5 MEI 2008
C.05.0223.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.05.0223.F AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. B. P., 2. AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, 3. BELGISCHE STAAT, Minister van Justitie, Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie, 4. BELGISCHE STAAT, Minister van Financiën, Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie,
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen de vonnissen, op 8 juni en 29 september 2004 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel.
5 MEI 2008
C.05.0223.F/2
De zaak is bij beschikking van de eerste voorzitter van 4 april 2008 verwezen naar de derde kamer. Raadsheer Daniel Plas heeft verslag uitgebracht. Procureur-generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert de volgende twee middelen aan: Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk de rechtstreeks toepasselijke internationale verdragsregels voorrang hebben op de interne rechtsregels, zoals dit met name is vastgelegd in de artikelen 1, 6, 19, 41, 46, 50 en 60 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950, en in de artikelen 2 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New York op 19 december 1966 ; - artikel 6.1 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955 ; - artikel 14, § 1, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New York op 19 december 1966 en goedgekeurd bij de wet van 15 mei 1981 ; - het algemeen rechtsbeginsel betreffende de onpartijdigheid van de rechter, zoals het met name kan worden afgeleid uit de artikelen 292, 293, 297, 304, 648, 649, 828, 8°, en 831 van het Gerechtelijk Wetboek en bovendien schending, voor zover nodig, van de laatstgenoemde bepalingen ; - het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk niemand in een zelfde zaak rechter en partij mag zijn, zoals het met name kan worden afgeleid uit de artikelen 292, 293, 297, 304, 648, 649, 828, 8°, en 831 van het Gerechtelijk Wetboek en bovendien schending, voor zover nodig, van de laatstgenoemde bepalingen ; - artikel 1072bis, tweede en vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 1992.
5 MEI 2008
C.05.0223.F/3
Aangevochten beslissing Het bestreden vonnis van 8 juni 2004 beveelt de heropening van het debat, teneinde de eiseres in staat te stellen tegenspraak te voeren over de gronden van haar hoger beroep, gelet op artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek, op de volgende redenen: “De burgerlijke geldboete van artikel 1072bis strekt tot herstel van de schade die is toegebracht aan de rechtsbedeling in het algemeen ; Zij kan worden uitgesproken wanneer de appellant door het instellen van zijn hoger beroep, niet ernaar streeft een zaak te verdedigen die hij rechtmatig juist en gegrond acht, maar het gerecht voor kwaadwillige doeleinden misbruikt en de rollen van de rechters in hoger beroep derhalve nodeloos belast”. Het bestreden vonnis van 29 september 2004 veroordeelt de eiseres tot een geldboete van 250 euro, op de volgende gronden: “Artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek strekt ertoe de schade te herstellen die aan de rechtsbedeling is toegebracht door het klaarblijkelijk misbruik van het beroep op de appelrechter; Het bestreden vonnis was te dezen goed gemotiveerd en liet er geen twijfel over bestaan, noch dat de wenselijke analyse van de feiten gepast was, noch betreffende de rechtsregels die hierop van toepassing waren ; (De eiseres) heeft in hoger beroep geen enkel nieuw gegeven aangevoerd ; Op basis van een grondig onderzoek van de beslissing van de eerste rechter had elke redelijkerwijs voorzichtige rechtzoekende kunnen inzien dat een derde die de zaak op grond van het aan de eerste rechter voorgelegde dossier op een objectieve en onpartijdige wijze had moeten beoordelen, de beroepen beslissing alleen kon bevestigen ; (De eiseres) heeft bijgevolg misbruik gemaakt van haar recht om hoger beroep in te stellen ; (De eiseres) voert tevergeefs aan dat zij te dezen geen misbruik van haar recht van hoger beroep heeft gemaakt, in zoverre de partijen (verweersters sub 1 en 2) geen vordering tot schadevergoeding wegens tergend of roekeloos hoger beroep hebben ingesteld ; De specifieke straf die in dit artikel bepaald wordt, hangt niet af van enige vordering tot schadevergoeding wegens tergend of roekeloos hoger beroep die (de eerste verweerder) zou kunnen instellen ; Dergelijke vordering strekt ertoe de schade te vergoeden die (de eerste verweerder) door het onrechtmatige hoger beroep heeft geleden”. Grieven Eerste onderdeel Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsook artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake
5 MEI 2008
C.05.0223.F/4
burgerrechten en politieke rechten waarborgen eenieder, en met name in geschillen over burgerlijke rechten en verplichtingen, het recht op een behandeling van zijn zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie. Het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de rechter en het daaruit voortvloeiende algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk niemand in een zelfde zaak rechter en partij mag zijn, alsook de artikelen 292, 293, 297, 304, 648, 649, 828, 8°, en 831 van het Gerechtelijk Wetboek, waarborgen hetzelfde recht. Die verdragsbepalingen, algemene rechtsbeginselen en wettelijke regels impliceren dat de rechter die uitspraak moet doen over het geschil over burgerlijke rechten en verplichtingen, niet rechtstreeks en persoonlijk bij de zaak betrokken is. Zij verbieden met name dat een rechter kennisneemt van een geschil over de schade die aan het gerecht berokkend werd door het instellen van een hoger beroep, wanneer hij zelf uitspraak heeft gedaan over de gegrondheid van dit rechtsmiddel, en zij verhinderen derhalve dat artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek in die zin uitgelegd en toegepast kan worden dat het niet verbiedt dat de geldboete waarin die wetsbepaling voorziet in geval van tergend of roekeloos hoger beroep ten aanzien van het gerecht, opgelegd mag worden door de rechter die vooraf uitspraak heeft gedaan over de gegrondheid van dat hoger beroep. De bestreden vonnissen die ten dele door dezelfde magistraten zijn uitgesproken, overwegen dat de burgerlijke geldboete, bepaald in artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek, strekt tot vergoeding van de aan de rechtsbedeling toegebrachte schade. Het tweede bestreden vonnis dat beslist om de eiseres te veroordelen tot betaling van een geldboete van 250 euro, ter vergoeding van de aan het gerecht toegebrachte schade, terwijl de magistraten van de zetel van de rechtbank, als leden van de rechterlijke macht, vooraf in het eerste bestreden vonnis uitspraak hebben gedaan over de gegrondheid van het hoger beroep en aldus persoonlijk de taken hebben verricht die volgens hen de schade hebben veroorzaakt, schendt aldus een grondregel van de rechterlijke organisatie, te weten de regel volgens welke niemand tegelijk rechter en partij mag zijn. Het schendt bijgevolg de verdragsbepalingen, de algemene rechtsbeginselen en de wettelijke bepalingen die in het middel bedoeld worden en waarin deze regel is vastgelegd. Door te beslissen dat dezelfde rechters achtereenvolgens uitspraak kunnen doen over het hoger beroep en over de geldboete, schenden de twee bestreden vonnissen, of op zijn minst het tweede bestreden vonnis, daarenboven artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek, in zoverre ze hiervan een foute uitlegging geven. Tweede onderdeel Dezelfde verdragsbepalingen, algemene rechtsbeginselen en wettelijke bepalingen verbieden de rechter in een zaak op te treden indien blijkt dat hij zich, in de vroegere uitoefening van zijn opdracht, reeds over de punten in feite en in rechte waarover hij uitspraak moet doen, een mening heeft gevormd die niet verenigbaar is met de vereiste onpartijdigheid waarvan hij blijk moet geven.
5 MEI 2008
C.05.0223.F/5
Te dezen heeft de rechtbank van eerste aanleg, in het tweede beroepen vonnis, beslist om de eiseres te veroordelen tot betaling van een geldboete van 250 euro wegens onrechtmatig hoger beroep, terwijl dezelfde rechtbank, die gedeeltelijk uit dezelfde rechters was samengesteld, in het eerste bestreden vonnis vooraf had beslist om, enerzijds, het hoofdberoep van de eiseres te verwerpen en, anderzijds, het debat te heropenen “teneinde de eiseres in staat te stellen tegenspraak te voeren over de gegrondheid van haar hoger beroep, gelet op artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek”, na met name te hebben geoordeeld dat “de burgerlijke geldboete, bepaald in artikel 1072bis (…) kan worden uitgesproken wanneer de appellant, door het instellen van zijn hoger beroep, er niet naar streeft een zaak te verdedigen die hij rechtmatig juist en gegrond acht, maar het gerecht voor kwaadwillige doeleinden misbruikt en de rollen van de rechters in hoger beroep derhalve nodeloos belast”. Zo is het tweede bestreden vonnis, op zijn minst gedeeltelijk, gewezen door rechters die zich daarvóór reeds een mening hadden gevormd over de toepassing van artikel 1072bis op deze zaak. Het miskent aldus de regel van de onpartijdigheid van de rechter. Het schendt bijgevolg de verdragsbepalingen, algemene rechtsbeginselen en wettelijke bepalingen die in het middel bedoeld worden en waarin die regel is vastgelegd. (…)
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling (…) Eerste middel Eerste onderdeel De rechter die het hoofdberoep verwerpt en de heropening van het debat beveelt om te oordelen of er grond bestaat om de appellant te veroordelen tot de in artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde geldboete, verkrijgt hiermee noch de hoedanigheid van partij in de zaak noch een persoonlijk en rechtstreeks belang bij die zaak, die hem beletten om
overeenkomstig de voormelde bepaling
uitspraak te doen over het roekeloos of tergend karakter van dat hoger beroep. Het onderdeel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht.
C.05.0223.F/6
5 MEI 2008
Tweede onderdeel Noch uit de beslissing op grond waarvan het bestreden vonnis van 8 juni 2004 het hoofdberoep verwerpt noch uit de redenen op grond waarvan dat vonnis de heropening van het debat beveelt, blijkt dat de appelrechters zich reeds een mening hadden gevormd over de toepassing van de in artikel 1072bis van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde geldboete. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. (…) Dictum Het Hof Verwerpt het cassatieberoep en de vorderingen tot bindendverklaring van het arrest. Veroordeelt de eiseres in de kosten. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Christian Storck, de raadsheren Daniel Plas, Christine Matray, Sylviane Velu en Philippe Gosseries, en in openbare terechtzitting van 5 mei 2008 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Christian Storck, in aanwezigheid van procureur-generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Jacqueline Pigeolet. Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Koen Mestdagh en overgeschreven met assistentie van adjunct-griffier Johan Pafenols. De adjunct-griffier,
De raadsheer,