Hof van Cassatie 8 oktober 2015, IEFbe 1559 (Roquette Frères tegen Syral) 8 OKTOBER 2015 C.14.0504.N/1 www.IE-Forum.be
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. C.14.0504.N ROQUETTE FRÈRES, vennootschap naar Frans recht, met zetel te 62136 Lestrem (Frankrijk), rue de la Haute Loge 1, eiseres, vertegenwoordigd door mr. Michèle Grégoire, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Regentschapsstraat 4, waar de eiseres woonplaats kiest, tegen SYRAL BELGIUM nv, met zetel te 9300 Aalst, Burchtstraat 10, verweerster, vertegenwoordigd door mr. Caroline De Baets, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Louizalaan 149, bus 20, waar de verweerster woonplaats kiest.
8 OKTOBER 2015 I.
C.14.0504.N/2
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 31 maart 2014. Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft op 23 juni 2015 een schriftelijke conclusie neergelegd. Afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal André Van Ingelgem heeft geconcludeerd.
II.
CASSATIEMIDDELEN
De eiseres voert in haar verzoekschrift dat aan dit arrest gehecht is, vijf middelen aan.
III.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Eerste middel 1.
Artikel 1050, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat in alle zaken ho-
ger beroep kan worden ingesteld, zodra het vonnis is uitgesproken, zelfs al is dit een vonnis alvorens recht te doen of een verstekvonnis. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat tegen een beslissing inzake bevoegdheid slechts hoger beroep kan worden ingesteld samen met het hoger beroep tegen een eindvonnis. Artikel 1055 van dit wetboek bepaalt dat tegen een vonnis alvorens recht te doen of tegen ieder vonnis inzake bevoegdheid zelfs al is het zonder voorbehoud ten uitvoer gelegd, hoger beroep kan worden ingesteld tegelijkertijd als tegen het eindvonnis. 2.
Krachtens artikel 19, derde lid, Gerechtelijk Wetboek kan de rechter, alvo-
rens recht te doen, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/3
bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. 3.
De rechter ten gronde die oordeelt dat het overeenkomstig artikel 19 neer-
gelegde verzoek geen voorlopige maatregel beoogt, maar een uitvoeringsincident, en beslist dat hij het in dit kader gevorderde zoals het bij hem is aangebracht, niet kan toekennen, oordeelt omtrent zijn rechtsmacht op grond van artikel 19, derde lid, Gerechtelijk Wetboek. 4.
Het middel dat van een andere rechtsopvatting uitgaat, faalt naar recht.
Tweede middel Eerste onderdeel 5.
Het is niet tegenstrijdig, enerzijds, te oordelen dat de voorlopige maatregel
hoe dan ook zal vervallen en de eiseres het deskundigenverslag zal kunnen inzien en gebruiken, ingeval de vordering tot nietigverklaring van het Belgische luik van het Europese octrooi wordt afgewezen en, anderzijds, te oordelen dat de eiseres kennis zal kunnen nemen van de bevindingen van de deskundige, indien de door de eiseres ingeroepen octrooien niet worden vernietigd. Het onderdeel mist feitelijke grondslag. Tweede onderdeel 6.
Krachtens artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek staat er geen herroeping
van het gewijsde open maar enkel, tegen de beslissingen in laatste aanleg, voorziening in cassatie wegens overtredingen van de wet, indien er uitspraak gedaan is over niet gevorderde zaken of er meer werd toegekend dan er gevraagd was. 7.
De appelrechters stellen vast dat:
- de verweerster in hoofdorde vordert de nietigheid te horen vaststellen van het Belgische luik van het Europees octrooi van de eiseres;
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/4
- zij in ondergeschikte orde vordert te horen verklaren voor recht dat de verweerster geen rechtstreekse of onrechtstreekse inbreuk pleegt op het Belgische luik van het Europees octrooi van de eiseres of op het Franse octrooi van de eiseres; - de verweerster bovendien vordert dat aan de eiseres het verbod wordt opgelegd kennis te nemen of gebruik te maken van enig rapport dat de deskundige in uitvoering van zijn initieel mandaat in het kader van het uitvoerend beslag inzake namaak zou opstellen of indienen, minstens tot wanneer een definitieve en in kracht van gewijsde gegane beslissing is geveld omtrent de vermeende geldigheid van de ingeroepen octrooien van de eiseres en de beweerde inbreuk door de verweerster. De appelrechters oordelen vervolgens dat “die voorlopige maatregel hoe dan ook [zal] vervallen, ingeval de vordering tot nietigverklaring van het Belgische luik van het Europese octrooi wordt afgewezen. Alsdan zal [de eiseres] meteen het verslag en al [de] documenten kunnen inzien en gebruiken. Alsdan zal [de eiseres] uiteraard volledig gebruik kunnen maken van het deskundig verslag bij het voorleggen van haar vraag of er al dan niet een inbreuk is vanwege [de verweerster] op het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en)”; dat “indien het (de) door [de eiseres] ingeroepen octrooi(en) niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd [zal] hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de beoordeling van haar (gebeurlijke) vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door [de verweerster]” en leggen aan de eiseres “het verbod op om kennis te nemen en/of op enige wijze gebruik te maken van enig rapport (…) dat de deskundige (…) alsnog in uitvoering van zijn initieel mandaat in het kader van het uitgevoerde beslag inzake namaak zou opstellen en/of zou indienen, tot wanneer een definitieve en in kracht van gewijsde [gegane] beslissing is geveld omtrent de vermeende geldigheid van de ingeroepen octrooien van [de eiseres]”. 8.
Met deze redenen hebben de appelrechters geen uitspraak gedaan over de
nietigverklaring van het Franse octrooi, die niet gevorderd was. Zij oordelen enkel dat de voorlopige maatregel blijft gelden totdat de appelrechters definitief tot de geldigheid van het Belgische luik van het Europese octrooi hebben beslist of, wanneer de appelrechters tot de vernietiging van het Belgische
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/5
luik van het Europese octrooi beslissen, totdat de Franse rechter definitief tot de geldigheid van het Franse octrooi heeft beslist. De appelrechters hebben artikel 1138, 2°, Gerechtelijk Wetboek aldus niet geschonden. In zoverre kan het onderdeel niet worden aangenomen. 9.
Verder geven de appelrechters met de geciteerde overwegingen aan de be-
roepsconclusie van de verweerster een uitleg die met de bewoordingen ervan niet onverenigbaar is en miskennen zij bijgevolg de bewijskracht ervan niet. In zoverre het onderdeel de schending aanvoert van de artikelen 1319, 1320 en 1322 Burgerlijk Wetboek, mist het feitelijke grondslag. 10.
De eiseres voert aan dat de appelrechters uitspraak hebben gedaan over een
niet-gevorderde zaak door de voorlopige maatregel te laten gelden totdat uitspraak zou zijn gedaan over de geldigheid van het Franse octrooi, terwijl zij niet gevat waren van een vordering tot nietigverklaring van het Franse octrooi. 11.
Artikel 1138, 3°, Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat er geen herroeping
van het gewijsde openstaat maar enkel, tegen de beslissingen in laatste aanleg, voorziening in cassatie wegens overtreding van de wet indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de vordering, is vreemd aan deze grief. In zoverre het onderdeel de schending aanvoert van voormeld artikel, is het niet ontvankelijk. Derde onderdeel 12.
Zoals blijkt uit de hierboven aangehaalde redenen, oordelen de appelrech-
ters, anders dan waarvan het onderdeel uitgaat, niet dat een gebeurlijke vernietiging van het Belgische luik van het Europees octrooi met zich meebrengt dat aan de eiseres definitief het recht wordt ontnomen om kennis te nemen en gebruik te maken van de bevindingen van de deskundige, ook in het kader van het geschil inzake de gebeurlijk inbreuken op het Franse octrooi voor de Franse rechter.
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/6
Het onderdeel berust op een onjuiste lezing van het arrest en mist mitsdien feitelijke grondslag. Derde middel 13.
De eiseres heeft voor de appelrechters aangevoerd dat de voorlopige maat-
regel, die de eiseres verbiedt om kennis te nemen en gebruik te maken van het deskundigenverslag tot wanneer definitief is beslist over de geldigheid van de octrooien, niet gerechtvaardigd wordt door een recht op geheimhouding van de verweerster, aangezien zulk recht niet bestaat in het kader van beslag inzake namaak wanneer dit een beschrijving van de beweerde namaak verhindert. 14.
De appelrechters oordelen dat:
- wat gevraagd wordt, geenszins het op definitieve wijze ontnemen van het recht om een voorafgaand beschrijvend beslag is; - er evenmin sprake is van het ontnemen van enig voordeel aan de eiseres om te kunnen beschikken over het beschrijvend beslag tijdens de bodemprocedure; - de bedoeling van het beschrijvend beslag is om gebeurlijke overtredingen door de verweerster van de door de eiseres ingeroepen octrooien naar hun werkelijkheidswaarde na te gaan en het geenszins de bedoeling is van het beschrijvend beslag om de geldigheid van de octrooien zelf te onderzoeken; - het thans reeds volop kennis doen nemen en gebruik doen maken door de eiseres van de bevindingen van de deskundige, de belangen van de verweerster definitief beschadigen; - het risico voor de verweerster op een onherstelbare schade, zowel met betrekking tot de kennisneming van haar werkprocessen als van haar cliënteel, buiten elke verhouding is indien in rekening wordt gebracht dat er een stellig niet onredelijke kans is dat de octrooien die de eiseres inroept zullen worden vernietigd; - indien de door de eiseres ingeroepen octrooien niet worden vernietigd, zij alle kans en tijd zal hebben om kennis te nemen van alle bevindingen van de gerechtsdeskundige, zodat zij geen enkele schade zal hebben geleden bij de be-
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/7
oordeling van haar vorderingen ten gronde wegens gebeurlijke inbreuken door de verweerster. 15.
Door aldus te oordelen verwerpen en beantwoorden zij dit verweer.
Het middel mist feitelijke grondslag. Vierde middel 14.
Krachtens artikel 1369bis/1, § 1, Gerechtelijk Wetboek kunnen de personen
die een vordering inzake namaak instellen, met de toestemming van de voorzitter van de rechtbank van koophandel, verkregen op verzoekschrift, door een of meerdere deskundigen die deze magistraat benoemt, overal laten overgaan tot de beschrijving van alle voorwerpen, elementen, documenten of werkwijzen die van aard zijn de beweerde namaak alsook de oorsprong, de bestemming en de omvang ervan aan te tonen. Krachtens artikel 1369bis/1, § 7, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek kan de beslagene in geval van veranderde omstandigheden de wijziging of de intrekking van de beschikking tot beschrijvende maatregelen vragen door dagvaarding hiertoe van alle partijen voor de rechter die de beschikking heeft uitgesproken. Uit deze bepaling volgt tot dat de beschikking tot beschrijvende maatregelen een beperkt gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de partijen en de rechter die gevat is door een vordering tot toelating van zulke beschrijvende maatregelen, zolang de omstandigheden niet veranderen. 15.
Het onderdeel dat geheel ervan uitgaat dat de beschikking tot beschrijvende
maatregelen eveneens een gezag van gewijsde heeft ten aanzien van de rechter die gevat is door een vordering tot opschorting van de kennisname en het gebruik van de resultaten van deze beschrijvende maatregelen, als maatregel om de toestand van de partijen voorlopig te regelen op grond van artikel 19, derde lid, Gerechtelijk Wetboek, faalt naar recht. Vijfde middel 16.
Krachtens artikel 19, derde lid, Gerechtelijk Wetboek kan de rechter, alvo-
rens recht te doen, in elke stand van de rechtspleging, een voorafgaande maatregel
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/8
bevelen om de vordering te onderzoeken of een tussengeschil te regelen dat betrekking heeft op een dergelijke maatregel, dan wel de toestand van de partijen voorlopig te regelen. Krachtens artikel 1369bis/8 Gerechtelijk Wetboek neemt de voorzitter die de beschikking tot beschrijvend beslag inzake namaak heeft uitgesproken kennis van alle incidenten in verband met de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen. Hierdoor komt het de voorzitter toe om uitspraak te doen over alle incidenten bij de uitvoering van de voormelde maatregelen, inclusief de incidenten ontstaan ter gelegenheid van het neerleggen van het deskundigenverslag. 17.
De appelrechters stellen vast dat de verweerster vorderde dat aan de eiseres
het verbod wordt opgelegd om kennis te nemen of gebruik te maken van enig verslag dat de deskundige in uitvoering van zijn initieel mandaat in het kader van het uitvoerend beslag inzake namaak zou opstellen of indienen, minstens tot wanneer een definitieve en in kracht van gewijsde gegane beslissing is geveld omtrent de geldigheid van de ingeroepen octrooien van de eiseres en de beweerde inbreuk door de verweerster. Deze maatregel betreft niet de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen, maar de kennisname en het gebruik van de resultaten van het beschrijvend beslag, vervat in het deskundigenverslag, na de uitvoering ervan. 18.
Door te oordelen dat “datgene wat door [de verweerster] gevorderd wordt
niet te aanzien is als een incident in verband met de uitvoering van de beschrijvings- en beslagmaatregelen zoals bedoeld in artikel 1369bis/8 Gerechtelijk Wetboek”, dat “wat gevraagd wordt een voorafgaande maatregel is teneinde de toestand van de partijen voorlopig te regelen en die zou neerkomen op de opschorting van bepaalde aspecten van het beschrijvend beslag (…)”, en dat “de rechtsgrond artikel 19, [derde lid], Gerechtelijk Wetboek [is] en niet die van artikel 1369bis/8 Gerechtelijk Wetboek”, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht. Het middel kan niet worden aangenomen.
8 OKTOBER 2015
C.14.0504.N/9
Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 768,20 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, en de raadsheren Alain Smetryns, Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openbare rechtszitting van 8 oktober 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Van Ingelgem, met bijstand van griffier Kristel Vanden Bossche.
K. Vanden Bossche
K. Moens
B. Wylleman
G. Jocqué
A. Smetryns
B. Deconinck