2 SEPTEMBER 2014
P.14.1380.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.14.1380.N O D B, inverdenkinggestelde, aangehouden, eiser, met als raadslieden mr. Alain Vergauwen en mr. Pierre Monville, advocaten bij de balie te Brussel.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling, van 14 augustus 2014. De eiser voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan. Raadsheer Erwin Francis heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Luc Decreus heeft geconcludeerd.
2 SEPTEMBER 2014 II.
P.14.1380.N/2
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel 1.
Het middel voert schending aan van de artikelen 16, zoals het bestond op 10
april 2014, en 40 Taalwet Gerechtszaken. Eerste onderdeel 2.
Het onderdeel voert aan dat het arrest ten onrechte oordeelt dat eisers ver-
hoor in het Nederlands door de onderzoeksrechter op 10 april 2014 niet nietig is en geen afbreuk doet aan de geldigheid van het bevel tot aanhouding van 18 juli 2014; het verhoor van 10 april 2014 en bijgevolg ook alle procedurestukken opgesteld na die datum waren immers nietig omdat de eiser, die woonachtig is in de Brusselse agglomeratie, bij dat verhoor de Franse taal koos, zodat de onderzoeksrechter hem daarvan akte moest verlenen en de zaak vervolgens naar de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel moest worden verwezen; het arrest oordeelt ten onrechte dat de onderzoeksrechter gerechtigd was de zaak wegens haar spoedeisend karakter in het Nederlands te blijven behandelen; die mogelijkheid bestond nog niet op 10 april 2014 omdat de desbetreffende afwijkingsregel, opgenomen in de nieuwe tweede zin van artikel 16, § 2, derde lid, Taalwet Gerechtszaken, slechts werd ingevoerd bij de wet van 25 april 2014, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2014; het feit dat die bepaling in werking trad op 1 april 2014, doet daaraan geen afbreuk. 3.
Krachtens artikel 16, § 1, Taalwet Gerechtszaken wordt de rechtspleging
voor de politierechtbanken en de correctionele rechtbanken van Brussel in de regel gevoerd in het Frans of in het Nederlands, indien de verdachte woonachtig is in een gemeente van de Brusselse agglomeratie, naargelang hij zich voor zijn verklaringen in het onderzoek van een of andere dezer talen heeft bediend. Van deze regel kan krachtens artikel 16, § 2, derde lid, eerste zin, van die wet worden afgeweken wanneer de verdachte, zo de zaak in onderzoek is, zijn aanvraag tot taalwijziging aan de onderzoeksrechter doet.
2 SEPTEMBER 2014
P.14.1380.N/3
Artikel 53/1 van de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel, ingevoerd bij artikel 177 van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 mei 2014, heeft het vermelde artikel 16, § 2, derde lid, aangevuld met een tweede zin die bepaalt: “In spoedeisende gevallen kan de rechter bij wie de zaak oorspronkelijk aanhangig is gemaakt, voorlopig en gedurende de tijd die vereist is vanwege het spoedeisende karakter, de zaak verder blijven behandelen met, indien nodig, de medewerking van een tolk.” Die bepaling treedt krachtens artikel 179 van de wet van 25 april 2014 in werking op 1 april 2014. 4.
Uit die met deze bepalingen uitgewerkte regeling die volgens de wil van de
wetgever in werking getreden zijn op 1 april 2014, volgt dat een onderzoeksrechter die in de periode van 1 april 2014 tot 14 mei 2014 werd geconfronteerd met een verzoek tot taalwijzing als bedoeld in artikel 16, § 2, derde lid, Taalwet Gerechtszaken, ingeval van spoedeisendheid niet ertoe gehouden was zijn onderzoek te staken met het oog op verwijzing naar de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, maar de zaak voorlopig verder mocht behandelen zolang de spoedeisendheid bestond, indien nodig met behulp van een tolk. 5.
De onderzoeksrechter beoordeelde onaantastbaar of de spoedeisendheid
vereiste dat hij de zaak voorlopig verder behandelde. Die spoedeisendheid diende niet te worden vastgesteld bij uitdrukkelijke beslissing van de onderzoeksrechter, maar kon blijken uit de omstandigheid dat hij de zaak verder bleef behandelen en niet inging op het verzoek om taalwijziging. In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 6.
Met overname van de redenen van de vordering van de procureur-generaal
oordeelt het arrest dat, als wordt aangenomen dat de eiser bij zijn verhoor op 10 april 2014 de hoedanigheid van verdachte had: - de onderzoeksrechter een correcte toepassing heeft gemaakt van artikel 16, § 2, Taalwet Gerechtszaken, gelet op het spoedeisend karakter van de zaak; - die spoedeisendheid duidelijk blijkt uit het gerechtelijk onderzoek, waar de onderzoeksrechter nog diezelfde dag een afluistermaatregel heeft bevolen;
2 SEPTEMBER 2014
P.14.1380.N/4
- de onderzoeksrechter niet moet preciseren waarom hij oordeelt dat de zaak spoedeisend is; - de voortzetting van het dossier in het Nederlands door de onderzoeksrechter na een verzoek tot taalwijziging inhoudt dat er spoedeisendheid is; - artikel 16 Taalwet Gerechtszaken niet bepaalt dat de spoedeisendheid moet worden vermeld. Met die redenen verantwoordt het arrest naar recht de beslissing dat het bevel tot aanhouding van 18 juli 2014 niet nietig is wegens schending van de Taalwet Gerechtszaken bij het verhoor van 10 april 2014. In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen. Tweede onderdeel 7.
Het onderdeel voert aan dat het arrest ten onrechte oordeelt dat de eiser bij
zijn verhoor van 10 april 2014 geen verdachte was in de zin van artikel 16, § 2, derde lid, eerste zin, Taalwet Gerechtszaken omdat de onderzoeksrechter hem niet officieel in verdenking heeft gesteld; die bepaling is evenwel van toepassing op eenieder die het voorwerp uitmaakt van de strafvervolging, ongeacht of hij verdachte of inverdenkinggestelde is; de eiser werd op 10 april 2014 in werkelijkheid als inverdenkinggestelde verhoord, zodat er rekening moest worden gehouden met zijn taalkeuze en de zaak in het Frans moest worden voortgezet; bijgevolg zijn het verhoor van 10 april 2014 en alle erop volgende in het Nederlands gestelde plichten, waaronder het bevel tot aanhouding van 18 juli 2014, van rechtswege nietig. 8.
Het onderdeel is afgeleid uit de in het eerste onderdeel vergeefs aangevoer-
de onwettigheid en is bijgevolg niet ontvankelijk. Tweede middel 9.
Het middel voert schending aan van artikel 16, § 2, Taalwet Gerechtszaken:
op grond van de feiten die het vaststelt, kan het arrest niet wettig oordelen dat de zaak op 18 juli 2014 wegens spoedeisendheid verder in het Nederlands kon behandeld worden; op die datum was de zaak niet spoedeisend meer; door te oordelen dat er nog steeds spoedeisendheid is, beschouwt het arrest bovendien de
2 SEPTEMBER 2014
P.14.1380.N/5
spoedeisendheid als een soort van voortdurende situatie, waardoor er nooit een einde komt aan de door de wetgever omschreven voorlopige situatie. 10.
De onderzoeksrechter beoordeelt onaantastbaar of de spoedeisendheid ver-
eist dat hij de zaak voorlopig verder behandelt. Die spoedeisendheid moet niet worden vastgesteld bij uitdrukkelijke beslissing van de onderzoeksrechter, maar kan blijken uit de omstandigheid dat hij de zaak verder blijft behandelen en niet ingaat op het verzoek om taalwijziging. Indien de onderzoeksrechter uitdrukkelijk vaststelt dat er spoedeisendheid is, dient hij die spoedeisendheid niet nader te motiveren. 11.
Het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de geldigheid van het bevel tot
aanhouding en waarvoor binnen dat kader de regelmatigheid van de hiervoor vermelde beslissing wordt betwist, dient evenwel die regelmatigheid te onderzoeken en daarbij zo nodig te preciseren waarin de door de onderzoeksrechter aangenomen spoedeisendheid bestaat. Het onderzoeksgerecht oordeelt daarover onaantastbaar in feite. Het Hof gaat enkel na of het uit de feiten en omstandigheden die het vaststelt, geen gevolgen trekt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet kunnen worden aangenomen. 12.
In zoverre het middel op grond van gegevens uit het strafdossier aanvoert
dat de zaak niet of niet meer spoedeisend was op 18 juli 2014, verplicht het tot een onderzoek van feiten waarvoor het Hof geen bevoegdheid heeft en is het bijgevolg niet ontvankelijk. 13.
Met overname van de redenen van de vordering van de procureur-generaal,
oordeelt het arrest: “Ten overvloede dient nog opgemerkt te worden dat de spoedeisendheid in dit dossier zeker niet fictief is. De beginfase van een strafonderzoek naar feiten van doodslag is cruciaal, waarbij de meeste onderzoeksdaden spoedeisend zijn om de waarheid aan het licht te brengen, hetgeen duidelijk blijkt uit de door de onderzoeksrechter bevolen onderzoeksmaatregelen, waaronder meerdere telefoontaps en DNA-onderzoek. Bij het verzoek van [de eiser] tot taalwijziging aan de onderzoeksrechter op 18 juli 2014 was hij bovendien van zijn vrijheid beroofd zodat de termijn van 24 uur lopende was.”
2 SEPTEMBER 2014
P.14.1380.N/6
Met die redenen oordeelt het arrest wettig dat de zaak op 18 juli 2014 spoedeisend was in de zin van artikel 16, § 2, derde lid, tweede zin, Taalwet Gerechtszaken. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen. 14.
Voor het overige kan uit het feit dat de spoedeisendheid gedurende enige
tijd blijft bestaan, niet worden afgeleid dat er nooit een einde aan komt. In zoverre faalt het middel naar recht. Ambtshalve onderzoek van de beslissing 15.
De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen
zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiser tot de kosten. Bepaalt de kosten op 61,11 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, afdelingsvoorzitter Luc Van hoogenbemt, en de raadsheren Filip Van Volsem, Antoine Lievens en Erwin Francis, en op de openbare rechtszitting van 2 september 2014 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.
V. Kosynsky
E. Francis
A. Lievens
F. Van Volsem
L. Van hoogenbemt
P. Maffei