikel 14 Het algemeen beginsel van het recht van verdediging, de artikelen 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14.3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten impliceren met name dat de beklaagde of de vervolgde het recht heeft niet aan de bewijsvoering van de hem ten laste gelegde feiten te moeten meewerken en niet aan zijn veroordeling te moeten bijdragen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel ‐ Voorrecht van rechtsmacht Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Non bis in idem ‐ Draagwijdte van de regel ‐ Artikel 14 ‐ Artikel 14.7 De regel non bis in idem strekt ertoe te vermijden dat één en dezelfde persoon twee gelijksoortige straffen krijgt voor eenzelfde gedraging (1). (1) Zie Jaarverslag van het Hof van Cassatie, 2003, Algemene rechtsbeginselen, p. 128‐130. ‐ Art. 14.7 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
69/ 112
LiberCas
2/2012
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Strafonderzoek ‐ Monstername of huiszoeking ‐ Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een raadsman ‐ Beklaagde Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Verzoenbaarheid ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Verzoenbaarheid ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht van verdediging ‐ Strafonderzoek ‐ Monstername of huiszoeking ‐ Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een raadsman ‐ Beklaagde Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Artikel 15.1 ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Boekhoudrecht ‐ Inbreuk artikel 16 (oud) ‐ Inbreuk artikel 17 (oud) ‐ Bestaanbaarheid met artikel 15.1 I.V.B.P.R. ‐ Omschrijving strafbare gedraging De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie O.M.
29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
70/ 112
LiberCas
2/2012
International verdrag burgerrechten en politieke recht ‐ Verzoenbaarheid ‐ Artikel 14.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.3 ‐ Voorlopige hechtenis ‐ Vertraging in de uitvoering van een onderzoekshandeling ‐ Redelijke termijn Artikel 5.3 van het EVRM heeft niet tot doel de Lidstaten te verplichten om een verdachte die nochtans als gevaarlijk is aangemerkt, onmiddellijk in vrijheid te stellen wegens vertraging die is opgelopen bij de uitvoering van een onderzoekshandeling. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
71/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.3 ‐ Voorlopige hechtenis ‐ Redelijk karakter van de duur van de voorlopige hechtenis ‐ In aanmerking te nemen tijdvak ‐ Redelijke termijn Ofschoon de beoordeling van de duur van de voorlopige hechtenis op een geactualiseerde, nauwkeurige en gepersonaliseerde wijze dient te gebeuren, volgt daaruit niet dat het onderzoeksgerecht dat onderzoek moet beperken tot de tijdvakken tijdens welke het onderzoek geen vooruitgang heeft geboekt ; bij de beoordeling dient daarentegen rekening te worden gehouden met de rechtspleging in haar geheel, m.a.w. vanaf de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding tot het ogenblik waarop het rechtscollege, dat uitspraak moet doen over de eventuele handhaving van de hechtenis, nagaat of zij wel verenigbaar is met artikel 5.3 van het EVRM (1). (1) Zie Cass. 17 maart 2010, AR P.10.0434.F, AC, 2010, nr. 194. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 3 ‐ Vreemdelingen ‐ Onmenselijke en vernederende behandeling ‐ Arrestatie of detentie met het oog op verwijdering van het grondgebied De rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon met het oog op zijn verwijdering is geen onmenselijke of vernederende behandeling wanneer de uitvoeringsmodaliteiten zelf van de vrijheidsberoving niet betwist worden en de minder dwingende maatregelen die de terugkeer moeten verzekeren door toedoen van de betrokken onderdaan ontoereikend zijn gebleken. ‐ Artt. 3 en 5, § 1, f Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ‐ Art. 7, eerste, tweede en derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.3 ‐ Voorlopige hechtenis ‐ Ongewone vertraging van het gerechtelijk onderzoek ‐ Ernst van de feiten ‐ Gronden van handhaving van de voorlopige hechtenis ‐ Redelijke termijn ‐ Openbare orde De enkele verwijzing naar de ernst van de feiten en naar de openbare orde is onvoldoende om de handhaving van de voorlopige hechtenis te verantwoorden als het gerechtelijk onderzoek abnormale vertraging kent (1). (1) Cass. 18 dec. 1991, AR 9571, AC, 1991‐1992, nr. 213. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
72/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 8 ‐ Recht op eerbiediging van het privé‐ en gezinsleven Het recht op eerbiediging van het privé‐leven, dat bij artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is bepaald, is geen onbeperkt recht; die bepaling sluit de inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dat recht niet uit, wanneer die inmenging bij wet is bepaald en een maatregel is die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid, de goede zeden of de rechten en vrijheden van anderen (1). (1) Zie Cass. 20 okt. 2010, AR P.10.1545.F, AC, 2010, nr. 617. ‐ Art. 8 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 8 ‐ Recht op eerbiediging van het privé‐ en gezinsleven ‐ Arrestatie of detentie met het oog op verwijdering van het grondgebied ‐ Vreemdeling die op onwettige wijze in het Rijk verblijft ‐ Artikel 8.2 ‐ Inmenging van het openbaar gezag in de uitoefening van dat recht Uit het feit dat een vreemdeling die op onwettige wijze in het Rijk verblijft, een vast adres heeft, slaagt voor het middelbaar onderwijs, niet bekend staat bij de politie en niet gehoorzaamt aan de bevelen om het grondgebied te verlaten die hem zonder dwang ter kennis zijn gebracht, kan niet worden afgeleid dat zijn vrijheidsberoving volgens de wettelijke voorschriften niet langer beantwoordt aan het doel dat bij artikel 8.2 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is bepaald of een handeling zou zijn die buiten verhouding staat tot de verwijdering die met minder dwingende maatregelen niet is kunnen verzekerd worden (1). (1) Zie Cass. 15 juni 2011, AR P.11.0987.F, niet gepubliceerd. 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 3 ‐ Onmenselijke en vernederende behandeling Elke daad waarbij opzettelijk hevige pijn of ernstig lichamelijk of moreel leed wordt toegebracht, is een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden; onder vernederende behandeling wordt begrepen, elke daad die bij degene die ze ondergaat, in andermans of eigen ogen zware vernedering of verlies van waardigheid veroorzaakt (1). (1) Zie Cass. 18 mei 1999, AR P.98.0883.N, AC, 1999, nr. 288. ‐ Art. 3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
73/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Overschrijding van de redelijke termijn ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Behandeling binnen een redelijke termijn ‐ Voorwaarde ‐ Criteria Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Overschrijding van de redelijke termijn ‐ Beoordeling door het Hof ‐ Behandeling binnen een redelijke termijn ‐ Voorwaarde ‐ Criteria De regel, dat het niet aan het Hof maar aan de feitenrechter staat te oordelen of de redelijke termijn binnen dewelke eenieder recht heeft op de berechting van zijn zaak is overschreden, kent een uitzondering wanneer de overschrijding van de redelijke termijn te wijten is aan de duur van het beraad door de rechter waarover de beklaagde geen verweer heeft kunnen voeren; ook in dat geval moet het redelijk karakter van de termijn worden beoordeeld op grond van de concrete omstandigheden van de zaak, waaronder de complexiteit ervan (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Toepasselijkheid ‐ Strafuitvoeringsrechtbank De artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. zijn niet van toepassing op de strafuitvoeringsrechtbank vermits dit gerecht geen uitspraak doet over de gegrondheid van een strafvordering (1). (1) Zie: Cass. 28 dec. 2010, AR P.10.1893.F, AC, 2010, nr. 771. 13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 7 ‐ Vereisten ‐ Omschrijving strafbare gedraging De legaliteit van een strafbepaling vereist dat ze voldoende toegankelijk is en op zichzelf of in context met andere bepalingen gelezen op voldoende precieze wijze de als strafbaar gestelde gedraging omschrijft, zodat de draagwijdte ervan redelijk voorzienbaar is, zelfs als de rechter over een zekere beoordelingsvrijheid beschikt; aan de vereiste van de redelijke voorzienbaarheid is voldaan als het voor de persoon op wie de strafbepaling toepasselijk is, mogelijk is om op grond van de strafbepaling de handelingen en verzuimen te kennen die zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met: de vereiste van een moreel element in elk misdrijf, de interpretatie van de strafbepaling in het licht van de doelstellingen van de wetgever en wetsgeschiedenis, de door de rechtscolleges gegeven interpretatie omtrent de strafbepaling, de bijzondere hoedanigheid of functie van de persoon tot wie de strafbepaling zich richt, zijn bijzondere vertrouwdheid met de materie of het gegeven dat hij beroepsmatig beschikt of kan beschikken over goede informatie (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
74/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Misdaad ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Vordering tot correctionnalisering ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Wapengelijkheid Uit het feit, enerzijds, dat de correctionalisering van een misdaad wegens verzachtende omstandigheden voortvloeit uit de wet die op eenieder die zich in dezelfde rechtstoestand bevindt op gelijke wijze van toepassing is en wordt toegepast in het belang van de inverdenkinggestelde vermits deze daardoor niet meer kan veroordeeld worden tot een criminele straf en, anderzijds, dat de raadkamer onaantastbaar en met opgave van redenen beoordeelt of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, waarbij de inverdenkinggestelde al zijn verweermiddelen kan laten gelden en waarbij het feit dat het openbaar ministerie de correctionalisering vordert daaraan geen afbreuk doet, volgt dat wanneer een inverdenkinggestelde aan wie een misdaad ten laste wordt gelegd, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden, dit geenszins willekeurig is en het gelijkheidsbeginsel noch de wapengelijkheid tussen de partijen in het proces in het gedrang brengt; dergelijke correctionalisering onttrekt de inverdenkinggestelde niet aan zijn natuurlijke rechter. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Voorrecht van rechtsmacht ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel De toepassing van de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering op een plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel schendt de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.1 ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Overschrijding van de redelijke termijn voor de overbrenging naar een geschikte inrichting ‐ Sanctie ‐ Internering ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
75/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.4 ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Overschrijding van de redelijke termijn voor de overbrenging naar een geschikte inrichting ‐ Sanctie ‐ Internering ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.1 ‐ Interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ‐ Rechtmatige aanhouding ‐ Internering Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de artikelen 5.1.e en 5.4 E.V.R.M., blijkt dat: ‐ de "rechtmatigheid" niet alleen de gevangenhouding zelf maar ook haar verdere tenuitvoerlegging betreft; ‐ de gevangenhouding in overeenstemming moet zijn, niet alleen met het interne recht maar ook met de limitatief bepaalde gronden van artikel 5.1 E.V.R.M. teneinde elke vorm van willekeur te voorkomen en er een band tussen die gronden en de plaats en wijze waarop de gevangenhouding geschiedt, moet bestaan; ‐ de gevangenhouding op grond van artikel 5.1.e E.V.R.M. zowel de bescherming van de geesteszieke zelf als van de samenleving beoogt en enkel rechtmatig kan zijn wanneer zij in een kliniek, hospitaal of andere daartoe geschikte instelling wordt uitgevoerd (1). (1) E.H.R.M., 30 juli 1998, Aerts t./ België; 6 dec. 2011, De Donder t./ België; R.P.D.B., compl. VII, v° Convention européenne des droits de l'homme, nrs. 329 en 311. 20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.4 ‐ Interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ‐ Rechtmatige aanhouding ‐ Internering Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met betrekking tot de artikelen 5.1.e en 5.4 E.V.R.M., blijkt dat: ‐ de "rechtmatigheid" niet alleen de gevangenhouding zelf maar ook haar verdere tenuitvoerlegging betreft; ‐ de gevangenhouding in overeenstemming moet zijn, niet alleen met het interne recht maar ook met de limitatief bepaalde gronden van artikel 5.1 E.V.R.M. teneinde elke vorm van willekeur te voorkomen en er een band tussen die gronden en de plaats en wijze waarop de gevangenhouding geschiedt, moet bestaan; ‐ de gevangenhouding op grond van artikel 5.1.e E.V.R.M. zowel de bescherming van de geesteszieke zelf als van de samenleving beoogt en enkel rechtmatig kan zijn wanneer zij in een kliniek, hospitaal of andere daartoe geschikte instelling wordt uitgevoerd (1). (1) E.H.R.M., 30 juli 1998, Aerts t./ België; 6 dec. 2011, De Donder t./ België; R.P.D.B., compl. VII, v° Convention européenne des droits de l'homme, nrs. 329 en 311.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
76/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 7 ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Boekhoudrecht ‐ Bestaanbaarheid met artikel 7.1 E.V.R.M. ‐ Inbreuk artikel 16 (oud) ‐ Inbreuk artikel 17 (oud) ‐ Omschrijving strafbare gedraging De artikelen 17, derde lid (oud) en 16, derde lid (nieuw), Boekhoudwet en 171, §2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen, die de commissaris, de commissarisrevisor, de revisor of de onafhankelijke deskundige bestraffen die niet heeft gedaan wat hij had moeten doen om zich ervan te vergewissen of de goedgekeurde of geattesteerde rekeningen, jaarrekeningen, balansen en resultatenrekeningen of geconsolideerde jaarrekeningen van ondernemingen voldeden aan de wettelijke vereisten, zijn, voor al degenen op wie de bepaling toepasselijk zijn, kennelijk voldoende nauwkeurig en schenden de artikelen 7.1 E.V.R.M. en 15.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie O.M.
29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.1 ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Onrechtmatige aanhouding ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Sanctie ‐ Internering ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel ‐ Voorrecht van rechtsmacht Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
77/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 5 ‐ Art. 5.4 ‐ Onaangepaste verzorging ‐ Onrechtmatige aanhouding ‐ Geïnterneerde die een gevaar voor de maatschappij oplevert ‐ Sanctie ‐ Internering ‐ Tenuitvoerlegging Zoals de internering zelf van een geesteszieke noodzakelijk en evenredig moet zijn, zo ook moet de begane onrechtmatigheid bij de uitvoering van de interneringsmaatregel evenredig worden gesanctioneerd: een onaangepaste verzorging kan een onrechtmatigheid in de zin van artikel 5.1.e en 5.4 E.V.R.M. opleveren, zonder daarom de invrijheidstelling van de geesteszieke te kunnen verantwoorden indien de samenleving daardoor in gevaar komt; faalt bijgevolg naar recht het middel dat aanvoert dat, ongeacht het gevaar dat hierdoor voor de samenleving zou ontstaan, een geïnterneerde geesteszieke in vrijheid moet worden gesteld omdat hij niet binnen een redelijke termijn naar een geschikte verzorgingsinstelling wordt overgebracht.
20 december 2011
P.2011.1912.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Recht van verdediging ‐ Verhoor tijdens het onderzoek ‐ Behandeling voor de feitenrechter ‐ Verklaringen voor de feitenrechter met de bijstand van een advocaat ‐ Opdracht van de feitenrechter ‐ Artikel 6.3.c ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Geen bijstand van een advocaat Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Recht van verdediging ‐ Verhoor tijdens het onderzoek ‐ Behandeling voor de feitenrechter ‐ Opdracht van de feitenrechter ‐ Artikel 6.3.c ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Geen bijstand van een advocaat ‐ Verklaringen voor de feitenrechter met de bijstand van een advocaat De onrechtmatigheid van het bewijs omwille van het afleggen door een beklaagde, tijdens zijn vrijheidsberoving van zelfincriminerende verklaringen zonder bijstand van een advocaat, leidt niet tot de niet‐ontvankelijkheid van de strafvordering, maar enkel tot de gebeurlijke uitsluiting of ontoelaatbaarheid van dit bewijs; het recht de strafvordering uit te oefenen ontstaat immers door het plegen van het misdrijf, ongeacht de wijze waarop ze verder wordt uitgeoefend en onafhankelijk van de wijze waarop de bewijsgaring verloopt (1). (1) Zie de conclusies van het O.M.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Recht van verdediging Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
78/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan ‐ Vrijwillig afgelegde zichzelf belastende verklaring Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Beklaagde die belastende verklaringen aflegt over een derde Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Toepassingsgebied Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Louter administratief onderzoek Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
79/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Stedenbouw ‐ Vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn ‐ Herstelvordering De overschrijding van de redelijke termijn inzake stedenbouw kan niet tot onvermijdelijk gevolg hebben dat daardoor een toestand, die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, een permanent karakter krijgt door ten gunste van de overtreder het recht te doen ontstaan om daar blijvend voordeel uit te halen ; de uitdrukking “zo daartoe aanleiding bestaat”, in het tweede lid van artikel 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, maakt de uitspraak van teruggave in geval van overschrijding van de redelijke termijn niet facultatief (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, nr…. ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid ‐ Tuchtzaken Conclusie van advocaat‐generaal Genicot. 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Stedenbouw ‐ Vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn ‐ Herstelvordering Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch.
30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
80/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Verzoenbaarheid ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw ‐ Onderzoeksverrichtingen tot opsporing en vaststelling van overtredingen ‐ Verplichting deze onderzoeksverrichtingen te ondergaan Het is niet strijdig met de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. en met de algemene rechtsbeginselen van het recht op een eerlijk proces, het recht van verdediging en het zwijgrecht dat bepaalde personen de verrichtingen moeten ondergaan, bedoeld in artikel 6 Wet Grondstoffen Landbouw, dat onder meer de ambtenaren en beambten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw, aangeduid door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, de bevoegdheid geeft de overtreding van deze wet en van de ter uitvoering daarvan genomen besluiten op te sporen en vast te stellen en in dat kader fabrieken, magazijnen, bergplaatsen, burelen, boten, bedrijfsgebouwen, stallen, stapelhuizen, stations, wagons, voertuigen en de in open lucht gelegen bedrijven te betreden, monsters te nemen, zich alle inlichtingen, bescheiden en geïnformatiseerde dragers van gegevens te doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en over te gaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, gekozen uit een lijst door de bevoegde Minister opgemaakt; het is evenmin daarmee strijdig dat ter gelegenheid van een dergelijke onderzoeksverrichting, een persoon vrijwillig een zelfs voor hem belastende verklaring aflegt, maar deze persoon heeft wel het recht te zwijgen wanneer hij van oordeel is dat hij bij het afleggen van een verklaring verplicht zou worden zichzelf te incrimineren (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Artikel 6 van de wet van 11 juli 1969 betreffende de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt werd gewijzigd door artikel 7 van de wet van 5 feb. 1999 houdende diverse bepalingen en betreffende de kwaliteit van de landbouwproducten, in werking getreden op 29 maart 1999, en door artikel 117 van de wet van 1 maart 2007, houdende diverse bepalingen (III), in werking getreden op 24 maart 2007.
29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Advocaat ‐ Verklaring t.a.v. de tuchtrechtelijke overheid ‐ Tuchtzaken Het algemeen beginsel van het recht van verdediging en de artikelen 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zijn in beginsel van toepassing in tuchtzaken, zelfs als de beroepsbeoefenaar trouw, oprechtheid en eerbied aan de tuchtrechtelijke overheid verschuldigd is; zij impliceren derhalve echter niet dat de verklaring die een advocaat in het kader van een tuchtonderzoek vrij heeft afgelegd t.o.v. de tuchtrechtelijke overheid van de balie, hem niet ten laste kan worden gelegd (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
81/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Louter administratief onderzoek Artikel 6 E.V.R.M. dat het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging, waartoe ook het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht behoren, waarborgt, is slechts van toepassing op rechtsplegingen die het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvordering tot voorwerp hebben of op eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd; hieruit volgt dat het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht in al zijn aspecten en de daarbij afgeleide rechten waaronder de cautieplicht, slechts gelden vanaf de aanvangsfase van de strafvervolging maar niet voor louter administratieve onderzoeken waarbij de verhoorde persoon niet verdacht wordt van een misdrijf of niet onder de dreiging van een strafvervolging leeft, maar die er louter op gericht zijn materiële vaststellingen te doen met het oog op de naleving van de desbetreffende reglementering (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Bevoegdheid van de rechter ‐ Stedenbouw ‐ Herstelvordering van de overheid ‐ Geen beoordeling van de opportuniteit van de maatregel ‐ Schending van artikel 6.1 EVRM De beslissing waarbij de appelrechters oordelen dat het niet aan de rechter staat om toezicht uit te oefenen op de opportuniteit van de door de overheid gekozen herstelmaatregel, schendt artikel 6.1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden niet, aangezien de keuze van de wijze van herstel een beoordeling inhoudt van de ruimtelijke ordening en als dusdanig tot de discretionaire bevoegdheid van de bestuurlijke overheid behoort (1). (1) Zie Cass. 5 juni 2007, AR P.07.0254.F, AC, 2007, nr. 299.
30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 7 ‐ Legaliteitsbeginsel ‐ Boekhoudwet ‐ Boekhoudrecht ‐ Bestaanbaarheid met artikel 7.1 E.V.R.M. ‐ Inbreuk artikel 16 (oud) ‐ Inbreuk artikel 17 (oud) ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Beklaagde die belastende verklaringen aflegt over een derde Het recht op bijstand van een advocaat is verbonden met de cautieplicht, het zwijgrecht en het feit dat niemand kan verplicht worden zichzelf te incrimineren; deze rechten gelden in personam, zodat een derde zich niet kan beroepen op de miskenning van die rechten betreffende de belastende verklaringen, afgelegd lastens hem door een verdachte of beklaagde die voor hem slechts een getuige is (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
82/ 112
LiberCas
2/2012
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Recht van verdediging Het algemeen beginsel van het recht van verdediging, de artikelen 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en 14.3, g), van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten impliceren met name dat de beklaagde of de vervolgde het recht heeft niet aan de bewijsvoering van de hem ten laste gelegde feiten te moeten meewerken en niet aan zijn veroordeling te moeten bijdragen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, AR D.11.0016.F, nr. ... ‐ Art. 14.3.g Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 25 november 2011
D.2011.0016.F
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Recht van verdediging ‐ Recht op bijstand van een advocaat ‐ Zwijgrecht ‐ Cautieplicht ‐ Toepassingsgebied Artikel 6 E.V.R.M. dat het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging, waartoe ook het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht behoren, waarborgt, is slechts van toepassing op rechtsplegingen die het vaststellen van burgerlijke rechten of verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde strafvordering tot voorwerp hebben of op eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd; hieruit volgt dat het recht op bijstand van een advocaat en het zwijgrecht in al zijn aspecten en de daarbij afgeleide rechten waaronder de cautieplicht, slechts gelden vanaf de aanvangsfase van de strafvervolging maar niet voor louter administratieve onderzoeken waarbij de verhoorde persoon niet verdacht wordt van een misdrijf of niet onder de dreiging van een strafvervolging leeft, maar die er louter op gericht zijn materiële vaststellingen te doen met het oog op de naleving van de desbetreffende reglementering (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.1 ‐ Recht op een eerlijk proces ‐ Strafonderzoek ‐ Monstername of huiszoeking ‐ Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een raadsman ‐ Beklaagde Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 6 ‐ Art. 6.3 ‐ Recht van verdediging ‐ Strafonderzoek ‐ Monstername of huiszoeking ‐ Strafzaken ‐ Recht op bijstand van een raadsman ‐ Beklaagde Uit de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geeft aan het recht op bijstand van een raadsman, blijkt niet dat zulks vereist is wanneer met betrekking tot de feiten ten laste van de verdachte of beklaagde een monstername of een huiszoeking wordt uitgevoerd. 20 december 2011
P.2011.0447.N
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens ‐ Art. 7 ‐ Vereisten ‐ Omschrijving strafbare gedraging Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ... 83/ 112
LiberCas
2/2012
RECHTERLIJK GEWIJSDE GEZAG VAN GEWIJSDE Gezag van gewijsde ‐ Strafzaken ‐ Begrip Het gezag van het gewijsde in strafzaken, dat verhindert dat de feiten, die het voorwerp van de strafrechtelijke beslissing uitmaakten, opnieuw worden betwist naar aanleiding van een latere procedure voor de burgerlijke rechter, geldt alleen voor hetgeen zeker en noodzakelijk is beslist door de strafrechter met betrekking tot het bestaan van de aan de beklaagde ten laste gelegde feiten, rekening houdend met de motieven die de noodzakelijke grondslag van de beslissing in strafzaken uitmaken (1). (1) Cass. 24 april 2009, AR C.07.0120.N, AC 2009, nr. 275, met concl. OM.
22 december 2011
C.2011.0007.N
AC nr. ...
Gezag van gewijsde ‐ Strafzaken ‐ Dwangbevel ‐ Hoofdelijk gehouden mededader ‐ Mogelijkheden tot uitvoering ‐ Verzet ‐ Belastingplichtige Conclusie van advocaat‐generaal Thijs. 15 december 2011
F.2010.0091.N
AC nr. ...
Gezag van gewijsde ‐ Strafzaken ‐ Dwangbevel ‐ Hoofdelijk gehouden mededader ‐ Mogelijkheden tot uitvoering ‐ Verzet ‐ Belastingplichtige Het gezag van gewijsde in strafzaken geldt voor hetgeen de strafrechter zeker en noodzakelijk heeft beslist met betrekking tot de aan de beklaagde ten laste gelegde feiten en rekening houdend met de motieven die de noodzakelijke grondslag van de strafrechtelijke beslissing uitmaken (1). (1) Zie de conclusie van het O.M. 15 december 2011
F.2010.0091.N
AC nr. ...
RECHTERLIJKE ORGANISATIE ALGEMEEN Algemeen ‐ Draagwijdte ‐ Openbaar ministerie ‐ Onsplitsbaarheid Conclusie van advocaat‐generaal Genicot.
23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
84/ 112
LiberCas
2/2012
Algemeen ‐ Draagwijdte ‐ Openbaar ministerie ‐ Onsplitsbaarheid Hoewel de onsplitsbaarheid van het openbaar ministerie hierin bestaat dat er geen enkel onderscheid en geen enkele verdeling bestaat tussen de magistraten van het openbaar ministerie die bij wet gemachtigd zijn een handeling bij een welbepaald gerecht te verrichten, volgt uit de artikelen 143 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek niettemin dat alleen de procureur‐generaal bij het hof van beroep persoonlijk alle functies van het openbaar ministerie bij de hoven en rechtbanken van zijn rechtsgebied uitoefent, terwijl de magistraten die hem bijstaan, hetzij bij het hof van beroep, hetzij bij het arbeidshof, een handeling alleen maar regelmatig kunnen verrichten binnen de grenzen van hun wettelijke bevoegdheid, die in de regel bepaald wordt door de bevoegdheid van het gerecht waar zij hun ambt uitoefenen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, A.R. C.11.0154.F, nr. … .
‐ Art. 143 e.v. Gerechtelijk Wetboek 23 december 2011
C.2011.0154.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Wijziging in de samenstelling ‐ Herneming van de zaak in haar geheel ‐ Bewijs ‐ Samenstelling van het rechtscollege Het feit dat de zaak, na een wijziging in de samenstelling van het rechtscollege, in haar geheel werd hernomen, kan blijken uit de stukken van de rechtspleging (1) (Impliciet). (1) Zie de conclusies van het O.M. ‐ Art. 779, eerste lid Gerechtelijk Wetboek 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafuitvoeringsrechtbank ‐ Rechter die kennis nam van de zaak ten gronde ‐ Zelfde rechter die uitspraak doet over de strafuivoering Wanneer de rechter die kennis heeft genomen van de zaak ten gronde, later uitspraak doet over de uitvoering van de straf, neemt hij geen kennis van dezelfde zaak; de enkele omstandigheid dat een rechter die eerder de veroordeling heeft uitgesproken, later geroepen is uitspraak te doen over de uitvoering van die straf, heeft niet noodzakelijk voor gevolg dat daardoor bij die rechter een schijn van partijdigheid rijst noch dat deze ten aanzien van de veroordeelde vooringenomen is.
13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Wijziging in de samenstelling ‐ Herneming van de zaak in haar geheel ‐ Bewijs ‐ Samenstelling van het rechtscollege Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
85/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Hof van beroep ‐ Bevoegdheid ‐ Wet van 9 juli 1997 ‐ Aanvullende kamers ‐ Zitting in burgerlijke, fiscale en handelszaken ‐ Begrip "burgerlijke zaken" ‐ Strafzaak waarvan de behandeling is beperkt tot de burgerlijke rechtsvordering Uit de wetsgeschiedenis van de wet van 9 juli 1997 houdende maatregelen teneinde de gerechtelijke achterstand weg te werken bij de hoven van beroep, waarbij de artikelen 102, §2, 106bis en 109ter in het Gerechtelijk Wetboek werden ingevoerd, blijkt dat onder het begrip burgerlijke zaken in de zin van artikel 106bis, §1, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek ook de strafzaken begrepen zijn waarvan de behandeling is beperkt tot de burgerlijke rechtsvordering (1) (2). (1) Parl. St., Senaat, 1‐490/9 (1996‐ 1997), p. 63: bij de artikelsgewijze bespreking antwoordde de minister van Justitie op de opmerking van een senator die verklaarde "niet te kunnen aanvaarden dat drie plaatsvervangende raadsheren in een aanvullende kamer in hoger beroep uitspraak doen over een strafzaak" dat "(d)e definitie van de gerechtelijke achterstand (...) zo (is) opgesteld dat er geen strafzaken aan de aanvullende kamers zullen worden toebedeeld, behoudens hetgeen de afhandeling van de burgerlijke belangen betreft". (2) De artikelen 102, §2, 106bis en 109ter Gerechtelijk Wetboek werden opgeheven door de artikelen 20, 21 en 22 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (II), met ingang van 1 juli 2011. 29 november 2011
P.2011.1250.N
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE) Het arrest van het hof van beroep dat heeft aangenomen dat de feiten gebruik van onjuiste stukken om zich te kwader trouw onverschuldigde uitkeringen te doen toekennen, waarvoor aan de eiser een definitieve administratieve sanctie van strafrechtelijke aard was opgelegd, overeenstemmen met de feiten gebruik van een valsheid in geschrifte en van een vals stuk met het oog op het behoud van het recht op werkloosheidsuitkering, en dat op grond daarvan oordeelt dat het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem niet inhield dat de vervolging wegens die feiten niet ontvankelijk was, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht (1). (1) Zie Cass. 12 jan. 2001, AR D.99.0014.N, AC, 2001, nr. 21. ‐ Art. 14.7 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
Een beklaagde kan op geldige wijze vervolgd worden in België wegens feiten waarvoor hem in Frankrijk de maatregel van terechtwijzing is opgelegd (1). (1) Zie Henri D. BOSLY, Damien VANDERMEERSCH en Marie‐Aude BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Die Keure, 2010, 6de uitgave, p. 212 tot 214, en de aangehaalde rechtspraak van het H.v.J. ‐ Art. 41‐1 Frans Wetboek van Strafvordering ‐ Art. 54 Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 21 december 2011
P.2011.1767.F
AC nr. ...
86/ 112
LiberCas
2/2012
De regel non bis in idem strekt ertoe te vermijden dat één en dezelfde persoon twee gelijksoortige straffen krijgt voor eenzelfde gedraging (1). (1) Zie Jaarverslag van het Hof van Cassatie, 2003, Algemene rechtsbeginselen, p. 128‐130. ‐ Art. 14.7 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
De regel non bis in idem verplicht de rechter niet om het opmaken van een vals stuk en het daaropvolgende gebruik van het nagemaakte stuk als één en hetzelfde feit te beschouwen. ‐ Artt. 193 tot 197 Strafwetboek 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
RECHTSBIJSTAND Niet ontvankelijk is het verzoekschrift tot rechtsbijstand dat in een andere taal dan die van de gevoerde rechtspleging is opgesteld. 18 november 2011
G.2011.0242.N
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN GEEN CONCLUSIE Geen conclusie ‐ Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Verplichting ‐ Verjaring ‐ Vermelding in het vonnis of arrest ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring stuiten ‐ Stuiting ‐ Strafvordering ‐ Schorsing Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Geen conclusie ‐ Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Verplichting ‐ Verjaring ‐ Vermelding in het vonnis of arrest ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring stuiten ‐ Stuiting ‐ Strafvordering ‐ Schorsing De rechter is niet verplicht in zijn beslissing de daden of gebeurtenissen aan te duiden die de verjaring van de openbare vordering hebben gestuit of geschorst, behoudens hij daartoe bij conclusie wordt verzocht (1)(2). (1) Zie conclusie O.M. (2) Cass. 17 feb. 1982, AC, 1981‐1982, nr. 361. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
OP CONCLUSIE
87/ 112
LiberCas
2/2012
Op conclusie ‐ Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Conclusie van een medebeklaagde ‐ Verweer dat ook dienstig is voor een andere beklaagde ‐ Verplichting van de rechter Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Op conclusie ‐ Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) ‐ Conclusie van een medebeklaagde ‐ Verweer dat ook dienstig is voor een andere beklaagde ‐ Verplichting van de rechter Artikel 149 Grondwet verplicht de rechter in strafzaken niet alleen te antwoorden op het door de individuele partijen zelf in conclusie voorgedragen verweer maar ook op de conclusie van een medebeklaagde, wanneer daarin een verweer wordt aangevoerd dat ook dienstig is voor het oordeel over de strafvordering tegen een andere beklaagde, op voorwaarde dat deze laatste een effectief belang kan hebben bij dit antwoord (1). (1) Zie de conclusies van het O.M. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
Op conclusie ‐ Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) ‐ Taak van de rechter ‐ Aanvullende syntheseconclusie in hoger beroep ‐ Afstand van elk vorig middel Wanneer de eiser in zijn syntheseconclusie in hoger beroep op ondubbelzinnige wijze afstand heeft gedaan van elk middel dat vervat is in zijn vorige conclusie en niet wordt herhaald, is de appelrechter niet verplicht te antwoorden op eisers appelconclusie (1). (1) Zie Cass., 28 sept. 1987, A.R. 7872, AC, 1988, nr. 64. ‐ Art. 149 Grondwet 1994 9 december 2011
C.2010.0408.F
AC nr. ...
REGELING VAN RECHTSGEBIED BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Rechtspersoon ‐ Voorrang ‐ Rechtbank van koophandel ‐ Verplaatsing van zetel van de vennootschap ‐ Zaak wordt bij twee bevoegde rechtbanken van koophandel aanhangig gemaakt ‐ Plaatselijke bevoegdheid Wanneer de zetel van een rechtspersoon wordt verplaatst binnen een termijn van één jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering en twee gelijkelijk bevoegde rechtbanken van koophandel het faillissement van die rechtspersoon hebben uitgesproken, heeft de rechtbank waarbij de zaak eerst aanhangig wordt gemaakt, voorrang op die waarvoor zij later wordt aangebracht. ‐ Artt. 631, § 1, eerste lid, en 647 Gerechtelijk Wetboek 9 december 2011
C.2011.0600.F
AC nr. ...
STRAFZAKEN
88/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Tussen vonnisgerechten ‐ Strafuitvoering ‐ Tussen strafuitvoeringsrechtbanken Nadat het Hof beslist heeft dat het vonnis van onbevoegdverklaring van een strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de wet was gewezen en het cassatieberoep tegen dat vonnis heeft verworpen, is het bevoegd om het rechtsgebied te regelen als de wettelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn; het kan het vonnis van onbevoegdverklaring van een tweede strafuitvoeringsrechtbank vernietigen en, na erop te hebben gewezen dat die rechtbank bevoegd was, de zaak naar die rechtbank verwijzen, anders samengesteld (1). (1) Zie Cass. 12 maart 2008, AR P.08.0271.F, AC, 2008, nr. 172. ‐ Art. 525 Wetboek van Strafvordering 7 december 2011
P.2011.1861.F
AC nr. ...
SAMENHANG De gevolgen van de daden die de verjaring met betrekking tot een misdrijf stuiten, strekken zich uit tot alle misdrijven die samen worden behandeld en die door een intrinsieke samenhang nauw met elkaar verbonden zijn (1) (2). (1) Zie conclusie O.M. (2) R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, 5e Ed., Mechelen, Kluwer, 2010, nr. 253‐254. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
SOCIALE ZEKERHEID ZELFSTANDIGEN Zelfstandigen ‐ Overeenkomst tussen België en de Verenigde Staten ‐ Werknemer die zijn beroepsactiviteit op het grondgebied van een land uitoefent terwijl hij in een ander land verblijft ‐ Bijdragen Overeenkomstig artikel 6.2 van Overeenkomst over de sociale zekerheid tussen het koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika van 19 februari 1982, blijft de arbeider die gewoonlijk een beroepsactiviteit op het grondgebied van één van de overeenkomstsluitende partijen uitoefent en die een zelfstandige activiteit op het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende partij uitvoert, onderworpen aan de wetgeving van eerstgenoemde overeenkomstsluitende partij, op voorwaarde dat de vermoedelijke duur van dat werk geen vijf jaren overschrijdt ; de rechter die om die reden beslist dat de werknemer niet onderworpen is aan de Belgische sociale wetgeving voor de zelfstandige activiteit die hij heeft uitgeoefend op Belgisch grondgebied voordat hij in de Verenigde Staten als loontrekkende is beginnen te werken, schendt het voormelde artikel. ‐ Art. 6.2 Overeenkomst 19 feb. 1982 over de sociale zekerheid tussen het koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika 5 december 2011
S.2010.0174.F
AC nr. ...
89/ 112
LiberCas
2/2012
Zelfstandigen ‐ Activiteit in bijberoep ‐ Bijdragen Overeenkomstig artikel 35, § 1, a), van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967, houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, worden alleen de activiteiten die op Belgisch grondgebied worden uitgeoefend, beschouwd als activiteiten in hoofdberoep op grond waarvan bepaald wordt of de werknemer zijn zelfstandige activiteit in bijberoep uitoefent ; de rechter die om die reden beslist dat de werknemer beschouwd moet worden als een zelfstandige die zijn activiteit in bijberoep uitoefent, op grond dat hij in de Verenigde Staten als werknemer werkt, schendt het voormelde artikel. ‐ Art. 35, § 1er, a KB 19 dec. 1967 5 december 2011
S.2010.0174.F
AC nr. ...
STEDENBOUW ALLERLEI Allerlei ‐ Misdrijf ‐ Verjaring ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond zonder vergunning Het misdrijf van gewoonlijk gebruik van een grond zonder vergunning wordt voortgezet in de zin van artikel 6.1.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de verjaring ervan loopt niet, zolang blijvend handelingen tot gebruik, zonder een tussentijdse onderbreking die tot verjaring leidt, worden gesteld. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
Allerlei ‐ Misdrijf ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond voor opslag ‐ Vergunningsplicht ‐ Blijvend stellen van positieve daden van opslag ‐ Gewoonlijk gebruik zonder voorafgaande vergunning ‐ Omvang De omstandigheid dat enkel het 'gewoonlijk gebruik' van een grond voor opslag en stallen van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval een voorafgaande stedenbouwvergunning vereist maar niet de daarop volgende positieve daden van opslag van materialen en de stalling van voertuigen, staat niet eraan in de weg dat door het blijvend stellen van deze positieve daden zonder voorafgaande vergunning het misdrijf wordt voortgezet. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
90/ 112
LiberCas
2/2012
Allerlei ‐ Misdrijf ‐ Beoordeling door de rechter ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond zonder vergunning ‐ Begrip Met 'gewoonlijk gebruik', in de zin van de artikelen 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, beoogt het decreet geen vergunningsplicht voor de toevallige opslag van goederen maar vereist het een gebruik van de grond dat een zekere regelmaat vertoont en een zekere tijd moet duren alvorens een vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning verkregen werd, het gewoonlijk gebruik ontstaat, hetgeen de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
Allerlei ‐ Instandhouding ‐ Misdrijf ‐ Vergunningsplicht ‐ Gewoonlijk gebruik zonder voorafgaande vergunning ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond Het in stand houden van niet‐vergund maar vergunningsplichtig gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond zoals bedoeld in artikel 4.2.1, 5°, a, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bestaat enkel uit een verzuim, dit is de onthouding van de dader om door enige handeling aan het bestaan van de gecreëerde toestand van onrechtmatig gebruik van de grond een einde te maken. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
BOUWVERGUNNING Bouwvergunning ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond voor opslag ‐ Vergunningsplicht ‐ Blijvend stellen van positieve daden van opslag ‐ Omvang De omstandigheid dat enkel het 'gewoonlijk gebruik' van een grond voor opslag en stallen van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval een voorafgaande stedenbouwvergunning vereist maar niet de daarop volgende positieve daden van opslag van materialen en de stalling van voertuigen, staat niet eraan in de weg dat door het blijvend stellen van deze positieve daden zonder voorafgaande vergunning het misdrijf wordt voortgezet. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
Bouwvergunning ‐ Instandhouding ‐ Vergunningsplicht ‐ Gewoonlijk gebruik zonder voorafgaande vergunning ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond Het in stand houden van niet‐vergund maar vergunningsplichtig gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten van een grond zoals bedoeld in artikel 4.2.1, 5°, a, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bestaat enkel uit een verzuim, dit is de onthouding van de dader om door enige handeling aan het bestaan van de gecreëerde toestand van onrechtmatig gebruik van de grond een einde te maken. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
91/ 112
LiberCas
2/2012
Bouwvergunning ‐ Beoordeling door de rechter ‐ Vergunningsplichtige handelingen ‐ Vergunningsplichtig gewoonlijk gebruik van een grond ‐ Gewoonlijk gebruik zonder vergunning ‐ Begrip ‐ Begrip Met 'gewoonlijk gebruik', in de zin van de artikelen 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, beoogt het decreet geen vergunningsplicht voor de toevallige opslag van goederen maar vereist het een gebruik van de grond dat een zekere regelmaat vertoont en een zekere tijd moet duren alvorens een vergunning noodzakelijk is; het misdrijf bestaat van zodra door meerdere handelingen van gebruik zonder dat daartoe de nodige vergunning verkregen werd, het gewoonlijk gebruik ontstaat, hetgeen de rechter onaantastbaar in feite beoordeelt. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
Bouwvergunning ‐ Misdrijf ‐ Verjaring ‐ Gewoonlijk gebruik van een grond zonder vergunning Het misdrijf van gewoonlijk gebruik van een grond zonder vergunning wordt voortgezet in de zin van artikel 6.1.1, eerste lid, 1°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de verjaring ervan loopt niet, zolang blijvend handelingen tot gebruik, zonder een tussentijdse onderbreking die tot verjaring leidt, worden gesteld. ‐ Artt. 4.2.1, 5°, a en 6.1.1, eerste lid, 1° Besluit van de Vlaamse Regering 15 mei 2009 houdende coördinatie van de decreetgeving op de ruimtelijke ordening 6 december 2011
P.2011.0599.N
AC nr. ...
Bouwvergunning ‐ Bestanddeel ‐ Instandhouding van zonder vergunning uitgevoerde werkzaamheden ‐ Bestaan en wettigheid van een gewestplan De in artikel 155 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium bepaalde herstelmaatregel is van toepassing in het geval van instandhouding van de zonder vergunning uitgevoerde werkzaamheden ; aangezien een vergunning vereist is voor elk stuk grond dat moet dienen voor de bouw of plaatsing van één of meerdere vaste inrichtingen, ongeacht de bestemming ervan in een gewestplan of gemeentelijk plan, maken het bestaan en de wettigheid van dergelijk plan geen bestanddeel uit van het misdrijf, noch de noodzakelijke basis voor de sancties of maatregelen wegens de instandhouding van het misdrijf.
30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
HERSTEL VAN PLAATS IN DE VORIGE STAAT. BETALING VAN EEN MEERWAARDE
92/ 112
LiberCas
2/2012
Herstel van plaats in de vorige toestand ‐ Betaling van een meerwaarde ‐ Instandhouding van zonder vergunning uitgevoerde werkzaamheden ‐ Onwettig gewestplan De in artikel 155 van het Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium bepaalde herstelmaatregel is van toepassing in het geval van instandhouding van de zonder vergunning uitgevoerde werkzaamheden ; aangezien een vergunning vereist is voor elk stuk grond dat moet dienen voor de bouw of plaatsing van één of meerdere vaste inrichtingen, ongeacht de bestemming ervan in een gewestplan of gemeentelijk plan, maken het bestaan en de wettigheid van dergelijk plan geen bestanddeel uit van het misdrijf, noch de noodzakelijke basis voor de sancties of maatregelen wegens de instandhouding van het misdrijf.
30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
Herstel van plaats in de vorige toestand ‐ Betaling van een meerwaarde ‐ Vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn ‐ Herstelvordering Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
Herstel van plaats in de vorige toestand ‐ Betaling van een meerwaarde ‐ Bevoegdheid van de rechter ‐ Herstelvordering van de overheid ‐ Geen beoordeling van de opportuniteit van de maatregel ‐ Schending van artikel 6.1 EVRM De beslissing waarbij de appelrechters oordelen dat het niet aan de rechter staat om toezicht uit te oefenen op de opportuniteit van de door de overheid gekozen herstelmaatregel, schendt artikel 6.1 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden niet, aangezien de keuze van de wijze van herstel een beoordeling inhoudt van de ruimtelijke ordening en als dusdanig tot de discretionaire bevoegdheid van de bestuurlijke overheid behoort (1). (1) Zie Cass. 5 juni 2007, AR P.07.0254.F, AC, 2007, nr. 299.
30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
Herstel van plaats in de vorige toestand ‐ Betaling van een meerwaarde ‐ Vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn ‐ Herstelvordering De overschrijding van de redelijke termijn inzake stedenbouw kan niet tot onvermijdelijk gevolg hebben dat daardoor een toestand, die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, een permanent karakter krijgt door ten gunste van de overtreder het recht te doen ontstaan om daar blijvend voordeel uit te halen ; de uitdrukking “zo daartoe aanleiding bestaat”, in het tweede lid van artikel 21ter van de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, maakt de uitspraak van teruggave in geval van overschrijding van de redelijke termijn niet facultatief (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, nr…. ‐ Art. 6.1 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 30 november 2011
P.2011.1138.F
AC nr. ...
STRAF ANDERE STRAFFEN 93/ 112
LiberCas
2/2012
Andere straffen ‐ Aard ‐ Aard ‐ Vermogensvoordeel rechtstreeks uit misdrijf verkregen ‐ Bijzondere verbeurdverklaring ‐ Witwassen van het vermogensvoordeel ‐ Witgewassen vermogensvoordeel ‐ Goed dat door het witgewassen vermogensvoordeel wordt verkregen ‐ Witwasmisdrijf Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Andere straffen ‐ Aard ‐ Aard ‐ Bijzondere verbeurdverklaring ‐ Vermogensvoordeel rechtstreeks uit misdrijf verkregen ‐ Witwassen van het vermogensvoordeel ‐ Witgewassen vermogensvoordeel ‐ Goed dat door het witgewassen vermogensvoordeel wordt verkregen ‐ Witwasmisdrijf Uit artikel 505, derde lid (oud), Strafwetboek, dat bepaalt dat de zaken bedoeld in 1°, 2°, 3° en 4° van dit artikel het voorwerp uitmaken van de misdrijven die gedekt zijn door deze bepaling, in de zin van artikel 42, 1°, Strafwetboek, volgt dat een witgewassen vermogensvoordeel als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek, het voorwerp van het misdrijf witwassen uitmaakt in de zin van artikel 42, 1°, Strafwetboek; daarentegen is het goed dat door de witwasoperatie is verkregen, ook al is het verkrijgen van dat vermogensvoordeel de finaliteit van de witwasoperatie, niet het voorwerp van het misdrijf witwassen, maar wel een vermogensvoordeel dat voortkomt uit dat misdrijf als bedoeld in artikel 42, 3°, Strafwetboek, zodat de verbeurdverklaring van het uit het witwasmisdrijf verkregen vermogensvoordeel enkel mogelijk is op grond van de artikelen 42, 3°, en 43bis Strafwetboek (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Andere straffen ‐ Werkstraf ‐ Aanvang ‐ Uitvoeringstermijn ‐ Uitstel voor de werkstraf ‐ Herroeping In het geval van uitstel voor een autonome werkstraf, gaat de termijn van twaalf maanden waarbinnen die straf moet worden uitgevoerd pas in vanaf het ogenblik waarop de beslissing uitvoerbaar wordt, met andere woorden de dag waarop de beslissing die leidt tot herroeping of waarbij de herroeping wordt bevolen, zelf in kracht van gewijsde gaat (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, nr. … ‐ Art. 37ter, § 2 Strafwetboek 4 januari 2012
P.2011.1396.F
AC nr. ...
Andere straffen ‐ Werkstraf ‐ Aanvang ‐ Uitvoeringstermijn ‐ Uitstel voor de werkstraf ‐ Herroeping Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. ‐ Art. 37ter, § 2 Strafwetboek 4 januari 2012
P.2011.1396.F
AC nr. ...
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. VERSCHONINGSGRONDEN
94/ 112
LiberCas
2/2012
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden ‐ Misdaad ‐ Natuurlijke rechter ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Correctionalisering Uit het feit, enerzijds, dat de correctionalisering van een misdaad wegens verzachtende omstandigheden voortvloeit uit de wet die op eenieder die zich in dezelfde rechtstoestand bevindt op gelijke wijze van toepassing is en wordt toegepast in het belang van de inverdenkinggestelde vermits deze daardoor niet meer kan veroordeeld worden tot een criminele straf en, anderzijds, dat de raadkamer onaantastbaar en met opgave van redenen beoordeelt of er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn, waarbij de inverdenkinggestelde al zijn verweermiddelen kan laten gelden en waarbij het feit dat het openbaar ministerie de correctionalisering vordert daaraan geen afbreuk doet, volgt dat wanneer een inverdenkinggestelde aan wie een misdaad ten laste wordt gelegd, naar de correctionele rechtbank wordt verwezen wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden, dit geenszins willekeurig is en het gelijkheidsbeginsel noch de wapengelijkheid tussen de partijen in het proces in het gedrang brengt; dergelijke correctionalisering onttrekt de inverdenkinggestelde niet aan zijn natuurlijke rechter. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden ‐ Misdaad ‐ Verzachtende omstandigheden ‐ Bevoegde rechter ‐ Correctionalisering Artikel 2, eerste lid en derde lid, Wet Verzachtende Omstandigheden, houdt in dat wanneer een misdaad wegens het bestaan van verzachtende omstandigheden wordt gecorrectionaliseerd zodat er slechts aanleiding is een correctionele straf uit te spreken, de natuurlijke rechter voor de beoordeling van het misdrijf niet meer het hof van assisen is, maar wel de correctionele rechtbank, bevoegd om correctionele straffen uit te spreken. 29 november 2011
P.2011.0769.N
AC nr. ...
STRAFUITVOERING De artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. zijn niet van toepassing op de strafuitvoeringsrechtbank vermits dit gerecht geen uitspraak doet over de gegrondheid van een strafvordering (1). (1) Zie: Cass. 28 dec. 2010, AR P.10.1893.F, AC, 2010, nr. 771. 13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
Het verbod om het Belgisch grondgebied te betreden gedurende tien jaar vanaf de uitvoering van het vonnis van de strafuitvoeringsrechtbank, dat de voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied onder die voorwaarde toekent, behalve indien de betrokkene voor het gerecht aanwezig moet zijn, is een maatregel die voortvloeit uit de verwijdering van het grondgebied en die bijgevolg overeenkomstig artikel 47, §2, Wet Strafuitvoering is genomen; zij kan in een democratische samenleving nodig zijn voor de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten. 13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
95/ 112
LiberCas
2/2012
Nadat het Hof beslist heeft dat het vonnis van onbevoegdverklaring van een strafuitvoeringsrechtbank overeenkomstig de wet was gewezen en het cassatieberoep tegen dat vonnis heeft verworpen, is het bevoegd om het rechtsgebied te regelen als de wettelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn; het kan het vonnis van onbevoegdverklaring van een tweede strafuitvoeringsrechtbank vernietigen en, na erop te hebben gewezen dat die rechtbank bevoegd was, de zaak naar die rechtbank verwijzen, anders samengesteld (1). (1) Zie Cass. 12 maart 2008, AR P.08.0271.F, AC, 2008, nr. 172. ‐ Art. 525 Wetboek van Strafvordering 7 december 2011
P.2011.1861.F
AC nr. ...
Wanneer de rechter die kennis heeft genomen van de zaak ten gronde, later uitspraak doet over de uitvoering van de straf, neemt hij geen kennis van dezelfde zaak; de enkele omstandigheid dat een rechter die eerder de veroordeling heeft uitgesproken, later geroepen is uitspraak te doen over de uitvoering van die straf, heeft niet noodzakelijk voor gevolg dat daardoor bij die rechter een schijn van partijdigheid rijst noch dat deze ten aanzien van de veroordeelde vooringenomen is. 13 december 2011
P.2011.1948.N
AC nr. ...
De strafuitvoeringsrechtbank die met toepassing van de artikelen 66, §3, en 70 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf, kennisneemt van de zaak, doet geen uitspraak in het kader van een rechtspleging die is ingeleid met een vordering tot herroeping van het openbaar ministerie en de bij die bepalingen ingestelde spoedeisende rechtspleging valt bijgevolg niet onder toepassing van de termijnen die bij artikel 68, §1 en 2, van diezelfde wet zijn bepaald. ‐ Artt. 66, § 3, en 70 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten 7 december 2011
P.2011.1863.F
AC nr. ...
STRAFVORDERING De gevolgen van de daden die de verjaring met betrekking tot een misdrijf stuiten, strekken zich uit tot alle misdrijven die samen worden behandeld en die door een intrinsieke samenhang nauw met elkaar verbonden zijn (1) (2). (1) Zie conclusie O.M. (2) R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, 5e Ed., Mechelen, Kluwer, 2010, nr. 253‐254. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
96/ 112
LiberCas
2/2012
Voor de feitenrechter kan de beklaagde of de beschuldigde met de bijstand van een advocaat alle verklaringen die hij nodig acht, afleggen en zijn eerder afgelegde verklaringen verduidelijken, vervolledigen of intrekken; het staat de feitenrechter om, in het licht van het geheel van het proces, na te gaan of de bewijswaarde van alle hem voorgelegde gegevens aangetast is door het enkele feit dat bepaalde verklaringen tijdens het onderzoek afgelegd werden zonder de bijstand van een advocaat en, in voorkomend geval, te beslissen tot de niet‐toelaatbaarheid of de uitsluiting van deze bewijsmiddelen (1) (2). (1) Zie de conclusies van het O.M. (2) Cass. 8 nov. 2011, AR P.11.0647.N, AC, 2011, nr. ... 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
De in artikel 41‐1 van het Franse Wetboek van Strafvordering bepaalde maatregel van terechtwijzing, doet de strafvordering niet vervallen (1), aangezien die nog altijd kan ingesteld worden zolang één van de in artikel 6 van het Franse Wetboek van Strafvordering opgesomde wijzen van verval daaraan geen einde heeft gemaakt (2). (1) Zie Cass. Fr., 21 juni 2011, nr. 11.80.003, vermeld en van commentaar voorzien, "Forum pénal Dalloz", http://forum‐pénal.dalloz.fr/2011/06. (2) Serge GUINCHARD & Jacques BUISSON, Procédure pénale, Litec, Parijs, 2000, p. 457, nr. 804. ‐ Artt. 6 en 41‐1 Frans Wetboek van Strafvordering 21 december 2011
P.2011.1767.F
AC nr. ...
Een beklaagde kan op geldige wijze vervolgd worden in België wegens feiten waarvoor hem in Frankrijk de maatregel van terechtwijzing is opgelegd (1). (1) Zie Henri D. BOSLY, Damien VANDERMEERSCH en Marie‐Aude BEERNAERT, Droit de la procédure pénale, Die Keure, 2010, 6de uitgave, p. 212 tot 214, en de aangehaalde rechtspraak van het H.v.J. ‐ Art. 41‐1 Frans Wetboek van Strafvordering ‐ Art. 54 Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 21 december 2011
P.2011.1767.F
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Duinslaeger. 29 november 2011
P.2011.0113.N
AC nr. ...
97/ 112
LiberCas
2/2012
De dagvaarding in strafzaken houdt geen verband met het beheer van de goederen van de beschermde persoon maar beoogt de schuldigverklaring van de beklaagde en zijn veroordeling tot straffen of maatregelen op zijn persoon of zijn goederen, zodat, hoewel de artikelen 488bis, f, §1, eerste lid, 488bis, k, Burgerlijk Wetboek, 182, eerste lid, en 185, Wetboek van Strafvordering, niet eraan in de weg staan dat in strafzaken de betekening van een dagvaarding van een beklaagde, aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, ook rechtsgeldig wordt gedaan aan de woonplaats of verblijfplaats van de voorlopige bewindvoerder, de betekening van de dagvaarding in strafzaken enkel aan de beklaagde aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, de strafvordering rechtsgeldig bij de strafrechter aanhangig maakt (1). (1) Zie: Cass. 28 juni 2011, AR P.10.1570.N, AC, 2011, nr. 430 met conclusie adv.‐gen. Kenis. 13 december 2011
P.2011.1393.N
AC nr. ...
De rechter is niet verplicht in zijn beslissing de daden of gebeurtenissen aan te duiden die de verjaring van de openbare vordering hebben gestuit of geschorst, behoudens hij daartoe bij conclusie wordt verzocht (1)(2). (1) Zie conclusie O.M. (2) Cass. 17 feb. 1982, AC, 1981‐1982, nr. 361. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Elke handeling of daad van een daartoe bevoegde overheid om bewijzen te verzamelen of de zaak in staat van wijzen te brengen is een daad van onderzoek waardoor de verjaring van de strafvordering wordt gestuit in de zin van artikel 22 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie conclusie O.M.
29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Het staat aan het Hof na te gaan of de verjaring van de strafvordering regelmatig gestuit of geschorst is, en dit niet enkel op grond van de vermeldingen in de bestreden beslissing, maar aan de hand van de regelmatig overgelegde procedurestukken (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
TAALGEBRUIK GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935)
98/ 112
LiberCas
2/2012
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) ‐ In hoger beroep ‐ Strafzaken ‐ Tolk ‐ Procespartij ‐ Hoedanigheid van beëdigd tolk ‐ Eedaflegging in de substantiële bewoordingen van art. 282, eerste lid, Sv. ‐ Verhoor De appelrechters die vaststellen dat de eed van de persoon die door de voorzitter als tolk is aangewezen, werd afgelegd in de substantiële bewoordingen dat getrouw het gezegde zal worden vertaald dat moet worden overgebracht aan degenen die een verschillende taal spreken, vermelden de hoedanigheid van beëdigd tolk, als vereist bij artikel 31, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (1). (1)Cass., 9 aug. 2005, AR P.05.0959.F, AC, 2005, nr. 393 ; Cass., 16 nov. 2005, AR P.05.1402.F, AC, 2005, nr. 602 ; BOSLY, H.‐D., VANDERMEERSCH, D., BEERNAERT, M.‐A., Droit de la procédure pénale, 6de uitg., 2010, p. 111.
27 december 2011
P.2011.2074.F
AC nr. ...
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) ‐ In hoger beroep ‐ Strafzaken ‐ Wettigheid ‐ Procespartij ‐ Bijstand van een beëdigd tolk op de rechtszitting ‐ Verschillende tolken ‐ Trapsgewijs tolken ‐ Verhoor Noch artikel 31, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, noch enige andere bepaling, verbieden dat in geval van nood een beëdigd tolk verklaringen die eerst in een andere taal werden vertaald, vertaalt in de taal van de rechtspleging. 27 december 2011
P.2011.2074.F
AC nr. ...
VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN De regel non bis in idem verplicht de rechter niet om het opmaken van een vals stuk en het daaropvolgende gebruik van het nagemaakte stuk als één en hetzelfde feit te beschouwen. ‐ Artt. 193 tot 197 Strafwetboek 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
Het arrest van het hof van beroep dat heeft aangenomen dat de feiten gebruik van onjuiste stukken om zich te kwader trouw onverschuldigde uitkeringen te doen toekennen, waarvoor aan de eiser een definitieve administratieve sanctie van strafrechtelijke aard was opgelegd, overeenstemmen met de feiten gebruik van een valsheid in geschrifte en van een vals stuk met het oog op het behoud van het recht op werkloosheidsuitkering, en dat op grond daarvan oordeelt dat het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem niet inhield dat de vervolging wegens die feiten niet ontvankelijk was, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht (1). (1) Zie Cass. 12 jan. 2001, AR D.99.0014.N, AC, 2001, nr. 21. ‐ Art. 14.7 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New‐York op 19 dec. 1966, goegekeurd bij de wet van 15 mei 1981 21 december 2011
P.2011.1349.F
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN HANDELSVENNOOTSCHAPPEN 99/ 112
LiberCas
2/2012
Handelsvennootschappen ‐ Algemeen ‐ Gegronde redenen ‐ Vordering tot uittreding ‐ Aangevoerde feiten ‐ Verband met de vennootschap waaruit de uit uittreding gevorderd wordt Indien de feiten die als gegronde redenen kunnen worden aangevoerd door de vennoot die in rechte vordert dat zijn aandelen worden overgenomen door de vennoten op wie deze gegronde redenen betrekking hebben, in de regel verband zullen houden met de vennootschap uit welke de aandeelhouder wenst te treden, is het niet uitgesloten dat ook feiten die geen verband houden met die vennootschap in aanmerking worden genomen. ‐ Art. 340, eerste lid Wetboek van vennootschappen 28 november 2011
C.2011.0338.N
AC nr. ...
VERJARING BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Stuiting ‐ Landverzekering ‐ Verzoek tot terugbetaling van uitgaven ‐ W.A.M.‐ verzekering ‐ Benadeelde ‐ Vordering tegen de verzekeraar ‐ Omvang Een verzoek tot terugbetaling van uitgaven stuit de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar voor het volledig herstel van de schade. ‐ Art. 35, § 4 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst ‐ Art. 15, § 1, tweede lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen 22 december 2011
C.2011.0427.N
AC nr. ...
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Algemeen ‐ Hoger beroep ‐ Ontvankelijkheid ‐ Conclusie ‐ Middel dat de verjaring van de strafvordering aanvoert ‐ Beschikking waarbij het middel van verjaring wordt afgewezen ‐ Regeling van de rechtspleging ‐ Onderzoeksgerechten Artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer waarbij een middel van verjaring wordt afgewezen, niet afhankelijk van de voorwaarde dat de verjaring was aangevoerd voor de feiten zoals zij in de voormelde beschikking of in de akten van de rechtspleging die eraan voorafgaan zijn omschreven.
14 december 2011
P.2011.1289.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Termijnen ‐ Staat van herhaling ‐ Gevolg voor de termijn De staat van herhaling wijzigt het bij wet bepaalde strafbaar feit niet; daaruit volgt dat, wanneer het in artikel 34, §2, bepaalde wanbedrijf alcoholintoxicatie in staat van herhaling is gepleegd, daarvoor de verjaringstermijn van drie jaar geldt (1). (1) Zie Cass. 8 nov. 1976, AC, 1977, p. 278. 23 november 2011
P.2011.0668.F
AC nr. ...
100/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Verjaringsstuitende daden ‐ Verschillende misdrijven ‐ Intrinsieke samenhang Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Beoordeling ‐ Bevoegdheid van het Hof Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Verplichting ‐ Vermelding in het vonnis of arrest ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring stuiten Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Schorsing ‐ Verplichting ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring schorsen ‐ Vermelding in het vonnis of arrest Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Schorsing ‐ Verplichting ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring schorsen ‐ Vermelding in het vonnis of arrest De rechter is niet verplicht in zijn beslissing de daden of gebeurtenissen aan te duiden die de verjaring van de openbare vordering hebben gestuit of geschorst, behoudens hij daartoe bij conclusie wordt verzocht (1)(2). (1) Zie conclusie O.M. (2) Cass. 17 feb. 1982, AC, 1981‐1982, nr. 361. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Verplichting ‐ Vermelding in het vonnis of arrest ‐ Daden of gebeurtenissen die de verjaring stuiten De rechter is niet verplicht in zijn beslissing de daden of gebeurtenissen aan te duiden die de verjaring van de openbare vordering hebben gestuit of geschorst, behoudens hij daartoe bij conclusie wordt verzocht (1)(2). (1) Zie conclusie O.M. (2) Cass. 17 feb. 1982, AC, 1981‐1982, nr. 361. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Beoordeling ‐ Bevoegdheid van het Hof Het staat aan het Hof na te gaan of de verjaring van de strafvordering regelmatig gestuit of geschorst is, en dit niet enkel op grond van de vermeldingen in de bestreden beslissing, maar aan de hand van de regelmatig overgelegde procedurestukken (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
101/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Daad van onderzoek Elke handeling of daad van een daartoe bevoegde overheid om bewijzen te verzamelen of de zaak in staat van wijzen te brengen is een daad van onderzoek waardoor de verjaring van de strafvordering wordt gestuit in de zin van artikel 22 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Verjaringsstuitende daden ‐ Verschillende misdrijven ‐ Intrinsieke samenhang De gevolgen van de daden die de verjaring met betrekking tot een misdrijf stuiten, strekken zich uit tot alle misdrijven die samen worden behandeld en die door een intrinsieke samenhang nauw met elkaar verbonden zijn (1) (2). (1) Zie conclusie O.M. (2) R. DECLERCQ, Beginselen van Strafrechtspleging, 5e Ed., Mechelen, Kluwer, 2010, nr. 253‐254. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Strafvordering ‐ Stuiting ‐ Daad van onderzoek Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VEROORDELING PROBATIEUITSTEL Probatieuitstel ‐ Werkstraf ‐ Aanvang ‐ Uitvoeringstermijn ‐ Herroeping In het geval van uitstel voor een autonome werkstraf, gaat de termijn van twaalf maanden waarbinnen die straf moet worden uitgevoerd pas in vanaf het ogenblik waarop de beslissing uitvoerbaar wordt, met andere woorden de dag waarop de beslissing die leidt tot herroeping of waarbij de herroeping wordt bevolen, zelf in kracht van gewijsde gaat (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas., 2011, nr. …
‐ Art. 37ter, § 2 Strafwetboek 4 januari 2012
P.2011.1396.F
AC nr. ...
Probatieuitstel ‐ Werkstraf ‐ Aanvang ‐ Uitvoeringstermijn ‐ Herroeping Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. ‐ Art. 37ter, § 2 Strafwetboek 4 januari 2012
P.2011.1396.F
AC nr. ...
VERWIJZING VAN EEN RECHTBANK NAAR EEN ANDERE 102/ 112
LiberCas
2/2012
STRAFZAKEN Strafzaken ‐ Eiser die vrijwillig heeft geprocedeerd ‐ Verzoek tot verwijzing van een zaak van een rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Verzoek tot verwijzing van een zaak van een rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking ‐ Rechtscollege dat van de zaak kennisneemt ‐ Echtgenoot van een tot dat rechtscollege behorende partij De professionele en persoonlijke relaties tussen de ambtsgenoten van het rechtscollege kunnen bij de partijen en bij derden gewettigde verdenking doen ontstaan omtrent de strikte onpartijdigheid van de rechters die uitspraak zullen moeten doen in de zaak van een magistraat van dat rechtscollege of van zijn echtgenoot (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Verzoek tot verwijzing van een zaak van een rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking ‐ Rechtscollege dat van de zaak kennisneemt ‐ Echtgenoot van een tot dat rechtscollege behorende partij Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Eiser die vrijwillig heeft geprocedeerd ‐ Verzoek tot verwijzing van een zaak van een rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking Wanneer de eiser tot verwijzing van de zaak van een rechtbank naar een andere wegens gewettigde verdenking, de feiten alleen aanhangig kon maken bij een onderzoeksrechter van zijn arrondissement, heeft hij niet vrijwillig geprocedeerd voor de onderzoeksrechter, in de zin van artikel 543 van het Wetboek van Strafvordering (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1616.F
AC nr. ...
VERZEKERING LANDVERZEKERING Landverzekering ‐ Opzettelijk veroorzaakt schadegeval ‐ Niet‐verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen ‐ Excepties, nietigheden en verval van recht die hun oorzaak vinden in een feit dat aan het schadegeval voorafgaat In de zin van artikel 87, §2, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is de opzettelijke fout een feit dat aan het schadegeval voorafgaat. ‐ Art. 87, § 2 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst 18 november 2011
C.2010.0314.F
AC nr. ...
103/ 112
LiberCas
2/2012
Landverzekering ‐ Benadeelde ‐ Verzoek tot terugbetaling van uitgaven ‐ Verjaring ‐ Stuiting ‐ Vordering tegen de verzekeraar ‐ Omvang Een verzoek tot terugbetaling van uitgaven stuit de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar voor het volledig herstel van de schade. ‐ Art. 35, § 4 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst ‐ Art. 15, § 1, tweede lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen 22 december 2011
C.2011.0427.N
AC nr. ...
WAM‐VERZEKERING WAM‐ verzekering ‐ Verzoek tot terugbetaling van uitgaven ‐ Verjaring ‐ Stuiting ‐ Benadeelde ‐ Vordering tegen de verzekeraar ‐ Omvang Een verzoek tot terugbetaling van uitgaven stuit de verjaring van de rechtsvordering van de benadeelde tegen de verzekeraar voor het volledig herstel van de schade. ‐ Art. 35, § 4 Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst ‐ Art. 15, § 1, tweede lid Wet betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen 22 december 2011
C.2011.0427.N
AC nr. ...
WAM‐ verzekering ‐ Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds ‐ Vergoedingsplicht ‐ Grondslag Krachtens artikel 80, §1, eerste lid, 2°, Controlewet Verzekeringen, thans artikel 19bis‐11, W.A.M. 1989, kan elke benadeelde van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds de vergoeding verkrijgen van de schade voortvloeiende uit lichamelijke letsels die door een motorrijtuig zijn veroorzaakt wanneer geen enkele verzekeringsonderneming tot die vergoeding verplicht is om reden van een toevallig feit waardoor de bestuurder van het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, vrijuit gaat; de vergoedingsplicht van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds is in dit geval gesteund op de voormelde wettelijke bepaling en niet op een inbreuk op de strafwet waaruit volgt dat de rechtsvordering die gegrond is op deze verplichting, niet valt onder de bevoegdheid van de strafrechter, die alleen volgens de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsregels jegens de burgerlijke partijen uitspraak mag doen (1). (1) Zie Cass. 14 juni 2002, AR C.01.0401.F, AC, 2002, nr. 359. 6 december 2011
P.2011.0493.N
AC nr. ...
VERZET Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1027.F
AC nr. ...
Conclusie van advocaat‐generaal Vandermeersch. 9 november 2011
P.2011.1027.F
AC nr. ...
104/ 112
LiberCas
2/2012
Het monopolie dat de gerechtsdeurwaarders hebben om het exploot op te stellen waarbij verzet wordt aangetekend tegen een burgerrechtelijke veroordeling en het te betekenen aan de partijen waartegen het rechtsmiddel is ingesteld, alsmede de beperkingen die, wat de keuze van de instrumenterende deurwaarder betreft, voortvloeien uit de regels inzake territoriale bevoegdheid die in artikel 513 van het Gerechtelijk Wetboek zijn bepaald, houden in dat de fout of de nalatigheid van die ministeriële ambtenaar als overmacht kan worden beschouwd waardoor de wettelijke termijn om verzet aan te tekenen verlengd kan worden met de tijdsduur waarin het voor de veroordeelde volstrekt onmogelijk was om zijn rechtsmiddel in te stellen (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1027.F
AC nr. ...
Artikel 187, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat hij die bij verstek is veroordeeld, tegen het vonnis in verzet kan komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend; die termijn is substantieel zodat het verzet dat na het verstrijken ervan is ingesteld, niet ontvankelijk is tenzij de vertraging voortvloeit uit een omstandigheid buiten de wil om van de partij die verzet doet en zij die noch kon voorzien noch kon afwenden (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... 9 november 2011
P.2011.1027.F
AC nr. ...
VONNISSEN EN ARRESTEN BURGERLIJKE ZAKEN Burgerlijke zaken ‐ Algemeen ‐ Ondertekening van het vonnis door de rechters die het hebben gewezen ‐ Niet ondertekening door alle rechters ‐ Gebrek aan verantwoording van de onmogelijkheid van ondertekening Wanneer een vonnis gewezen is door een collegiale kamer van de rechtbank van eerste aanleg , en de handtekeningen boven twee van de namen identiek zijn , is het niet ondertekend door alle rechters , zonder dat de onmogelijkheid waarin één van de rechters zou hebben verkeerd om het vonnis te onderteken , verantwoord is overeenkomstig artikel 785 Gerechtelijk Wetboek ; het ontbreken van de handtekening van één van de rechters heeft de nietigheid van het vonnis tot gevolg (1). (1) Cass. 28 jan. 2009, AR P.08.0403.F, AC, 2009, nr. 71; Cass. 5 febr. 2010, AR C.09.0377.F, AC, 2010, nr. 85.
‐ Artt. 782, eerste lid, 785, eerste lid en 782bis Gerechtelijk Wetboek 1 december 2011
C.2011.0078.N
AC nr. ...
STRAFZAKEN
105/ 112
LiberCas
2/2012
Strafzaken ‐ Algemeen ‐ Verplichting ‐ Uitspraak in openbare terechtzitting ‐ Doel ‐ Toepassing De verplichting om het vonnis in openbare terechtzitting uit te spreken, die ertoe strekt een voor het publiek toegankelijk toezicht op rechterlijke beslissingen mogelijk te maken, vereist in de regel de voorlezing op de openbare terechtzitting van zowel de motieven als het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing; die doelstelling kan echter ook worden bereikt door een gedeeltelijke voorlezing van de rechterlijke beslissing met in elk geval het beschikkend gedeelte, samen met het gelijktijdig of onmiddellijk daarna publiek maken van de rechterlijke beslissing door verspreiding via andere publicatievormen zoals het internet (1). (1) Zie conclusie O.M. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
Strafzaken ‐ Algemeen ‐ Verplichting ‐ Uitspraak in openbare terechtzitting ‐ Doel ‐ Toepassing Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
VOORLOPIGE HECHTENIS AANHOUDING Aanhouding ‐ Termijn van vierentwintig uren Artikel 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet, dat bepaalt dat de vrijheidsbeneming in geen geval langer mag duren dan vierentwintig uren, is een regel met algemene draagwijdte die ook van toepassing is op een minderjarige (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
Aanhouding ‐ Toepasselijkheid ‐ Minderjarige ‐ Termijn van vierentwintig uren Artikel 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet, dat bepaalt dat de vrijheidsbeneming in geen geval langer mag duren dan vierentwintig uren, is een regel met algemene draagwijdte die ook van toepassing is op een minderjarige (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ...
ALGEMEEN Algemeen ‐ Toepasselijkheid ‐ Minderjarige dader ‐ Aanhouding ‐ Termijn van vierentwintig uren ‐ Voorlopige plaatsing in een gesloten instelling ‐ Jeugdrechter Uit de artikelen 12, derde lid, Grondwet en 1, 1°, Voorlopige Hechteniswet volgt dat wanneer de jeugdrechter ten aanzien van een minderjarige naar aanleiding van het plegen van een als misdrijf omschreven feit een voorlopige maatregel neemt die, alhoewel hij de bewaring, de behoeding en de opvoeding van de minderjarige beoogt, gepaard gaat met zijn vrijheidsberoving, zoals de voorlopige plaatsing in een gesloten instelling als bedoeld in de artikelen, 37, §2, 8°, 37, §2quater en 52quater Jeugdbeschermingswet, die beslissing hem moet worden betekend binnen vierentwintig uren na zijn aanhouding (1). (1) Cass. 15 mei 2002, AR P.02.0507.F, AC, 2002, nr. 296. 20 december 2011
P.2011.1981.N
AC nr. ... 106/ 112
LiberCas
2/2012
HANDHAVING Handhaving ‐ Voorwaarden ‐ Geacualiseerd, nauwkeurig en gepersonaliseerd onderzoek Of het openbaar belang gebaat is bij de voortzetting van de hechtenis kan alleen beoordeeld worden na een geactualiseerd, nauwkeurig en gepersonaliseerd onderzoek van de gegevens van de zaak, aangezien de vrijheidsberoving de uitzondering is en de redenen die haar verantwoorden mettertijd hun relevantie kunnen verliezen; het arrest dat met grote stelligheid de vrees uitdrukt dat de eiser, zo hij wordt vrijgelaten, opnieuw tot de daad zal overgaan en zich aan het gerecht zal onttrekken, alleen op grond van een verwijzing naar de in aanmerking genomen telastleggingen, dus zonder concreet het verband te leggen tussen de aangevoerde risico's en de feitelijke gegevens van de zaak alsook de gegevens die eigen zijn aan de persoonlijkheid, welke door het gerechtelijk onderzoek aan het licht zijn gebracht, is niet ten genoege van recht met redenen omkleed (1). (1) Cass. 22 dec. 2010, AR P.10.1918.F, AC, 2010, nr. 765. 9 november 2011
P.2011.1768.F
AC nr. ...
Handhaving ‐ Ongewone vertraging van het gerechtelijk onderzoek ‐ Gronden van de handhaving ‐ Ernst van de feiten ‐ Redelijke termijn ‐ Openbare orde De enkele verwijzing naar de ernst van de feiten en naar de openbare orde is onvoldoende om de handhaving van de voorlopige hechtenis te verantwoorden als het gerechtelijk onderzoek abnormale vertraging kent (1). (1) Cass. 18 dec. 1991, AR 9571, AC, 1991‐1992, nr. 213. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
Handhaving ‐ Vertraging in de uitvoering van een onderzoekshandeling ‐ Redelijke termijn Artikel 5.3 van het EVRM heeft niet tot doel de Lidstaten te verplichten om een verdachte die nochtans als gevaarlijk is aangemerkt, onmiddellijk in vrijheid te stellen wegens vertraging die is opgelopen bij de uitvoering van een onderzoekshandeling. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
107/ 112
LiberCas
2/2012
Handhaving ‐ Redelijk karakter van de duur van de voorlopige hechtenis ‐ In aanmerking te nemen tijdvak ‐ Redelijke termijn Ofschoon de beoordeling van de duur van de voorlopige hechtenis op een geactualiseerde, nauwkeurige en gepersonaliseerde wijze dient te gebeuren, volgt daaruit niet dat het onderzoeksgerecht dat onderzoek moet beperken tot de tijdvakken tijdens welke het onderzoek geen vooruitgang heeft geboekt ; bij de beoordeling dient daarentegen rekening te worden gehouden met de rechtspleging in haar geheel, m.a.w. vanaf de uitvaardiging van het bevel tot aanhouding tot het ogenblik waarop het rechtscollege, dat uitspraak moet doen over de eventuele handhaving van de hechtenis, nagaat of zij wel verenigbaar is met artikel 5.3 van het EVRM (1). (1) Zie Cass. 17 maart 2010, AR P.10.0434.F, AC, 2010, nr. 194. ‐ Artt. 16, § 1er en 5, en 22 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis ‐ Art. 5.3 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14 december 2011
P.2011.2021.F
AC nr. ...
VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING Voorlopige invrijheidstlling ‐ Voorwaarden ‐ Handhaving van de hechtenis ‐ Geacualiseerd, nauwkeurig en gepersonaliseerd onderzoek ‐ Verzoek tot invrijheidstelling Of het openbaar belang gebaat is bij de voortzetting van de hechtenis kan alleen beoordeeld worden na een geactualiseerd, nauwkeurig en gepersonaliseerd onderzoek van de gegevens van de zaak, aangezien de vrijheidsberoving de uitzondering is en de redenen die haar verantwoorden mettertijd hun relevantie kunnen verliezen; het arrest dat met grote stelligheid de vrees uitdrukt dat de eiser, zo hij wordt vrijgelaten, opnieuw tot de daad zal overgaan en zich aan het gerecht zal onttrekken, alleen op grond van een verwijzing naar de in aanmerking genomen telastleggingen, dus zonder concreet het verband te leggen tussen de aangevoerde risico's en de feitelijke gegevens van de zaak alsook de gegevens die eigen zijn aan de persoonlijkheid, welke door het gerechtelijk onderzoek aan het licht zijn gebracht, is niet ten genoege van recht met redenen omkleed (1). (1) Cass. 22 dec. 2010, AR P.10.1918.F, AC, 2010, nr. 765. 9 november 2011
P.2011.1768.F
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
P.2010.1766.N
AC nr. ...
VOORRANG VAN RECHTSMACHT Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
Conclusie van advocaat‐generaal Timperman. 29 november 2011
108/ 112
LiberCas
2/2012
Aangezien het stelsel van het voorrecht van rechtsmacht, dat het verzekeren van een onpartijdige en serene rechtsbedeling beoogt ten aanzien van de betrokken personen en niet is ingesteld in het persoonlijk belang van de betrokkenen, maar wel in het algemeen belang, afwijkt van het gemeen recht, is de opsomming van de in de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering vermelde personen die onder de toepassing ervan vallen limitatief; dit limitatief karakter staat evenwel niet eraan in de weg dat, in de mate dat een plaatsvervangende rechter één van de in de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering vermelde personen vervangt, hij ook aan deze wetsbepalingen is onderworpen (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
De toepassing van de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering op een plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel schendt artikel 13 Grondwet klaarblijkelijk niet (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
De toepassing van de artikelen 479 en 483 Wetboek van Strafvordering op een plaatsvervangend rechter in de rechtbank van koophandel schendt de artikelen 6.1 E.V.R.M. en 14.1 I.V.B.P.R. niet (1). (1) Zie conclusie OM. 29 november 2011
P.2010.1766.N
AC nr. ...
VREEMDELINGEN Krachtens richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, zoals zij wordt uitgelegd bij arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 april 2011, kan een lidstaat aan een onderdaan van een derde land die illegaal op haar grondgebied verblijft, geen vrijheidstraf opleggen om de enige reden dat laatstgenoemde in strijd met een bevel om het grondgebied van die Staat binnen een bepaalde termijn te verlaten, zonder geldige reden op dat grondgebied aanwezig blijft ; die richtlijn verbiedt evenwel niet om in dergelijke sanctie te voorzien na een eerste overtreding van een bevel om het grondgebied te verlaten. ‐ Art. 75, derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 30 november 2011
P.2011.1497.F
AC nr. ...
109/ 112
LiberCas
2/2012
De rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon met het oog op zijn verwijdering is geen onmenselijke of vernederende behandeling wanneer de uitvoeringsmodaliteiten zelf van de vrijheidsberoving niet betwist worden en de minder dwingende maatregelen die de terugkeer moeten verzekeren door toedoen van de betrokken onderdaan ontoereikend zijn gebleken. ‐ Artt. 3 en 5, § 1, f Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ‐ Art. 7, eerste, tweede en derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Uit het feit dat een vreemdeling die op onwettige wijze in het Rijk verblijft, een vast adres heeft, slaagt voor het middelbaar onderwijs, niet bekend staat bij de politie en niet gehoorzaamt aan de bevelen om het grondgebied te verlaten die hem zonder dwang ter kennis zijn gebracht, kan niet worden afgeleid dat zijn vrijheidsberoving volgens de wettelijke voorschriften niet langer beantwoordt aan het doel dat bij artikel 8.2 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden is bepaald of een handeling zou zijn die buiten verhouding staat tot de verwijdering die met minder dwingende maatregelen niet is kunnen verzekerd worden (1). (1) Zie Cass. 15 juni 2011, AR P.11.0987.F, niet gepubliceerd. ‐ Art. 7, eerste, tweede en derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen ‐ Art. 8.2 Verdrag van 4 nov. 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
Uit het arrest van 6 december 2011 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 uitlegt, blijkt dat de onderdanen van derde landen die naast het misdrijf illegaal verblijf één of meerdere andere misdrijven hebben gepleegd, in voorkomend geval, krachtens artikel 2, paragraaf 2, onder b), van de richtlijn, aan de toepassing ervan kunnen worden onttrokken (1). (1) Zie Cass. 30 nov. 2011, AR P.11.1497.F, AC, 2011, nr. ‐ Art. 75, derde lid Wet van 15 dec. 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen 14 december 2011
P.2011.1623.F
AC nr. ...
Het cassatieberoep van het openbaar ministerie tegen het arrest dat uitspraak doet met toepassing van artikel 72 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt noch door die bepaling, noch door artikel 31, §1 en 2, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis geregeld, maar door artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering; dat cassatieberoep is, in de regel, ontvankelijk (1). (1) Zie Cass. 31 aug. 1999, AR P.99.1294.N, AC, 1999, nr. 428, met concl. M. De Swaef, toen adv.‐gen. 21 december 2011
P.2011.2042.F
AC nr. ...
WEGVERKEER WEGVERKEERSWET 110/ 112
LiberCas
2/2012
Wetsbepalingen ‐ Art. 62 ‐ Artikel 62bis ‐ Tegenwerking van de opsporing en de vaststelling van overtredingen ‐ Uitrustingen of middelen die de opsporing en vaststelling bemoeilijken of verhinderen ‐ Omgeplooide nummerplaat ‐ Begrip ‐ Toepassing ‐ Verbod Met het verbod "elke uitrusting (...) of elk ander middel (...)" bij zich te hebben om de vaststelling van de overtredingen van de Wegverkeerswet en van de reglementen betreffende de politie over het wegverkeer te verhinderen of te bemoeilijken, beoogt artikel 62bis Wegverkeerswet een allesomvattend verbod, aangezien die wetsbepaling geen definitie geeft van het begrip "elke uitrusting" en "elk ander middel" zodat die in hun gewone betekenis moeten worden verstaan, dit is als hetgeen gebruikt wordt om een doel te bereiken, hier om de vaststelling van overtredingen van de Wegverkeerswet en de reglementen betreffende de politie over het wegverkeer te verhinderen of te bemoeilijken; het plooien van een nummerplaat en van de beugel waarop deze is bevestigd opdat zij niet zou kunnen worden gelezen door bevoegde ambtenaren of automatisch werkende toestellen zodat die vaststelling onmogelijk wordt, kan dergelijk middel zijn dat de bestuurder van het voertuig waarop zij is aangebracht, bij zich heeft. 29 november 2011
P.2011.0934.N
AC nr. ...
Wetsbepalingen ‐ Art. 62 ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Bijzondere bewijswaarde Artikel 62, tweede lid, Wegverkeerswet, stelt de bijzondere bewijswaarde van het proces‐verbaal van de overtreding niet afhankelijk van de voorwaarde dat het serienummer vermeld wordt van het toestel dat gediend heeft om de onwettige snelheid van het voertuig te meten (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Art. 62, tweede lid Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
Wetsbepalingen ‐ Art. 62 ‐ Recht van verdediging ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Snelheidsmeter ‐ Nakomend proces‐verbaal ‐ Beklaagde Uit het feit alleen dat het serienummer van de snelheidsmeter pas vermeld wordt in een proces‐ verbaal dat van latere datum is dan het in artikel 62, tweede lid, Wegverkeerswet bepaalde proces‐ verbaal, en dat het openbaar ministerie in antwoord op de dienaangaande door de beklaagde opgeworpen betwisting bij het dossier heeft gevoegd, kan geen miskenning van het recht van verdediging van de beklaagde worden afgeleid (1). (1) Zie concl. O.M. in Pas. 2011, nr. ... ‐ Artt. 62, tweede en vierde lid Wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
Wetsbepalingen ‐ Art. 62 ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Bijzondere bewijswaarde Conclusie van procureur‐generaal Leclercq. 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
111/ 112
LiberCas
2/2012
Wetsbepalingen ‐ Art. 62 ‐ Recht van verdediging ‐ Vaststellingen door goedgekeurde of gehomologeerde automatisch werkende toestellen in het bijzijn van een bevoegd agent ‐ Toestel ‐ Serienummer ‐ Snelheidsmeter ‐ Nakomend proces‐verbaal ‐ Beklaagde Conclusie van procureur‐generaal Leclercq. 7 december 2011
P.2011.1205.F
AC nr. ...
Wetsbepalingen ‐ Art. 34 ‐ Gevolg voor de termijn ‐ Misdrijf gepleegd in staat van herhaling ‐ Artikel 34, § 2 ‐ Verjaring van de strafvordering De staat van herhaling wijzigt het bij wet bepaalde strafbaar feit niet; daaruit volgt dat, wanneer het in artikel 34, §2, bepaalde wanbedrijf alcoholintoxicatie in staat van herhaling is gepleegd, daarvoor de verjaringstermijn van drie jaar geldt (1). (1) Zie Cass. 8 nov. 1976, AC, 1977, p. 278. 23 november 2011
P.2011.0668.F
AC nr. ...
Wetsbepalingen ‐ Art. 67ter ‐ Draagwijdte ‐ Toepasselijkheid ‐ Verplichting om de identiteit van de bestuurder mee te delen ‐ Vermoeden van schuld van artikel 67bis Artikel 67ter, eerste en derde lid, Wegverkeerswet verplicht de rechtspersoon en de persoon die het voertuig onder zich heeft om de identiteit van de bestuurder die een inbreuk op het Wegverkeersreglement heeft gepleegd, mede te delen maar stelt geen vermoeden van schuld in tegen die persoon of tegen de bestuurder; het laat niet toe het vermoeden van schuld bepaald bij artikel 67bis Wegverkeerswet tot die persoon of die bestuurder uit te breiden (1). (1) Cass. 14 nov. 2007, AR P.07.1064.F, AC, 2007, nr. 553. 29 november 2011
P.2011.0794.N
AC nr. ...
WRAKING Uit artikel 842 van het Gerechtelijk Wetboek, dat geen onderscheid maakt naargelang het vorige verzoek onontvankelijk of niet‐gegrond werd verklaard, volgt dat een nieuw verzoek tot wraking onontvankelijk is, als het dezelfde feiten aanvoert als het vorige (1). (1) Om de procedures tot wraking en tot onttrekking van de zaak aan de rechter te harmoniseren, werd artikel 842 Gerechtelijk Wetboek ingevoegd bij de wet van 10 juni 2001, in overeenstemming met artikel 659 van dat wetboek (Gedr.St. Kamer, zitt. 1999‐2000, Doc. 0886/001, p. 13). Met betrekking tot de toepassing van dat artikel heeft het Hof, in een arrest van 24 feb. 2005 (AC, nr. 117) beslist dat uit die bepaling, die geen onderscheid maakt naargelang het vorige verzoek onontvankelijk of niet‐ gegrond werd verklaard, volgt dat een nieuw verzoek tot wraking onontvankelijk is, als het dezelfde feiten aanvoert als het vorige. Dat arrest vormt slechts de bevestiging van de rechtspraak van het Hof die onder meer vervat is in zijn arresten van 21 nov. 1985 (AC, 1986, nr. 197), 11 juni 1976 (AC, 1976, 1140) en 8 maart 1976 (AC, 5 maart 1976, 770). ‐ Art. 842 Gerechtelijk Wetboek 18 november 2011
C.2011.0676.F
AC nr. ...
112/ 112