C.06.0343.N/1
16 JANUARI 2009
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.06.0343.N 1. N. P., 2. EURODEF,
naamloze
vennootschap,
met
zetel
te
2490
Balen,
Molsesteenweg 153, 3. N. R., eisers, vertegenwoordigd door mr. Ludovic De Gryse, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de eisers woonplaats kiezen, tegen MULTIMEDIA MAATSCHAPPIJ VAN DE AUTEURS VAN DE VISUELE KUNSTEN, (SOFAM), met zetel te 1030 Schaarbeek, Frans Courtenslaan 131, verweerster, vertegenwoordigd door mr. John Kirkpatrick, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Keizerslaan 3, waar de verweerster woonplaats kiest.
16 JANUARI 2009 I.
C.06.0343.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 8 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. Voorzitter Ivan Verougstrate heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eisers voeren in hun verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet; - de artikelen 1319, 1320, 1322, 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 65, 66, 67, 69, 73 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (hierna genoemd, de Auteurswet). Aangevochten beslissingen 1. Het bestreden arrest (p. 24) hervormt het beroepen vonnis, “ontvangt de vordering” van de verweerster en verklaart ze als volgt gegrond: “veroordeelt (de eisers) samen tot betaling aan (de verweerster) van 12.500,00 euro wegens te vergoeden reproductierechten en van 1,00 euro wegens inbreuk op de morele rechten van de auteurs (te vermeerderen met interesten)”. 2. De aangevochten beslissing oordeelt dat de de verweerster beschikt over de vereiste hoedanigheid en het vereiste belang om haar vordering in te stellen. 3. Deze beslissing steunt op volgende redenen: - “(de verweerster) is een vennootschap voor het beheer van rechten zoals bedoeld in artikel 65, alinea 1, Auteurswet, wier activiteit vergund is zoals voorgeschreven bij artikel 67 Auteurswet” (p. 13, nr. 27 lid 1); - “De Auteurswet verleent (de verweerster) bevoegdheid om op verzoek van een rechthebbende diens rechten te beheren”. “Bij artikel 73 Auteurswet is haar ook de bevoegdheid verleend om ‘in rechte op te treden met het oog op de verdediging van de rechten die zij krachtens de statuten beheert’” (p. 13, nr. 28);
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/3
- “Deze laatste toebedeling van bevoegdheid wordt door de rechtsleer ruimer begrepen dan alleen maar de bevestiging dat een beheersvennootschap in rechte kan optreden ter verdediging van individuele auteursrechten van aangesloten leden” (p. 13, nr. 29). - “Er wordt aangenomen dat de beheersvennootschap in rechte kan opkomen voor collectieve belangen voor de categorie(ën) rechten die ze statutair beheert of van het algemeen belang van de leden (F. de Visscher en B. Michaux, Précis du droit d’auteur et des droits voisins, Bruylant, Brussel, 2000, p. 512-513). - “De enige voorwaarde hiertoe is dat de verdediging van die rechten in de statuten werd vermeld” (p. 14 nr. 29). - “Met de procesvoering door de beheersvennootschap bij toepassing van artikel 73 Auteurswet is dus niet per se een verdediging gemoeid van rechten die haar werden overgedragen. De vordering kan dan door de beheersvennootschap worden ingesteld zonder dat het lidmaatschap van een auteur en de hiermee gepaard gaande overdracht van rechten moet worden bewezen. De eventuele onmogelijkheid voor de beheersvennootschap om ontvangen rechten of vergoedingen uit te keren aan een auteur - hetgeen het geval zou zijn wanneer deze geen lid is van de vennootschap - stelt in dit opzicht geen probleem aangezien artikel 69 van de Auteurswet met die hypothese rekening houdt” (p. 14 nr. 30) -“In de alinea’s twee en drie van artikel 2 van Sofams statuten wordt het volgende vermeld: ‘Zij zal tevens zorg dragen voor de bescherming van de materiële en morele belangen van de makers van stilstaande of bewegende fotografische en grafische beelden, alsook van de belangen van het geheel van haar vennoten en hun rechthebbenden, voor de werking tot het bekomen van wetgevende en reglementaire hervormingen alsook economische maatregelen die de eerbiediging van het auteursrecht en van het artistieke eigendom moeten waarborgen en voor bescherming en bewaring ten behoeve van de gebruikers, van het fotografisch en cinematografische patrimonium dat eigendom is van de gehele gemeenschap van makers van stilstaande of bewegende fotografische beelden. In het algemeen zal zij alles doen wat rechtstreeks of onrechtstreeks haar belangen, die van haar vennoten en aangeslotenen, van opdrachtgevers en van corresponderende verenigingen kan begunstigen. Zij zal tevens zorg dragen voor de bescherming van de creaties in toepassing van de van kracht zijnde wetgeving’. Met die omschrijving van het voorgenomen beheer van belangen is ook de verdediging van collectieve belangen of van het algemeen belang van de leden een onderdeel van het statutair doel” (p. 14-15, nr. 31). - “Sofam (de verweerster) voert aan dat zij opkomt tegen de praktijk van geïntimeerden waarbij foto’s worden gebruikt, zonder vooraf toestemming tot reproductie te hebben bekomen, en zich daarbij te verschuilen achter een korte oproep tot rechthebbenden van
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/4
door hen gebruikte foto’s. Verder doet ze gelden dat diverse foto’s die in het werk werden gereproduceerd, behoren tot het repertoire van rechthebbende leden van haar vereniging. Met deze gegevens doet (de verweerster) blijken dat ze optreedt in het algemeen belang van de fotografen zowel als om vergoedingsrechten te innen voor rekening van aangesloten leden. Sofam (de verweerster) heeft dan krachtens de Auteurswet hoedanigheid om haar rechtsvordering in te stellen” (p. 15-16, nr. 32-33). - “Ze heeft daartoe eveneens belang aangezien ze aanvoert dat ( de eisers) auteursrechten hebben geschonden en de vordering ertoe strekt hiervoor vergoeding te bekomen” (p. 16, nr. 33). 4. Met betrekking tot de grond van het geschil overweegt het arrest o.m.: “De toestemming tot reproductie werd niet bekomen omdat de auteur en de uitgever van het boek eenvoudig niet wisten wie de fotografen waren en zich in eerste instantie ook niet omtrent het ‘copyright’ hadden bekommerd. Zodoende werd ook de naam van de fotografen niet vermeld” (p. 17, nr. 36) “De onwetendheid omtrent de identiteit van de fotografen doet niets af van de verplichting van degene die foto’s wil reproduceren om vooraf de instemming van de rechthebbenden te bekomen” (p. 17, nr. 37) Uit het document betreffende het nazicht dat (de de verweerster) heeft verricht, blijkt dat ze de herkomst van een deel van de foto’s heeft kunnen traceren, maar voor de meerderheid blijft het auteurschap een open vraag” (p. 20, nr. 44, lid 2). 5. Wat de schadevergoeding betreft, overweegt het arrest (p. 21, nr. 45, lid 2 en 46) dat: “Rekening houdend met de aard en de omvang van de inbreuk enerzijds en met de bijzonderheden van het geval anderzijds (...) een globale billijke vergoeding van 12.500 euro wegens gederfde reproductierechten gepast voor(komt)”. “Ook de inbreuk die begaan werd op de morele rechten van de auteurs dient te worden vergoed”. “(de verweerster) (..) zich met reden beperkt tot een symbolische vergoeding van één euro: het principe van de schending van morele rechten (...) vergoed wordt, zonder dat een concrete schending van de rechten van een auteur wordt aangevoerd”. Grieven Eerste onderdeel : motiveringsgebrek 1.1. In hun beroepsconclusie (zie “derde conclusie” - tevens “syntheseconclusie” voor eerste en tweede de eisers en de beroepsconclusies voor de derde eiser waarbij deze “zich aansluit bij de standpunten ingenomen door de (eerste twee eisers)) lieten de eisers op omstandige wijze volgende middelen gelden: - uit artikel 2, eerste en tweede lid, van de statuten van Sofam (de verweerster) en artikel 73 van de Auteurswet “volgt dat Sofam kan optreden ter inning en verdeling van de
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/5
vergoedingen van de rechten die haar vennoten haar hebben toevertrouwd (syntheseconclusie, p. 7, nr. 15); - Sofam (de verweerster) onderschreef ook zelf die stelling in de briefwisseling tussen partijen waarin zij het had over de auteurs waarvan Sofam de auteursrechten beheert (syntheseconclusie, p. 7 lid 3); (2) Sofam (de verweerster) moet aantonen dat de rechten op een bepaald werk toebehoren aan één van haar vennoten en het werk tot haar repertoire behoort en Sofam bleef op dit punt volledig in gebreke (syntheseconclusie, p. 7 nr. 16 lid 1 en lid 2); De bewering dat artikel 2, derde lid, van de statuten van Sofam deze toelaat in rechte op te treden ter verdediging van het algemeen belang van de fotografen, ‘doet niet terzake’ daar dit artikel niet slaat op de subjectieve rechten die een auteur toegekend worden krachtens artikel 1 van de Auteurswet en waarvan hij het beheer kan toevertrouwen aan een beheersvennootschap” (syntheseconclusie, p. 7-8, nr. 17); (4) “De vordering van (de verweerster) streeft geen collectief belang van de fotografen na maar een persoonlijk en rechtstreeks belang van andere, niet nader genoemde fotografen/niet-vennoten, voor wie (de verweerster) niet kan optreden. De collectiviteit van fotografen is er niet mee gediend dat beheersvennootschappen, zoals (de verweerster), op eigen initiatief vergoedingen innen en verdelen van rechten die haar niet toebehoren, vermits de fotografen dan hun keuzerecht verliezen: het beheer van de rechten op hun werken zelf doen of daartoe een mandaat aan een beheersvennootschap naar keuze geven. Een fotograaf is immers niet verplicht zijn rechten te innen, en zeker niet dit te laten doen via de beheersvennootschap Sofam. Dit zou neerkomen op een dwanglicentie. Vele van de foto’s opgenomen in het werk “Wij, Boudewijn, Koning der Belgen” en “Nous, Baudouin, Roi des Belges” zijn wellicht gemaakt door gelegenheidsfotografen, vertrouwelingen van het vorstenpaar, familieleden, et alii. Mogelijk wensen deze fotografen geen recht te laten gelden. Het stond hen vrij, niet alleen de materiële foto’s aan het vorstenpaar te schenken, maar ook het vrije gebruik ervan” (syntheseconclusie, p. 9, nr. 20). “De vordering streeft evenmin het eigen belang van (de verweerster) na. (...). Een algemeen of collectief belang van “de fotografen”, d.i. een belang dat niet eigen is aan (de verweerster), maakt geen eigen belang uit. (...) Bij gebreke van persoonlijk belang, is de vordering onontvankelijk” (syntheseconclusie p. 9, nr. 21). De verweerster toont geen eigen, persoonlijke schade aan (zelfde conclusie, p. 18, nr. 43 t/m 46). (6) Artikel 73 van de Auteurswet geeft (de verweerster) als beheersvennootschap enkel de bevoegdheid om in rechte op te treden met het oog op de verdediging van de rechten die zij krachtens de statuten beheert. Hieruit volgt dat (de verweerster) gerechtigd is in rechte is de betaling te vorderen van de bij vermelde wet erkende rechte van de
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/6
rechthebbenden, die haar hebben verzocht hun rechten te beheren (Cass. 26 april 2001, R.W. 2002-2003, pp. 61-62). Uit deze wet volgt geenszins dat (de verweerster) vermag, in rechte betaling te vorderen van rechthebbenden die haar niet hebben verzocht hun rechten te beheren. M.a.w. de wet geeft aan (de verweerster) niet de macht, in het collectief belang van de beroepscategorie der fotografen ongevraagd rechten te innen (syntheseconclusie, p. 10, nr. 22, derde en vierde lid, p. 18, nr. 45). (7) Artikel 69 van de Auteurswet regelt de inning van vergoedingen op werken die met zekerheid onder het beheer van een beheersvennootschap zijn geplaatst, maar die niet verdeelbaar zijn omdat de vennootschap de erven van de auteur niet meer kan terugvinden. 1.2. De eisers hadden aldus voor het hof van beroep uitdrukkelijk en omstandig aangevoerd dat en waarom de verweerster noch de vereiste hoedanigheid noch het vereiste belang had om een vordering in te stellen tot het innen van beweerde rechten van niet bekende auteurs-“fotografen” die geen lid-vennoot waren van de verweerster en aan deze geen mandaat voor dergelijk beheer of innen van de rechten hadden gegeven. Meer bepaald hadden zij aangetoond dat en waarom noch artikel 73 van de Auteurswet (zie boven (1), (6) noch artikel 69 van de Auteurswet (zie boven (7)) noch de bepalingen uit de statuten van de verweerster, in het bijzonder artikel 2 van de statuten (zie boven (1) en (3), het besluit wettigden dat de verweerster in rechte kon optreden om vergoedingen te vorderen voor rechten van auteurs-fotografen, niet-vennoten van de verweerster die daartoe geen opdracht had gekregen (zie boven (2), (4), (5)). 1.3. Het arrest dat in hoofde van de verweerster de hoedanigheid en het belang erkent om de rechten te innen van onbekende auteursfotografen die geen lid-vennoot zijn van de verweerster en voor wie zij geen opdracht had gekregen en daarbij steunt op artikelen 69 en 73 van de Auteurswet en artikel 2 van de verweersters statuten, antwoordt noch door de bovengeciteerde overwegingen (zie boven nrs. 3 en 4) noch door andere overwegingen, op de bovenvermelde middelen uit de conclusie. Bij gebrek aan antwoord op bovenvermelde middelen uit de conclusie is het arrest niet regelmatig gemotiveerd en schendt het aldus artikel 149 van de Grondwet. Tweede onderdeel Schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek, 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, 65, 66,67, 69 en 73 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (hierna vermeld als de ‘Auteurswet’). 2.1. Krachtens artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek moet diegene die een rechtsvordering instelt, daartoe hoedanigheid en belang hebben. Zoals door de eisers in hun beroepsconclusie (syntheseconclusie, p. 6, nr. 13) was gesteld, moet diegene die een rechtsvordering instelt zonder zelf de houder te zijn van het aangevoerde subjectief recht maar die optreedt als vertegenwoordiger van die houder, kunnen aantonen dat hij de
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/7
vereiste “hoedanigheid” heeft, m.a.w. dat hij de macht heeft om voor de belangen van de houder van het recht op te komen. Het door artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek vereiste belang moet “persoonlijk en rechtstreeks” d.i. “eigen” zijn tenzij de wet anders bepaalt. Krachtens artikel 18, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek moet het belang ook “reeds verkregen en dadelijk” zijn. Overeenkomstig de artikelen 65, 66, 67 en 73 van de Auteurswet zijn de erkende vennootschappen voor het beheer van de door de Auteurswet erkende rechten bevoegd om in rechte op te treden met het oog op de verdediging van de rechten die zij krachtens hun statuten beheren. Deze vennootschappen zijn aldus gerechtigd in rechte de betaling te vorderen van de bij vermelde wet erkende rechten van de rechthebbenden die hun hebben verzocht hun rechten te beheren. Als vennootschap voor het beheer van de in de wet van 30 juni 1994 erkende rechten is de verweerster, krachtens de wet, gerechtigd de rechten van de bij haar aangesloten rechthebbenden te innen en, bij gebreke aan betaling, in rechte betaling van deze rechten te vorderen. 2.2. Artikel 73 van de Auteurswet verleent een beheersmaatschappij zoals de verweerster, echter geen recht om op te treden voor het invorderen van vergoedingen voor rechten die (zouden) toebehoren aan auteurs-fotografen die niet aangesloten/vennoot zijn bij de verweerster en voor wie zij geen mandaat heeft om op te treden. De bepalingen van de statuten van de de verweerster (artikel 2, alinea’s 2 en 3), geciteerd in het bestreden arrest (p. 14-15) die de subjectieve rechten van auteurs niet als voorwerp hebben, zijn - zoals de de eisers in conclusie aanvoerden - “niet ter zake” en niet van aard de draagwijdte van artikel 73 van de Auteurswet uit te breiden zoals door het bestreden arrest ten onrechte werd aanvaard. 2.3. Ten onrechte oordeelt het arrest (p. 14, nr. 30, lid 3) dat artikel 69 Auteurswet ook de hypothese op het oog heeft van een eventuele onmogelijkheid van de beheersvennootschap om ontvangen rechten of vergoedingen uit te keren aan een auteur die geen lid is van de vennootschap. Artikel 69 Auteurswet bepaalt dat de sommen die worden geïnd en waarvan uiteindelijk blijkt dat ze niet kunnen worden uitgekeerd, door de vennootschappen worden verdeeld onder de rechthebbenden van de betrokken categorie, op de wijze die bij tweederde meerderheid van de algemene vergadering wordt bepaald. Zoals door de eisers in conclusie (p. 16, nr. 23) was gesteld, regelt deze wetsbepaling de inning van vergoedingen op werken die weliswaar met zekerheid onder het beheer van een beheersvennootschap zijn geplaatst, maar die niet verdeelbaar zijn omdat de vennootschap de erven van de auteur niet meer kan terugvinden. De door artikel 69 beoogde hypothese is deze waarbij de “auteur” zelf lid-vennoot was van de beheersmaatschappij doch zijn rechthebbenden niet meer kunnen opgespoord worden. 2.4. In zoverre het arrest heeft beslist dat de verweerster op grond van de artikelen 65, 66, 67 en 73 van de Auteurswet kon optreden - en hiertoe de hoedanigheid en het belang
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/8
had, vereist door de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek - voor het invorderen van vergoedingen van rechten van auteurs-fotografen die niet aangesloten zijn of geen vennoot zijn bij de verweerster en dat artikel 69 Auteurswet deze hypothese zou beogen en derhalve dergelijke mogelijkheid tot optreden zou ondersteunen, is het arrest niet naar recht verantwoord daar het de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, 69 en 73 van de Auteurswet van 30 juni 1994 schendt. 2.5. In zover het arrest oordeelt dat het in het arrest (p. 14-15, nr. 31) geciteerde artikel 2 (al. 2 en 3) van verweersters statuten voorziet in een recht van de verweerster om ook vergoedingen te innen voor werken van “auteurs” die bij haar niet zijn aangesloten of geen vennoot zijn van Sofam, heeft het arrest deze in het arrest vermelde bepaling uitgelegd op een wijze die er onverenigbaar mee is. Het recht om voor specifieke auteurs in rechte op te treden is immers door de voormelde statutaire bepaling uitdrukkelijk beperkt tot het optreden voor “vennoten” en “aangeslotenen”. In zover het arrest in de bewoordingen van deze bepaling een recht ten gunste van de beheersvennootschap (de verweerster) leest om ook in rechte vergoedingen te vorderen die zouden toekomen aan niet-aangesloten auteurs die geen vennoot zijn, heeft het de aan deze statutaire bepaling toekomende bewijskracht miskend en aldus artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek geschonden. Derde onderdeel Schending van de artikelen 1382, 1383 van het Burgerlijk Wetboek en 149 van de Grondwet. 3.1. Het bestreden arrest kent een “globale billijke vergoeding toe van 12.500,00 euro wegens gederfde reproductierechten”. Het steunt deze beslissing op “de aard en de omvang van de inbreuk” alsook op “de bijzonderheden van het geval” (arrest, p. 21, nr. 45). In hun beroepsconclusie (derde conclusie tevens syntheseconclusie voor eerste en tweede eisers; beroepsconclusie voor de derde eiser die de standpunten van de andere twee eisers bijtreedt) hadden de eisers zowel het principe van door de verweerster gevorderde schadevergoeding, bij gebrek aan persoonlijke schade (syntheseconclusie, p. 18, nr. 44 t/m 46) als de door de verweerster voorgestelde begrotingscriteria (tarieven) (syntheseconclusie p. 19, nrs. 48-50) uitdrukkelijk betwist. Zij hadden daarbij o.m. gesteld (p. 19, nr. 48) dat de rechter in concreto dient af te wegen wat de impact van de schade was. Het arrest dat aan de verweerster een “billijke vergoeding” toekent doch daarbij in het midden laat of het al dan niet toepassing maakt van de gekritiseerde tarieven en zich beperkt tot een verwijzing naar “de aard en de omvang van de inbreuk” en “de bijzonderheden van het geval”, is, bij gebrek aan antwoord op de bovenvermelde in conclusie ingeroepen middelen niet regelmatig gemotiveerd (schending van artikel 149 van de Grondwet). Het is ook niet regelmatig gemotiveerd in zover het door de onduidelijke motivering een controle op de wettigheid niet mogelijk maakt (schending van
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/9
artikel 149 van de Grondwet). In zover tenslotte het arrest “in billijkheid” een vergoeding toekent zonder te preciseren welke schade het vergoedt en waarom het zich beperkt tot een in billijkheid vastgesteld bedrag, is het arrest niet naar recht verantwoord en schendt het de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek die het toekennen van schadevergoeding onderwerpen aan het bewijs van een welbepaalde geleden schade die alleen door het toegekend bedrag kan vergoed worden tenzij de rechter aantoont waarom hij in billijkheid moet oordelen zonder rekening te houden met de door partijen, in casu de eisers, aangereikte elementen. 3.2. Het arrest (p. 21, nr. 46) kent aan de verweerster een vergoeding toe van één euro voor het “principe van de schending van morele rechten” “zonder dat een concrete schending van de rechten van een auteur wordt aangevoerd”. Het arrest dat aldus erkent dat - zoals ook door de de eisers in hun beroepsconclusie (syntheseconclusie, p. 19-20, nrs. 51-52) was aangevoerd - er geen concrete schending van de (morele) rechten van een auteur kan vastgesteld worden, kon dan ook niet zonder schending van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek toch een schadevergoeding (van één euro) toekennen “wegens het principe van de schending van morele rechten”. Overeenkomstig de ingeroepen wetsbepalingen kon schavergoeding alleen toegekend worden in zover vastgesteld was dat wegens schending van een moreel recht van de auteur(s), effectief schade was geleden. Het arrest is overigens op dit punt evenmin regelmatig gemotiveerd daar het niet antwoordt op het in conclusie (syntheseconclusie, p. 19-20, nrs 51 en 52) ingeroepen verweer dat en waarom geen enkel moreel recht (o.m. wat de “naamtekening” betreft) was geschonden en dat de verweerster “daarenboven niet (kon) innen voor morele schade” daar “de morele rechten immers niet overdraagbaar zijn en (de verweerster) ze dan ook niet zelf (kan) uitvoeren (syntheseconclusie, p. 20, nr. 52, laatste lid). Bij gebrek aan antwoord op deze middelen uit de conclusie is het arrest niet regelmatig gemotiveerd (schending van artikel 149 van de Grondwet).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Tweede onderdeel 1.
Krachtens artikel 65, eerste lid en tweede lid, van de wet van 30 juni 1994
betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, zijn de bepalingen van hoofdstuk VII van toepassing op al wie de bij deze wet erkende rechten int of
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/10
verdeelt voor rekening van verschillende rechthebbenden en moet het beheer worden waargenomen door een vennootschap die op regelmatige wijze is opgericht in een van de landen van de Europese Unie, waar zij op geoorloofde wijze als vennootschap voor de inning en de verdeling van die rechten werkzaam is. Krachtens artikel 66, eerste lid, van die wet, heeft de vennootschap de plicht de rechten te beheren die door deze wet worden erkend wanneer de rechthebbende daarom verzoekt en dat verzoek overeenstemt met de doelstelling en de statuten van de vennootschap. Krachtens artikel 66, derde lid, van die wet, kunnen de statuten, niettegenstaande enig andersluidend beding, een rechthebbende niet beletten om het beheer van een of meer categorieën van werken of prestaties van zijn repertoire toe te vertrouwen aan de vennootschap van zijn keuze of om het beheer zelf uit te oefenen. Krachtens artikel 73 van die wet, zijn de vennootschappen bevoegd om in rechte op te treden met het oog op de verdediging van de rechten die zij krachtens de statuten beheren. 2.
Uit het geheel van deze wettelijke bepalingen volgt dat de vennootschappen
voor het beheer van de rechten bevoegd zijn om in rechte op te treden met het oog op de verdediging van de rechten van de bij hen aangesloten rechthebbenden voor wiens rekening en op wiens verzoek zij overeenkomstig hun statuten de rechten beheren, maar dat zelfde vennootschappen, niettegenstaande enig andersluidend beding in de statuten, daarentegen niet bevoegd zijn om in rechte vergoeding te vorderen voor bij hen niet aangesloten rechthebbenden. 3. -
De appelrechter oordeelt dat: het tot het maatschappelijk doel van de verweerster behoort de naleving van de auteursrechten van de bij haar aangesloten leden, alsmede, zoals in het voorliggende geval, van de auteursrechten van fotografen in het algemeen te verzekeren;
- uit het document betreffende het nazicht dat de verweerster heeft verricht, blijkt dat ze de herkomst van een deel van de foto’s heeft kunnen traceren, maar dat voor de meerderheid het auteurschap een open vraag blijft;
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/11
- de bvba Isopress Sénépart, die aangesloten is bij de verweerster, en de Federale Voorlichtingsdienst zich tot dusver als enigen hebben aangemeld als rechthebbende van negen foto’s; - in het voorliggend geval honderden foto’s zijn gereproduceerd zonder de instemming van de auteurs en zonder naamvermelding, zodat de inbreuk een substantiële omvang heeft; - rekening houdend met de aard en de omvang van de inbreuk enerzijds en met de bijzonderheden van het geval anderzijds een globale billijke vergoeding van 12.500,00 euro wegens gederfde reproductierechten gepast voorkomt; - de toewijzing van deze vergoeding onlosmakelijk verbonden is met de door de verweerster aangeboden borgstelling ter vrijwaring van de eisers tegen aanspraken welke rechthebbenden van de auteursrechten op deze foto’s nog tegen de eisers zouden kunnen formuleren; - aan de verweerster de door haar gevorderde symbolische vergoeding van één euro wegens aantasting van de morele rechten van de auteurs dient te worden toegekend, alhoewel zij geen concrete schending van de rechten van een auteur aanvoert. 4.
De appelrechter, die aldus oordeelt, schendt de artikelen 65, 66 en 73 van de
wet van 30 juni 1994. Het onderdeel is in zoverre gegrond. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de zaak naar het Hof van beroep te Antwerpen. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit voorzitter Ivan Verougstraete, als voorzitter, afdelingsvoorzitter
16 JANUARI 2009
C.06.0343.N/12
Ernest Waûters, en de raadsheren Eric Dirix, Eric Stassijns en Alain Smetryns, en op de openbare terechtzitting van 16 januari 2009 uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Johan Pafenols.
J. Pafenols
A. Smetryns
E. Stassijns
E. Dirix
E. Waûters
I. Verougstraete