20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.07.0250.N QUICK RESTAURANTS, naamloze vennootschap, met zetel te 1050 Brussel, Louizalaan 65, bus 11, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149 bus 20, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen 1. BONFAIT EXPLOITATIE, besloten vennootschap, met zetel te 7591 HD Denekamp (Nederland), Faradayweg 2, 2. EURO FRESH, naamloze vennootschap, met zetel te 3950 Bocholt, Dorpsstraat 14, 3. S. J., verweerders.
C.07.0250.N/2
20 FEBRUARI 2009 I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 25 oktober 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel. Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
7De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - de artikelen 1315, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek; - de artikelen 870, 962 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 4, 23, 37 en 40 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken; - de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken (als bijlage gevoegd bij het Beneluxverdrag van 19 maart 1962 op de warenmerken, goedgekeurd bij wet van 30 juni 1969), zoals gewijzigd, respectievelijk bij Protocol van 7 augustus 1996, goedgekeurd bij wet van 3 juni 1999, in werking getreden op 1 januari 2000 en bij protocol van 2 december 1992 houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, goedgekeurd bij wet van 11 mei 1995 en beide nadien gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001, goedgekeurd bij wet van 24 december 2002 en in werking getreden op 1 januari 2004 en beiden thans vervangen door respectievelijk de artikelen 2.2 en 2.20.1. b. van het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen), gedaan te Den Haag op 25 februari 2005, waarmee is ingestemd bij wet van 22 maart 2006 (B.S. 26 april 2006) en dat in werking is getreden op 1 september 2006; - de artikelen 5, lid 1, en 12, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten; - het algemeen rechtsbeginsel beschikkingsbeginsel genaamd;
van
de
autonomie
der
procespartijen,
- het algemeen rechtsbeginsel dat de eerbiediging van het recht van verdediging voorschrijft.
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/3
Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het vonnis van de voorzitter van koophandel te Brussel van 4 april 2003 ongegrond. Aldus wijzen de appelrechters de oorspronkelijke vordering van de eiseres, die ertoe strekte voor recht te horen zeggen dat de verweerders door het depot en gebruik van het merk “Q Quick Dinner” een inbreuk plegen op de merken “Q” en “Q Quick” evenals op de handelsnaam “Quick” en de staking te horen bevelen van het gebruik door de verweerders van de termen “Q” en “Quick” met of zonder bijvoegsel als “Dinner” bereide gerechten, zowel als handelsnaam als merk, en dit onder verbeurte van een dwangsom, af. Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters m.b.t. het verwarringsgevaar: “17. Artikel 2.20.1.b. BVIE kan (de eiseres) ook geen grond bieden om zich te verzetten tegen het gebruik in het economische verkeer door (de verweersters) van hun merk. De betrokken tekens dienen immers elk op zich en in hun onderling verband te worden beschouwd naar hun visuele, auditieve of conceptuele overeenstemming en moeten dermate overeenstemmend zijn dat hierdoor bij de gemiddelde verbruiker verwarring kan ontstaan. In het voorliggende geval kan niet worden aangenomen dat er verwarringsrisico bestaat. 18. Immers, het centrale onderdeel in het merk van de eerste (verweerster) wordt niet gevormd door de letter Q, maar door de twee woorden die door de Q worden omsloten ‘Quick Dinner’. Deze woorden hebben op zich een hoog beschrijvend gehalte: ze zeggen wat het verpakte product werkelijk inhoudt: een bereide, snel verwarmde maaltijd. De letter Q, die overigens niet bestemd is om te worden uitgesproken, is daarenboven opvallend aangekleed met sterren die suggestief kunnen zijn voor de kwaliteit van de aangeboden voeding. 19. Anders is het met de drie merken van (de eiseres). Zowel het teken Q, het woord Quick als het samengestelde beeldmerk refereren nadrukkelijk aan de vennootschapsnaam en het ‘uithangbord’ van (de eiseres) en aldus aan haar activiteit als specifieke restaurateur. Ze biedt een beperkt assortiment van voeding aan die wegens de aard en de bepaald eenvoudige wijze van bereiding ervan snel kan worden verbruikt, overwegend in het restaurant. 20. De enige overeenstemming tussen het merk van (de eerste verweerster) en twee van de drie merken van (de eiseres) is auditief voor de term ‘quick’.
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/4
Blijkens de overgelegde stukken wordt deze term nochtans in dermate veel combinaties gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft. Het woord ‘quick’ is in alle talen van de Benelux gekend en begrepen als ‘snel’. De overeenstemming heeft dus slechts een zeer beperkte draagwijdte en is onvoldoende om een merkinbreuk op te leveren. 21. Het verwarringsgevaar dat door de overeenstemming kan worden opgeleverd moet worden beoordeeld in hoofde van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, oplettende en omzichtige consument op het ogenblik waarop de inbreuk beweerd werd begaan. Het houdt in dat de consument op grond van de totaalindruk die de merken laten, kan denken dat de waren of diensten die worden aangeboden afkomstig zijn van dezelfde onderneming of van met elkaar economisch verbonden ondernemingen. 22. Ten aanzien van het voorliggende geval overweegt het hof hieromtrent het volgende. Zoals reeds boven is vermeld wordt de consument met de merken van (de eiseres) geconfronteerd binnen het bestek van belangstelling voor restaurantbezoek. Het merk van (de eerste verweerster) kan hij percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke afdeling van een warenhuis. Het woord- en beeldmerk Quick (3) is ongetwijfeld een sterk merk, maar niet als een teken op verpakte bereide waren. De sterke onderscheidende kracht ligt ook in het ‘stand alone’ van de term ‘quick’. Voor het teken van (de eerste verweerster) daarentegen ligt de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken. 23. Het merk van (de eerste verweerster) maakt dan ook geen inbreuk op de beschermingsomvang van de merken van (de eiseres)” (p. 8-11 van het bestreden arrest). Grieven Eerste onderdeel Artikel 13.A.1.b van de eenvormige Beneluxwet op de merken bepaalt dat de merkhouder zich op grond van zijn uitsluitend recht kan verzetten tegen elk gebruik, dat in het economisch verkeer van het merk of van een overeenstemmend teken wordt gemaakt voor de waren, waarvoor het merk is ingeschreven of voor soortgelijke waren, indien daardoor de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen het teken en het merk. Deze wetsbepaling moet worden uitgelegd conform artikel 5, lid 1, van Richtlijn 89/104/EEG, in die zin dat, wanneer in het kader van de vraag of sprake is van een merkinbreuk, de beschermingsomvang van het aanvallende merk moet worden bepaald
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/5
aan de hand van zijn onderscheidend vermogen, daarvoor steeds valt te letten op de opvattingen van het in aanmerking komende publiek ten tijde waarop het inbreukmakend aangevallen gebruik van het merk of een overeenstemmend teken een aanvang nam. Wanneer, met inachtneming van de hierboven vermelde maatstaf, wordt geoordeeld dat sprake is van merkinbreuk, dan wettigt zulks in de regel een verbod van verder gebruik van het inbreukmakend teken. De stopzetting van het gebruik van het betrokken teken dient niet te worden gelast wanneer is vastgesteld dat het merk door toedoen of nalaten van de merkhouder zijn onderscheidend vermogen heeft verloren, zodat het een gebruikelijke benaming in de zin van artikel 12, lid 2, van Richtlijn 89/104 is geworden, en de rechten van de merkhouder dus vervallen zijn. Het arrest beslist dat de term “quick” in dermate veel combinaties wordt gebruikt in merken dat hij in zijn auditief aspect een zuiver beschrijvende functie heeft en dat het woord “quick” in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als “snel”, zodat de overeenstemming tussen het merk van de eiseres en het aangevochten merk slechts een zeer beperkte draagwijdte heeft en onvoldoende is om een merkinbreuk op te leveren. Uit deze redenen van het bestreden arrest blijkt niet dat het hof van beroep, om de bescherming van het voormelde artikel 13.A.1.b te ontzeggen aan de merken van de eiseres, heeft gelet op de opvattingen van het publiek ten tijde waarop de verweerders het teken “Q” en het woord “Quick” zijn beginnen te gebruiken. Derhalve schendt het bestreden arrest artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken. Tweede onderdeel Het in het arrest gestelde feit, dat “het woord ‘quick’ in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als ‘snel’ “(p. 10, nr. 20 van het arrest), is geen algemeen bekend of op de algemene ervaring berustend feit en blijkt evenmin uit enig stuk van de rechtspleging waarop het Hof vermag acht te slaan. Bedoeld feit is derhalve een gegeven waarvan het hof van beroep buiten het proces uit eigen wetenschap kennis heeft verkregen. Nu het hof van beroep zijn beslissing grondt op een feit dat niet uit algemene ervaring bekend is en dat het hof van beroep uit eigen wetenschap kende, schendt het de artikelen 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek. Tevens schendt het hof van beroep de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek, door zijn beslissing te steunen op een feit dat niet door de partijen is aangevoerd en waarvan het uit eigen wetenschap kennis heeft gekregen. Door zijn beslissing te steunen op de bedoelde reden, zonder dat deze aan de tegenspraak van de partijen is onderworpen, schendt het arrest ook artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek, en het in deze wetsbepaling neergelegde beschikkingsbeginsel.
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/6
Ten slotte schenden de appelrechters het recht van verdediging van de eiseres, nu zij hun beslissing gronden op het feit dat het woord “quick” in alle talen van de Benelux gekend en begrepen zou zijn als “snel”, zonder de eiseres in de gelegenheid te stellen hieromtrent verweer te voeren. Derde onderdeel De appelrechters beslissen dat de sterke onderscheidende kracht van het woord- en beeldmerk van de eiseres in het “stand alone” van de term “quick” ligt, terwijl voor het teken van de eerste verweerster, de onderscheidende kracht in de samenvoeging van de woorden en het hiermee verbonden totale beeld van het complexe teken ligt (p. 11, nr. 22 van het bestreden arrest). Op die redenen gronden de appelrechters hun beslissing dat het merk van de eerste verweerster geen inbreuk uitmaakt op de beschermingsomvang van de merken van de eiseres en wijzen zij de oorspronkelijke vordering van de eiseres af als ongegrond. Het bestreden arrest bevat geen vertaling in de taal van de rechtspleging, het Nederlands, van het aangehaalde Engelse begrip “stand alone”. Overeenkomstig de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, worden de vonnissen en arresten gesteld in de taal van de rechtspleging. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de voornoemde wet zijn deze regels voorgeschreven op straf van nietigheid en heeft deze wetsschending dus de nietigheid van het arrest zowel naar de inhoud als naar de vorm tot gevolg. Aangezien het bestreden arrest niet volledig in de taal van de rechtspleging is gesteld, schendt het de artikelen 24 en 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken en is het, krachtens artikel 40 van diezelfde wet, in zijn geheel nietig. Vierde onderdeel Overeenkomstig artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken, zoals van toepassing, wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door het eerste depot. Thans wordt het uitsluitend recht op een merk verkregen door de inschrijving van het merk (artikel 3.1 van de Eenvormige Beneluxwet, zoals gewijzigd door het Protocol van 11 december 2001; vervangen door artikel 2.2 van Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom). Bij de beoordeling van de overeenstemming tussen een merk en een inbreukmakend teken, dient derhalve het merk zoals gedeponeerd, of thans, zoals ingeschreven, als uitgangspunt worden genomen. Na te hebben vastgesteld dat de merken van de eiseres en het merk van de eerste verweerster worden gebruikt voor dezelfde waren (p. 7-8, nr. 14 van het bestreden arrest), beslissen de appelrechters dat de consument het merk van de eerste verweerster kan percipiëren in verband met bereide maaltijden die hij kan aankopen in een specifieke
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/7
afdeling van een warenhuis, terwijl het woord- en beeldmerk Quick van de eiseres ongetwijfeld een sterk merk is, maar niet als een teken op verpakte bereide waren. Door de bescherming van het artikel 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken te ontzeggen aan de merken van de eiseres op grond van die redenen, nemen de appelrechters als uitgangspunt niet de merken van de eiseres zoals ze zijn gedeponeerd en schenden zij, mitsdien, de artikelen 3.1 en 13.A.1.b van de Eenvormige Beneluxwet op de Merken.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste onderdeel 1.
Anders dan de eiseres aanvoert, beoordeelt het arrest het gevaar op
verwarring door de tevoren vastgestelde mate van overeenstemming in hoofde van het in aanmerking komende publiek “op het ogenblik waarop de inbreuk werd begaan”. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 2.
Zoals blijkt uit de overweging die aan de bekritiseerde overweging
voorafgaat, achten de appelrechters bewezen dat het woord “quick” in alle talen van de Benelux gekend en begrepen is als “snel”, op grond van de stukken gehecht aan de syntheseconclusie in beroep van de verweerders die vermeldt dat het bestanddeel “quick” de vertaling is van het woord “snel” en als dusdanig ook in de Benelux algemeen wordt gebruikt dan wel gepercipieerd. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing en mist feitelijke grondslag. Derde onderdeel 3.
Het onderdeel voert aan dat het bestreden arrest zijn beslissing laat steunen
op de overweging dat de sterke onderscheidende kracht van het merk van de
C.07.0250.N/8
20 FEBRUARI 2009
eiseres in “het stand alone” van de term “quick” ligt, waarvan geen vertaling in de taal van de rechtspleging wordt gegeven waardoor het arrest de artikelen 24 en 37 van de Wet Taalgebruik in Gerechtszaken zou miskennen en waardoor het nietig zou zijn ingevolge artikel 40 van deze wet. 4.
Het gebruik van de woorden “stand alone”, tussen aanhalingstekens
geplaatst in de beslissing, schendt de Taalwet Gerechtszaken niet, in zoverre de bekritiseerde overweging waarin deze woorden worden gebruikt verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context. 5.
Te dezen blijkt uit het gebruik van de term “daarentegen” voor het teken van
de eerste verweerster en de parallelle zinsopbouw van de in het onderdeel aangehaalde overweging die volgt op de bekritiseerde overweging, dat het woord “samenvoeging” als het tegenovergestelde van de woorden “stand alone” moet worden aangezien. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Vierde onderdeel 6.
Anders dan de eiseres beweert, nemen de appelrechters bij de beoordeling
van de overeenstemming tussen de merken wel de ingeschreven merken als uitgangspunt, zoals blijkt uit de randnummers 17 tot 20 van het arrest. De rechters oordelen vervolgens dat er geen reden is om artikel 13 A.1.b B.M.W., thans vervangen door artikel 2.20.I.b van het Benelux-Verdrag voor de Intellectuele Eigendom, toe te passen vermits zij vaststellen dat er geen verwarringsgevaar
is,
ondanks
de
in
randnummer
20
vastgestelde
overeenstemming tussen de merken. Het onderdeel berust op een verkeerde lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep.
20 FEBRUARI 2009
C.07.0250.N/9
Veroordeelt de eiseres in de kosten. De kosten zijn begroot op de som van 684,68 euro jegens de eisende partij. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit voorzitter Ivan Verougstraete, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Ernest Waûters, en de raadsheren Eric Stassijns, Beatrijs Deconinck en Alain Smetryns, en in openbare terechtzitting van 20 februari 2009 uitgesproken door voorzitter Ivan Verougstraete, in aanwezigheid van advocaat-generaal Guy Dubrulle, met bijstand van griffier Johan Pafenols.
J. Pafenols
A. Smetryns
B. Deconinck
E. Stassijns
E. Waûters
I. Verougstraete