5 SEPTEMBER 2014
C.13.0453.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.13.0453.N CRELAN nv, met zetel te 1070 Anderlecht, Sylvain Dupuislaan 251, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen A. V. S., verweerder.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 18 maart 2013. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft op 10 april 2014 een schriftelijke conclusie neergelegd.
5 SEPTEMBER 2014
C.13.0453.N/2
Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan. Eerste middel Geschonden wetsbepalingen - de artikelen 793 en 808 Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 8 en 9 van de wet van 16 december 1851 op de voorrechten en hypotheken (Hypotheekwet), dat Boek 3, Titel XVIII, Burgerlijk Wetboek vormt. Aangevochten beslissing De appelrechters oordelen dat de eiseres geen verhaal kan uitoefen op het legaat toekomende aan de verweerder: “Dat de wettige erfgenamen afgifte deden van het legaat vóór de termijn bepaald in artikel 808 Burgerlijk Wetboek, kan aan het voorgaande niets veranderen. Anders dan [de eiseres] aanvoert, heeft de voortijdige afgifte van het legaat niet tot gevolg dat die nietig zou zijn. Hiervoor is geen rechtsgrond voorhanden. Evenmin heeft de voortijdige afgifte van het legaat tot gevolg dat ze niet aan [de eiseres] tegenwerpbaar zou zijn. Dit zou slechts het geval zijn indien aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 1167 Burgerlijk Wetboek is voldaan. [De eiseres] voert evenwel niet aan dat de afgifte van het legaat door de wettige erfgenamen gebeurde met bedrieglijke benadeling van haar rechten.” Grieven De beneficiaire nalatenschap is een afgescheiden vermogen binnen het vermogen van de erfgenaam of de erfgenamen en moet in de eerste plaats worden vereffend om de schuldeisers van de nalatenschap te voldoen. Ten voordele van deze schuldeisers geldt er een algemeen beslag op dit afgescheiden vermogen. Overeenkomstig artikel 793, tweede lid, Burgerlijk Wetboek worden de schuldeisers bij de aanvaarding van de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving opgeroepen door de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Zij beschikken over een termijn van drie maanden om hun vordering in te dienen. Dit gebeurt door de kennisgeving bij aangetekende brief op de gekozen woonplaats van de erfgenaam. Overeenkomstig artikel 808 Burgerlijk Wetboek mag vóór het verstrijken van deze termijn bij vrijwillige beneficiaire aanvaarding de bewindvoerder geen betalingen doen aan de schuldeisers of de legatarissen, met uitzondering van schuldeisers bevoorrecht krachtens artikel 19 Hypotheekwet. De betaling aan een legata-
5 SEPTEMBER 2014
C.13.0453.N/3
ris vóór het verstrijken van de in artikel 793, tweede lid, Burgerlijk Wetboek bedoelde termijn, is gelet op het betalingsverbod van artikel 808 Burgerlijk Wetboek en de gelijke behandeling van de schuldeisers vooropgesteld in de artikelen 8 en 9 Hypotheekwet niettegenwerpelijk aan de samenlopende schuldeisers in wier voordeel de wetgever voorziet in een met een algemeen beslag vergelijkbaar vereffeningsbewind. Uit artikel 808 Burgerlijk Wetboek volgt dat de erfgenaam of de erfgenamen niet beschikkingsbevoegd zijn om gedurende deze termijn het legaat te betalen. De appelrechters oordelen dat de voortijdige afgifte van het legaat tegenwerpelijk is aan de schuldeisers van de erflater. Door aldus te oordelen miskennen de appelrechters de beschikkingsonbevoegdheid van de erfgenamen voortvloeiend uit artikel 808 Burgerlijk Wetboek en miskennen zij de niet-tegenwerpelijkheid van handelingen die afbreuk doen aan de gelijke behandeling van de schuldeisers vooropgesteld in de artikelen 8 en 9 Hypotheekwet en waarvan artikel 808 Burgerlijk Wetboek een toepassing vormt.
Tweede middel Geschonden wetsbepalingen - artikel 149 Grondwet; - artikel 780, eerste lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek; - het algemeen rechtsbeginsel dat men slechts vrijgevig kan zijn indien men geen schulden heeft (“nemo liberalis nisi liberatus”) zoals dat met name volgt uit de artikelen 871, 926, 927, 1009 en 1024 Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissing De appelrechters oordelen dat: “Evenmin kunnen de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met de inkorting [de eiseres] soelaas bieden. Overeenkomstig artikel 920 Burgerlijk Wetboek is er slechts sprake van inkorting van legaten indien deze het beschikbaar gedeelte overschrijden. Wijlen H. O. had evenwel geen erfgenamen aan wie de wet een voorbehouden erfdeel toekent. Van inkorting kan dan ook geen sprake zijn. [De eiseres] beroept zich dan ook vruchteloos op de artikelen 922, 926, 927, 1009 en 1024 Burgerlijk Wetboek”. Grieven Eerste onderdeel De rechter dient overeenkomstig artikel 149 Grondwet en artikel 780, eerste lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek zijn beslissing met redenen te omkleden. Deze motiveringsplicht wordt onder meer miskend wanneer de rechter niet antwoordt op een middel dat door een partij in haar conclusies werd opgeworpen. Op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat men slechts vrijgevig kan zijn indien men geen schulden heeft (“nemo liberalis nisi liberatus”), voerde de eiseres in haar synthese-
5 SEPTEMBER 2014
C.13.0453.N/4
beroepsbesluiten van 27 juni 2012 aan dat voor zover er na uitbetaling van de schuldeisers onvoldoende actief overblijft in de nalatenschap om haar schuldvordering te voldoen, het bijzonder legaat van de verweerder bezwaard is met deze schuld (p. 7-10 syntheseberoepsbesluiten). Om het bestaan van dit rechtsbeginsel aan te tonen, verwees de eiseres enerzijds naar een aantal wettelijke bepalingen inzake inkorting uit het Burgerlijk Wetboek die een toepassing vormen van dit principe en anderzijds naar rechtspraak en rechtsleer die het bestaan van dit principe erkennen en van toepassing achten ook bij de vereffening en verdeling van een nalatenschap die beneficiair werd aanvaard. De appelrechters verwerpen dit middel met de overweging dat de door de eiseres aangehaalde wettelijke bepalingen betrekking hebben op de inkorting van een bijzonder legaat. Aangezien mevr. O. geen erfgenamen had aan wie de wet een voorbehouden deel toekent, kunnen deze wettelijke bepalingen niet worden toegepast. De appelrechters die enkel vaststellen dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek inzake inkorting niet van toepassing zijn aangezien mevr. O. geen erfgenamen had aan wie de wet een voorbehouden deel toekent, laten na te antwoorden op het middel dat op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat men slechts vrijgevig kan zijn indien men geen schulden heeft, de legaten slechts uitgekeerd kunnen worden na voldoening van alle schulden van de nalatenschap. De appelrechters schenden zodoende artikel 780, eerste lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek en artikel 149 Gerechtelijk Wetboek. Tweede onderdeel Uit het algemeen rechtsbeginsel dat men slechts vrijgevig kan zijn indien men geen schulden heeft, volgt dat de schuldeisers van de overledene voorrang hebben op de legatarissen en een legaat dus maar slechts uitwerking kan hebben na betaling van de schulden. De uitkering van een bijzonder legaat door de erfgenamen die de nalatenschap hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, niettegenstaande alle bekende schuldeisers (in de zin van artikel 793, tweede lid, Burgerlijk Wetboek) niet volledig werden betaald, is niet-tegenwerpelijk aan die schuldeisers. In zoverre de appelrechters oordelen dat buiten de gevallen waar de wetgever in de mogelijkheid van inkorting voorziet, legaten kunnen worden uitgekeerd vooraleer de schulden van de erflater werden voldaan en een dergelijke uitkering ook tegenwerpelijk is aan de schuldeisers, schenden de appelrechters het algemeen rechtsbeginsel dat men slechts vrijgevig kan zijn indien men geen schulden heeft.
5 SEPTEMBER 2014 III.
C.13.0453.N/5
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel 1.
Artikel 803 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de erfgenaam die de nalaten-
schap onder voorrecht heeft aanvaard, belast is met het beheer en de vereffening van de goederen van de nalatenschap en van zijn beheer rekening en verantwoording moet doen aan de schuldeisers en de legatarissen. Krachtens artikel 808, eerste lid, Burgerlijk Wetboek mag de erfgenaam geen nietbevoorrechte schuldeisers of legatarissen betalen voor het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 793, tweede lid, Burgerlijk Wetboek. Schuldeisers die ten tijde van een eerste betaling niet bekend waren, maar zich achteraf aanmelden, hebben krachtens artikel 809, eerste lid, Burgerlijk Wetboek verhaal op de betaalde legatarissen gedurende een termijn van drie jaar te rekenen van de dag dat de rekening is aangezuiverd en het overschot betaald. Zij hebben geen verhaal tegen de reeds betaalde schuldeisers, maar zijn gerechtigd van het nog niet verdeelde actief het uit te keren bedrag af te nemen dat bij de eerste verdelingen aan hun schuldvorderingen toekwam. 2.
Uit deze bepalingen volgt dat de beneficiaire aanvaarding een toestand van
samenloop doet ontstaan en de erfgenaam belast is met de vereffening en verdeling met dien verstande dat de schuldeisers van de nalatenschap die binnen de in artikel 793, tweede lid, Burgerlijk Wetboek, bedoelde termijn, aangifte hebben gedaan, worden voldaan met in achtneming van het gelijkheidsbeginsel en de wettelijke redenen van voorrang en de legaten pas worden uitgekeerd nadat de schulden van de nalatenschap zijn vereffend. De uitkering van legaten voordat de schulden van de nalatenschap zijn vereffend, is niet tegenwerpelijk aan de schuldeisers. Indien het nog niet verdeelde actief onvoldoende is om hun schuldvordering te voldoen, beschikken zij over een verhaal op de legatarissen aan wie het legaat voortijdig werd uitgekeerd.
5 SEPTEMBER 2014
3.
C.13.0453.N/6
Uit het bestreden arrest blijkt dat:
- de erfgenamen de nalatenschap hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving; - deze verklaring op 25 februari 2009 werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad; - de eiseres op 6 maart 2009 aangifte deed van haar schuldvordering met betrekking tot de financiering van een onroerend goed van de nalatenschap gelegen te Sint-Truiden; - de erfgenamen op 27 maart 2009 afgifte hebben gedaan van het bijzonder legaat met betrekking tot een onroerend goed gelegen te Lommel aan de verweerder; - de verkoop van het onroerend goed te Sint-Truiden ontoereikend was om de schuldvordering van de eiseres te voldoen; - de verweerder opdracht gaf om over te gaan tot de publieke verkoop van het onroerende goed te Lommel; - de eiseres bewarend beslag heeft gelegd onder de notaris op de gelden voortvloeiend uit deze verkoop; - de eiseres op 19 oktober 2009 de verweerder heeft gedagvaard om te horen zeggen voor recht dat het bijzonder legaat bezwaard is met de schulden van de nalatenschap. 4.
De appelrechters oordelen dat de schuldeisers, waaronder de eiseres, geen
verhaal kunnen uitoefenen op de verweerder en dat de omstandigheid “dat de wettige erfgenamen afgifte deden van het legaat vóór de termijn bepaald in artikel 808 Burgerlijk Wetboek, aan het voorgaande niets [kan] veranderen” aangezien “de voortijdige afgifte niet tot gevolg [heeft] dat het legaat nietig zou zijn”. Door op die gronden de vordering van de eiseres als ongegrond af te wijzen, is het arrest niet naar recht verantwoord. Het middel is gegrond.
C.13.0453.N/7
5 SEPTEMBER 2014
Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest behoudens in zoverre dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de betwisting daaromtrent over aan de feitenrechter. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Gent. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Beatrijs Deconinck, Alain Smetryns, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 5 september 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.
K. Vanden Bossche
A. Smetryns
K. Moens
B. Wylleman
B. Deconinck
E. Dirix