22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. S.09.0092.N ECONET VLAAMS BRABANT, vereniging zonder winstoogmerk, met zetel te 1501 Buizingen (Halle), Felix Roggemanskaai 8, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen B.D., verweerder, toegelaten tot het voordeel van de kosteloze rechtspleging bij beslissing van het bureau voor rechtsbijstand van het Hof van 1 december 2009, nr. G.09.0236.N, vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Vilain XIIII-straat 17, waar de verweerder woonplaats kiest,
22 NOVEMBER 2010 I.
S.09.0092.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 31 maart 2008 gewezen door het arbeidshof te Brussel. Afdelingsvoorzitter Robert Boes heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Ria Mortier heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eiseres voert in het verzoekschrift tot cassatie een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Aangevochten beslissing In de bestreden beslissing verklaart het arbeidshof het hoger beroep van de verweerder gegrond wat betreft zijn vordering tot het verkrijgen van een vergoeding wegens willekeurig ontslag. Het arbeidshof vernietigt op dat punt het vonnis van de arbeidsrechtbank en veroordeelt, opnieuw rechtsprekend, de eiseres tot betaling van 9.988,86 euro. Het arbeidshof neemt die beslissing op grond van alle vaststellingen en motieven waarop het steunt en die hier beschouwd worden integraal te zijn hernomen en in het bijzonder de volgende: “Willekeurig ontslag Volgens artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 wordt onder een willekeurige afdanking verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. In het Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht bestaat er in principe geen verplichting van de werkgever om het ontslag te motiveren. De redenen waarop het ontslag steunt, dienen niet noodzakelijk op het ogenblik van het ontslag medegedeeld te worden. Het volstaat dat ze worden medegedeeld en bewezen nadat de ontslagen werknemer het willekeurig karakter van de afdanking heeft ingeroepen, hetgeen ook tijdens de procedure kan gebeuren. De toepassing van artikel 63 WAO hangt namelijk af van de verklaring van de werkman dat het ontslag willekeurig is.
22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/3
Bij betwisting behoort het de werkgever het bewijs te leveren van de door de wet opgesomde motieven van ontslag. Eenzijdige beweringen van de werkgever kunnen niet als bewijs gelden. De werkgever zal de redenen waarop het ontslag steunt, dienen te bewijzen. Hij dient daartoe de nodige elementen bij te brengen om de rechter toe te laten zijn toetsingsbevoegdheid uit te oefenen. De rechter moet kunnen nagaan of de ingeroepen redenen wel degelijk bestaan, niet vals zijn of voorgewend. De werkgever behoudt nochtans een ruime beleidsvrijheid bij het bestuur van de onderneming en bij het nemen van een ontslagbeslissing en het beoordelen van de opportuniteit ervan, binnen de grenzen van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978. Bij de beoordeling dient steeds rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het ontslag. De werkgever dient niet alleen 1) het bestaan van de redenen tot ontslag te bewijzen doch hij moet 2) tevens aantonen dat enkel de door hem ingeroepen redenen aan de basis liggen van en de oorzaak zijn van het ontslag. Wanneer er een te groot tijdsverloop is tussen het ingeroepen gedrag en het ontslag dan kan de rechter het oorzakelijk verband als niet bewezen aanzien. Het eisen van een aan het ontslag voorafgaande verwittiging nopens het gedrag van een werkman om het ontslag als niet willekeurig te aanzien, is een vereiste toevoegen dat artikel 63 WAO niet stelt. Het ontbreken van enige verwittiging kan echter wel een indicatie of ernstig vermoeden vormen van de afwezigheid van oorzakelijk verband tussen het ontslag en de ingeroepen redenen. Wanneer een gedraging dermate storend is voor een werkgever dat hij om deze reden ontslag geeft, dan zal hij niet nalaten een verwittiging of aanmaning te zenden. In casu stelt het (arbeidshof) vast dat er 2 aanmaningen werden verzonden, met name het weigeren te rijden met een bedrijfswagen voor het vervoer van personeel en materiaal in november 2003 en in mei 2004. Dit gedrag is meer dan 3 en 2 jaar verwijderd van het ontslag in maart 2006 en (de eiseres) bewijst niet dat deze de oorzaak zijn van het ontslag. (De verweerder) heeft telkens op deze verwittigingen gereageerd en deze betwist. Blijkbaar wenste (de eiseres) een goede arbeider te behouden. Zo vermeldt het verslag van de ondernemingsraad eveneens enkele problemen met de aanhangwagen van de schapen (niet gekeurd) en de “gele bak” uit Limburg waar het originele inschrijvingsbewijs is verlopen (zie ook OR 17.03.2005 overzicht van voertuigen (...): “sommige dingen moeten herbekeken worden en sommige voertuigen moeten verkocht worden” Er zijn dus blijkbaar wel enkele problemen met enkele voertuigen en de tijdelijke houding van (de verweerder) dient in deze omstandigheden te worden geapprecieerd.
22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/4
De werkweigering van (de verweerder) van 10 februari 2006 is een terechte reactie om in de sneeuw buiten, niet met hobbyhandschoenen te werken. De reactie van (de verweerder) is als arbeider en gelet op het feit dat deze handschoenen reeds lang op zich lieten wachten, waarover hieronder meer, proportioneel. Tevens dient opgemerkt dat (de verweerder) toch uitgestapt is na veel discussies en het werk heeft aangevat en verdergezet (...). Uit het verslag van de ondernemingsraad van 17 november 2005 blijkt dat de werknemers reeds op de ondernemingsraad van 17 maart 2005 hadden gevraagd de “occasionele handschoenen van de hobbywerker” te vervangen door stevige winterhandschoenen. De werkgever had er zich toen toe verbonden (zie verslag ondernemingsraad). “W. en Y. trachten betere handschoenen te vinden aan een redelijke prijs. Misschien kan dit samen met de grote bestelling besteld worden.” Het (arbeidshof) acht het bewezen dat het ontslag van (de verweerder) een represaillemaatregel is op zijn terechte en proportionele werkweigering van 10 februari 2006. Zo is ook het niet verwittigen van ziekte op de dag zelf van 9 november 2004 om medische redenen gerechtvaardigd en overigens veel te lang geleden voor het ontslag om nog in oorzakelijk verband te staan met het ontslag. In februari 2006 wordt (de verweerder) ziek, hij verwittigt dezelfde dag en hij rechtvaardigt deze afwezigheid door een medisch attest maar laat (...) na de verlenging te verwittigen; er wordt wel een medisch attest verzonden op 21.02 voor de periode van 18.02 tot en met 24.02. Nu (de eiseres) zelf in haar aangetekende brief van 21 februari 2006 dit feit van niet verwittiging aanziet als een “eerste verwittiging” met “we hopen dat deze situaties in de toekomst niet meer voorkomen” en “de volgende verwittiging” blijkt hieruit dat deze reden voor (de eiseres) niet de oorzaak was van het ontslag. (De eiseres) voert eveneens een reeks van verwijten aan dewelke zouden wijzen op gedragsproblemen. De gevoerde briefwisseling in verband met het rijden van het voertuig werd gevoerd in 2003-2004 en het oorzakelijk verband wordt niet bewezen, temeer daar (de verweerder) nadien met het voertuig is gaan rijden. Uit het aangetekend schrijven van (de verweerder) van 2 november 2005 wordt niet het bewijs geleverd dat (de verweerder) de veiligheidsvoorschriften niet naleeft, noch dat hij (de eiseres) zwart maakt in bijzijn van klanten. (De eiseres) roept in dat het ontslag van (de verweerder) berust op de noodzaak van een goede werking van de onderneming. Het (arbeidshof) herhaalt dat een terechte weigering te werken, en het éénmalig niet verwittigen van een verlenging niet in verband kan worden gebracht met de goede werking van een onderneming, gezien de concrete omstandigheden zoals hierboven uiteengezet. Het verslag opgemaakt door de heer V. van 1 maart 2006 is zeer vaag en niet gespecifieerd in tijd en plaats, en op sommige punten als onjuist opgemerkt, zodat zij
22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/5
geen bewijs op zich vormen van de beweringen van (de eiseres). Om dezelfde redenen wordt de vraag tot getuigenverhoor afgewezen. (De eiseres) toont niet aan, om de hierboven aangehaalde redenen dat het ontslag van (de verweerder) noodzakelijk was voor de goede werking van de onderneming. Ook het niet verwittigen op 21 februari toont deze noodzaak niet aan. Het hoger beroep komt voor als gegrond. (De verweerder) maakt terecht aanspraak op een vergoeding voor willekeurig ontslag ten belope van 6 maanden loon, hetzij het door (de eiseres) niet betwiste bedrag van 9.988,86 euro.” Grieven 1. Luidens artikel 63, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hieronder afgekort als Arbeidsovereenkomstenwet, wordt onder willekeurige afdanking, voor de toepassing van dat artikel, verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen, aldus het tweede lid van die bepaling. De werkgever mag daarbij ook het bewijs leveren van andere redenen dan die welke oorspronkelijk werden ingeroepen, maar indien hij geen geldige reden voor het ontslag kan aantonen, is het ontslag willekeurig. Op grond van het derde lid van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet is, onverminderd artikel 39, §1, van diezelfde wet, de werkgever die een voor een onbepaalde tijd aangeworven werkman op willekeurige wijze ontslaat, aan deze werkman een vergoeding verschuldigd die overeenstemt met het loon van zes maanden, behalve indien een andere vergoeding is vastgesteld door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. 2. Uit de feitelijke vaststellingen van het arbeidshof volgt dat de verweerder als arbeider in dienst was van de eiseres en dat hij met een aangetekende brief van 1 maart 2006 werd ontslagen. Oordelend over het door de verweerder aangevoerde willekeurig ontslag, overweegt het (arbeidshof) dat: - de eiseres niet aantoont dat de weigering van de verweerder met de bedrijfswagen te rijden, feiten die plaatsvonden in november 2003 en mei 2004, de oorzaak zijn van het ontslag, - de werkweigering van de verweerder van 10 februari 2006 een terechte en proportionele reactie was om in de sneeuw buiten niet met hobbyhandschoenen te werken,
22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/6
- het ontslag van de verweerder een represaillemaatregel is op zijn terechte en proportionele werkweigering van 10 februari 2006, - het niet-verwittigen van ziekte op de dag van 9 november 2004 om medische redenen gerechtvaardigd was en veel te lang geleden is om in oorzakelijk verband te staan met het ontslag, - het nalaten van de verweerder de eiseres van de verlenging van zijn ziekte te verwittigen in februari 2006, voor de eiseres niet de reden van het ontslag was, - evenmin een oorzakelijk verband wordt bewezen tussen de briefwisseling gevoerd in 2003-2004 met betrekking tot het rijden met het voertuig en het ontslag, - geen bewijs wordt geleverd van het feit dat de verweerder de veiligheidsvoorschriften niet naleeft, noch dat hij de eiseres zwart maakt in het bijzijn van klanten, - een terechte weigering te werken en het eenmalig niet verwittigen van een verlenging niet in verband kan worden gebracht met de goede werking van de onderneming, - het verslag van de heer V. van 1 maart 2006 zeer vaag is en niet gespecificeerd is in tijd en plaats, op sommige punten onjuist is, en geen bewijs levert van de beweringen van de eiseres, - de eiseres niet aantoont dat het ontslag van de verweerder noodzakelijk was voor de goede werking van de onderneming en ook het niet-verwittigen op 21 februari 2006 die noodzaak niet aantoont. Op die gronden verklaart het arbeidshof het hoger beroep van de verweerder m.b.t. het door hem aangevoerde willekeurig ontslag niet wettig gegrond. Het arbeidshof overweegt immers uitdrukkelijk dat het het bewezen acht dat het ontslag van de verweerder een represaille-maatregel is voor zijn - door het arbeidshof terecht en proportioneel bevonden – werkweigering. Een werkweigering betreft onmiskenbaar het gedrag van de verweerder. Aangezien blijkens artikel 63, eerste lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman, niet willekeurig is, is het ontslag van een werkman dat verband houdt met zijn werkweigering, ongeacht of die werkweigering terecht en proportioneel was, niet willekeurig. De omstandigheid dat de werkweigering niet in verband kan worden gebracht met de goede werking van de onderneming, doet daaraan geen afbreuk. Het arbeidshof verklaart het hoger beroep van de verweerder op dit punt dan ook niet wettig gegrond (schending van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet). Conclusie Het arbeidshof oordeelt niet wettig dat de verweerder terecht aanspraak maakt op een vergoeding voor willekeurig ontslag en veroordeelt de eiseres derhalve niet wettig tot betaling van een vergoeding wegens willekeurig ontslag ten bedrage van zes maanden
22 NOVEMBER 2010
S.09.0092.N/7
loon, hetzij de som van 9.988,86 euro (schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten).
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling 1.
Krachtens artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet wordt, voor de
toepassing van dit artikel, onder willekeurige afdanking verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. 2.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regeling van de willekeurige afdanking
het verbod van kennelijk onredelijk ontslag inhoudt. Hieruit volgt dat een ontslag om een motief in verband met de geschiktheid of het gedrag van de werkman toch willekeurig is wanneer dit motief kennelijk onredelijk is. 3.
Het komt de feitenrechter toe te oordelen of het gedrag of de geschiktheid
van de werkman waarmee het ontslag verband houdt, een legitieme ontslagreden vormt. Het Hof gaat slechts na of de rechter daarbij het rechtsbegrip “willekeurige afdanking” dat aan het toezicht van het Hof is onderworpen, niet miskent. 4.
Het middel dat geheel ervan uitgaat dat zodra het ontslag van de werkman
verband houdt
met zijn gedrag, ongeacht van welke aard dat gedrag is, de
afdanking niet willekeurig kan zijn in de zin van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet en het de rechter aldus niet toekomt te beoordelen of dat gedrag een geldige reden tot ontslag kan vormen, faalt naar recht. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres in de kosten.
S.09.0092.N/8
22 NOVEMBER 2010
Bepaalt de kosten op de som van 132,73 euro jegens de eisende partij en op de som van 115,95 euro jegens de verwerende partij. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Robert Boes, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Beatrijs Deconinck, Alain Smetryns en Koen Mestdagh, en in openbare
terechtzitting
van
22
november
2010
uitgesproken
door
afdelingsvoorzitter Robert Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Ria Mortier, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.
Ph. Van Geem
K. Mestdagh
A. Smetryns
B. Deconinck
E. Dirix
R. Boes