2 JANUARI 2014
C.12.0463.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.12.0463.N 1. WIBRA BELGIË nv, met zetel te 9140 Temse, Frank Van Dyckelaan 7A, 2. WIBRA HOLDING bv, vennootschap naar Nederlands recht, met zetel te 8161 PH Epe (Nederland), Hammerstraat 9, 3. WIBRA SUPERMARKT bv, vennootschap naar Nederlands recht, met zetel te 8161 PH Epe (Nederland), Hammerstraat 9, 4. WIBRA SUPERMARKT-NOORD bv, vennootschap naar Nederlands recht, met zetel te 8161 PH Epe (Nederland), Hammerstraat 9, eiseressen, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de eiseressen woonplaats kiezen, tegen
2 JANUARI 2014
C.12.0463.N/2
VF INTERNATIONAL SAGL, vennootschap naar Zwitsers recht, met zetel te 6912 Pazzalo (Lugano) (Zwitserland), Via Senago 42/e, Centro Open Space 01, Stabile C, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Johan Verbist, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de verweerster woonplaats kiest.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel van 12 juni 2012. Afdelingsvoorzitter Eric Dirix heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDEL
De eiseressen voeren in hun verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling 1.
Krachtens artikel 90, lid 1, van Verordening nr. 40/94 betreffende het Ge-
meenschapsmerk, (hierna: Verordening 40/94), toepasselijk op het geschil, is het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van toepassing op de procedures betreffende gemeenschapsmerken, tenzij de verordening anders bepaalt. Dit Verdrag werd vervangen door de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en
2 JANUARI 2014
C.12.0463.N/3
de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, (hierna: Verordening 44/2001). 2.
Ingevolge artikel 93, lid 1, Verordening 40/94 kan een inbreukprocedure
aanhangig gemaakt worden bij het gerecht van de Lidstaat van de woonplaats of, bij gebrek daaraan, van de vestiging van de verweerder. Overeenkomstig artikel 6.1 Verordening 44/2001 juncto artikel 90, lid 2, onder c), Verordening 40/94 kunnen meerdere verweerders voor het gerecht van de woonplaats of de vestiging van een van hen opgeroepen worden, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. 3.
Krachtens artikel 90, lid 2, onder b), Verordening 40/94 is artikel 18 van het
vernoemde Verdrag van toepassing binnen de grenzen van artikel 93, lid 4, Verordening 40/94. 4.
Artikel 93, lid 4, onder b), Verordening 40/94 bepaalt dat “[o] nverminderd
de leden 1, 2 en 3, artikel 18 van dat Verdrag van toepassing [is] indien de gedaagde voor een andere rechtbank voor het Gemeenschapsmerk verschijnt.” Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 13 juni 2013 (C-144/12, r.o. 37) geoordeeld: “Uit het arrest van 24 juni 1981, Elefanten Schuh (150/80, Jurispr. blz. 1671, punt 16), inzake de uitlegging van artikel 18 van het Verdrag van 27 september 1968 […] – dat in wezen identiek is aan artikel 24 van Verordening nr. 44/2001 – volgt stellig dat de bevoegdheid niet kan worden betwist na het tijdstip van de stellingname die naar nationaal procesrecht is te beschouwen als het eerste voor de aangezochte rechter voorgedragen verweer.” Uit zijn arrest van 20 mei 2010 (C-111/09, r.o. 21-25) volgt dat deze stilzwijgende aanwijzing van het bevoegde gerecht moet gelden als de algemene regel, die slechts uitzondering kent indien de verschijning tot doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 22 Verordening 44/2001 bij uitsluiting bevoegd is. Het voormelde Hof preciseert in hetzelfde arrest dat “[h]ieruit volgt dat de tweede volzin van artikel 24 van Verordening nr. 44/2001 niet aldus kan worden opgevat dat op grond daarvan de toepassing
2 JANUARI 2014
C.12.0463.N/4
van de algemene regel in de eerste volzin van dat artikel kan worden uitgesloten voor andere geschillen dan die waaraan hij uitdrukkelijk refereert.” Artikel 22 Verordening 44/2001 geeft een exclusieve bevoegdheid aan de daarin vernoemde gerechten in geval van betwistingen over de registratie of de geldigheid van onder meer merken. Hieruit volgt dat de exclusieve bevoegdheid bepaald door artikel 22 Verordening 44/2001, waarvan geen afstand kan worden gedaan door stilzwijgende aanvaarding van de bevoegde rechtbank ingevolge artikel 24 Verordening 44/2001, op loutere inbreukprocedures niet van toepassing is. 5.
Overeenkomstig artikel 94, lid 1, Verordening 40/94, getiteld “Omvang van
de bevoegdheid”, is een krachtens artikel 93, leden 1 tot en met 4, van deze verordening bevoegde rechtbank voor het Gemeenschapsmerk bevoegd ter zake van “inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van alle Lid-Staten”. Verder passen de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk, overeenkomstig artikel 97, leden 2 en 3, Verordening 40/94, het nationale recht toe, alsook het nationale procesrecht dat geldt voor soortgelijke rechtsvorderingen betreffende een nationaal merk in de Lidstaat waar de rechtbank gelegen is. 6.
Uit het voorgaande volgt dat de gedaagden die, op grond van de voornoem-
de bepalingen, verschijnen voor de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk de bevoegdheid, noch haar omvang overeenkomstig artikel 94 Verordening 40/94, kunnen betwisten na het tijdstip van de stellingname die naar nationaal procesrecht is te beschouwen als het eerste voor de aangezochte rechter voorgedragen verweer. 7.
Krachtens artikel 854 Gerechtelijk Wetboek moet de onbevoegdheid van de
rechter voor wie de zaak aanhangig is, in de regel, voor alle exceptie of verweer worden voorgedragen. 8.
De appelrechters stellen vast dat de eiseressen voor het eerst voor het hof
van beroep de onbevoegdheid van de rechtbank opwerpen, daar waar zij voor de eerste rechter verschenen zonder deze te betwisten en uitgebreid over de grond van de zaak hebben geconcludeerd en gedebatteerd. Verder stellen zij vast dat de eiseressen de eerste rechter verzochten akte te verlenen van hun akkoord om elk gebruik voor tassen van het beweerde inbreukmakende teken te staken, zonder
2 JANUARI 2014
C.12.0463.N/5
onderscheid of die staking nu al dan niet inbreukmakende handelingen betrof die op Belgische en/of Nederlands grondgebied waren gepleegd. 9.
Door op die gronden te beslissen dat de exceptie van onbevoegdheid van de
eiseressen laattijdig is, verantwoorden zij naar recht hun beslissing dat de rechtbank bevoegd is om uitspraak te doen over de inbreuk gepleegd zowel op het Nederlandse als het Belgische grondgebied naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseressen tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseressen op 1039,65 euro en voor de verweerster op 131,24 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, en de raadsheren Beatrijs Deconinck, Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 2 januari 2014 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Johan Pafenols.
J. Pafenols
K. Moens
B. Wylleman
G. Jocqué
B. Deconinck
E. Dirix