27 JUNI 2014
C.13.0481.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.13.0481.F WESTWINSTER LTD, vennootschap naar vreemd recht, Mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen IMMO-SCHUMAN nv, Mr. Paul Lefèbvre, advocaat bij het Hof van Cassatie.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel van 25 september 2012. Raadsheer Marie-Claire Ernotte heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Thierry Werquin heeft geconcludeerd.
27 JUNI 2014 II.
C.13.0481.F/2
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 Grondwet; - de artikelen 17, 18, 21, 700, zoals het van toepassing was voor de wijziging ervan bij de wet van 26 april 2007, 1050, 1056, 1°, en 1138, 4°, Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 1134, 1165 en 1690, zoals het van toepassing was voor de wijziging ervan bij de wet van 6 juli 1994, Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissingen Het arrest verklaart het hoger beroep van de eiseres niet-ontvankelijk, en dit om de volgende redenen: “B. Ontvankelijkheid 9. De overeenkomst van 28 juni 1991, die de partijen tot wet strekt, bepaalde dat een mogelijke overdracht van de rechten bij betekening moest worden gemeld. Pro memorie: betekening gebeurt bij deurwaardersexploot (De Page, Traité élémentaire de droit civil belge, dl. IV, 1972, nr. 404). Uit de overgelegde stukken volgt niet dat Bepi of de eventuele daaropvolgende begunstigden van de endossementen ze op enigerlei wijze hebben doen betekenen. Bijgevolg betwist [de verweerster] terecht dat Fortis Banque Luxembourg en thans bijgevolg ook [de eiseres], om eigen redenen, de hoedanigheid en het recht zouden hebben om in rechte op te treden. 10. [De eiseres] voert tevergeefs de portage-overeenkomst van 27 december 1991 en het huidige eventuele verval ervan aan om te staven dat zij in rechte mag optreden. Om zich te kunnen beroepen op de gevolgen van de overeenkomst en, overigens, haar eventuele actuele nutteloosheid, hadden de betekeningen die destijds haar hoedanigheid om op te treden bewezen tijdig moeten zijn verricht. 11. De omstandigheid dat de wet van 6 juli 1994 betreffende artikel 1690 Burgerlijk Wetboek de wijze van overdracht van schuldvorderingen heeft gewijzigd, maakt in deze zaak niets uit. Hoewel het vroegere artikel de betekening oplegde en het nieuwe de kennisgeving, legt de overeenkomst van 28 juni 1991 uitsluitend de betekening op en die modus operandi had dus gevolgd moeten worden. 12. [De eiseres] betoogt tevergeefs dat haar akte van hoger beroep de opeenvolgende wijzigingen bevat die de schuldvordering van Bepi heeft ondergaan, zodat zij die betekening kan aanvoeren.
27 JUNI 2014
C.13.0481.F/3
Noch de akte van hoger beroep noch de gedinginleidende akte vormen de noodzakelijke daadwerkelijke betekening. Het gaat om herhalingen van het feitenrelaas die daarom nog niet gelden als een dienstige betekening van de endossementen. Hoewel die akten gewag maken van endossementen, neemt dit niet weg dat ze pas aan de overgedragen schuldenaar konden worden tegengeworpen nadat [de verweerster] via een deurwaarder duidelijk was ingelicht over de opeenvolgende wijzigingen. Een gewone verwijzing in deurwaardersakten die betrekking hadden op andere procedures, was niet voldoende. Geen van die akten vermeldt dat de litigieuze endossementen betekend zijn, aangezien er enerzijds een dagvaarding is uitgebracht en anderzijds hoger beroep is ingesteld. 13. Uit het bovenstaande volgt dat, om dezelfde redenen, zowel de oorspronkelijke vordering als het huidige hoger beroep niet ontvankelijk zijn.” Grieven (…) Tweede onderdeel Luidens de artikelen 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek kan de rechtsvordering niet worden toegelaten indien de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen. Krachtens de artikelen 21 en 1050 van dat wetboek kan tegen elke beslissing in eerste aanleg hoger beroep worden ingesteld door elke persoon die partij was bij de rechtspleging in eerste aanleg, of door zijn rechtverkrijgenden, en die door de beslissing van de eerste rechter wordt benadeeld. In deze zaak betoogde de eiseres dat zij de houdster was van het recht, dat vervat is in de overeenkomst van 28 juni 1991, dat voorheen enkel de vennootschap Fortis Banque Luxembourg krachtens een portage-overeenkomst vermocht uit te oefenen, en dat haar voorheen door Bepi was overgedragen. Dienaangaande overweegt het arrest dat de overeenkomst van 28 juni 1991 verwijst naar de oude versie van artikel 1690 Burgerlijk Wetboek en preciseert het dat de endossementen aan de verweerster zullen moeten worden betekend. Luidens artikel 1690 Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij de wet van 6 juli 1994, verkrijgt de overnemer het bezit ten opzichte van derden eerst door de betekening van de overdracht aan de schuldenaar. Die betekening had tot doel en tot voorwerp de schuldenaar in te lichten over de identiteit van de persoon bij wie hij voortaan zijn schuld zou moeten aflossen en, bijgevolg, te beletten dat de betaling nog ten goede zou komen aan iemand die niet langer schuldeiser was.
27 JUNI 2014
C.13.0481.F/4
De betekening waarnaar wordt verwezen in het eerste lid van het oud artikel 1690 Burgerlijk Wetboek, dat het arrest op de overeenkomst toepasselijk verklaart, gebeurt bij elk deurwaardersexploot, zonder dat de akte zelf van de overdracht van de schuldvordering aan de schuldenaar hoeft te worden betekend, of dat de betekening de essentiële bestanddelen ervan vermeldt. De schuldenaar is immers een derde bij de akte van overdracht, die, overeenkomstig artikel 1165 Burgerlijk Wetboek, voor hem geen enkele nieuwe verbintenis of nieuw recht doet ontstaan. Het is nodig, maar voldoende, dat daarvan gewag wordt gemaakt in een deurwaardersexploot. Noch het oud artikel 1690 Burgerlijk Wetboek noch de door het arrest vermelde overeenkomst van 28 juni 1991 leggen op dat de betekening van de overdracht gebeurt op verzoek van de betrokken overnemer, of dat de elkaar opvolgende overdrachten door onderscheiden akten aan de overgedragen schuldenaar ter kennis moeten worden gebracht. Door de verschillende overdrachten in een enkele akte te vermelden, zijn ze alle tegenwerpelijk aan de schuldenaar, die niet langer zal kunnen beweren dat hij er geen weet van heeft. De vertraging in de betekening van de opeenvolgende overdrachten zal enkel tot gevolg hebben dat die overdrachten pas later aan de overgedragen schuldenaar zullen kunnen worden tegengesteld. Nu het oud artikel 1690 Burgerlijk Wetboek en de overeenkomst geen enkele verduidelijking daaromtrent bevatten, volgt hieruit dat de overdracht ter kennis van de verweerster mocht worden gebracht door eender welk deurwaardersexploot, met inbegrip van een gedinginleidend exploot of van een exploot waarmee hoger beroep wordt ingesteld. In deze zaak blijkt uit de stukken van de rechtspleging, ten eerste, dat het van de vennootschap Fortis Banque Luxembourg uitgaande gedinginleidend exploot in de zin van artikel 700 Gerechtelijk Wetboek, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan door de wet van 26 april 2007, uitdrukkelijk melding maakt van de overdracht van schuldvordering, die eerst door Bepi werd overgedragen aan de [eiseres] door inbreng van de schuldvordering, die vervolgens via een overeenkomst van fiduciare portage van 27 december 1991 werd toevertrouwd aan de vennootschap Metropolitan Bank, in wier rechten de vennootschap Fortis Banque Luxembourg is getreden na een fusie door opslorping van de vennootschap Metropolitan Bank. Uit al die vaststellingen volgt dat de verweerster door voornoemd gedinginleidend exploot van 15 juni 2001 werd ingelicht over de verschillende overdrachten die elkaar waren opgevolgd en die de hoedanigheid van de vennootschap Fortis Banque Luxembourg om in rechte op te treden, aantoonden. Zo werd de verweerster ook in hoger beroep, via de akte van hoger beroep die haar op initiatief van de eiseres bij deurwaardersakte van 29 mei 2006 werd betekend bij toepassing van artikel 1056, 1°, Gerechtelijk Wetboek, ingelicht door de [eiseres], die het geding had overgenomen dat oorspronkelijk was ingesteld door de vennootschap naar Luxemburgs recht Fortis Banque Luxembourg, van het feit dat zij opnieuw, door het ver-
27 JUNI 2014
C.13.0481.F/5
strijken van de portage-overeenkomst, de houdster was geworden van de schuldvordering op [de verweerster]. Het arrest, dat overweegt dat de aangevoerde exploten niet golden als betekening van de endossementen, op grond dat die akten betrekking hebben op andere procedures en dat geen enkele van de aangehaalde akten vermeldt “dat de litigieuze endossementen betekend zijn”, terwijl het erkent dat daarin wordt verwezen naar de opeenvolgende overdrachten, verantwoordt bijgevolg niet naar recht zijn beslissing (schending van de artikelen 1690, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan door de wet van 6 juli 1994, Burgerlijk Wetboek, 700, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan door de wet van 26 april 2007, en 1056, 1°, Gerechtelijk Wetboek), miskent de verbindende kracht van de overeenkomst van 28 juni 1991, door er een voorwaarde aan toe te voegen die het niet bevat, namelijk de betekening van elke overdracht door een andere akte dan een akte van rechtspleging, zoals het gedinginleidend exploot of de akte van hoger beroep (schending van artikel 1134 Burgerlijk Wetboek), overweegt op onwettige wijze dat de betekening aan de schuldenaar, die een derde is bij het endossement, van meer moet gewagen dan van het bestaan van het endossement (schending van de artikelen 1165 en 1690, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan door de wet van 6 juli 1994, Burgerlijk Wetboek) en heeft het hoger beroep van de eiseres niet naar recht onontvankelijk kunnen verklaren (schending van de artikelen 17, 18, 21 en 1050 Gerechtelijk Wetboek).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Tweede onderdeel Het arrest stelt vast dat de overeenkomst van 28 juni 1991 tussen [de verweerster] en de bvba Bepi in artikel 10 bepaalt: “de schuldvordering die voortvloeit uit deze akte is aan order bedongen; [zij] […] zal dus het voorwerp kunnen uitmaken van een endossement […] [dat] aan de schuldenaar zal worden betekend maar niet zal worden vermeld op de kant van de hypothecaire inschrijving”; het arrest overweegt vervolgens dat “[die] overeenkomst […], die de partijen tot wet strekt, het procedé van de betekening oplegde in geval van overdracht van rechten” en dat “de omstandigheid dat de wet van 6 juli 1994 betreffende artikel 1690 van het Burgerlijk Wetboek de wijze van overdracht van schuldvorderingen heeft gewijzigd, [...] in deze zaak niets uit[maakt]” daar “de overeenkomst van 28 juni 1991
27 JUNI 2014
C.13.0481.F/6
[...] uitsluitend de betekening op[legt] en die modus operandi [...] dus gevolgd [had] moeten worden”. Artikel 1690, eerste lid, Burgerlijk Wetboek, zoals van toepassing op het geschil, bepaalt dat de overnemer het bezit ten aanzien van derden pas verkrijgt door de betekening van de overdracht aan de schuldenaar. De aldus bedoelde betekening, die slechts kan gebeuren door toedoen van de overdrager of van de overnemer, dient slechts betrekking te hebben op het feit van de overdracht. Uit die bepaling volgt niet dat de betekening uitsluitend tot doel moet hebben de schuldenaar in te lichten over de overdracht, noch dat zij één enkele overdracht moet beogen. De overnemer, die zich op de overdracht beroept en die de schuldenaar dagvaardt teneinde de overgedragen schuldvordering ten uitvoer te doen leggen of, in die aangegeven hoedanigheid, het door zijn rechtsvoorganger ingestelde geding hervat, voldoet aan de vormvereisten waarin het voornoemde artikel voorziet. Het arrest wijst erop dat “de [vennootschap] Fortis Banque Luxembourg een dagvaarding […] tegen [de verweerster] [heeft] uitgebracht” en dat de eiseres hoger beroep heeft ingesteld “waarbij zij preciseert dat zij de rechten [van die vennootschap] overneemt” en overweegt vervolgens dat, “hoewel die akten gewag maken van endossementen, […] dit niet weg[neemt] dat ze pas aan de overgedragen schuldenaar konden worden tegengeworpen nadat [de verweerster] via een deurwaarder duidelijk was ingelicht over de opeenvolgende wijzigingen. Een gewone verwijzing in deurwaardersakten die betrekking hadden op andere procedures, was niet voldoende” en dat “geen van die akten vermeldt dat de litigieuze endossementen betekend zijn, aangezien er enerzijds een dagvaarding is uitgebracht en anderzijds hoger beroep is ingesteld”. Het arrest dat overweegt dat de betekening die gedaan wordt door degene die beweert de houder van de schuldvordering te zijn geen ander voorwerp mag hebben dan het ter kennis brengen van de overdracht aan de overgedragen schuldenaar en beslist dat “noch de akte van hoger beroep noch de gedinginleidende akte […] de
27 JUNI 2014
C.13.0481.F/7
noodzakelijke daadwerkelijke betekening [vormen]”, schendt artikel 1690 Burgerlijk Wetboek. Door daaruit af te leiden dat de eiseres noch van de vereiste hoedanigheid noch van het vereiste belang deed blijken en dat, bijgevolg “het huidige hoger beroep […] niet ontvankelijk was”, schendt het arrest de artikelen 17 en 18 Gerechtelijk Wetboek. In zoverre is het onderdeel gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Verklaart dit arrest bindend ten aanzien van E.B. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Bergen. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Didier Batselé, Martine Regout, Alain Simon en Marie-Claire Ernotte, en in openbare terechtzitting van 27 juni 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Thierry Werquin, met bijstand van griffier Fabienne Gobert. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Bart Wylleman en overgeschreven met assistentie van griffier Kristel Vanden Bossche. De griffier,
De raadsheer,