C.06.0444.N/1
20 APRIL 2007
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.06.0444.N 1. AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, met zetel te 1170 Brussel, Vorstlaan 25, 2. IMPERBEL,
naamloze
vennootschap,
met
zetel
te
1651
Lot,
Bergensesteenweg 32, eiseressen, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen 1. HAVENBEDRIJF NOORD NATIE, naamloze vennootschap, met zetel te 2000 Antwerpen, Napelsstraat 79, 2.1.FORTIS CORPORATE INSURANCE, naamloze vennootschap, met zetel te 1000 Brussel, Emile Jacqmainlaan 53,
C.06.0444.N/2
20 APRIL 2007
2.2.AGF BELGIUM INSURANCE, naamloze vennootschap, met zetel te 1000 Brussel, Lakensestraat 35, 2.3.AXA BELGIUM, naamloze vennootschap, met zetel te 1170 WatermaalBosvoorde, Vorstlaan 25, 2.4.CHUBB
INSURANCE
COMPANY
OF
EUROPE,
naamloze
vennootschap, met zetel te 1200 Brussel, Sint-Lambrechts-Woluwe, Neerveldstraat 107, 2.5.AVERO BELGIUM INSURANCE, vennootschap naar Nederlands recht, met zetel te 1200 Brussel, Woluwedal 64, 2.6.B.D.M., naamloze vennootschap, met zetel te 2000 Antwerpen, Lange Nieuwstraat 7, verweersters, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Brederodestraat 13, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, 3. BOCCHI FOOD TRADE INTERNATIONAL Gmbh, met zetel te D15427 Bergisch-Gladbach (Duitsland), Frankenforster Strasse 27-29, 4.1.ALLIANZ
GLOBUS
MAT
VERSICHERUNGSAKTIEN-
GESELLSCHAFT, met zetel te D-20547 Hamburg (Duitsland),
Grosser
Burstah 3, 4.2.AXA VERSICHERUNGS AG, met zetel te D-20095 Hamburg (Duitsland), Heidenkampsweg 98, 4.3.BASLER VERSICHERUNGS-GESELLSCHAFT, met zetel te D-61352 Bad Homburg v.d.H. (Duitsland), Baslier Strasse 4, 4.4.SECURITAS BREMER ALLGEMENE VERSICHERUNGSAKTIENGESELLSCHAFT, met zetel te D-28195 Bremen (Duitsland), Am Wall 121, 4.5.GENERALI LLOYD VERSICHERUNG AF, met zetel te D-20459 Hambrug (Duitsland), Johannisbollwerk 16, 4.6.MANNHEIMER VERSICHERUNG AG, met zetel te D-20457 Hamburg (Duitsland), Katherinenfleet 5,
20 APRIL 2007
4.7.WÜRTEMBERGISCHE
C.06.0444.N/3
VERSICHERUNGSAKTIENGESELL-
SCHAFT, met zetel te D-20457 Hamburg (Duitsland), Mattenwiele 6, 4.8.RELIANCE NATIONAL INSURANCE C° (EUROPE) LTD, met zetel te EC3A 3HA Londen (Groot-Brittannië), Leadenhall Street 80, 4.9.GÖTHAER VERSICHERUNGSBANK VVAG, met zetel te D-20457 Hamburg (Duitsland), Katharinenstrasse 23-25, de verweersters sub 4, allen met keuze van woonplaats bij mr. Paul Bettens, advocaat bij de balie te Antwerpen, kantoor houdende te 2000 Antwerpen, Rijnkaai 37, verweersters.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 1 maart 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen. Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal met opdracht Pierre Cornelis heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDELEN
De eiseressen voeren in hun verzoekschrift zes middelen aan. Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.
20 APRIL 2007 III.
C.06.0444.N/4
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel Eerste onderdeel 1.
De appelrechters oordelen met de redengeving op de bladzijden 11 tot 13
van het arrest zonder de aangevoerde tegenstrijdigheid dat de polis C.760.456 van de tweede verweerster het brandrisico dekt. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 2.
De appelrechters verwerpen en beantwoorden het bedoelde verweer met de
redengeving op de bladzijden 13 en 14 van het arrest. Het onderdeel dat berust op een onvolledige lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Derde onderdeel 3.
De appelrechters oordelen met hun eigen redengeving en deze van de eerste
rechter waarnaar zij verwijzen en die zij overnemen, dat de tweede eiseres als aannemer van dakwerken niet kan beschouwd worden als een “verantwoordelijke” voor de schade aan de gebouwen in de zin van clausule 3, tweede lid, van de bijzondere voorwaarden van polis C.760.456 van de tweede verweerster en verwerpen en beantwoorden aldus het daarmee strijdige verweer. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag.
20 APRIL 2007
C.06.0444.N/5
Vierde onderdeel 4.
Door te oordelen zoals in het antwoord op het derde onderdeel is
weergegeven, geven de appelrechters van de bewoordingen van de clausule 3, tweede lid, van de bijzondere voorwaarden van de polis C.760.456 van de tweede verweerster, een uitlegging die met de bewoordingen ervan niet onverenigbaar is en verlenen zij aan deze clausule de rechtsgevolgen die hieraan tussen de partijen verbonden zijn. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Tweede middel Eerste onderdeel 5.
Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat de eerste
eiseres in haar syntheseconclusie genomen voor de appelrechters heeft aangevoerd dat de “afstand van verhaal” vervat in clausule 3, eerste lid, in de bijzondere voorwaarden van polis C.760.456 van de tweede verweerster, een algemene draagwijdte heeft en dus ook geldt indien de aansprakelijke geen verzekerde is. 6.
Het oordeel van de appelrechters dat de eiseressen zich beroepen op een
afstand van verhaal tegen hen, betreft het verweer van de eiseressen inzake de draagwijdte van clausule 3, eerste lid, en geeft van de syntheseconclusie een uitlegging die met de bewoordingen ervan niet onverenigbaar is. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 7.
De grieven die gericht zijn tegen een door de appelrechters gemaakte
veronderstelling vertonen geen belang en zijn mitsdien niet ontvankelijk. Derde onderdeel 8.
Het onderdeel is onduidelijk en is mitsdien niet ontvankelijk.
20 APRIL 2007
C.06.0444.N/6
Derde middel Eerste onderdeel 9.
Het is niet tegenstrijdig te oordelen, enerzijds, dat de eerste eiseres reeds
voor de eerste rechter aanvoerde dat de aansprakelijkheid van de tweede eiseres gedekt werd door de verweersters sub 2 en, anderzijds, dat zij in haar laatste appelconclusie nieuwe argumenten voor deze stelling ontwikkelde. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 10.
Door te oordelen dat de eiseressen, die zowel voor de eerste rechter en in
hun akte van hoger beroep en in de appelconclusies de problematiek van de pluraliteit van de verzekeringen aan de orde hadden gebracht, in de laatste conclusie “nieuwe, in extremis aangehaalde argumenten” formuleren, geven de appelrechters van die processtukken geen uitlegging die met de bewoordingen ervan onverenigbaar is. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Derde onderdeel 11.
Het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging is niet onbeperkt
en sluit niet uit dat met het oog op een goede procesordening de partijen kunnen gedwongen worden een einde te maken aan hun geschriften. Het recht van verdediging wordt in de regel niet miskend door de rechter die de ene partij niet meer de mogelijkheid biedt om in een conclusie te reageren op de argumenten die door de andere partij werden geformuleerd ten gevolge van haar laatste conclusie waarvan deze partij diende te weten dat die nieuwe argumenten van de tegenpartij kon uitlokken. 12.
De appelrechters stellen vast dat de eiseressen binnen de laatste termijn die
met toepassing van artikel 747, §2, van het Gerechtelijk Wetboek aan elk van de
20 APRIL 2007
C.06.0444.N/7
partijen was toegekend om conclusies te nemen, een conclusie hebben neergelegd waarin een nieuwe argumentatie werd aangevoerd, die heeft geleid tot een antwoord van de verweerders in hun laatste beroepsconclusies, die op hun beurt nieuwe verweermiddelen inhouden. Zij oordelen vervolgens dat de eiseressen “wisten dat zij over geen andere conclusietermijn zouden beschikken en konden verwachten dat hun nieuwe, in extremis aangehaalde argumenten, beantwoord zouden worden met eventueel nieuwe argumenten”, zodat zij “bezwaarlijk (kunnen) voorhouden dat door het verweer van de verweersters hun recht van verdediging geschonden is, temeer daar huidig incident hoofdzakelijk en quasi onvermijdelijk werd uitgelokt door de wijze waarop zij zelf, weliswaar binnen de gestelde conclusietermijnen, verweer hebben georganiseerd”. 13.
Door te oordelen dat het recht van verdediging van de eisers niet werd
miskend, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. Vierde onderdeel 14.
Uit het antwoord op het eerste middel blijkt dat de appelrechters hebben
uitgesloten dat de tweede eiseres geldt als verzekerde van de tweede verweerster. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Vierde middel Eerste onderdeel 15.
Uit de redengeving op pagina 31 van het arrest en het dictum op pagina 34
blijkt dat de appelrechters de door de eerste rechter uitgesproken veroordeling van de eiseressen bevestigen met de enkele wijziging dat de vergoedende interest wordt berekend aan een interestvoet van 5 pct. in plaats van de wettelijke interestvoet. Het onderdeel mist feitelijke grondslag.
20 APRIL 2007
C.06.0444.N/8
Tweede onderdeel 16.
Anders dan het onderdeel aanvoert wordt de tweede eiseres niet veroordeeld
tot de vergoedende interest aan de wettelijke interestvoet. Het onderdeel dat berust op een verkeerde lezing van het arrest, mist feitelijke grondslag. Vijfde middel Ontvankelijkheid 17.
De eerste en tweede verweerster werpen een grond van niet-
ontvankelijkheid van het middel op: het middel heeft op hen geen betrekking. Het middel bekritiseert enkel de veroordeling van de eiseressen tegen de derde en de vierde verweerster. Het middel is niet ontvankelijk ten aanzien van de eerste en de tweede verweerster. Eerste onderdeel 18.
Er is geen tegenstrijdigheid tussen de beide redengevingen die elk verband
houden met onderscheiden beslissingen. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 19.
Het arrest veroordeelt de eiseressen ten aanzien van de verweersters sub 3
en 4 niet tot vergoedende interest, maar tot de gerechtelijke interest aan de wettelijke interestvoet. De appelrechters dienden derhalve niet in te gaan op het bedoelde verweer dat betrekking heeft op de vergoedende interest. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
20 APRIL 2007
C.06.0444.N/9
Derde onderdeel 20.
Het arrest veroordeelt de eiseressen ten aanzien van de verweersters sub 3
en 4 niet tot vergoedende interest, maar tot de gerechtelijke interest aan de wettelijke interestvoet. Het onderdeel dat berust op een onjuiste lezing van het arrest mist feitelijke grondslag. Zesde middel Eerste onderdeel 21.
Er is geen tegenstrijdigheid tussen de bedoelde redengevingen die elk
betrekking hebben op onderscheiden beslissingen. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 22.
Een vordering tot schadevergoeding kan interest dragen vanaf het tijdstip
van het ontstaan van de schade. Het onderdeel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht. Derde onderdeel 23.
Artikel 1154 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de
schadevergoeding verschuldigd uit onrechtmatige daad. Het onderdeel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht. Dictum Het Hof, eenparig beslissend Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseressen in de kosten.
C.06.0444.N/10
20 APRIL 2007
De kosten zijn begroot op de som van 1076,93 euro jegens de eisende partijen en op de som van 171,18 euro jegens de verwerende partijen sub 1-6. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit raadsheer Eric Dirix, als waarnemend voorzitter, en de raadsheren Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare terechtzitting van 20 april 2007 uitgesproken door raadsheer Eric Dirix, waarnemend voorzitter, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Pierre Cornelis, met bijstand van adjunct-griffier Johan Pafenols.
J. Pafenols
A. Smetryns
E. Dirix
B. Deconinck