8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
I Nr. C.14.0231.N PARKETVLOEREN VANACKERE – PVL bvba, met zetel te 8560 Wevelgem, Roeselarestraat 305, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Martin Lebbe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 106, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen CARDOEN nv, met zetel te 8570 Anzegem, Grote Leiestraat 203, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de verweerster woonplaats kiest. II Nr. C.14.0489.N
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/2
CARDOEN nv, met zetel te 8570 Anzegem, Grote Leiestraat 203, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Bruno Maes, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Central Plaza, Loksumstraat 25, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen ALHEEMBOUW nv, met zetel te 8840 Staden (Oostnieuwkerke), Roeselarestraat 209, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Beatrix Vanlerberghe, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 2000 Antwerpen, Amerikalei 187, bus 302, waar de verweerster woonplaats kiest, in aanwezigheid van 1. VERHELST MACHINES nv, met zetel te 8400 Oostende, Oudenburgsesteenweg 106, 2. PARKETVLOEREN VANACKERE – PVL bvba, met zetel te 8560 Wevelgem, Roeselarestraat 305.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De beide cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 16 januari 2014. Raadsheer Bart Wylleman heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
8 MEI 2015 II.
C.14.0231.N-C.14.0489.N/3
CASSATIEMIDDELEN
In de zaak C.14.0231.N voert de eiseres in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan. In de zaak C.14.0489.N voert de eiseres in haar verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling A.
Voeging
1.
De beide cassatieberoepen zijn gericht tegen hetzelfde arrest, zodat zij die-
nen te worden gevoegd. B.
Zaak C.14.0231.N
Eerste onderdeel 2.
De rechter is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop
van toepassing zijnde rechtsregels. Hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen niet miskent. 3.
De verweerster heeft voor de appelrechters aangevoerd dat de eiseres haar
dient te vrijwaren, aangezien vaststaat dat de eiseres de lift gebruikte op het ogenblik dat zich het schadegeval voordeed, dat de pakketten niet gelijkmatig gestapeld werden op het laadplatform van de goederenlift, waardoor bij het overplaatsen van het laadplatform naar boven dit platform gedraaid is naar het gebouw toe,
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/4
om ter hoogte van een dorpel op de bovenste verdieping vast te zitten tegen de gevel, dat de verweerster in ieder geval de schade niet zelf kan hebben veroorzaakt, dat de eiseres zich niet kan verschuilen achter het feit dat zij er niet van op de hoogte was dat er zich in oktober 2007 problemen voordeden met de goederenlift, dat het voor zich spreekt dat een goederenlift stabiel moet worden geladen, hetgeen de eiseres niet deed, dat de verweerster zelf niet op de werf aanwezig was, zodat zij de schade niet kan hebben veroorzaakt, maar ook dat zij deze niet kon vermijden en dat de eiseres als enige verantwoordelijk is en blijft voor de schade en de verweerster dus volledig dient te vrijwaren. 4.
De appelrechters oordelen dat het niet betwist wordt dat het schadegeval
zich heeft voorgedaan op een ogenblik dat de eiseres de lift gebruikte met toestemming van de verweerster, dat de eiseres als bruiklener van de lift het bewijs van een vreemde oorzaak voor het niet kunnen teruggeven van de zaak moet leveren en dat zij dit bewijs niet levert, zodat zij gehouden is de verweerster te vrijwaren. 5.
De appelrechters, die hun oordeel niet steunen op feiten die niet door de par-
tijen waren aangevoerd, hebben de oorzaak van de vordering tot vrijwaring van de verweerster tegen de eiseres niet gewijzigd en hebben artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek bijgevolg niet geschonden. Het onderdeel kan in zoverre niet worden aangenomen. 6.
In zoverre het onderdeel de schending aanvoert van de artikelen 807 en
1042 Gerechtelijk Wetboek, legt het niet uit waarin die schending zou bestaan. Het onderdeel is in zoverre niet ontvankelijk. Tweede onderdeel 7.
Artikel 1875 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bruiklening of commodaat een
contract is waarbij de ene partij aan de andere een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting voor degene die de zaak ontvangt, die terug te geven na daarvan gebruik te hebben gemaakt. Bruiklening is een overeenkomst, waarvan de geldigheid de toestemming vereist van beide partijen tot het sluiten van deze overeenkomst. Tussen de partijen moet
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/5
een wilsovereenstemming bestaan om daadwerkelijk rechtsgevolgen te doen ontstaan. De toestemming kan stilzwijgend zijn, indien zij volgt uit een gedraging die voor geen andere uitleg vatbaar is en derhalve de wil inhoudt om een overeenkomst te sluiten. 8.
De appelrechters stellen vast dat “het op geen enkel ogenblik betwist werd
dat Alheembouw nv toelating had gegeven aan [de verweerster] om deze lift, wanneer zij hem zelf niet nodig had te laten gebruiken door andere onderaannemers”, dat “er met andere woorden sprake is van bewaarneming met toelating om de lift uit te lenen” en dat “het niet wordt betwist dat het schadegeval zich heeft voorgedaan op een ogenblik dat [de eiseres] de lift gebruikte met toestemming van [de verweerster].” Zij oordelen vervolgens dat “[de eiseres] als bruiklener van de lift het bewijs van een vreemde oorzaak voor het niet kunnen teruggeven van de zaak moet leveren” en dat “zij dit bewijs niet levert, zodat zij gehouden is [de verweerster] te vrijwaren.” 9.
Door de eiseres als bruiklener van de lift te kwalificeren, geven de appel-
rechters te kennen dat de verweerster en de eiseres de wil hadden om een overeenkomst van bruikleen te sluiten. Door op grond hiervan te oordelen dat de eiseres gehouden is de verweerster te vrijwaren, omdat zij als bruiklener van de lift geen bewijs levert van een vreemde oorzaak voor het niet kunnen teruggeven van de zaak, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. Het onderdeel kan niet worden aangenomen. Derde onderdeel 10.
Artikel 1915 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat bewaargeving in het algemeen
een handeling is waarbij men de zaak van een ander aanneemt, onder verplichting om die te bewaren en in natura terug te geven. Artikel 1921 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat vrijwillige bewaargeving tot stand komt door de wederzijdse toestemming van de bewaargever en de bewaarnemer.
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/6
Vrijwillige bewaargeving is een overeenkomst, waarvan de geldigheid de toestemming vereist van beide partijen tot het sluiten van deze overeenkomst. Tussen de partijen moet een wilsovereenstemming bestaan om daadwerkelijk rechtsgevolgen te doen ontstaan. De toestemming kan stilzwijgend zijn, indien zij volgt uit een gedraging die voor geen andere uitleg vatbaar is en dus derhalve de wil inhoudt om een overeenkomst te sluiten. 11.
De appelrechters stellen vast dat “het op geen enkel ogenblik betwist werd
dat Alheembouw nv toelating had gegeven aan [de verweerster] om deze lift, wanneer zij hem zelf niet nodig had te laten gebruiken door andere onderaannemers”, dat “er met andere woorden sprake is van bewaarneming met toelating om de lift uit te lenen” en dat “het niet wordt betwist dat het schadegeval zich heeft voorgedaan op een ogenblik dat [de eiseres] de lift gebruikte met toestemming van [de verweerster].” Zij oordelen vervolgens dat “het aan de bewaarnemer is om het bewijs te leveren van de vreemde oorzaak die ertoe heeft geleid dat hij de in bewaring genomen zaak niet kan teruggeven” en dat “[de verweerster] dit bewijs niet levert (…), zodat zij gehouden is Alheembouw nv te vergoeden.” 12.
Met de overweging dat er sprake is van bewaarneming met toelating om de
lift uit te lenen, geven de appelrechters te kennen dat Alheembouw nv en de verweerster de wil hadden om een overeenkomst van bewaargeving te sluiten. Door op grond hiervan te oordelen dat de verweerster gehouden is Alheembouw nv te vrijwaren, omdat zij als bewaarnemer van de lift geen bewijs levert van een vreemde oorzaak voor het niet kunnen teruggeven van de zaak, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. Het onderdeel kan in zoverre niet worden aangenomen. 13.
In zoverre het onderdeel opkomt tegen het oordeel van de appelrechters dat
de eiseres gehouden is de verweerster te vrijwaren, maakt het geen zelfstandige grief uit, maar is het afgeleid uit de tevergeefs aangevoerde schending van de in het onderdeel aangewezen wetsbepalingen. Het onderdeel is in zoverre niet ontvankelijk.
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/7
C.
Zaak C.14.0489.N
14.
Uit het antwoord op het derde onderdeel van het enig middel in de zaak
C.14.0231.N, dat dezelfde strekking heeft als het enig middel in de zaak C.14.0489.N, volgt dat ook dit middel niet kan worden aangenomen. Dictum Het Hof, Voegt de zaken C.14.0231.N en C.14.0489.N. In de zaak C.14.0231.N: Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 939,25 euro. In de zaak C.14.0489.N: Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 735,39 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Eric Dirix, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Albert Fettweis, en de raadsheren Koen Mestdagh, Geert Jocqué en Bart Wylleman, en in openbare rechtszitting van 8 mei 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Eric Dirix, in aanwezigheid van advocaat-generaal Christian Vandewal, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.
8 MEI 2015
C.14.0231.N-C.14.0489.N/8
K. Vanden Bossche
B. Wylleman
G. Jocqué
K. Mestdagh
A. Fettweis
E. Dirix