14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. F.07.0076.F BELGISCHE STAAT, Minister van Financiën, Mr. François T’Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1.H.Y. 2.C.J. …
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 21 maart 2006 gewezen door het Hof van Beroep te Luik. Afdelingsvoorzitter Claude Parmentier heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.
14 DECEMBER 2007 II.
F.06.0076.F/2
CASSATIEMIDDELEN
De eiser voert twee middelen aan. Eerste middel Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 334, inzonderheid tweede middel, van de programmawet van 27 december 2004; - de artikelen 1 en 26, inzonderheid §§ 1 en 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, gewijzigd bij de wet van 9 maart 2003; - artikel 159 van de Grondwet. Aangevochten beslissingen Met bevestiging van het beroepen vonnis legt het bestreden arrest een voorlopige aanzuiveringsregeling in het kader van de schuldbemiddeling op en veroordeelt het de eiser om het bedrag van 603,88 euro (na rechtzetting van een verschrijving van de eerste rechter) terug te betalen aan de schuldbemiddelaarster, welk bedrag op 31 maart 2005 was verrekend door de ontvanger der directe belastingen te Virton, deelgemeente Aubange. Het beslist aldus op alle gronden en met overneming van de gronden van de eerste rechter, die geacht worden hier volledig weergegeven te zijn, en met name op de volgende gronden: “(De eiser) bekritiseert de beroepen beslissing, in zoverre zij slechts een voorlopige aanzuiveringsregeling aan de (eerste twee verweerders) heeft opgelegd en hem in strijd met artikel 334 van de op 1 januari 2005 van kracht geworden programmawet van 27 december 2004 veroordeelt tot terugbetaling van onverschuldigde belastingen aan de schuldbemiddelaarster; (Het beroepen vonnis) moet worden bevestigd om de redenen die het bevat en om die uit het bestreden arrest, onder voorbehoud van wat op het incidenteel hoger beroep is beslist; Het litigieuze bedrag komt overeen met een te veel ontvangen bedrag aan belastingen op de inkomsten van de schuldenaars; (De eiser) heeft zijn aan de schuldenaars verschuldigde inkomstenschuld eenzijdig aangewend voor de aanzuivering van schuldvorderingen die hij op de schuldenaars bezit en die deel uitmaken van het passief van de schuldbemiddeling; (De eiser) verantwoordt deze aanwending die hem in staat stelt zijn schuldvorderingen aan te zuiveren in strijd met de wet betreffende de samenloop tussen de schuldeisers van de schuldenaars door de toepassing van de nieuwe belastingwet.
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/3
Artikel 334 van de programmawet voert ten voordele van de Schatkist op de bedragen die ten onrechte in zijn bezit gekomen zijn een voorrecht in voor de invordering van alle schulden die de belastingschuldige aan hem heeft; Deze nieuwe belastingwet die aan de Schatkist een voorrecht toekent die deze zich al lang toegeëigend heeft, is een algemene belastingwet die het ‘gemeen recht’ vaststelt; Zij bevat geen bepalingen die afwijken van de bijzondere wet betreffende de collectieve regeling van de schulden van schuldenaars die diep in de schulden zitten; Zij bevat geen bepaling die aan het voorrecht van artikel 334 een draagwijdte verleent die naar wezen of aard verschilt van alle voorrechten en zekerheden die strekken tot vrijwaring van de invordering van de belastingen; Zij bevat geen enkele aanwijzing of afwijking of reden om af te wijken van de beginselen die zijn vastgelegd in de redenen en in het dictum van de arresten die het Hof van Cassatie op 26 april en 31 mei 2001 gewezen heeft op cassatieberoepen die de Belgische Staat had ingesteld binnen het kader van de toepassing van de wetgeving op de collectieve regeling van de schulden van personen met een overmaat aan schulden die hem in samenloop brengt met de overige schuldeisers van personen die wegens overmaat aan schulden tot de collectieve schuldenregeling zijn toegelaten; Te dezen heeft de collectieve regeling van schulden van de schuldenaars die toegelaten zijn tot de uitzonderingsprocedure die hen onttrekt aan het gemeen recht, betrekking op een regeling door aanwending van de inkomsten; De beschikking van toelaatbaarheid van een vordering tot collectieve schuldenregeling van een justitiabele doet een toestand van samenloop ontstaan tussen alle schuldeisers en schort de individuele vervolgingen van de schuldeisers tegen die schuldenaar op in afwijking van de bepalingen van ‘gemeen recht’ die op ieder van de schulden van toepassing zijn (artikel 1675/7 van het Gerechtelijk Wetboek); Door de samenloop staan de schuldeisers op voet van gelijkheid (artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet); De inkomsten van de schuldenaar zijn het gemeenschappelijk pand van zijn schuldeisers; (De eiser) kan zich niet bij voorrang doen betalen op de inkomsten van de schuldenaars in geval van schuldbemiddeling door zich te onttrekken aan de wet die tussen de schuldeisers samenloop doet ontstaan op de inkomsten van de schuldenaars, welke samenloop is ingevoerd bij de wet betreffende de collectieve schuldenregeling van personen met een overmaat aan schulden; De datum waarop het voorrecht bij wet is ingevoerd doet niet ter zake; De wet betreffende de collectieve schuldenregeling is een wet die afwijkt van de regels van gemeen recht, met inbegrip van het gemeenrechtelijk belastingrecht dat op alle belastingschuldigen van toepassing is;
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/4
De wet die tussen de schuldeisers samenloop doet ontstaan op de inkomsten van de schuldenaars bij schuldbemiddeling geldt voor alle schuldeisers, ongeacht of ze een voorrecht bezitten en ongeacht de datum van het voorrecht of de zekerheid; Een voorrecht of zekerheid dient enkel te worden toegepast ingeval van verdeling van de goederen van de schuldenaar; Het voorrecht van de Schatkist wordt niet miskend door een collectieve regeling van de schulden van de schuldenaar die een verdeling van de goederen uitsluit; De Schatkist heeft niet het recht om zich bij voorrang op de inkomsten van een schuldenaar te doen betalen in strijd met de wet die samenloop doet ontstaan tussen de schuldeisers die een gelijk recht hebben om pondspondsgewijs te worden betaald; (De eiser), die tot de uitvoerende macht behoort en daarenboven beschikt over het recht om wetsontwerpen in te dienen en die de tekst heeft opgemaakt van het wetsontwerp dat aan de basis ligt van de nieuwe programmawet van 27 december 2004, die van kracht is geworden op 1 januari 2005, kan niet handelen in strijd met de door de wetgevende macht goedgekeurde wetten of deze te buiten gaan wegens de tekortkomingen of de onvolledigheid ervan of wegens het gebrek aan coherentie, en hij kan evenmin aan de rechterlijke macht vragen de aangevoerde tekortkomingen van de wet te verhelpen door dwingende rechtsregels goed te keuren die gelden als wet boven of tegen de door de wetgevende macht goedgekeurde wetten”. Grieven Eerste onderdeel Het arrest beslist dat artikel 334, tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004 niet kan worden toegepast op grond dat het afwijkt van de wet betreffende de samenloop en dat de Belgische Staat zich niet in strijd met die wet bij voorrang kan doen betalen. Enerzijds echter luidt de tekst van artikel 334, inzonderheid tweede lid, als volgt: “Elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de terugvordering van de onverschuldigde betaling kan door de bevoegde ambtenaar zonder formaliteit worden aangewend ter betaling van de door deze belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, inkomstenbelastingen en ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, fiscale of administratieve geldboeten, interesten en kosten, wanneer deze laatste niet of niet meer worden betwist. Het voorgaande lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure”.
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/5
Door aldus uitspraak te doen schendt het arrest dus die wetsbepaling, welke de Belgische Staat het recht geeft om zonder formaliteiten een verrekening te verrichten ondanks het bestaan van samenloop. Het hof van beroep heeft dus niet met name kunnen beslissen “dat de Belgische staat zich niet bij voorrang kan doen betalen op de inkomsten van de schuldenaars in geval van schuldbemiddeling door zich te onttrekken aan de wet die tussen de schuldeisers samenloop doet ontstaan op de inkomsten van de schuldenaars, welke samenloop is ingevoerd bij de wet betreffende de collectieve schuldenregeling van personen met een overmaat aan schulden”. Het heeft al evenmin zonder die wetsbepaling te schenden kunnen beslissen dat “zij geen bepalingen bevat die afwijken van de bijzondere wet betreffende de collectieve regeling van de schulden van personen die diep in de schulden zitten”. Het tweede lid preciseert dat artikel 334 van toepassing blijft in geval van samenloop, wat in casu wel degelijk het geval is, zoals het hof (van beroep) trouwens de gehele tekst door van het bestreden arrest zelf zegt. Ingevolge een prejudiciële vraag die naar aanleiding van het tweede lid van het bovenvermelde artikel 334 is gesteld, heeft het Arbitragehof in zijn arrest nr. 54/2006 van 19 april 2006 voor recht het volgende gezegd: “Door te voorzien in een mechanisme van wettelijke schuldvergelijking, wijkt artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004 af van de regel van de gelijkheid van de schuldeisers die zich bevinden in een toestand van samenloop (…). Dit verschil berust op een objectief criterium, namelijk de hoedanigheid van de schuldeiser die in het ene geval de Schatkist is, en die in het andere geval een andere schuldeiser is”. De eiser had alle recht om, met toepassing van artikel 334, tweede lid, bedragen te verrekenen, ook al was er samenloop. Het arrest schendt dus artikel 334, inzonderheid tweede lid, van de programmawet van 27 december 2004. … Tweede middel Het bestreden arrest bevestigt het beroepen vonnis van 25 oktober 2005 dat een voorlopige aanzuiveringsregeling in het kader van de schuldbemiddeling had opgelegd tot 25 maart 2005. Het beslist aldus op alle gronden en met overneming van de gronden van de eerste rechter, die geacht worden hier weergegeven te zijn, en met name op de volgende gronden: De kritiek – in de motivering en zonder dat hieraan een dictum beantwoordt – dat (de eiser) een voorlopige regeling heeft aangenomen, blijkt ongegrond; De eerste rechter heeft terecht en in het belang van de schuldenaars om opnieuw werk te vinden en daartoe aangemoedigd te worden rekening gehouden met een blijkbaar tijdelijk verlies van betrekking, en met het vaststaande belang van alle schuldeisers – met
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/6
inbegrip van (de eiser) – bij een verhoging van de beroepsinkomsten die de waarborg van hun schuldvorderingen vormen en bij de goedkeuring van een definitieve regeling na de stabilisatie van de toestand waardoor de (schulden) beter kunnen worden terugbetaald; Noch (de eiser) noch iemand van de overige schuldeisers had een juridisch en/of economisch belang bij de onmiddellijke aanneming van een definitieve regeling op basis van lage inkomsten; De korte termijn die in aanmerking genomen is, was bijzonder redelijk. Grieven In de huidige stand van de wetgeving geeft geen enkele wetsbepaling de rechter het recht een gerechtelijke aanzuiveringsregeling te bevelen met een duurtijd van minder dan drie jaar en van meer dan vijf jaar. Door aldus uitspraak te doen schendt het hof de vermelde bepalingen.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel Eerste onderdeel Artikel 334, eerste lid, van de programmawet van 27 december 2004 bepaalt dat elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de terugvordering van de onverschuldigde betaling door de bevoegde ambtenaar zonder formaliteit kan worden aangewend ter betaling van de door deze belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, inkomstenbelastingen en ermee gelijkgestelde belastingen, de belasting over de toegevoegde waarde in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, fiscale of administratieve geldboeten, interesten en kosten, wanneer deze laatste niet of niet meer worden betwist. Krachtens het tweede lid van dit artikel blijft die bepaling van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure.
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/7
Artikel 1657/7, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de beschikking van toelaatbaarheid een toestand van samenloop doet ontstaan tussen de schuldeisers. Uit die bepalingen kan worden afgeleid dat de hierboven vermelde regel van toepassing is wanneer de belastingschuldige is toegelaten tot het voordeel van de procedure van collectieve schuldenregeling; Het bestreden arrest, dat de eiser ertoe verplicht een belasting, die door de bevoegde ontvanger van de belastingen was verrekend, terug te geven aan de schuldbemiddelaar, schendt het bovenaangehaalde artikel 334. Het onderdeel is gegrond. Tweede middel Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat te dezen de gerechtelijke aanzuivering wordt geregeld door artikel 1675/12 van het Gerechtelijk Wetboek. Volgens die wetsbepaling, tweede paragraaf, mag de looptijd van die regeling de vijf jaar niet overschrijden. Zij stelt geen minimumduur vast. Het middel volgens hetwelk geen enkele wetsbepaling de rechter het recht geeft een gerechtelijke aanzuiveringsregeling op te leggen met een looptijd van minder dan drie jaar, faalt naar recht. Overige grieven De overige onderdelen van het eerste middel hoeven niet te worden onderzocht, daar ze niet kunnen leiden tot ruimere cassatie. Dictum Het Hof,
14 DECEMBER 2007
F.06.0076.F/8
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het, met bevestiging van de beroepen beslissing, de eiser veroordeelt om aan de schuldbemiddelaar een belasting terug te geven die door de ontvanger der directe belastingen was verrekend, en uitspraak doet over de kosten. Verwerpt het cassatieberoep voor het overige. Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Veroordeelt de eiser in een derde van de kosten en houdt de beslissing voor het overige aan voor uitspraak daaromtrent door de feitenrechter. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Bergen. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Didier Batselé, Albert Fettweis, Daniel Plas en Martine Regout, en in openbare terechtzitting van veertien december tweeduizend en zeven uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart. Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Edward Forrier en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem. De griffier,
De afdelingsvoorzitter,