2 JUNI 2015
P.14.1532.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. P.14.1532.N 1. P A J D, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Bruno Van Cauwenbergh, advocaat bij de balie te Dendermonde, 2. ARANTIS bvba, met zetel te 9240 Zele, Kamershoek 177, vertegenwoordigd door de lasthebber ad hoc Erica Rentmeester, met kantoor te 9100 SintNiklaas, Vijfstraten 57, beklaagde, eiseres, tegen COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN van de STAD GENT, met kantoor te 9000 Gent, Stadhuis, Botermarkt 1, eiser tot herstel,
2 JUNI 2015
P.14.1532.N/2
verweerder.
I.
RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
De cassatieberoepen zijn gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent, correctionele kamer, van 12 september 2014. De eisers voeren in gelijkluidende memories die aan dit arrest zijn gehecht, een middel aan. Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.
II.
BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling Middel Eerste en derde onderdeel 1.
Het eerste onderdeel voert schending aan van de artikelen 6.1.7, 6.1.10 en
6.1.41 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de artikelen 2 en 3 Wet Motivering Bestuurshandelingen, alsmede miskenning van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel: het arrest verklaart ten onrechte de herstelvordering ontvankelijk; aan de ontvankelijkheidsvereiste van een voorafgaand positief advies door de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid (hierna HRHB) is immers niet voldaan; op basis van een negatief advies, zoals hier door de HRHB werd verleend, kan geen toegang tot de rechter worden verkregen. Het derde onderdeel voert schending aan van de artikelen 6.1.7, 6.1.10 en 6.1.41 en de artikelen 2 en 3 Wet Motivering Bestuurshandelingen, alsmede miskenning van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel: het arrest oordeelt ten onrechte dat uit de onwettigheid van het negatief advies van de HRHB volgt
2 JUNI 2015
P.14.1532.N/3
dat aan de adviesverplichting door de HRHB als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de herstelvordering mag worden voorbijgegaan; artikel 6.1.10, tweede lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt enkel dat bij het overschrijden van de termijn van 60 dagen om advies te verlenen aan de adviesvereiste mag worden voorbijgegaan; het arrest had de herstelvordering onontvankelijk moeten verklaren. 2.
De onderdelen preciseren niet hoe en waardoor het arrest de artikelen 2 en 3
Wet Motivering Bestuurshandelingen schendt en het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel miskent. In zoverre zijn de onderdelen bij gebrek aan nauwkeurigheid niet ontvankelijk. 3.
Krachtens artikel 6.1.41, § 1, § 4 en § 6, Vlaamse Codex Ruimtelijke Orde-
ning wordt de herstelvordering bij het parket ingeleid bij gewone brief, in naam van het Vlaamse Gewest of van het college van burgemeester en schepenen, door de stedenbouwkundige inspecteurs en de aangestelden van het college van burgemeester en schepenen en voegt het bestuur op straffe van onontvankelijkheid het positief advies vermeld in artikel 6.1.7 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening aan de herstelvordering toe. Krachtens artikel 6.1.7 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening kunnen de stedenbouwkundige inspecteurs en het college van burgemeester en schepenen slechts overgaan tot het inleiden van een herstelvordering voor de rechter, wanneer de HRHB daartoe voorafgaandelijk een positief advies heeft verleend. Volgens artikel 6.1.10, eerste en tweede lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening mag aan de adviesvereiste worden voorbij gegaan indien de HRHB het door artikel 6.1.7 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde advies niet uitbrengt binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat na de dag van de betekening van de adviesaanvraag. 4.
De HRHB is volgens artikel 6.1.6, § 2, eerste lid, Vlaamse Codex Ruimte-
lijke Ordening een orgaan van het actief bestuur. De aan de HRHB toevertrouwde adviesbevoegdheid laat de beoordelingsbevoegdheid van de rechter over de herstelvordering volledig vrij. 5.
De rechter vermag een op grond van artikel 6.1.7 Vlaamse Codex Ruimte-
lijke Ordening door de HRHB verleend advies met betrekking tot het inleiden van
2 JUNI 2015
P.14.1532.N/4
een herstelvordering bij toepassing van artikel 159 Grondwet op zijn wettigheid te toetsen en ingeval van onwettigheid dit advies buiten toepassing te laten. 6.
De beslissing van de rechter om op grond van artikel 159 Grondwet een ad-
vies van de HRHB buiten toepassing te laten, heeft tot gevolg dat dit onwettig verklaard advies tussen de partijen en met betrekking tot de door de rechter te beslechten betwisting geen rechtsgevolgen heeft. 7.
Uit de beslissing om op grond van artikel 159 Grondwet een door de HRHB
verleend advies buiten toepassing te laten, volgt dat in die zaak geen rechtsgeldig advies werd verleend binnen de door artikel 6.1.10, eerste lid, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bedoelde termijn en dat de herstelvorderende overheid aan dit onwettig bevonden advies mag voorbijgaan. Het komt dan de rechter toe de wettigheid van de door de herstelvorderende overheid bij het parket ingeleide herstelvordering te beoordelen. In zoverre de onderdelen uitgaan van een andere rechtsopvatting, falen ze naar recht. Tweede onderdeel 8.
Het onderdeel voert schending aan van de artikelen 6.1.7, 6.1.10, 6.1.41
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de artikelen 2 en 3 Wet Motivering Bestuurshandelingen, alsmede miskenning van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het redelijkheidsbeginsel: het arrest toetst ten onrechte de wettigheid van het door de HRHB uitgebrachte negatief advies en oordeelt ten onrechte dat dit negatief advies in het licht van het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 niet afdoende door de HRHB werd gemotiveerd; het advies van de HRHB kan slechts op zijn wettigheid worden getoetst voor zover een herstelvordering werd ingeleid en dit veronderstelt een voorafgaand positief advies; volgens het Handhavingsplan Ruimtelijke Ordening 2010 is een negatief advies door de HRHB afdoende gemotiveerd indien het vaststelt dat er geen misdrijf is als bedoeld door artikel 6.1.41, § 1, 1° en 2°, Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; de eiseres beschikt over een stedenbouwkundige vergunning voor het plaatsen van een afsluiting met vangrails zodat er op het ogenblik van advisering door de HRHB geen misdrijf was in de
2 JUNI 2015
P.14.1532.N/5
zin van de voormelde bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; de HRHB, die niet de mogelijkheid heeft om de wettigheid van een stedenbouwkundige vergunning in vraag te stellen en om artikel 159 Grondwet toe te passen, kon en mocht geen rekening houden met het gegeven dat de rechter op grond van die grondwettelijke bepaling de vergunning onwettig zou bevinden; de HRHB kon dan ook oordelen dat aangezien er een vergunning is waarvan de uitvoering kan worden bewerkstelligd en het beroep dat de verweerder heeft ingesteld bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen niet schorsend is, de herstelvordering voorbarig is; die motivering is een afdoende motivering en het arrest kon dan ook niet oordelen dat het negatief advies onwettig is en op die grond de herstelvordering ontvankelijk verklaren. 9.
In zoverre het onderdeel is afgeleid uit de vergeefs met het eerste en derde
onderdeel aangevoerde onwettigheid, is het niet ontvankelijk. 10.
De rechter vermag een op grond van artikel 6.1.7 Vlaamse Codex Ruimte-
lijke Ordening met betrekking tot het inleiden van een herstelvordering door de HRHB verleende advies bij toepassing van artikel 159 Grondwet onwettig en buiten toepassing te laten indien dit advies is gegrond op een stedenbouwkundige vergunning die de rechter zelf bij toepassing van artikel 159 Grondwet onwettig en buiten toepassing laat. De omstandigheid dat het de HRHB als orgaan van het actief bestuur niet zou zijn toegelaten de wettigheid te beoordelen van een stedenbouwkundige vergunning doet daaraan geen afbreuk. In zoverre het onderdeel uitgaat van een andere rechtsopvatting, faalt het naar recht. 11.
Voor het overige is het onderdeel gericht tegen overtollige redenen en is het
bijgevolg niet ontvankelijk. Ambtshalve onderzoek van de beslissing 12.
De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen
zijn in acht genomen en de beslissing is overeenkomstig de wet gewezen.
2 JUNI 2015
P.14.1532.N/6
Dictum Het Hof, Verwerpt de cassatieberoepen Veroordeelt de eisers tot de kosten. Bepaalt de kosten op 94,11 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Filip Van Volsem, Alain Bloch, Peter Hoet en Antoine Lievens, en op de openbare rechtszitting van 2 juni 2015 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal Marc Timperman, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.
V. Kosynsky
A. Lievens
P. Hoet
A. Bloch
F. Van Volsem
P. Maffei