1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.15.0905.N I E Y, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Luk Delbrouck, advocaat bij de balie te Hasselt. II 1. M Y, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Pol Vandemeulebroucke, advocaat bij de balie te Antwerpen, 2. A Y, beklaagde,
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/2
3. A M, beklaagde, eisers. III Y B, beklaagde eiser.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Antwerpen, correctionele kamer, van 4 juni 2015. De eiser I voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan. De eiser II.1 voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, twee middelen aan. De eisers II.2, II.3 en III voeren geen middel aan. Raadsheer Sidney Berneman heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Luc Decreus heeft geconcludeerd.
II.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel van de eiser II 1.
Het middel voert schending aan van artikel 6.1 EVRM, alsook miskenning
van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging en het algemeen rechtsbeginsel van de toelaatbaarheid, de wettigheid en de betrouwbaarheid in de opsporing van de bewijzen: door te oordelen dat de verstrekte informatie in het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2011 louter als “inlichting” dient te worden beschouwd en niet als “bewijs”, is het voor de eiser onmogelijk om de
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/3
rechtsgeldigheid van de in Nederland uitgevoerde observaties en tapmaatregelen te controleren; elke tegenspraak en controle over de verkrijging van de informatie die aan de basis ligt van het strafonderzoek en de daaraan voorafgaande informatie, is zo uitgesloten. 2.
Er bestaat geen algemeen rechtsbeginsel van “de toelaatbaarheid, de wet-
tigheid en de betrouwbaarheid in de opsporing van de bewijzen”. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 3.
Noch artikel 6 EVRM noch het recht van verdediging of het recht op een
eerlijk proces verzetten zich ertegen dat informatie louter als inlichting in aanmerking wordt genomen die toelaat het onderzoek in een bepaalde richting te oriënteren en vervolgens op autonome wijze bewijzen te verzamelen, voor zover niet aannemelijk wordt gemaakt dat de informatie op onregelmatige wijze is verkregen. 4.
Indien een buitenlandse ambtgenoot aan een Belgisch ambtenaar van het
openbaar ministerie met betrekking tot in België gepleegde feiten informatie bezorgt uit een in het buitenland gevoerd en nog niet afgesloten strafonderzoek, staat het in de eerste plaats aan het openbaar ministerie en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of die informatie in aanmerking wordt genomen als loutere inlichting dan wel als bewijs. 5.
Indien een partij aanvoert dat de informatie op onregelmatige wijze werd
verkregen, dient zij dit aannemelijk te maken op een wijze die het niveau van een loutere bewering overstijgt. De rechter oordeelt onaantastbaar of die partij haar aanvoering geloofwaardig maakt. Die aanvoeringsplicht houdt geen miskenning in van het recht van verdediging of het recht op een eerlijk proces. 6.
In zoverre het middel uitgaat van andere rechtsopvattingen, faalt het naar
recht. 7.
Het arrest oordeelt dat:
- de procureur des Konings te Tongeren met een schrijven van 23 mei 2011 door zijn Nederlandse ambtgenoot in kennis werd gesteld van een proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2011 opgesteld door een hoofdinspecteur van de regiopolitie Limburg-Zuid;
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/4
- de procureur des Konings te Tongeren op 23 mei 2011 dit proces-verbaal heeft toegestuurd aan de federale politie te Tongeren “voor kennisname en opstelling pv”; - in een navolgend proces-verbaal van 24 mei 2011 de federale politie de in het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2011 vervatte informatie heeft weergegeven en tevens nog bijkomende gegevens heeft verstrekt; - op basis van deze stukken de procureur des Konings op 24 mei 2011 een gerechtelijk onderzoek heeft gevorderd lastens de eiser II.1 wegens handel en bezit in verdovende middelen; - de officier van justitie in het schrijven van 18 maart 2015 heeft aangegeven niet vrij te zijn om stukken uit een niet afgesloten onderzoek te verstrekken; - in het Nederlandse proces-verbaal is aangegeven dat de informatie is verkregen door toepassing van wettelijk toegestane en onder het gezag van een officier van justitie uitgevoerde opsporingsbevoegdheden; - de beweringen van de verdediging dat de werkelijke start van het onderzoek niet dezelfde is als de start van het voorliggend onderzoek geen steun vindt in het voorliggend strafdossier; - noch het gegeven dat de informatie rechtstreeks via de Nederlandse ambtgenoot aan de procureur des Konings te Tongeren en niet via het SIENAkanaal werd meegedeeld noch het feit dat het onderzoek onder embargo werd geplaatst door de procureur des Konings noch het feit dat de procureur des Konings onmiddellijk liet overgaan tot het opstellen van een navolgend procesverbaal en vervolgens de onderzoeksrechter vorderde, van aard zijn aan te nemen dat het onderzoek op deloyale wijze werd gestart; - ook de insinuatie van de verdediging dat bepaalde informatie opgenomen in het Nederlandse proces-verbaal van bevindingen niet via telefoontaps of observaties kan zijn vernomen, maar op andere abnormale wijze moet zijn verkregen, geen steun vindt in het voorliggend strafdossier; - in strijd met de stelling van de verdediging uit niets enige onregelmatigheid of onwettigheid blijkt met betrekking tot de verkregen inlichtingen;
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/5
- de vaststelling dat de informatie op regelmatige wijze werd verkregen overigens wordt gestaafd door middel van de door de officier van justitie bij brief van 18 maart 2015 bezorgde stukken, namelijk twee bevelen tot observatie, vier machtigingen bevel tot onderzoek telecommunicatie en drie machtigingen verlenging van het bevel tot onderzoek telecommunicatie; - de door de verdediging aangevoerde elementen in verband met het op onregelmatige wijze verkregen zijn van de informatie geenszins het niveau van loutere beweringen overstijgen; - de verstrekte inlichtingen, welke geen enkele bewijswaarde hebben, daarenboven vrij kunnen worden betwist, zodat het recht van verdediging volledig is gevrijwaard. 8.
Op grond van die redenen kon het arrest oordelen dat:
- de in het proces-verbaal van 24 mei 2011 opgenomen verstrekte informatie louter als inlichtingen in aanmerking kan worden genomen, waaraan geen enkele bewijswaarde kan worden toegekend; - de vraag van de verdediging om de resultaten van de Nederlandse afluistermaatregelen en observaties te voegen teneinde de regelmatigheidscontrole te kunnen uitvoeren op de in Nederland verkregen informatie, dan ook moet worden afgewezen; - dit niet belet dat de inlichtingen, waarvan niet aannemelijk wordt gemaakt dat ze op onregelmatige wijze werden verkregen, kunnen dienen als start voor een verder onderzoek; - de vraag naar de regelmatigheidstoets overeenkomstig artikel 13 Wet Internationale Rechtshulp in strafzaken van het in het buitenland verkregen bewijsmateriaal niet relevant is; - er geen redenen voorhanden zijn om de door de Nederlandse ambtgenoot verstrekte informatie uit het debat te weren en dat de strafvordering wel degelijk ontvankelijk is. Aldus is de beslissing naar recht verantwoord. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen.
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/6
Tweede middel 9.
Het middel voert schending aan van artikel 149 Grondwet: door zich ertoe
te beperken te oordelen dat de in het proces-verbaal van 24 mei 2011 verstrekte politionele informatie louter als inlichting in aanmerking kan worden genomen en er geen enkele bewijswaarde aan kan worden toegekend, beantwoorden de appelrechters eisers verweer niet dat een inlichting niet het resultaat kan zijn van zeer specifieke onderzoekshandelingen, daar informatie die het resultaat is van onder andere observaties en telefoontaps geen loutere kennisgeving van een bepaald feit betreft, maar door de politiediensten moet worden onderzocht teneinde dit te objectiveren. 10.
De verplichting van artikel 149 Grondwet elk vonnis met redenen te omkle-
den houdt niet in dat de rechter moet antwoorden op elk argument dat tot staving van een middel is aangewend, maar zelf geen afzonderlijk middel vormt. 11.
Met de redenen die het arrest (p. 18-25) bevat, beantwoordt het eisers ver-
weer dat de rechter de uit Nederland afkomstige informatie niet louter als inlichting kon kwalificeren, zonder dat het daarenboven hoefde te antwoorden op de door het middel bedoelde argumenten die slechts werden aangevoerd tot staving van dit verweer, zonder evenwel afzonderlijke middelen te vormen. Het middel kan niet worden aangenomen. Middel van de eiser I Eerste onderdeel 12.
Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM, artikel 14 IVBPR
en artikel 13 van de Wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering (hierna Wet Wederzijdse Internationale Rechtshulp in Strafzaken): de eiser heeft zowel voor de correctionele rechtbank als voor de appelrechters laten gelden dat aangezien blijkens het Nederlandse proces-verbaal van bevindingen in het Nederlandse onderzoek
1 DECEMBER 2015
P.15.0905.N/7
ingrijpende onderzoekshandelingen waren gesteld, een regelmatigheidscontrole van het Nederlandse onderzoek zich opdrong, bij gebrek waaraan de uit Nederland afkomstige stukken uit het strafdossier zouden dienen te worden verwijderd op straffe van onontvankelijkheid van de strafvordering; de onmogelijkheid tot inzage van het Nederlandse dossier stond eraan in de weg dat de eiser zich voor de appelrechters hierop kon verweren en de aangevoerde onregelmatigheden verder aannemelijk kon maken; een controle over de regelmatigheid komt ook in Nederland aan de rechtsprekende macht toe en niet aan de officier van justitie. 13.
Het middel moet om de redenen vermeld in het antwoord op het eerste mid-
del van de eiser II worden verworpen. Tweede onderdeel 14.
Het onderdeel voert schending aan van artikel 6 EVRM, artikel 14 IVBPR
en artikel 13 Wet Wederzijdse Internationale Rechtshulp in Strafzaken: de processen-verbaal van 20 mei 2011 en 24 mei 2011 werden onmiddellijk gevolgd door een vordering tot gerechtelijk onderzoek; de informatie uit deze processen-verbaal kan niet als loutere inlichting worden omschreven, waarop de Wet Wederzijdse Internationale Rechtshulp in Strafzaken niet van toepassing zou zijn; een loutere informatie volstaat immers niet als een voldoende aanwijzing van schuld waarop de opstart van een gerechtelijk onderzoek kan worden gegrond. 15.
In zoverre afgeleid uit de vergeefs met het eerste onderdeel aangevoerde
wetsschendingen, is het onderdeel niet ontvankelijk. 16.
Volgens artikel 55, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, is het gerechte-
lijk onderzoek het geheel van de handelingen die ertoe strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen. 17.
Het vorderen van een gerechtelijk onderzoek door de procureur des Konings
vereist niet het bestaan van voldoende aanwijzingen van schuld. In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht.
P.15.0905.N/8
1 DECEMBER 2015
18.
Geen enkele wetsbepaling verbiedt de procureur des Konings een gerechte-
lijk onderzoek te vorderen op basis van inlichtingen die hem werden toegestuurd door een buitenlandse ambtgenoot. In zoverre het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering 19.
De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen
zijn in acht genomen en de beslissingen zijn overeenkomstig de wet gewezen. Dictum Het Hof, Verwerpt de cassatieberoepen. Veroordeelt de eisers tot de kosten van hun cassatieberoep. Bepaalt de kosten in het geheel op 286,62 euro waarvan de eisers I, II en III elk 95,54 euro verschuldigd zijn. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren Alain Bloch, Peter Hoet, Antoine Lievens en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 1 december 2015 uitgesproken door waarnemend voorzitter Filip Van Volsem, in aanwezigheid van advocaat-generaal Luc Decreus, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.
F. Adriaensen
S. Berneman
A. Lievens
P. Hoet
A. Bloch
F. Van Volsem