Hoek van Holland-Bedrijventerreinen Bestemmingsplan
Opgesteld door:
datum:
27-11-2012
Stadsontwikkeling Ruimte & Wonen, Team Bestemmingsplannen Galvanistraat 15
Vastgesteld d.d.:
04-07-2013
Onherroepelijk d.d.:
........
Postbus 6575 3002 AN, Rotterdam
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk 1
5 Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Gekozen planopzet
5
1.3
Ligging en begrenzing
5
1.4
Vigerende bestemmingsplannen
6
Beleid
7
2.1
Rijksbeleid
7
2.2
Provinciaal en regionaal beleid
8
2.3
Gemeentelijk beleid
9
2.4
Beleid deelgemeente
13
Beschrijving van het plangebied
15
3.1
Ontstaansgeschiedenis Hoek van Holland
15
3.2
Archeologie en cultuurhistorie
15
3.3
Huidig gebruik
17
3.4
Stadsgezichten en Monumenten
18
Planbeschrijving
20
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4 4.1
Inleiding
4.2
Herontwikkeling bedrijventerrein de Zekken
20
4.3
Horeca De Kulk
21
4.4
Juridische planbeschrijving
21
Water
24
5.1
Beleidskader (incl. eventueel deelgemeentelijke waterplan)
24
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
25
5.3
Huidige watersysteem
25
5.4
De wateropgave
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Milieu
20
30 35
6.1
Inleiding
35
6.2
Milieu effectrapportage
35
6.3
Milieuzonering
37
6.4
Geur
38
6.5
Geluid
38
6.6
Luchtkwaliteit
38
6.7
Bodem
40
6.8
Externe veiligheid
40
6.9
Natuur
44
2
6.10
Duurzaamheid en energie
46
Hoofdstuk 7
Sociale veiligheid en leefbaarheid
49
Hoofdstuk 8
Handhaving
50
Hoofdstuk 9
Financiële uitvoerbaarheid
51
Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
52
10.1
Participatie
52
10.2
Vooroverleg
52
Regels
56
Hoofdstuk 1
INLEIDENDE REGELS
57
Artikel 1
Begrippen
57
Artikel 2
wijze van meten
62
Hoofdstuk 2
BESTEMMINGSREGELS
63
Artikel 3
Agrarisch
63
Artikel 4
Bedrijf - 1
64
Artikel 5
Bedrijf - 2
65
Artikel 6
Bedrijf - 3
66
Artikel 7
Bedrijf - 4
67
Artikel 8
Bedrijf - 5
69
Artikel 9
Bedrijf - Nutsbedrijf
70
Artikel 10
Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 11
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
72
Artikel 12
Detailhandel
73
Artikel 13
Groen
74
Artikel 14
Sport - Sport- en speelterrein
75
Artikel 15
Verkeer - Spoorverkeer
76
Artikel 16
Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 17
Verkeer - Wegverkeer
78
Artikel 18
Water - 1
79
Artikel 19
Water - 2
80
Artikel 20
Leiding - Hoogspanning
81
Artikel 21
Waarde - Archeologie - 1
83
Artikel 22
Waarde - Archeologie - 2
85
Artikel 23
Waterstaat - Waterkering
87
Artikel 24
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
88
Hoofdstuk 3
ALGEMENE REGELS
71
77
89
Artikel 25
Antidubbeltelbepaling
89
Artikel 26
Algemene bouwregels
90
Artikel 27
Algemene afwijkingsregels
91
Artikel 28
wro-zone - wijzigingsgebied
92
Hoofdstuk 4
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
93
3
Artikel 29
Overgangsrecht
93
Artikel 30
Slotregel
94
Bijlagen
96
Bijlage 1
Bedrijvenlijst
97
Bijlage 2
Bedrijvenlijst wijzigingsbevoegdheid
98
Bijlage 3
Vaststellingsbesluit
99
4
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
De Wro die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. Door de bepalingen in deze wet kan de gemeente geen leges meer heffen bij afgifte van vergunningen, wanneer op 1 juli 2013 een bestemmingsplan ouder is dan 10 jaar. De binnen het plangebied geldende bestemmingsplannen zijn sterk verouderd en dienen geactualiseerd te worden.
1.2
Gekozen planopzet
Binnen het bestemmingsplangebied zijn de komende jaren geen of slechts kleine veranderingen te verwachten. Het bestemmingsplan heeft dan ook een conserverend karakter.
1.3
Ligging en begrenzing
Het plangebied maakt onderdeel uit van de deelgemeente Hoek van Holland en omvat globaal de bedrijventerreinen De Zekken, De Kulk, het gebied van Stenaline (inclusief Viandaterrein) en het bedrijventerrein aan de Slachthuisweg (o.a DSM). Onderstaande kaart geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
5
1.4
Vigerende bestemmingsplannen
De volgende geldende plannen zijn geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan gelegen. Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie ZuidHolland:
- Hoek van Holland-Zekkenstraat Vastgesteld: 19-12-1991 Goedgekeurd: 16-06-1992 - Hoek van Holland-Bedrijventerrein Haakweg-Slachthuisweg Vastgesteld: 17-10-1968 Goedgekeurd: 10-12- 1969
- Hoek van Holland-Industrieterrein Nieuwe Waterweg Vastgesteld: 10-04-1947 Goedgekeurd: 09-12-1947
- Hoek van Holland - ubp in herziening (187) Vastgesteld: 09-09-1948 Goedgekeurd: 04-10-1949 - Hoek van Holland Dorp ubp in onderdelen (333) Vastgesteld: 16-02-1961 Goedgekeurd: 22-01-1962 - Hoek van Holland Buitengebied noord en oost II (441) Vastgesteld: 03-04-1986 Goedgekeurd: 10-02-1987 Ik het zuidoostelijk deel van het plangebied geldt op dit moment geen bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan zal genoemde bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk vervangen.
6
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid
Rijksbeleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen. De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte. 2.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Vastgesteld op 13 maart 2012 Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden: 1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur; 2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft: 1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren; 2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; 3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; 4) Efficiënt gebruik van de ondergrond; 5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen; 6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem; 7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen; 8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's; 9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; 10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; 11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van floraen faunasoorten; 12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; 13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
7
De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt. De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. 2.1.2
Nota Belvedere
Vastgesteld in 1999 Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid. Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008 geeft een vervolg aan de Architectuurnota Ontwerpen aan Nederland en actualiseert het Belvederebeleid, dat doorloopt tot en met 2009. Er is in deze nota niet ingezet op nieuwe ambities en beleidsdoelen, maar doorgepakt op basis van de successen en lessen uit de afgelopen jaren. Het accent in de acties ligt op de uitvoering van beleid en de aansluiting bij concrete ruimtelijke opgaven. Het belangrijkste doel van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur is de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van gebouwen, dorpen, steden en landschappen. De nota Cultuur van Ontwerpen is voor wat betreft het architectuurbeleid de opvolger van het Actieprogramma Ruimte en Cultuur, Architectuur- en Belvederebeleid 2005-2008. Aan het Belvederebeleid als zodanig wordt in de nota kort aandacht besteed. Nadere concretisering ten aanzien van de toekomst van het Belvederebeleid zal plaatsvinden mede op basis van een evaluatie die momenteel wordt uitgevoerd.
2.2
Provinciaal en regionaal beleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is. 2.2.1
Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars. Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon, werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek, creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien.
8
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd. 2.2.2
Provinciale verordening "Ruimte"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau. 2.2.3
Overig
Overige relevante documenten zijn: Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan Deel a vastgesteld op 21 januari 2004 en deel b vastgesteld op 23 maart 2005 door Provinciale Staten
Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2003-2020. Vastgesteld op 17 december 2003 door de Regioraad
2.3
Gemeentelijk beleid
Algemeen Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies in ontwikkeling: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden, door een initiatiefnemer. 2.3.1
Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
9
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIPgebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 2.3.2
Woonvisie Wonen in Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 2007-2010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren. 2.3.3
Visie Werklocaties 2030
Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom). In de Visie Werklocaties staat bedrijventerrein de Zekken als overig werkgebied dat naar behoren functioneert en met goed beheer op peil gehouden wordt. 2.3.4
Verkeer- en vervoersplan Rotterdam 2003-2020
10
Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn: We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa; Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen; We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden; De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra; De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes; We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden; We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn; De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid. Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 20022020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen. 2.3.5
Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad Op basis van de in de beleidsnota opgenomen wensen en aangeduide oplossingsrichtingen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten en de verschillende gebieden die binnen de stad zijn te onderscheiden is dit beleid geformuleerd. 2.3.6
Horecanota Rotterdam
Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders Doel Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving. Visie Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities: kwaliteitshoreca: het creëren van een aantrekkelijk en bruisend horeca-aanbod dat aansluit op de zakelijke markt, de wensen van de bezoekers en de bewoners; dynamisch ondernemerschap: het stimuleren van nieuwe initiatieven; horeca en leefbaarheid in balans: de samenwerking tussen ondernemers en overheid versterken waardoor een veilig uitgaansklimaat gecreëerd wordt zonder overlast voor omwonenden. "High trust, High penalty" is een belangrijks uitgangspunt. Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te
11
kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'. Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Deelgemeenten maken integrale vierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per deelgemeente de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven. Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat. Voor Hoek van Holland wordt een gebiedsgerichte uitwerking van de Horecanota opgesteld. Deze zal naar verwachting in november 2012 worden voorgelegd aan het college. 2.3.7 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer: het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ); het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt; het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening; het verbreden van het draagvlak voor de archeologie; het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'. De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn. Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. 2.3.8 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2003
12
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad. In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
2.4
Beleid deelgemeente
Algemeen Het deelgemeentelijk beleid geeft de belangen weer van een specieke deelgemeente. Deelgemeenten hebben een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen en Projectbestemmingsplannen, zodat zij hun beleidsdoelen ook kunnen realiseren. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Raad van Rotterdam vastgesteld. De deelraad van een deelgemeente is bevoegd om wijzigingsplannen vast te stellen. 2.4.1
Gebiedsvisie Hoek van Holland 2011-2020
vastgesteld op 23 juni 2011 door de deelraad van Hoek van Holland Deze visie betreft een herijking van de gebiedsvisie 2030 (januari 2010) naar aanleiding van enkele ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan en verdieping van enkele onderwerpen die in de gebiedsvisie weinig aandacht kregen. De gestelde ambities luiden als volgt: 1. Badplaats met veelzijdig toeristisch-recreatief product (zee, haven, groen, cultuur); 2. Aantrekkelijke woonplaats met meer koopwoningen en aanbod voor doorstroming senioren; 3. Met een verbeterde lightrail openbaar vervoer verbinding Rotterdam - Hoek van Holland Strand; 4. Aandacht voor behoud en uitbreiding bestaande werkgelegenheid/bedrijvigheid. Op economisch vlak zijn de volgende, voor dit bestemmingsplan relevante, doelen gesteld. Het bedrijfsterrein "De Zekken" is verouderd en kampt met leegstand. Herontwikkeling naar een aantrekkelijker kwaliteitsniveau van bedrijvigheid die behoort tot milieucategorie 3.2 in plaats van de huidige milieucategorie 4 is het uitgangspunt. 2.4.2
Economisch ruimtelijke visie Hoek van Holland 2010-2014
vastgesteld op 18 februari 2010 door de deelraad van Hoek van Holland In de Economisch Ruimtelijke Visie Hoek van Holland wordt geconcludeerd dat Hoek van Holland de komende jaren dient in te zetten op drie speerpunten: " Rotterdam aan Zee: voltooien strand, uitbreiden verblijfsaccommodaties, verbreden aanbod toeristische en recreatieve voorzieningen, benutten recreatieve potentie buitengebied; " Bruisend Hart: verbeteren winkelaanbod, verbeteren openbare ruimte en bereikbaarheid; " Dynamisch ondernemersklimaat: stimuleren in aantrekkelijke bedrijfshuisvesting, verbeteren bereikbaarheid, versterken relaties ondernemers. 2.4.3
Detailhandelsvisie Hoek van Holland
vastgesteld op 21 juni 2012 door de deelraad van Hoek van Holland In opdracht van de deelgemeente Hoek van Holland en het voormalige OBR is door adviesbureau BRO de Detailhandelsvisie Hoek van Holland opgesteld. In de detailhandelsnota wordt inzicht gegeven in de gewenste detailhandelsstructuur voor Hoek van Holland. Eén van de belangrijke aandachtspunten is de ontwikkelingsmogelijkheden voor perifere detailhandel. Het adviesbureau ziet mogelijkheden voor de inpassing van perifere detailhandel op 2 2 bedrijventerrein de Zekken in een maximale omvang van circa 1.000 m tot 1.200 m . 2.4.4
Revitaliseringsplan bedrijventerrein de Zekken
vastgesteld op 21 juni 2012 door de deelraad van Hoek van Holland
13
Het bedrijventerrein de Zekken is verouderd en kampt met verpaupering en leegstand. Om deze redenen heeft de deelgemeente Hoek van Holland een revitaliseringsplan op laten stellen. In het revitaliseringsplan is een analyse gedaan van de herstructureringsmogelijkheden. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen van belang: milieucategorie bedrijventerrein; bedrijfswoningen; het wel of niet mogelijk maken van perifere detailhandel; voormalige stortlocatie. 2.4.5
Horecagebiedsplan Hoek van Holland
Het horecagebiedsplan geeft de deelgemeentelijke ambities op het gebied van horecaontwikkeling weer tot 2014. Deze ambities zijn afgeleid uit verschillende plannen en nota’s, waaronder de Gebiedsvisie Hoek van Holland 2011-2020. Het Horecagebiedsplan Hoek van Holland is een plan van aanpak voor de korte termijn. Het verder liggend perspectief is beschreven in de Gebiedsvisie 2011-2020. In het Horecagebiedsplan is de optie opgenomen om op bedrijventerrein "De Kulk" één horecabedrijf mogelijk te maken, ondersteunend aan de functies van het bedrijventerrein: eethuis met afhaalmogelijkheid, specifiek gericht op het bedrijventerrein en de overblijvende chauffeurs, inclusief openbare toiletvoorziening.
14
Hoofdstuk 3 3.1
Beschrijving van het plangebied
Ontstaansgeschiedenis Hoek van Holland
De Maasmonding is in de loop van de middeleeuwen steeds gewijzigd. De fysiek-geografische veranderingen van waterstromen en zandplatenstructuur in het gebied van het huidige Hoek van Holland tussen Brielle, het eiland Rozenburg en s’Gravenzande waren groot. Voor 1400 was de Maasmonding breed en liep de zeedijk van het toenmalige Maaslant-sluis naar s’Gravensande. Het gebied Nieuwlandse Duin/StaalduinseBos en de Schelpweg/Nieuwlandse Dijk is een relict van de oudste duin/zeedijkstructuur. Na 1421 (Elisabethvloed) trad steeds meer verzanding op. Uiteindelijk groeide dit door rond 1700/1800 tot een haakvormige duinstructuur ( toen de Hoek van Holland genoemd) met daarachter weer de zandplaten van het eiland Roosenburgh. Al met al was deze verzanding een belemmering voor de zeevaart uit achtergelegen plaatsen en voor het toen opkomende Rotterdam. Het dorp Hoek van Holland is in de laatste helft van de 19e eeuw ontstaan als gevolg van de rijksbeslissing uit 1863 om een Nieuwe Waterweg van Rotterdam naar zee te graven, dwars door de zandplaat en duinen van de toenmalige ‘Hoek’, die liep tot en met de huidige Maasvlakte. Het nagenoeg onbebouwde grondgebied maakte deel uit van de gemeente ’sGravenzande. De onteigening werd waar nodig door het Rijk gedaan. De Waterweg werd gegraven tussen 1868 en 1872, en was na aanloopproblemen door verslibbing volledig operationeel vanaf 1889. In dat jaar is ook het Fort aan den Hoek van Holland opgeleverd, als cruciaal verdedigingswerk van de monding van de Waterweg. De Berghaven werd gegraven tussen 1880 en 1884 als haven voor Waterstaat, het Loodswezen, de dienst In- en uitgaande rechten etc. Het eerste dorpje Hoek van Holland ( de Oude Hoek) ontstond nabij het Fort/de Strandweg Dit waren houten onderkomens, snel afbreekbaar vanwege het schootsveld van de kanonnen op het fort ( Eis op basis van de zgn Kringenwet uit 1853). Een tweede kern (De Nieuwe Hoek) ontstond rond 1900 nabij de Prins Hendrikstraat. In 1893 werd de spoorlijn naar Rotterdam in gebruik genomen en meerde de eerste Harwichboot uit Engeland aan van de Stoomvaartmaatschappij Zeeland. Tegelijk met de aanlegsteiger werd ook het grote station geopend en de douaneloods. Er gingen zelfs treinen rijden naar Berlijn. Hoek van Holland groeide zo van werkdorp voor de aanleg Nieuwe Waterweg tot een dorp met een 2500 tal inwoners rond 1910, die vooral hun brood verdienden met scheepvaart, handel en het spoor en aan de scheepvaart gerelateerde overheidstaken. De topografische kaart uit 1905 laat goed zien dat de bouw langs de Prins Hendrikstraat uiteenviel in twee gedeelten (het zgn eerste zandwerk bij het huidig centrum en het zgn tweede zandwerk bij de kerk). Ondanks het tramlijntje, dat vanuit het spoorstationnetje in de Oude Hoek naar s’Gravenzande reed, werd de culturele binding met de gemeente ’s-Gravenzande geleidelijk minder. Men werkte daar vooral in de land-en tuinbouw. Daarbij was de gemeente ’s-Gravenzande te arm om riolering aan te leggen in het snel groeiende Hoek van Holland. In 1907 dienden burgers een verzoekschrift bij de Kroon in om zelfstandig te mogen worden. Dit leidde uiteindelijk tot interesse van Rotterdam en een rijksbeslissing tot een annexatie per 01.01.1914 door de Gemeente Rotterdam, gezien het belang van de haven en de waterweg naar zee. De grote afstand van Rotterdam (bijna 35 km tot het stadhuis) leidde tot een uitzonderlijk vertegenwoordigings- en commissarismodel en de vestiging van een hulpsecretarie in Hoek van Holland. Op het moment van annexatie telde Hoek van Holland 2820 inwoners. Het gebied van de Oranjebuitenpolder hoorde toen nog bij Naaldwijk en is eveneens onderdeel van de Gemeente Rotterdam geworden.
3.2
Archeologie en cultuurhistorie
3.2.1
Beleidskader
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
15
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.2.2
Bewoningsgeschiedenis
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een voornamelijk in en na de Late Middeleeuwen (1000-1500) gevormd landschap tussen Naaldwijk/'s-Gravenzande en de monding van de Nieuwe Maas. In de Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Chr.) en Vroege Middeleeuwen (350-1000) lag hier het mondingsgebied van de Nieuwe Maas. Afzettingen uit deze tijd ontbreken; tot op grote diepte bevinden zich slechts afzettingen die na het verschuiven van de Maasmonding naar het zuiden in de Late Middeleeuwen en daarna zijn gevormd. Het huidige landschap bestaat uit bedijkte kleigebieden en zogenaamde haakwallen: zandige strandafzettingen waarop duinvorming heeft plaatsgevonden. De haakwallen zijn in verschillende fasen in zuidwaartse richting afgezet. De meest noordelijke haakwal (waarop 's-Gravenzande ligt) is in het midden van de 12e eeuw gevormd. De tweede haakwal is die van het Nieuwlandse duin en Staalduinen en moet vóór 1242 zijn gevormd. De derde haakwal (De Haak) is pas gevormd tussen 1542 en 1611. Deze haakwal staat namelijk nog niet afgebeeld op de provinciale kaart van Van Deventer uit 1542, maar wel op de kaart van Delfland van Floris Balthasars uit 1611. De laatstgenoemde wal bevindt zich ten dele binnen het bestemmingsplangebied. Het zuidelijk deel van het plangebied valt binnen het voormalige kweldergebied de Zekken. 3.2.3
Archeologische verwachtingen
De relatief jonge vorming van het landschap betekent dat de archeologische potentie van het bestemmingsplangebied gering is. Het kan evenwel niet uitgesloten worden dat er zich in de diepere ondergrond geul- en oeverresten uit de Romeinse tijd of Middeleeuwen bevinden. In de geulafzettingen kunnen onder meer scheepsresten aanwezig zijn. Uit de periode na de vorming van de jonge strandafzettingen kunnen mogelijk bewoningssporen aangetroffen worden die met de extensieve exploitatie van het gebied in de Nieuwe tijd te maken hebben (verkaveling, tijdelijke behuizing e.d.). 3.2.4
Aanbevelingen
Voor het hele plangebied (Waarde - Archeologie - 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden NAP en die tevens een oppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter. Voor het binnen de bestemmingsplangrenzen gelegen water (Waarde - Archeologie - 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. Onderstaande kaart geeft de twee gebieden weer.
16
3.3
Huidig gebruik
Het plangebied omvat de bedrijventerreinen de Kulk, de Zekken (ook wel de Haak genoemd), Stena Line en DSM en is in zijn geheel in gebruik als bedrijventerrein, op een enkele uitzondering na. De afwijkende functies zitten in De Zekken en zijn de volgende: het Rock Art museum, het deelgemeentekantoor, het taxibedrijf Looney, Uitzendbureau Jebo, Van Bergen Personeelsdiensten, sportschool Body Emotion, Atelier van Leersum Art en Westwood meubels en interieurs. Daarnaast is ten noorden van De Zekken een ijsbaan en een skatebaan in gebruik. Het bedrijventerrein "de Zekken" of "de Haak" ligt ten zuidoosten en op geringe afstand van de woonkern, ten zuiden van een nieuwe zoekgebied voor een woongebied de Krimsloot, ten noorden van de Nieuwe Waterweg en ten westen van bedrijventerrein de Kulkweg. Het bestaat uit twee straten: de Zekkenweg en de Zekkenstraat. De Zekken is een klein (circa 4,9 hectare), lokaal en modern bedrijventerrein en richt zich met name op de kleinschalige handel en reparatiebedrijven. Bedrijventerrein De Kulk, met een netto omvang van 16,3 hectare, ligt ten zuidoosten van Hoek van Holland, tussen het spoor/Hoeksebaan , Haakweg en Kulkweg in en is bereikbaar via de Kulkweg. Op dit bedrijventerrein bevindt zich onder andere de waterzuiveringsinstallatie Nieuwe Waterweg.
17
Het gebied van de Stena Line ligt uitgestrekt vanaf de Berghaven tot aan het bedrijventerrein DSM, tussen het spoor en de Nieuwe Waterweg in. Het terrein is bereikbaar via de Harwichweg. Het Viandaterrein is ook in gebruik van Stena Line. In het transfergebouw van de Stena Line is ook de spoormodelvereniging 'Hoekse Lijn' gevestigd. Bedrijventerrein DSM ligt ten zuidoosten van Hoek van Holland, tussen het spoor en de Nieuwe Waterweg in, met een netto omvang van 9,5 hectare. Het terrein is bereikbaar via de Slachthuisweg. Koninklijke DSM N.V. is een mondiale onderneming die vanuit wetenschappelijke basis actief is op het gebied van gezondheid, voeding en materialen. De locatie in Hoek van Holland valt onder de businessgroep DSM Resins B.V.. DSM Resins B.V. is een wereldwijde leverancier van innovatieve hoogwaardige harsen die worden gebruikt in verf, coatings, compositiematerialen en coatings voor optische kabels. In het plangbied ligt ook de spoorlijn, inclusief het stationsgebouw van de NS. In het stationsgebouw is een horecafunctie gevestigd.
3.4
Stadsgezichten en Monumenten
Algemeen De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Beschermde stadsgezichten (BS) Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.
Wederopbouwaandachtsgebieden Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
18
Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG) In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Ook heeft Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.
Cultuurhistorische Verkenningen (CV) De inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030. Hiermee is cultuurhistorie, het opsporen van bestaande kwaliteiten die de geschiedenis heeft voortgebracht en het voortbouwen erop bij de actuele opgaven van de stad, een structureel onderdeel van de Rotterdamse ruimtelijke planvorming. Om dit in de praktijk tot uitvoering te brengen is sinds eind 2007 het B&W besluit van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. Opdrachtgever voor een CV is de gemeente (Stadsontwikkeling) of een combinatie van gemeente, corporatie/ontwikkelaar en deelgemeente. Een CV wordt vastgesteld door het college van B&W of het DB van de betreffende deelgemeente, samen met het (stedenbouwkundig of master-) plan waarvoor het is gemaakt. De keuzes in het plan over de cultuurhistorische waarden worden hierbij gemotiveerd afgewogen. Vervolgens worden de cultuurhistorische waarden die in het betreffende plan zijn opgenomen ook verankerd in het bestemmingsplan. Het plangebied Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen. Tevens zijn er geen monumenten en/of beeldbepalende objecten.
19
Hoofdstuk 4 4.1
Planbeschrijving
Inleiding
In het bestemmingsplan zitten geen nieuwe ontwikkelingen. Wel wordt een aantal wijzigingen opgenomen ten behoeve van de herontwikkeling van bedrijventerrein de Zekken.
4.2
Herontwikkeling bedrijventerrein de Zekken
Het bedrijventerrein de Zekken is verouderd en kampt met verpaupering en leegstand. Om deze redenen heeft de deelgemeente Hoek van Holland een revitaliseringsplan op laten stellen. In het revitaliseringsplan is een analyse gedaan van de herstructureringsmogelijkheden. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende onderwerpen van belang: milieucategorie bedrijventerrein; bedrijfswoningen; het wel of niet mogelijk maken van perifere detailhandel; voormalige stortlocatie.
Milieucategorie In het bestemmingsplan dat van kracht was bij opstellen van dit bestemmingsplan is de maximale toegestane milieucategorie voor het bedrijventerrein de Zekken categorie 4. Dat betekent dat er een hindercirkel van 200 meter om het bedrijventerrein ligt, waarbinnen geen gevoelige functies mogen worden geplaatst. Gezien de nabijgelegen woningbouwontwikkeling op de voormalige sportvelden aan de Lemaireweg is een dergelijke hindercirkel niet gewenst. Van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan aanwezige bedrijven is de hoogst gebruikte milieucategorie op het bedrijventerrein 3.2. De milieucategorie 3.2 heeft een hindercirkel bij een 'gemengd woongebied' van 50 meter. Met het oog op de omliggende woningbouwontwikkeling is de milieucategorie in het bestemmingsplan verlaagd naar maximaal 3.2. Bedrijfswoningen Op het bedrijventerrein zijn op dit moment bedrijfswoningen aanwezig. In het bestemmingsplan dat van kracht was bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn bedrijfswoningen met een binnenplanse vrijstelling toegestaan tot een maximale inhoud van 450 m3. In het revitaliseringsplan wordt voorgesteld om de bestaande, legale, bedrijfswoningen toe te staan in het bestemmingsplan en om geen nieuwe bedrijfswoningen toe te staan. Voor het bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijfswoningen geïnventariseerd. Op de Zekkenweg 20, 21, 29, 50, 57, 82, 84 en 101 en Zekkenstraat 2b, 4a, 6, 8a, 10, 12a, 11, 19, 25, 29, 33, 40, 42, 44, 56, 66 en 78 bevinden zich bedrijfswoningen waarvoor een binnenplanse vrijstelling is verleend. Voor de Zekkenweg 51 en Zekkenweg 74 heeft het deelgemeentebestuur gedoogbesluiten genomen, die alleen van toepassing zijn op de huidige bewoners. Alle hierboven genoemde bedrijfswoningen zijn in het bestemmingsplan als zodanig bestemd. Tevens is een uitsterfregeling opgenomen voor de bedrijfswoningen, zodat bij beeindiging van het gebruik deze niet meer als zodanig terug kunnen komen. Voor de woningen aan de Zekkenweg 51 en 74 is een uitsterfregeling voor de huidige bewoners opgenomen.
20
Perifere detailhandel In de Economisch Ruimtelijke Visie van Hoek van Holland 2010-2014 en vervolgens in de detailhandelsvisie Hoek van Holland is geconcludeerd dat grootschalige en/of perifere detailhandel ontbreekt in Hoek van Holland en dat er mogelijkheden zijn om perifere detailhandel in te passen op bedrijventerrein de Zekken. In dit bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen voor maximaal 2 1.000 m perifere detailhandel. Op basis van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is perifere detailhandel toegestaan buiten de op kaart 7 van deze verordening aangewezen opvanglocaties, mits het gaat om de vestiging van een individueel bedrijf en geen nieuwe detailhandelsconcentratie ontstaat en voorzover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein, het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein. Voor perifere detailhandelsontwikkelingen niet groter dan 1.000 m2 is het uitvoeren van een distributieplanologisch onderzoek niet vereist. De perifere detailhandel die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt voldoet aan de Verordening Ruimte. Voormalige stortlocatie De voormalige stortlocatie aan de overkant van de Prins Hendrikweg is in het huidige bestemmingsplan bestemd voor opslag ten behoeve van bedrijven in milieucategorie 1. De grond is in eigendom van de gemeente. Omdat het grond hier vervuild is, is op dit moment een wijziging in de bestemming niet aan de orde.
4.3
Horeca De Kulk
Op grond van het Horecagebiedsplan Hoek van Holland is in het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om binnen bedrijventerrein De Kulk één horecavestiging te realiseren. Hier wordt gedacht aan een horecafunctie ondersteunend aan de functies van het bedrijventerrein: eethuis met afhaalmogelijkheid, specifiek gericht op het bedrijventerrein en de overblijvende chauffeurs, inclusief openbare toiletvoorziening.
4.4
Juridische planbeschrijving
4.4.1
Bedrijven
Alle bedrijven in het bestemmingsplan hebben een bedrijfsbestemming. Elk bedrijventerrein heeft een aparte bedrijfsbestemming (Bedrijf – 1 t/m Bedrijf – 5).
Bedrijf – 1 Het terrein van de Stena Line, inclusief het zogenaamde Viandaterrein, heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf – 1' gekregen. Binnen deze bestemming geldt een maximale bebouwingshoogte van 14 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 15%. In de bestemming is ook de spoormodelvereniging opgenomen.
Bedrijf – 2 De bedrijven op bedrijventerrein de Kulk hebben de bestemming 'Bedrijf – 2', met uitzondering van de Afvalwaterzuiveringsinstallatie Nieuwe Waterweg. Deze heeft namelijk een maatbestemming gekregen. Binnen de bestemming 'Bedrijf – 2' zijn bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.2. Het bedrijf Synres Almoco is ook binnen de Kulk gelegen en verricht bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 5.2. Deze is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'b=5.2'. In de planregels is verwezen naar de aanduiding op de verbeelding en is een maximale productiecapaciteit opgenomen van 2500 ton per jaar. Dit is de huidige productiecapaciteit van het bedrijf.
Bedrijf – 3
21
Het bedrijventerrein DSM heeft de bestemming 'Bedrijf – 3'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 4.2, alsmede een bedrijf met een installatie voor het vervaardigen en testen van industriële coatings en hersen, met een productiecapaciteit van maximaal 89,1 kTon per jaar.Tevens geldt een maximale bouwhoogte van 15 meter voor gebouwen en 20 meter voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het maximale bebouwingspercentage is 23.
Bedrijf – 4 Het bedrijventerrein de Zekken heeft de bestemming 'Bedrijf – 4'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot maximaal milieucategorie 3.2. Op basis van het revitaliseringsplan De Zekken is binnen dit bedrijventerrein het vestigen van maximaal 1.000 m2 perifere detailhandel mogelijk gemaakt. Tevens is de bestaande vestiging van het taxibedrijf in de planregels opgenomen. Verder zijn er andere specifieke functies opgenomen met een uitsterfregeling. Het betreft het museum Rock Art, het kantoor van de deelgemeente, twee uitzendbureaus, een atelier, een sportschool en de verkoop van meubels. Op het bedrijventerrein zijn ook bedrijfswoningen aanwezig. De legale bedrijfswoningen, die op basis van het huidige bestemmingsplan via een binnenplanse vrijstelling vergund zijn en twee bedrijfswoningen waarvoor het deelgemeentebestuur een gedoogbesluit heeft afgegeven, zijn in dit bestemmingsplan met de aanduiding 'bedrijfswoning' op de verbeelding weergegeven. Ook zijn de adressen van deze bedrijfswoningen in de planregels opgenomen. In het bestemmingsplan wordt het vestigen van nieuwe bedrijfswoningen niet opgenomen. Verder is een uitsterfregeling opgenomen voor de bedrijfswoningen, zodat bij beeingdiging van het gebruik als bedrijfswoning deze niet meer als zodanig terug kunnen komen. Leegstand ten behoeve van verkoop valt hier niet onder, dus wanneer een bedrijfswoning na gebruik als bedrijfswoning leegstaat, kan het nog als bedrijfswoning verkocht worden. Voor de woningen aan de Zekkenweg 51 en 74 is een uitsterfregeling voor de huidige gebruikers opgenomen.
Bedrijf - 5 De voormalige stortlocatie heeft de bestemming Bedrijf - 5. Binnen deze bestemming is opslag toegestaan tot maximaal milieucategorie 2.
Bedrijf - Nutsbedrijf De afvalwaterzuiveringsinstallatie Nieuwe Waterweg (AWZI) heeft de maatbestemming 'Bedrijf – Nutsbedrijf'. Het betreft een bedrijf met activiteiten die op de D-lijst van het Besluit-m.e.r. voorkomen (categorie D18.4). De huidige capaciteit van het AWZI ligt boven de grenswaarde uit de D-lijst. In het bestemmingsplan is de huidige capaciteit opgenomen als maximum. Uitbreiding of wijziging is niet direct mogelijk gemaakt. Door deze wijze van bestemmen is er geen sprake van een m.e.r.beoordelingsplicht (zie paragraaf 6.2.1).
Bedrijf – Nutsvoorziening Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen).
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen Het tankstation heeft de bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Bij het tankstation is ook een winkeltje, een autowasstraat, een reparatiewerkplaats voor auto's en een showroom voor auto's en de verkoop van auto's, aanwezig. Deze functies zijn in de planregels opgenomen. Het winkeltje mag maximaal 125 m2 zijn. Binnen deze bestemming is op de Zekkenweg 101 ook een bedrijfswoning aanwezig. Deze is zowel in de planregels als op de verbeelding met de aanduiding 'bedrijfswoning' opgenomen. 4.4.2
Verkeer
22
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven. De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen,groen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk.Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). Het binnen het plangebied aanwezig spoorweg heeft de bestemming 'Verkeer - Spoorverkeer'. Het stationsgebouw zit ook binnen deze bestemming, alsmede het japans restaurant in het stationsgebouw. Het laatste is met een aanduiding 'horeca' op de verbeelding en planregels opgenomen. 4.4.3
Groen
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen, trappen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeer - Verkeersweg" en "Verkeer - Verblijfsgebied". 4.4.4
Agrarisch
Het deel van het plangebied waar de gronden een agrarisch gebruik hebben, heeft de bestemming 'Agrarisch'. Een deel van deze gronden wordt in de winter gebruikt als onoverdekt ijsbaan. Deze ijsbaan is op de verbeelding weergegeven met de aanduiding 'ijsbaan'. Binnen deze bestemming zijn de huidige gebouwtjes positief bestemd. 4.4.5
Horeca
Binnen het bestemmingsplangebied is op twee locaties horeca aanwezig, een japans restaurant in het stationsgebouw en bij de vishandel bij het station (30 m2). Het japans restaurant is op de verbeelding binnen de bestemming 'Verkeer - Spoorverkeer' aangegeven met de aanduiding 'horeca'. Hiernaar wordt in de planregels verwezen. De viskiosk heeft de bestemming "Detailhandel", waarbinnen horeca voor 30 m2 is toegestaan. Hiernaast is in artikel 28.2 van het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor realisatie van 1 horecavestiging binnen Bedrijventerrein De Kulk. 4.4.6
Sport
Nabij de ijsbaan is een skatebaan gelegen. Deze heeft de bestemming 'Sport - Sport- en speelterrein'. Binnen deze bestemming zijn skatevoorzieningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter. 4.4.7
Leidingen
In het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen. Deze is met een bebouwingsvrije zone van 5 meter aan weerszijden aangegeven op de verbeelding.
23
Hoofdstuk 5
Water
5.1
Beleidskader (incl. eventueel deelgemeentelijke waterplan)
5.1.1
Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en het Nationaal Waterplan. De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één waterwetvergunning. 5.1.2
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht. 5.1.3
Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in
24
2030. 5.1.4
Gemeentelijk beleid
Deelgemeentelijk Waterplan Hoek van Holland In het deelgemeentelijk waterplan is voor de deelgemeente Hoek van Holland een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 van Rotterdam. Hierin zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is voor de watergangen in de deelgemeente de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn concrete maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden.
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerders van het oppervlaktewater in Hoek van Holland Bedrijventerreinen zijn: -
Rijkswaterstaat Dienst Zuid-Holland - waterbeheerder rijkswateren Hoogheemraadschap van Delfland - waterbeheerder regionale wateren Afdeling Watermanagement, Gemeentewerken Rotterdam - rioolbeheerder
Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. Het wateradvies is voorgelegd aan de waterbeheerders. De opmerkingen zijn waar relevant, verwerkt in de toelichting.
5.3
Huidige watersysteem
5.3.1
Oppervlaktewater
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de polder Nieuwland en Noordland en gedeeltelijk buitendijks (Stena Line, Viandaterrein, Slachthuisweg). De binnendijks gelegen deelgebieden liggen in de peilvakken POL306BNI enPOL306BNII, met waterpeilen van respectievelijk NAP +0,43 meter en NAP -0,1 meter. Water stroomt onder vrij verval naar het oosten af naar het Oranjekanaal. In het buitendijks gebied is het enige oppervlaktewater de Nieuwe Waterweg. In de figuur is een overzicht weergegeven van het oppervlaktewatersysteem in en rondom het bestemmingsplangebied.
25
Figuur Oppervlaktewatersysteem rondom plangebied 5.3.2
Afval- en hemelwater
Het bestemmingsplangebied valt binnen rioleringsdistrict 15 (Krimsloot). In dit bemalingsgebied liggen verschillende typen rioolstelsels. Binnen het plangebied ligt rondom de Zekken een gemengd stelsel, wat betekent dat afval- en hemelwater gezamenlijk worden afgevoerd. Er ligt deels ook een gescheiden rioolstelsel. Het hoofdgemaal pompt het water naar AWZI Hoek van Holland, gelegen aan de Kulkweg binnen het plangebied. Er ligt in dit gebied één vuilwateroverstort die er bij hevige regen voor zorgt dat wateroverlast op straat beperkt wordt. Er zijn plannen om bij rioolvervanging in dit gebied over te gaan naar een gescheiden rioolstelsel. Op bedrijventerrein de Kulk ligt een verbeterd gescheiden rioolstelsel: uitgezonderd de first flush die naar de zuivering gepompt wordt, wordt het overige hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het gebied heeft geen verbinding met de rest van het rioleringsdistrict en voert het water direct af naar de AWZI. Van het buitendijks gelegen terrein Stena Line is bekend dat deze op de riolering is aangesloten. In de Slachthuisweg ligt een persleiding. Van het Viandaterrein en H6-weg zijn geen rioleringsgegevens bekend. Dit zijn waarschijnlijk particuliere stelsels. Het hoofdgemaal van district 15 heeft de mogelijkheid om via een aparte persleiding (overstortbemaling) water direct af te voeren naar een buitendijkse overstort. 5.3.3
Grondwater
Voor grondwater liggen er 5 peilbuizen in het plangebied die de grondwaterstand meten. De ligging van deze peilbuizen is in de figuur weergegeven. In het buitendijkse deel van het plangebied staan geen peilbuizen, hiervan is geen grondwaterstand bekend.
26
Figuur Locatie peilbuizen De meetreeksen uit deze peilbuizen zijn niet groot, door de recente plaatsing van de buizen, waardoor er weinig bekend is over historische grondwaterstanden. Peilbuisnr.
106574-1
107574-1
107574-3
107574-4
107574-2
Aantal metingen
22
13
4
4
9
Start meting
10-11-2009 22-11-2010 20-06-2011 20-06-2011 22-11-2010
Grondwaterstand gemiddeld (m. boven NAP) 1,29
1,27
1,10
0,90
1,02
Maaiveld bij peilbuis (m. boven NAP)
1,67
1,66
1,65
1,34
2,49
Ontwateringsdiepte gemiddeld (m. boven NAP)
0,40
0,56
0,76
0,32
1,20
Tabel Grondwaterstandgegevens De cijfers uit de tabel geven weer dat op bedrijventerrein de Kulk de ontwateringsdiepte beperkt is, ruim onder de wenselijke 80 cm. Dit wordt onderschreven door de grondwateroverlastklachten die er in dit gebied zijn. Indien (binnen de huidige functie) gebouwd wordt op de Kulk, moet daarom rekening worden gehouden met de risico's op grondwateroverlast. Bij het bouwrijp maken dient gezorgd te worden voor voldoende ophoging met goed doorlaatbare grond en voor voldoende ontwateringsmiddelen. Er wordt actie ondernomen om een singel langs de Haakweg te graven. Deze is op het bestemmingsplan opgenomen doch nog niet gerealiseerd.
27
5.3.4
Waterkering en waterveiligheid
Waterkeringen De primaire waterkering van dijkringgebied 14 loopt tussen de deelgebieden van het bestemmingsplan door. Deze kering heeft een normfrequentie van 1/10.000 jaar, wat inhoudt dat hij gebouwd is om een waterhoogte te keren met een terugkeertijd van gemiddeld eens per 10.000 jaar. Daarnaast ligt de polderkader van de Krimsloot aan de rand van het deelgebied rond bedrijventerrein de Zekken. De ligging van de keringen is in de figuur weergegeven. Rondom de waterkeringen worden verschillende beschermingszones gehanteerd. In hoofdstuk 5.4 wordt verder gefocust op deze zones in de buurt van de verwachte ontwikkelingen.
Figuur Ligging waterkeringen Waterveiligheid Het bestemmingsplangebied ligt zowel binnen als buiten de primaire waterkering. Van beide delen wordt nagegaan wat de mogelijke waterdieptes zijn bij een eventuele overstroming. Binnendijks De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke delen van de provincie in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. In de onderstaande figuur is dit voor het plangebied weergegeven.
28
Figuur Potentiële waterdiepte bij doorbraak primaire kering Uit de figuur blijkt dat bij een dijkdoorbraak het gebied rondom de Kulkweg en een deel nabij de Zekkerweg onder water komen te staan. Er zijn waterdieptes mogelijk tot 2 meter. Buitendijks De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoog water in de Nieuwe Waterweg en de maaiveldhoogte van het plangebied. De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is gering. Het overstromen van buitendijks gebied gaat in het algemeen langzaam en is goed voorspelbaar. Bovendien blijft de waterdiepte beperkt door de hoge maaiveldhoogte van het terrein. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiele schade en maatschappelijke ontwrichting is afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele decimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar een woning of bedrijf waarin deze hoeveelheid water staat levert vaak wel schade op aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Om een indicatie te geven van de mogelijke waterdieptes in het buitendijks gebied van het bestemmingsplangebied is in de figuur de waterdiepte weergegeven bij een hoogwatersituatie in het huidige klimaat met een terugkeertijd van 1/4.000 jaar . De gebruikte waterhoogte is NAP +4,88 meter.
29
Figuur Waterdiepte bij hoogwater met terugkeertijd 1/4.000 (huidig) Uit de kaart blijkt dat er op dit moment al kans is op wateroverlast in het buitendijks gebied, waarbij het Viandaterrein door de lage ligging het meest kwetsbaar is .
5.4
De wateropgave
Wateropgave in relatie tot de plankaart en planregels De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming 'Water - 1' gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een dubbelbestemming 'Water - Waterstaatkundige functie' op de verbeelding aangegeven. Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur. De Nieuwe Waterweg heeft de bestemming Water-2 gekregen. Binnen deze bestemming zijn gemalen en aanlegsteigers mogelijk, waarvoor een waterwetvergunning van Rijkswaterstaat noodzakelijk kan zijn en wellicht ook een omgevingsvergunning van de gemeente. Voor ontwikkelingen en activiteiten die niet vergunningsvrij zijn, moet advies worden ingewonnen bij Rijkswaterstaat (waterbeheerder) en de Rijkshavenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam (nautisch beheerder).
30
5.4.1
Waterberging
De wijzigingen in het bestemmingsplan zorgen beperkt voor fysieke veranderingen in de buitenruimte. De mogelijkheid tot realisatie van perifere detailhandel vindt plaats in een gebied dat al 100% verhard is. Er zijn geen maatregelen gepland in het kader om waterberging te creëren. Doordat de ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van het watersysteem, hoeft er geen aanvullende waterberging gerealiseerd te worden. De primaire watergangen in het plangebied zijn op de verbeelding opgenomen en als zodanig bestemd. 5.4.2
Afval- en hemelwater
De realisatie van 1.000 m2 perifere detailhandel op de Zekken zal naar verwachting leiden tot een toename van de productie van afvalwater. Uitgaande van 3 m3 afvalwater per hectare per uur zal de 3 ontwikkeling leiden tot een toename in de piekbelasting van ongeveer 0,4 m afvalwater per uur: Dit is 3 ongeveer 4 m per dag. In overleg met de water- en rioolbeheerder dient een rioolplan opgesteld te worden, waarin naast het afvalwater ook gekeken moet worden naar de methode van verwerking van hemelwater. Uitgangspunt van de gemeente is het scheiden van hemel- en afvalwater. Daarnaast wordt de aanleg van groene daken door de gemeente gestimuleerd. Ten aanzien van de afstroming van hemelwater van de rest van het bestemmingsplangebied zullen geen veranderingen optreden aangezien er geen ontwikkelingen plaatsvinden. 5.4.3
Grondwater
De mogelijke wijzigingen leiden niet tot een grootschalige verharding of ontharding van de ondergrond. Hierdoor zijn er geen significante effecten te verwachten vanuit de ontwikkeling op de grondwaterstand. 5.4.4
Waterkeringen en waterveiligheid
Waterkeringen Rondom de locatie waar wijzigingen mogelijk worden gemaakt (De Zekken en Prins Hendrikweg) ligt ten zuidwesten een primaire kering en ten noordwesten een polderkade. De exacte locaties zijn echter nog niet bekend. In de figuur zijn de beschermingszones van de primaire kering weergegeven rondom het deelgebied waar de ontwikkelingen plaats zullen vinden.
31
Figuur Leggergegevens (zonering) van de primaire waterkering Ook voor de polderkade van de Krimsloot (ten noordwesten van de Zekken) gelden randvoorwaarden. Hier geldt dat de kade (oostzijde) een waterstaatswerkzone van 9,15 meter en een beschermingszone van 15 meter heeft. De beschermingszone van de waterkeringen is op de verbeelding opgenomen. Binnen de beschermingszone is medegebruik onder voorwaarden mogelijk. Indien ontwikkelingen leiden tot werken in een van de zones van de waterkeringen, dan wordt geadviseerd vroegtijdig in contact te treden met het Hoogheemraadschap van Delfland. Waterveiligheid binnendijks De wijzigingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14. Waterveiligheid buitendijks In de figuur is de waterdiepte in het gebied weergegeven bij hoog water met terugkeertijd van 1/4.000 jaar en uitgaande van het KNMI W(+) scenario in 2100. De gebruikte waterhoogte is NAP +5,64 meter . Hiermee wordt inzicht gekregen in de toekomstbestendigheid van het buitendijkse gebied.
32
Figuur Waterdiepte bij hoogwater met terugkeertijd 1/4.000 (W2100) Uit de figuur blijkt dat in grote delen van het bestemmingsplangebied meer dan 1,5 meter water kan komen te staan bij hoog water. Indien voor dit gebied geen waterveiligheidsmaatregelen worden getroffen, wordt dit gebied op lange termijn zeer kwetsbaar voor overstromingen. Beleidslijn grote rivieren Het bestemmingsplangebied ligt in de rivierbedding van de Nieuwe Waterweg. Hierdoor vallen ontwikkelingen in het gebied in principe onder de vergunningssfeer van de Waterwet, vanwege het feit dat er niet gewerkt mag worden in de rivierbedding (een waterstaatswerk). Uit de kaart van het waterbesluit is echter op te maken dat het vaste land van het plangebied valt binnen het gebied waarop een vrijstelling van de vergunningverlening van toepassing is. Het deel van het bestemmingsplan dat de rivier betreft, valt bij werkzaamheden wel onder de vergunningplicht en de Beleidsregels grote rivieren. Voor dit bestemmingsplan geldt echter dat er in het buitendijkse gebied geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Daarom zijn voor dit bestemmingsplan de beleidsregels en het vergunningenregime niet van toepassing. 5.4.5
Leidingen
In het plangebied liggen persleidingen van Delfland. Daarnaast ligt er een oppervlaktewater leiding. In de figuur zijn deze weergegeven. De rode lijn is de oppervlaktewaterleiding, de overige lijnen zijn persleidingen/afvalwatertransportleidingen.
33
Figuur Leidingen van Delfand rond het plangebied
34
Hoofdstuk 6 6.1
Milieu
Inleiding
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
6.2
Milieu effectrapportage
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden. 6.2.1
Plangebied
Huidige bedrijfsactiviteiten Met het bestemmingsplan wordt de bestaande bedrijvenfunctie vastgelegd. De bedrijfsactiviteiten van het merendeel van de bedrijven behoren maximaal tot milieucategorie 4.2. Voor een aantal bedrijven is een aparte bestemming opgenomen. In bijlage D behorende bij het Besluit m.e.r., zijn activiteiten opgenomen die m.e.r.beoordelingsplichtig zijn. Uit inventarisatie is gebleken dat binnen het bestemmingsplangebied 3 bedrijven aanwezig zijn die bedrijfsactiviteiten verrichten die voorkomen op deze zogenaamde D-lijst. Het gaat om de volgende bedrijven: DSM Resins BV; DSM Resins BV is een bedrijf gelegen aan de Slachthuisweg 30 waar kunstharsen worden geproduceerd. Deze bedrijfsactiviteit valt onder de activiteiten genoemd onder D 34.4 op de D-lijst. Het gaat hierbij om de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie, behorend tot de chemische industrie, bestemd voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicalien, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. De productiecapaciteit van DSM Resins BV is 89,1 kTon per jaar. Het maximum bebouwingspercentage is overeenkomstig de feitelijke situatie zodat er geen
35
uitbreidingsmogelijkheden zijn. Synres Almoco; De Synres Almoco is gelegen aan de Kulkweg 102. Het betreft een productiebedrijf voor kunststof grondstoffen (thermohardende persmassa's). Deze bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie D 34.4 op de D-lijst.Het gaat hierbij om de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie, behorend tot de chemische industrie, bestemd voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicalien, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000 ton per jaar of meer. De productiecapaciteit van Synres Almoco bedraagt maximaal 2500 ton per jaar. In geval van zowel DSM als Synres Almoco liggen de huidige capaciteiten ver onder de grenswaarden uit de D-lijst. Gelet op de relatief kleine omvang van het bedrijfsperceel van Synres Almoco kan hier tevens geen wezenlijke uitbreiding van de omvang van de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. DSM kan op grond van het bestemmingsplan niet uitbreiden. Tevens liggen beide bedrijven niet in de nabije omgeving van woningen of natuur. Voor de bestemming van deze bedrijven geldt dus dat er geen sprake is van oprichting, wijziging of uitbreiding van de activiteit D 34.4, zodat er geen m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Afvalwaterzuiveringsinstallatie Nieuwe Waterweg (AWZI) De AWZI verwerkt huishoudelijk afval en afval van bedrijven uit het Westland. Deze bedrijfsactiviteiten vallen onder de activiteiten die benoemd zijn onder D18.4 op de D-lijst. Het gaat hierbij om de oprichting, wijziging of uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie die deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 50.000 inwonerequivalenten of meer. De AWZI heeft een capaciteit van 110.000 inwonerequivalenten. De AWZI is in het bestemmingsplan vastgelegd op de huidige omvang, namelijk op 110.000 inwonerequivalenten per jaar. Door deze wijze van bestemmen is er geen sprake van een m.e.r.beoordelingsplicht. In bijlage 1, behorende bij de planregels van dit bestemmingsplan is de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Binnen deze Staat van bedrijfsactiviteiten zijn alle activiteiten die voorkomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. uitgesloten. Hiermee is de vestiging van nieuwe m.e.r.-beoordelingsplichtige bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied niet rechtstreeks mogelijk. Wijzigingsbevoegdheid Bedrijfsactiviteiten die voorkomen in bijlage D van het Besluit m.e.r. zijn pas toegestaan na planwijziging op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Hiervoor is een aparte Staat van bedrijfsactiviteiten bij de planregels gevoegd als Bijlage 2. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2, tweede en derde lid, van het Besluit m.e.r. 1994 dient een milieueffectrapport voor plannen te worden gemaakt, voor zover dit plan een kader vormt voor een besluit als omschreven in kolom 4. De wijzigingsplannen voor alle D-bedrijven van de lijst staan, samen met het bestemmingsplan, genoemd in kolom 3 van bijlage D. Van kaderstelling is in dit geval geen sprake. Als zich ter plaatse een D-bedrijf wil vestigen, zal in het kader van het wijzigingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt moeten worden. Als daaruit blijkt dat sprake is van een mer-beoordelingsplicht dan zal voor het wijzigingsplan een planMER gemaakt moeten worden. Conclusie Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en laat geen nieuwe m.e.r.-beoordelingsplichte activiteiten rechtstreeks toe. Gelet hierop hoeft geen milieueffectrapport opgesteld te worden.
36
6.3
Milieuzonering
Bij een goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering). De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking. De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave. 6.3.1
Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als bedrijventerrein en omvat globaal de bedrijventerreinen De Zekken, de Kulk, de Stena Line (inclusief Viandaterrein) en de DSM. Op de Zekken zijn activiteiten in de milieucategorieën tot maximaal 3.2 toegestaan. De milieucategorie 3.2 heeft een hindercirkel van 100 meter bij een 'rustig woongebied'. Het aanliggende woongebied valt in het gebiedstype "gemengd woongebied". Voor deze milieucategorie mag daardoor één afstandstap worden teruggegaan, te weten een afstand van 50 meter. De voorgenomen ontwikkelingen aan de Lemaireweg liggen buiten deze contour. Op de Kulk zijn activiteiten in de milieucategorieën tot maximaal 4.2 toegestaan. Een uitzondering vormt het bedrijf Synres Almoco. Deze heeft milieucategorie 5.2. Voor dit bedrijf is een maatbestemming opgenomen. DSM: Voor dit bedrijf zijn activiteiten toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.2. Stena Line (inclusief Viandaterrein): Voor dit bedrijf zijn activiteiten toegestaan tot maximaal milieucategorie 4.2. De milieuoverlast van het bedrijf naar de omgeving wordt gereguleerd in de milieuvergunning van het bedrijf. In het bestemmingsplangebied "Hoek van Holland - Woongebied" is nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt aan de Lemaireweg. In de huidige situatie is tussen de Lemaireweg en Stena Line bestaande woonbebouwing gelegen. Stena Line moet met haar bedrijfsactiviteiten voor deze bebouwing aan de norm van 55 dB(A) voldoen. De nieuwbouw op de locatie Lemaireweg is, door de ligging in de geluidszone van het industrieterrein "Maasvlakte/Europoort" en de nabijheid van bedrijventerrein "De Zekken", te omschrijven als "gemengd woongebied". Volgens de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening bedraagt de grenswaarde bij dergelijke locaties ook 55 dB(A). De woningbouwontwikkeling aan de Lemaireweg levert geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering van StenaLine. Voor dit bedrijf is een maatbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.
37
In het plangebied vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Wel zijn een aantal wijzigingen ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen opgenomen, zoals het terugbrengen van de milieucategorie in bedrijventerrein De Zekken naar 3.2, het mogelijk maken van perifere detailhandel en het uitsluiten van de vestiging van nieuwe bedrijfswoningen.
6.4
Geur
Bij bedrijven wordt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als indicatie gebruikt voor wat als aanvaardbare geurhinder kan worden beschouwd. De aanwezigheid van een grote hoeveelheid geurbronnen op een relatief klein gebied maakt het noodzakelijk om rekening te houden met een reeds aanwezige(hoge) geurbelasting. In de geuraanpak kerngebied Rijnmond is deze speciale aanpak nader uitgewerkt in de Geuraanpak kerngebied Rijnmond. Bij vergunningverlening in het kerngebied Rijnmond dient het toepassen van de beste beschikbare technieken het uitgangspunt te zijn. Het toepassen van de beste beschikbare technieken moet leiden tot het gebruik van die techniek die een zodanige emissiereductie tot gevolg heeft dat bedrijven hun bijdragen aan de reeds aanwezige hoge geurbelasting minimaliseren. 6.4.1
Plangebied en omgeving
Aangrenzend aan het plangebied liggen woningen en is woningbouw gepland nabij de Lemaireweg. De geurbelasting op deze nieuwe ontwikkeling zal gezien de ligging niet hoger zijn dan op de bestaande woonbebouwing. Bedrijfsvoering van de bedrijven wordt dan ook niet beperkt met betrekking tot geurhinder.
6.5
Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen of zoneplichtige geluidsbronnen mogelijk gemaakt. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet nodig.
6.6
Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen. Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
38
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen" (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Op 16 januari 2009 is het "Besluit gevoelige bestemmingen" in werking getreden. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn hierin aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien. In de meeste ziekenhuizen is sprake van luchtbehandeling, waardoor binnen een goede luchtkwaliteit gehandhaafd kan worden. Ook hebben ziekenhuizen een flinke verkeers-aantrekkende werking, met negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving, terwijl een goede bereikbaarheid cruciaal is. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Rotterdams beleid Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan. 6.6.1
Plangebied
Gevoelige bestemmingen In het bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen (op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen) mogelijk gemaakt. Ook is er binnen 300 meter geen snelweg en binnen 50 meter geen provinciale weg. Het plan voldoet daarmee aan het Besluit gevoelige bestemmingen. Het is de bedoeling dat de Hoeksebaan binnen afzienbare tijd wordt overgedragen aan de provincie na oplevering. Dan is er sprake van een provinciale weg op minder dan 50 m van bedrijventerrein “De Kulk”. Op het bedrijventerein “De Kulk” komen geen gevoelige bestemmingen voor en er worden ook geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Er is vanwege luchtkwaliteit geen knelpunt te verwachten wanneer de Hoeksebaan een provinciale weg wordt. Ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied
39
Cumulatie van andere plannen in de omgeving met de bijdrage van dit plan is niet aan de orde omdat dit plan geen bijdrage aan de luchtkwaliteit geeft. 6.6.2
Conclusie
In de analyse is aangetoond dat het bestemmingsplan Hoek van Holland - Bedrijventerreinen geen, dus in niet betekenende mate (NIBM), bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. In het plangebied worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit en aan het Rotterdamse beleid.
6.7
Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad". 6.7.1
Plangebied
De Indicatieve bodemkwaliteitskaartkaart uit 2010 geeft als gevolg van de uitgestrektheid van het plangebied een sterk wisselend beeld van de bodemkwaliteit. Het bedrijventerrein De Kulk (ruimtelijke eenheid 01+2b+3c Voormalige tankgracht) is zowel aan de oppervlakte (0-1 mtr. diepte) als in de ondergrond (> 1meter) schoon. Ditzelfde geldt voor het noordoostelijk deel van het bedrijventerrein De Zekken. Het overige deel van De Zekken (locatie 02d Stortplaatsen Krimsloot) kent een lichte verontreiniging van de bovengrond en een matige verontreiniging op een diepte > 1 meter. De locatie van de Stena Line (ruimtelijke eenheid 01a+02e Centrum Hoek van Holland) is volgens de Indicatieve bodemkwaliteitskaart slechts (zeer) licht verontreinigd. Het Slachthuisterrein (DSM) (ruimtelijke eenheid 03a Loswallen Hoek van Holland) kent de zwaarste verontreiniging. Dit deelgebied is zowel in de bovengrond (0-1 meter) als in de ondergrond (> 1 meter). In het plangebied ligt ten oosten van de Krimsloot een oude stortplaats waar naast stadsafval van Hoek van Holland ook harsafval van de DSM-alkydharsfabriek in Hoek van Holland is gestort. Het terrein ligt braak en is afgesloten met hekwerk. De stortplaats is nog niet gesaneerd maar wordt wel gemonitord (medio 2012 is er een geactualiseerd monitoringsrapport gereed). Voor zover bekend is er nu alleen sprake van een zich langzaam verspreidende pluim formaldehydes onder de stort. De kwaliteit van de deklaag en het talud aan de westzijde (zijde Krimsloot) is onvoldoende onderzocht om een goede inschatting te geven van de bodemkwaliteit. Er moet rekening gehouden worden met een matige tot sterke verontreiniging met zware metalen en de bijmenging van alkydharsen en/of de aanwezigheid vaten. Ingeval er plannen zijn de stort weer een gebruiksfunctie te geven (b.v. park of sportvelden), zal de huidige afdeklaag van de stort moeten worden onderzocht en zal -afhankelijk van het voorgestelde gebruik- waarschijnlijk een nieuwe afdeklaag van 0,5-1 meter schone grond noodzakelijke blijken. In het bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming "Bedrijf - 5" waarbinnen alleen opslag is toegestaan.
6.8
Externe veiligheid
40
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. Rotterdams beleid De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR). 6.8.1
Transport gevaarlijke stoffen over weg
Onderscheid moet worden gemaakt tussen transport over autosnelwegen, provinciale wegen en (binnenstedelijke) wegen. De zone waarbinnen de populatie dient te worden meegenomen in de GR-berekening is de zone waarbinnen een kans is van 1% letaliteit ten gevolge van de getransporteerde stoffen; deze bedraagt 880 m voor LT2 (bron RBM-II). Voor wat betreft de autosnelwegen (Rijkswegen) is de A20 niet relevant omdat deze op een afstand van minimaal 3.800m van het bestemmingsplangebied van Hoek van Holland Bedrijventerreinen ligt. De provinciale weg N220 is eveneens niet van belang omdat deze op een afstand ligt van minimaal 2.000m van het woongebied van Hoek van Holland. Voor de H6-weg en de Dirk van den Burghweg / Harwichweg is met RBMII een berekening uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Hoek van Holland woongebied en in het daarbij behorende -6 EVrapport opgenomen. Er wordt geen plaatsgebonden risicocontour van 10 /jr berekend en het groepsrisico ligt een factor 1000 beneden de oriënterende waarde. Het rapport is door de DCMR goedgekeurd. Er zijn daarom geen nieuwe berekeningen uitgevoerd. Conclusie
41
Transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, provinciale wegen en binnenstedelijke wegen heeft geen invloed op het Externe veiligheid risico in het plangebied. 6.8.2
Transport gevaarlijke stoffen over rail
Aangezien er geen transport van gevaarlijke stoffen over het spoor in Hoek van Holland plaatsvindt heeft het spoor geen invloed op de externe veiligheid van het bestemmingsplangebied. 6.8.3
Transport gevaarlijke stoffen over water
De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas" vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico's van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden. Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone; dit is in Rotterdam vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Voor binnenvaartschepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter; dit gebied loopt vanaf raainummer 1004 (ingang Schiehaven) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven. Het bestemmingsplan Hoek van Holland Bedrijventereinen ligt aan de Nieuwe Waterweg .Langs het gebied varen zeeschepen en binnenvaartschepen. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 40 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw binnen 65 meter van de oever geldt een motivatieplicht. Voor het transport over de Nieuwe Waterweg is in 2007 door het adviesbureau AVIV in het kader van de planvorming voor Kaap de Goede Hoek (KdGH) een berekening uitgevoerd en gerapporteerd van het plaatsgebonden en groepsrisico op basis van het transport van gevaarlijke stoffen door zeescheepvaart en binnenscheepvaart. Dit rapport is uitgangspunt voor de externe veiligheidsberekeningen van Hoek van Holland bedrijfsterreinen omdat in dit rapport de woningen Zekkenstraat ook zijn opgenomen. De transporthoeveelheden van gevaarlijke stoffen in het rapport van AVIV zijn opgegeven door het Havenbedrijf Rotterdam. Plaatsgebonden risico Uit het EV onderzoek over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Waterweg blijkt het volgende: Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jr. Het plaatsgebonden risico ligt ook met de transportcijfers van het Basisnet buiten de locaties met (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Een nieuw kwantitatief onderzoek is daarmee voor het plaatsgebonden risico niet nodig. Groepsrisico Het groepsrisico ligt zeer ruim (factor 100) onder de oriënterende waarde, dit geldt zowel voor het kilometervak waarin KdGH valt als het kilometervak waarin het plangebied van HvH bedrijventerreinen valt. Het groepsrisico ligt ook met de transportcijfers van het Basisnet ver onder de oriënterende waarde zodat het risico voor de bewoners binnen het bestemmingsplangebied is te verwaarlozen. Een nieuw kwantitatief onderzoek voor het groepsrisico is daarmee eveneens niet nodig. Conclusie Met betrekking tot de EV-risico¡¦s van vervoer over water wordt het volgende geconcludeerd: De plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr voor transport over de Nieuw Waterweg ligt buiten de locaties met (beperkt) kwetsbare bestemming. Het groepsrisico voor transport over de Nieuw Waterweg na planrealisatie ligt meer dan een factor 100 beneden de orienterende waarde.
42
Het transport over de Nieuw Waterweg vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. 6.8.4
Leidingen
De (beperkt) kwetsbare bestemmingen in het bestemmingsplangebied liggen buiten de -6 plaatsgebonden risicocontour 10 /jr voor transport door de NAM-leiding. Het invloedgebied van de NAM-leiding bedraagt 250m. De afstand van de leiding tot de bestemmingsplangrens bedraagt 550m zodat de gasleiding geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. 6.8.5
Inrichtingen
Stena Line Voor het opstellen van een QRA voor de inrichting Stena Line Hoek van Holland volgens de Concept rekenmethode voor stuwadoorsbedrijven (als bedoeld in artikel 2.1 onder B van het Bevi) is gebruikgemaakt van de volgende rapportage: - Nadere gegevens betreffende de externe veiligheid ten behoeve van de revisieaanvraag Wet milieubeheer voor Stena Line BV te Hoek van Holland, DGMR, W.02.1279/01.A, d.d. 13-02-2003. De QRA is opgesteld in het kader van een milieuvergunningaanvraag. Stena Line is een roll-on roll-off terminal. De containers met gevaarlijke stoffen zijn gemiddeld 12 uur aanwezig binnen de inrichting. Verticale handelingen worden niet verricht met de containers. Plaatsgebonden risico Door de DCMR zijn met behulp van het programma Safeti.NL de volgende plaatsgebonden risicocontouren berekend: Er zijn geen PR 10-6/jr en 10-7/jr contouren aanwezig. Groepsrisico Uit het EV onderzoek over de op- en overslag van gevaarlijke stoffen op de inrichting Stena Line Hoek van Holland blijkt het volgende: Het groepsrisico voor de inrichting ligt ruim (factor >1000) onder de oriënterende waarde. Conclusie De bedrijfsactiviteiten van Stena Line vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
DSM Resins B.V. Het bedrijf DSM Resins B.V. is vanwege de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen op het terrein aangemerkt als een BRZO bedrijf. Onderstaande gegevens zijn afkomstig van de DCMR. Plaatsgebonden risico De 10-6 plaatsgebonden risicocontour valt binnen de inrichting en vormt daarmee geen risico voor de (beperkt) kwetsbare functies in het plangebied. Groepsrisico De afstand van het bedrijf DSM Resins B.V. tot de dichtstbijzijnde kwetsbare bestemming (bedrijventerrein De Zekken en Prins Hendrikweg) bedraagt 80m. Het invloedsgebied van het bedrijf bedraagt 70 meter. De oriënterende waarde wordt niet overschreden. Conclusie De bedrijfsactiviteiten van DSM Resins B.V. vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan. Maasvlakte I en Europoortgebied De plaatsgebonden risicocontouren 10-6/jr van Inrichtingen Maasvlakte I en Europoortgebied strekken zich niet uit tot Hoek van Holland. De aanwezigen in het bestemmingsplangebied veroorzaken geen toename van het groepsrisico van de bedrijven op de Maasvlakte I en Europoortgebied. De inrichtingen Maasvlakte I en Europoortgebied vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan. 6.8.6
Conclusie
43
De eindconclusie luidt dat de aanwezigheid en het vervoer van gevaarlijks stoffen geen beperking vormen voor het bestemmingsplan. -6
Aan de norm voor plaatsgebonden risico 10 /jr wordt voldaan. Aan het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen wordt slechts marginaal bijgedragen door de (beperkt) kwetsbare bestemmingen in het bestemmingsplan. Het groepsrisico is in alle gevallen lager dan 0,3 maal de oriënterende waarde. Motivatie Groepsrisico Het huidige aantal aanwezigen van de (beperkt) kwetsbare bestemmingen die in dit onderzoek zijn opgenomen, is zo gering dat het groepsrisico voor alle bronnen lager is dan 0,3 maal de oriënterende waarde. Volgens het groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam geldt voor deze situatie een lichte verantwoording van het groepsrisico. Het groepsrisico geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen waarvoor voorschriften m.b.t. hulpverlening en zelfredzaamheid noodzakelijk zijn. Hiermee is het groepsrisico volgens het bestuur van Rotterdam verantwoord.
6.9
Natuur
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten. De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets). Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie. Zorgplicht Naast verbodsbepalingen geldt de zorgplicht ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Artikel 2 van de Flora- en faunawet formuleert de algemene zorgplicht als volgt: Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving; Deze zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; De zorgplicht is altijd, voor iedereen en in alle gevallen van toepassing. 6.9.1
Plangebied
44
In het grootste deel van het plangebied is sprake van een overwegend verharde situatie, beperkt groene elementen en intensieve bedrijvigheid. Ecologisch gezien zijn vooral de dijk- en spoorzone bij de spoorweg waardevol, gezien de relatief hoge floristische rijkdom.
Gebiedsbescherming Het bestemmingsplangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde, onder natuurbeschermingswet beschermde, gebied betreft het Roomse Duin wat deel uitmaakt van het Natura 2000 gebied Solleveld- en Kapittelduinen. De afstand tot dit gebied is ongeveer 100 meter. Het bestemmingsplan heeft echter overwegend een conserverend van karakter. Daarbij vinden er geen ontwikkelingen BINNEN de begrenzing van het Natura 2000 gebied plaats. De kans op enig effect met het vaststellen van dit bestemmingsplan is dan ook nihil. Op basis van het meest recente kaartmateriaal van Provincie Zuid Holland (verordening ruimte, 2011) is te concluderen dat delen van het bestemmingsplangebied gelegen zijn op gronden met een PEHS status (natuur en/of verbindingzone). In bijlage 1, kaart 1 van de verordening ruimte zijn de PEHS gebieden weergegeven in de directe omgeving. In het (concept)natuurbeheerplan 2012 wordt de spoorzone genoemd als beheertype 'kruidenrijk en faunarijk grasland'. Zie bijlage 1, kaart 2 van de verordening ruimte. Hiervoor zou, in potentie, de mogelijkheid bestaan om subsidie te verkrijgen indien deze zone als zodanig beheerd wordt. Echter heeft het natuurbeheerplan geen planologische planologische consequenties voor het bestemmingsplannen. Er is dus geen 'verplichting' om de gebieden genoemd in natuurbeheerplan ook als zodanig te beheren. Uiteraard wordt wel sterk aanbevolen om dit te doen, aangezien o.a. de spoorzone een kansrijke plek is om biodiversiteitverhoging na te streven en om als groene route te fungeren. Het is echter onzeker of dit gerealiseerd zal worden.
Soortbescherming Op soortniveau is slechts een indicatie te geven van potentiële (beschermde) natuurwaarden. Hierbij is gebruik gemaakt van de database Natuur op GISWEB, waarin alle waarnemingen flora en fauna opgenomen binnen gemeente Rotterdam van de afgelopen jaren (2005-2011). Uit de database blijkt er voor wat betreft het Bedrijventerrein Hoek van Holland slechts een enkele waarneming beschikbaar is. De waarneming heeft betrekking op de buizerd (Buteo Buteo) die is gezien in de spoorzone ten zuiden van bedrijventerrein De Zekken. Voor zover bekend gaat het hier om een losse waarneming en is niet eerder gericht onderzoek gedaan in het kader van natuurwetgeving. Er zijn daardoor geen gegevens bekend van andere (beschermde) flora en fauna dan bovengenoemd binnen het bestemmingsplangebied. Op basis van biotoop, waarnemingen uit directe omgeving, luchtfoto's en panaroma's is echter wel een goede inschatting te maken inzake de potentiële natuurwaarden van het gebied. Op het bedrijventerrein, vooral in oudere bebouwing, zijn soorten als gierzwaluw verwachten. Huismus is, op plekken bij het bedrijventerrein of directe omgeving met nog enig groen in de vorm van hagen, plantsoenen en/of ander kleinschalig siergroen eveneens niet uit te sluiten De bedrijventerrein lijken voor andere (strikt) beschermde soorten, gezien de verharding, beperkt groen/dekking en intensieve bedrijvigheid, van weinig waarde. Meest waardevol zullen de groene zones rondom de bedrijventerreinen zijn, met specifiek de spoordijk. In eerste plaats zal het hier gaan om vogels, meer richting het woongebied mogelijk ook vleermuizen. Uit overige soortgroepen, te weten amfibieën, reptielen, vissen, libellen en vlinders worden hier op voorhand geen (strikt) beschermde soorten verwacht. Wel zijn mogelijk rode lijst soorten binnen het gebied aanwezig, o.a. uit groepen flora en vlinders. Hiervoor geldt echter geen juridisch kader en alleen beleidsmatige bescherming indien binnen een als PEHS aangewezen gebied.
Aanbevelingen vanuit wetgevend en beleidskader
45
Ondanks dat er sprake is van een conserverende situatie betekent dit niet dat er helemaal geen ruimtelijke activiteiten binnen het gebied plaats zullen (gaan) vinden. De term 'conserverend' heeft betrekking op de bestemming van een gebouw en/of locatie die ook bij een nieuwe ontwikkeling dezelfde bestemming blijft houden (bv. wonen blijft wonen, bedrijf blijft bedrijf etc.). De sloop van gebouwen om vervolgens nieuwbouw te realiseren of het bebouwing van braak terrein kan echter wel degelijk leiden tot effecten op beschermde natuurwaarden. Voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering dient dan ook altijd aandacht te worden besteedt aan de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Het betreft dan de soorten die eerder genoemd zijn: vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (waaronder roofvogels als buizerd en tevens gierzwaluw/huismus) alsmede soorten uit de soortgroep vleermuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om na te gaan in hoeverre nader onderzoek en/of een ontheffing noodzakelijk is bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen. Dit dient voorafgaand aan de uitvoering de gebeuren, ongeacht of deze binnen het bestemmingsplan reeds mogelijk zijn. N.a.v. de voorgenomen ontwikkeling kunnen eisen gesteld aan de uitvoering en geldt eventueel een compensatieplicht. Het is aan te bevelen hier in een vroeg stadium rekening mee te houden. Daarnaast geldt bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling altijd de zorgplicht. Voor wat betreft de spoorzone wordt aanbevolen deze blijvend te beheren volgens de voorwaarden uit het beheerplan, als 'kruidenrijk en faunarijk grasland'. Dit levert de hoogste natuurwaarden en mogelijk kan er aanspraak worden gemaakt op subsidie. 6.9.2
Conclusie
Zoals aangegeven heeft het bestemmingsplan 'Hoek van Holland - Bedrijventerreinen' een conserverend karakter (er zijn geen specifieke ontwikkelingen gepland). Een gericht en uitgebreid onderzoek naar flora en fauna t.b.v. de actualisatie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Aangezien binnen het gebied geen PEHS is gelegen zijn vanuit beleid geen voorwaarden van toepassing die consequenties kunnen hebben voor het bestemmingsplan. Binnen het beheerplan is de spoorzone wel (deels) aangemerkt als een beheertype 'kruidenrijk en faunarijk grasland'. Hiervoor zou in potentie subsidie kunnen worden verkregen indien dit volgens de voorwaarden uit het natuurbeheerplan wordt beheerd. Planologische consequenties voor het bestemmingsplan heeft de vermelding in het natuurbeheerplan niet. Concluderend kan worden gesteld dat ecologische aspecten zowel binnen als buiten het plangebied de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staan mits rekening wordt gehouden met voorwaarden vanuit wet- en regelgeving.
6.10
Duurzaamheid en energie
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven. Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI). Het bestemmingsplan draagt als volgt bij aan de duurzaamheidsopgave met betrekking tot het Programma Duurzaam. Verminderen van geluidsoverlast en bevorderen van schone lucht Ondanks dat het nieuwe bestemmingsplan conserverend is kan wel gesteld worden dat het plan tegemoet komt aan de wens voor het verminderen van geluidsoverlast. In dit geval betreft het de mogelijke (geluids)overlast van bedrijven richting het woongebied van Hoek van Holland. De potentiële overlast vermindert doordat de maximaal toegestane milieucategorieën voor de bedrijven in het plangebied worden gelimiteerd en in het geval van het bedrijventerrein De Zekken zelfs worden teruggebracht van milieucategorie 4 naar 3.2. De aard van de in het gebied aanwezige bedrijven verandert als gevolg hiervan niet direct. Wel wordt de vestiging van zwaardere bedrijven voorkomen, waardoor nieuwe overlast van deze bedrijventerreinen richting de bebouwde kom van Hoek van Holland eerder zal uitblijven. Groener maken van de stad Indien de voormalige stortlocatie ten oosten van de Krimsloot een groenbestemming krijgt, komt de vigerende bestemming “Opslag” (voor bedrijven) te vervallen.
46
Verder draagt de herontwikkeling van bedrijventerrein De Zekken bij aan het versterken en toekomstgericht maken van Hoek van Holland. Tevens vindt door functiemenging intensivering van het grondgebruik plaats. Daarnaast is het benoemenswaardig dat bedrijven ook steeds meer inzetten op duurzame energie. De Stena Line heeft bijvoorbeeld kort geleden de eerste walstroomaansluiting voor zeeschepen in Nederland gerealiseerd. Walstroom is duurzaam en een manier om zeevaart schoner te maken. Door het toepassen van walstroom kunnen, tijdens de periode dat schepen afgemeerd liggen aan de kade in Hoek van Holland, de hulpmotoren die aan boord worden gebruikt voor het opwekken van stroom, worden afgezet. Hierdoor zal de uitstoot van CO2, stikstof en fijnstof in grote mate verminderen waardoor de luchtkwaliteit in Hoek van Holland zal verbeteren. 6.10.1 Duurzaam bouwen Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. In het bestemmingsplan Hoek van Holland – Bedrijventerreinen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, maar bij eventuele sloop en nieuwbouw kunnen de volgende duurzaam bouwen maatregelen toegepast worden: Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief is stalen dakgoten. Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is. Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet. Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen. Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak. 6.10.2 Duurzame energie Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving. Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx). Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
47
6.10.3 Groene daken De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo is er een aantrekkelijke subsidie voor huiseigenaren en heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak. Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
48
Hoofdstuk 7
Sociale veiligheid en leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Voor het bestemmingsplan 'Hoek van Holland - Bedrijventerreinen' dat grotendeels conserverend van aard is en waarin dus geen grote functionele wijzigingen worden voorgesteld bestaan er weinig mogelijkheden om bovenstaande aspecten door middel van fysiekruimtelijke ingrepen te verbeteren. Het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid in het plangebied zal daarom vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers.
49
Hoofdstuk 8
Handhaving
Bedrijventerreinen zijn, over het algemeen, zeer zichtbaar; bestaande illegale bebouwing zal dan ook bijna altijd opvallen, maar door de aard en de diversiteit van de activiteiten die in deze gebieden plaatsvinden, valt het niet mee om illegaal gebruik te inventariseren. Niet alleen is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een terrein afspeelt, maar het constateren of dit gebruik illegaal is, vergt een grote deskundigheid die niet altijd terstond aanwezig is. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van naburige gebruikers. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
50
Hoofdstuk 9
Financiële uitvoerbaarheid
In het ontwerpbestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen die ertoe leiden dat een exploitatieplan of anterieure overeenkomst noodzakelijk is.
51
Hoofdstuk 10 10.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Participatie
Tijdens de terinzageperiode van het ontwerpbestemmingsplan zal een informatiebijeenkomst georganiseerd worden voor bewoners en ondernemers. Het doel van deze bijeenkomst is om het ontwerpbestemmingsplan toe te lichten.
10.2
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening is het concept ontwerpbestemmingplan "Hoek van Holland - Bedrijventerreinen" toegezonden aan: 1. Hoogheemraadschap van Delfland 2. BOOR 3. Stena Line 4. Nederlandse Gasunie 5. Kamer van Koophandel 6. Rijkswaterstaat 7. Veiligheidsregio Rotterdam 8. Prorail 9. Provincie Zuid-Holland 10. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 11. Cultureel Erfgoed 12. Stadsregio Rotterdam 13. Tennet 14. KPN 15. Stedin Door de partijen vermeld onder 1 tot en met 7 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop. 10.2.1 Hoogheemraadschap van Delfland Binnen het plangebied liggen een tweetal rioolpersleidingen van Delfland. Wij verzoeken u een vrijwaringszone van 5 meter, ter weerszijden van deze leidingen, weer te geven op de verbeelding met de bestemming leiding - riool'. De ligging van deze leidingen is weergegeven in de bijgevoegde bijlage. Reactie Binnen de systematiek van de Rotterdamse bestemmingsplannen worden leidingen zonder wettelijke (externe veiligheidscontouren), zoals de aangehaalde rioolpersleiding, niet op de planverbeelding opgenomen. 10.2.2 BOOR In Artikel 21 (Waarde - Archeologie - 2) op pagina 107 onder 21.3.1 staat nu: a. dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem... Deze 'a' kan weg (het is een doorlopende zin, geen opsomming). Reactie Dit is aangepast.
Verder ontbreekt bij 21.3.2 de laatste werkzaamheid (e, bij Artikel 20 is dit f): e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. Dit is juist hier (in het watergedeelte) relevant. Reactie
52
Deze dubbelbestemming is gelegen over de Nieuwe Waterweg. Aangezien het hier om reeds bestaande water gaat is in de regels alleen het vergraven van bestaande waterlopen opgenomen. 10.2.3 Stena Line In paragraaf 4.3.1 wordt voor het terrein van Stena Line (verder in het BP aangeduid als “Bedrijf – 1”) een maximale bouwhoogte van 12 meter en maximaal bebouwingspercentage van 15% genoemd. In de bestemmingsregels wordt in artikel 4 (betreffende Bedrijf – 1) een maximale bouwhoogte van 14 meter en maximaal bebouwingspercentage van 13% genoemd. Tevens wordt hier nog toegevoegd een maximale bouwhoogte van 30 meter voor bouwwerken niet zijnde een gebouw (dus bijvoorbeeld een brugkraan voor containeroverslag), met uitzondering van erfafscheidingen die maximaal 3 meter hoog mogen zijn. Het ligt voor de hand dat de vermelde waarden overeen moeten komen, ik zou zeggen maximale bouwhoogte van 14 meter en een maximaal bebouwingspercentage van 15%, alsmede een maximale bouwhoogte van 30 meter voor bouwwerken niet zijnde een gebouw en 3 meter voor erfafscheidingen. Reactie In de plantoelichting en planregels is een maximale bouwhoogte van 14 meter, een maximaal bebouwingspercentage van 15%, alsmede een maximale bouwhoogte van 30 meter voor bouwwerken niet zijnde een gebouw en 3 meter voor erfafscheidingen opgenomen.
In paragraaf 6.2.1 wordt gesteld dat op het bedrijventerrein de maximale milieucategorie 5.2 is, met tussen haakjes de naam van Stena Line. Dit laatste is fout, het bedrijf Synres Almoco is milieucategorie 5.2. Overigens is Stena Line categorie 4.2 (laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen, met als opmerking dat in de bedrijvenlijst ‘Bedrijven & Milieuzonering’ geen enkele categorie echt op de situatie bij Stena Line past zijnde passagiers en vrachtwagens, de meest passende is stukgoederen, alle overige categorieen zijn zeker niet juist). Reactie Het klopt dat dit bedrijf niet één op één op de bedrijvenlijst voorkomt. Binnen de informatie die we van de DCMR hebben gekregen wordt de Stena Line als 5.1 aangemerkt. En het bedrijf Synres Almoco is inderdaad een bedrijf in categorie 5.2. 10.2.4 Nederlandse Gasunie Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Reactie Hiervan hebben wij kennisgenomen. 10.2.5 Kamer van Koophandel Met het oog op de omliggende woningbouwontwikkelingen verlaagt u voor bedrijventerrein De Zekken de milieucategorie van categorie 4 naar 3.2.. Er is sprake van een tekort aan oppervlakte voor bedrijven in de Randstad en met name op bedrijventerreinen waar bedrijven met hoge milieucategorieën terechtkunnen. De transformatie tot woningbouwlocaties is een belangrijke oorzaak van het tekort aan bedrijventerreinen. Ook oprukkende woningbouw in de directe omgeving van bedrijfsterreinen heeft een negatieve impact op de ruimte voor bedrijvigheid. In de komende jaren gaat zo vele hectaren verloren voor het bedrijfsleven. Wij vinden het belangrijk dat ruimte op bedrijventerreinen zoveel mogelijk behouden blijft voor bedrijven die elders geen ruimte kunnen vinden. Wij vragen u daarom om van de geplande woningbouw af te zien en de huidige rechten van de aanwezige bedrijven te behouden.
Reactie
53
Voor Hoek van Holland is in het bestemmingsplan 'Hoek van Holland - Woongebied' de keuze gemaakt om op de locatie Lemaireweg woningbouw mogelijk te maken. Dit impliceert dat de categorie indeling voor bedrijventerrein De Zekken teruggebracht moet worden naar 3.2.
In uw plan maakt u op bedrijventerrein De Zekken maximaal 1.000 m2 perifere detaihandel mogelijk. Momenteel kampt De Zekken met een hoge parkeerdruk en de daarmee gepaard gaande slechtere bereikbaarheid van de bedrijven en problemen met laden en lossen. Wij vragen u een waterdichte regeling op te nemen die voorkomt dat de parkeerdruk op het terrein verder toeneemt of anders afziet van het mogelijk maken van deze detailhandel. Reactie Zoals in de toelichting is opgenomen dient bij de realisatie van perifere detailhandel het parkeren op eigen terrein gerealiseerd te worden. Het parkeren op eigen terrein is geregeld in de bouwverordening en komt aan de orde ten tijde van het bouwplan.
In uw bestemmingsplan neemt u maatbestemmingen op. Dit heeft drie nadelen: het gebruik van maatbestemmingen beperkt de ontwikkelmogelijkheden van de bedrijven. Flexibiliteit is nodig om in te spelen op economische veranderingen. Maatbestemmingen leiden tot een daling van vastgoedwaarde en bijbehorende WOZ-waarde. Maatbestemmingen leiden tot administratieve lastendruk en onnodige ambtelijke belasting. Wij adviseren u hierover in overleg te gaan met de bedrijven waarvoor u een maatbestemming opneemt. Reactie Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de bedrijven met een maatbestemming. De bedrijven hebben ons laten weten vooralsnog in te stemmen met deze wijze van bestemmen. 10.2.6 Rijkswaterstaat In paragraaf 5.1.1 'Rijksbeleid' verwijst u naar de Nota Ruimte. Wellicht is het beter om te verwijzen naar de SVIR zoals u op pagina 8 doet. Verder kunt u verwijzen naar het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, gekoppeld aan SVIR) en het Nationaal Waterplan dat in december 2009 is vastgesteld.
Reactie De toelichting is hierop aangepast. In artikel 18, Water-2 maakt u een aantal zaken (bv. gemalen, aanlegsteigers) mogelijk waarvoor een waterwetvergunning (van Rijkswaterstaat) noodzakelijk kan zijn (en wellicht ook een omgevingsvergunning van de gemeente). Ik verzoek u dit aan te geven. Daarbij verzoek ik u duidelijk te maken dat voor ontwikkelingen en activiteiten die niet vergunningvrij zijn, advies wordt ingewonnen bij Rijkswaterstaat (waterbeheerder) en de Rijkshavenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam (nautisch beheerder). Reactie In de plantoelichting is dit opgenomen in paragraaf 5.4. 10.2.7 Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond De VRR adviseert om de volgende maatregelen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: - Eventuele nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrand aandachtsgebied van de Nieuwe Waterweg, dit betreft een strook van 40 meter vanaf de oever van de Nieuwe Waterweg, zodanig te realiseren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolgd van een plasbrand.
54
- Herontwikkeling of nieuwbouw binnen de 1% letaliteitscontour van de Haakweg zodanig te construeren dat aanwezigen bij een dreigende plasbrand meer tijd en gelegenheid hebben om te vluchten. Voor het ontvluchten van de voorziene objecten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af te richten en alle (nood)uitgangen in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving. - Herontwikkeling of nieuwbouw binnen 35 meter van rechterrijbaan van de Haakweg zodanig te construeren dat het bouwwerk beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een plasbrand. - Met betrekking tot huidige en nieuwe ontwikkelingen (binnen een zone van 120 meter vanaf de Haakweg of de terreingrens van Stena Line) geldt dat bij een toxische wolk de mogelijjkheden tot zelfredzaamheid van personen verbeterd kunnen worden door gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. - Draag zorg voor de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening binnen het plangebied conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding en leg dit ter goedkeuring voor aan de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer RotterdamRijnmond District Waterweg. - Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Reactie De aangedragen maatregelen kunnen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening geborgd worden en zijn dus niet afdwingbaar via het bestemmingsplan. Wij zijn op dit moment in goed overleg met de veiligheidsregio om te kijken waar en op welke wijze genoemde maatregelen wel geborgd kunnen worden. Wij nemen deze opmerkingen voor kennisneming aan.
55
Regels
56
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.2
Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.3
Archeologisch deskundige
Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie. 1.4
Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.5
Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bestemmingsvlak door gebouwen mag worden ingenomen. 1.6
Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels. 1.7
Beperkt kwetsbare objecten
a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie Kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. 1.8 Bedrijfswoning Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is. 1.9
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak. 1.10
Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0599.BP1053HvHBedrv ter.co01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
57
1.11
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.12
Bijzondere objecten
a. b. c. d.
bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); scholen en winkelcentra; hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen; f. een recreatieterrein: 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping; 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad; g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten. 1.13
Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. 1.14
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.15
Bouwgrens
De grens van een Bouwvlak. 1.16
Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek ten minste 20 en maximaal 60 graden bedraagt. 1.17
Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel. 1.18
Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.19
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.20
Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend. 1.21
Detailhandel
58
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.22
Dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen (een belwinkel en een seksinrichting worden hier niet onder begrepen). 1.23
Dove gevel
a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede, b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits deze niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. In dit verband wordt onder een geluidsgevoelige ruimte verstaan een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m2. 1.24
Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.). 1.25
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.26
Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)
Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen. NB Delen van een onderwijsgebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten, maken voor de toepassing van de Wet geluidhinder geen deel uit van een onderwijsgebouw. 1.27
Gevaarlijke stoffen
Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 1.28
Horeca
Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, 1.29
Inwonersequivalent
Een inwonersequivalent is de gemiddelde hoeveelheid afvalwater die één persoon per dag produceert: 150 liter.
59
1.30
Kantoren
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.31
Kleinschalige speeltoestellen
Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter 1.32
Kwetsbare objecten
a. woningen, met uitzondering van: 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; 2. scholen; 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. 1.33 Maaiveld De bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein het gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden. 1.34
Milieudeskundige
De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie. 1.35
NAP
Het Normaal Amsterdams Peil is de referentiehoogte waaraan hoogtemetingen in Nederland worden gerelateerd. 1.36
onbebouwd terras
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van een horecabedrijf, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt.
1.37
Openbaar nutsvoorzieningen
Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, elektriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen (een gasdrukregelstation wordt niet hieronder begrepen). 1.38
Peil (straat-)
a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. 1.39
Straatmeubilair
60
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d.
61
Artikel 2
wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het Peil (straat-) tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.3
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.4
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. 2.6
de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. 2.7
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
62
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
BESTEMMINGSREGELS
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, ontsluitingswegen en -paden en waterlopen, alsmede voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'ijsbaan' is een ijsbaan toegestaan; c. ' Waarde - Archeologie - 1'. 3.2 Bouwregels 3.2.1
Algemeen
Op de voor 'Agrarisch' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen, alsmede twee gebouwtjes van ieder maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter, mede ten behoeve van de ijsbaan. Verder zijn ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'ijsbaan' bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een onoverdekte ijsbaan toegestaan, zoals lichtmasten. 3.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 3.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde agrarische hulpgebouwen en gebouwen ten behoeve van de ijsbaan voorzover de noodzaak daarvan dan wel de behoefte daaraan wordt aangetoond, met dien verstande dat: a. de grondoppervlakte niet meer dan 100 m² b.v.o. mag bedragen; b. de maximum bouwhoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen.
63
Artikel 4 4.1
Bedrijf - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een vervoersbedrijf voor de afhandeling van vracht en passagiers, met het daarbij behorende erf en werkterrein; b. 'Waarde - Archeologie - 1'; c. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 4.2 Bouwregels 4.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - 1' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functie, zoals een passagiersterminal, een logiesgebouw, magazijn, kantoor, verenigingsactiviteiten voor de modelspoorvereniging, detailhandel (met een maximum vloeroppervlakte van 125 m2), horeca, loopbruggen en gebouwen ten behoeve van bijbehorende nutsvoorzieningen. 4.2.2 Bebouwingsnormen a. de bouwhoogte voor gebouwen mag maximaal 14 meter bedragen; b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 30 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvoor een bouwhoogte van maximaal 3 meter is toegestaan; c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 15. 4.2.3
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1' 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 4.3
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
64
Artikel 5 5.1
Bedrijf - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein; b. 'Waarde - Archeologie - 1'; c. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 5.2 Bouwregels 5.2.1 Bebouwingsnormen a. bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak; b. de bouwhoogte voor gebouwen mag maximaal maximaal 15 meter bedragen; c. de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvoor een bouwhoogte van maximaal 3 meter is toegestaan. 5.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 5.3
Specifieke gebruiksregels
5.3.1
Toegestane bedrijven
toegestaan zijn: a. bedrijven t/m categorie 4.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels; b. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'b=5.2' is een productiebedrijf voor kunststof grondstoffen toegestaan, met een productiecapaciteit van maximaal 2500 ton per jaar; 5.3.2 Bedrijfsgebonden kantoren Bedrijfsgebonden kantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50 % van het bruto vloeroppervlak 2 innemen, met een maximum van 3000 m . 5.4
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn. 5.5
Wijzigingsbevoegdheid
Voor wijzigingsbevoegdheden zie artikel 28 wro-zone - wijzigingsgebied.
65
Artikel 6 6.1
Bedrijf - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein; b. 'Waarde - Archeologie - 1'; c. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; d. 'Leiding - Hoogspanning', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 6.2 Bouwregels 6.2.1 Bebouwingsnormen a. de bouwhoogte voor gebouwen mag maximaal 15 meter bedragen; b. de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvoor een hoogte van maximaal 3 meter is toegestaan; c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 23. 6.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Leiding - Hoogspanning' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 6.3
Specifieke gebruiksregels
6.3.1
Toegestane bedrijven
Toegestaan zijn: a. bedrijven t/m categorie 4.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels; b. een bedrijf met een installatie voor het vervaardigen en testen van industriële coatings en harsen, met een productiecapaciteit van maximaal 89,1 kTon per jaar; 6.3.2 Bedrijfsgebonden kantoren Bedrijfsgebonden kantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50 % van het bruto vloeroppervlak 2 innemen, met een maximum van 3000 m . 6.4
Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1a terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn. 6.5
wijzigingsbevoegdheid
Voor wijzigingsbevoegdheid zie artikel 28 wro-zone - wijzigingsgebied.
66
Artikel 7 7.1
Bedrijf - 4
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven, met het daarbij behorende erf en werkterrein; 2 b. perifere detailhandel (één vestiging), met een bvo van maximaal 1000 m en waarbij het nevenassortiment niet meer dan 20% van het netto verkoopoppervlak mag innemen; c. een taxibedrijf, ter plaatse van de Zekkenstraat 9; d. een kantoorfunctie, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'kantoor' op de Zekkenstraat 31-33; e. een museum op de begane grond en de vide, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'museum' op de Zekkenstraat 42; f. een kantoorfunctie, ter plaatse van Zekkenweg 29-31; g. een kantoorfunctie, ter plaatse van Prins Hendrikweg 16-18; h. een sportschool, ter plaatse van Zekkenstraat 1; i. een atelier/werkplaats voor kunstenaars, ter plaatse van Prins Hendrikweg 10; j. verkoop van meubels, ter plaatse van Zekkenweg 53; k. een bedrijfswoning, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijfswoning' op de volgende adressen: Zekkenweg 20, 21, 29, 50, 51, 57, 74, 82, 84 en Zekkenstraat 2b, 4a, 6, 8a, 10, 12a, 11, 19, 25, 29, 33, 40, 42, 44, 56, 66 en 78; l. een overkraging van de aangrenzende bouwbestemming, ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging'; m. een kantoorfunctie, ter plaatse van Hendrikweg 10,12 en 14; n. 'Waarde - Archeologie - 1'; o. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 7.2 Bouwregels 7.2.1 Bebouwingsnormen 3 a. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 450 m bedragen; b. de bouwhoogte voor gebouwen mag maximaal 15 meter bedragen; c. de bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 20 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvoor een hoogte van maximaal 3 meter is toegestaan. 7.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1','Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 7.3
Specifieke gebruiksregels
7.3.1
Toegestane bedrijven
Uitsluitend bedrijven t/m categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels zijn toegestaan. 7.3.2
Bedrijfsgebonden kantoren
Bedrijfsgebonden kantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50 % van het bruto vloeroppervlak innemen, met een maximum van 3000 m2.
67
7.3.3
Beeindiging gebruik bedrijfswoningen
Indien het gebruik als bedrijfswoning wordt beëindigd ten behoeve van een ander gebruik, is heringebruikname als bedrijfswoning niet meer toegelaten, met dien verstande dat het gebruik als bedrijfswoningen gelegen aan de Zekkenstraat 51 en 74 uitsluitend mag worden voortgezet door diegene(n) die de bedrijfswoning bewonen ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Als bewoner wordt aangemerkt de persoon/personen die op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan volgens de gemeentelijke basisadministratie op het desbetreffende adres staan ingeschreven. 7.3.4
Beeindiging bedrijfsvoering
Indien de bedrijfsvoering zoals genoemd in 7.1 onder e, h, i, en j wordt beëindigd ten behoeve van een ander gebruik, is heringebruikname met genoemde bedrijfsvoering niet meer toegestaan. 7.4
Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de Milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
68
Artikel 8 8.1
Bedrijf - 5
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. opslag ten behoeve van bedrijven, met daarbijbehorend erf; b. 'Waarde - Archeologie - 1' voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 8.2 Bouwregels 8.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - 5' bestemde gronden mag niet worden gebouwd. 8.3
Specifieke gebruiksregels
8.3.1
Toegestane bedrijven
Uitsluitend opslag ten behoeve van bedrijven t/m categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels zijn toegestaan. 8.4
Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.3.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de -' Milieudeskundige'- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
69
Artikel 9 9.1
Bedrijf - Nutsbedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van een rioolwaterzuiveringsinstallatie, met een capaciteit van maximaal 110.000 inwonersequivalenten; b. 'Waarde - Archeologie - 1'; c. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 9.2 Bouwregels 9.2.1
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1','Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 9.2.2 Bebouwingsnormen a. De maximum bouwhoogte mag maximaal 8 meter bedragen, met uitzondering van de erfafscheidingen waarvoor een bouwhoogte is toegestaan van maximaal 3 meter.
70
Artikel 10 10.1
Bedrijf - Nutsvoorziening
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen van openbaar nut; b. 'Waarde - Archeologie - 1', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 10.2 Bouwregels 10.2.1 Algemeen Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 10.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 10.2.3 Bebouwingsnormen a. de maximum bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 4 meter.
71
Artikel 11 11.1
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen zonder LPG, met de daarbij behorende boven- en ondergrondse voorzieningen, erf, alsmede, uitsluitend in combinatie hiermee, voor detailhandel, met een verkoop vloeroppervlak van maximaal 125 m2 ; b. een autowasstraat; c. reparatiewerkplaats voor auto's; d. showroom voor auto's en verkoop van auto's; e. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan, op het adres Zekkenweg 101; f. 'Waarde - Archeologie - 1'; g. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 11.2 Bouwregels 11.2.1 Bebouwingsnormen a. de maximum bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 6 meter bedragen; b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet hoger zijn dan 10 meter, met uitzondering van de ontluchtingsschachten; c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 45; d. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 450 m3 bedragen. 11.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat Waterstaatkundige functie' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
72
Artikel 12 12.1
Detailhandel
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel, met de bijbehorende opslag- en administratieruimten, alsmede voor maximaal 30 m2 horeca; b. 'Waarde - Archeologie - 1' , voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 12.2 Bouwregels 12.2.1 Algemeen Op de voor 'Detailhandel' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 12.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 12.2.3 Bebouwingsnormen Gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter; bouwwerken geen gebouwen zijnde niet hoger dan 1,6 meter.
73
Artikel 13 13.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden, trappen en watergangen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer; d. ter plaatse van op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding hoogteaccent' is een lichtopstand toegestaan; e. ter plaatse van op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'opslag' is tevens opslag ten behoeve van bedrijven toegestaan; f. 'Waarde - Archeologie - 1'; g. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; h. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 13.2 Bouwregels 13.2.1 Algemeen Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals straatmeubilair, 3 kleinschalige speelvoorzieningen, huisvuilcontainers, niet groter dan 10 m (al dan niet ondergronds), bruggen en duikers; b. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld; c. de maximale bouwhoogte van de lichtopstand is 41 meter; d. kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes e.d., niet groter dan 80 m3. 13.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1','Waterstaat Waterstaatkundige functie', 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
74
Artikel 14 14.1
Sport - Sport- en speelterrein
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Sport- en speelterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een skatebaan, met bijbehorende bebouwing en erf; b. 'Waarde - Archeologie - 1'. 14.2 Bouwregels 14.2.1 Bebouwingsnormen Op de voor 'Sport - Sport- en speelterrein' mag niet worden gebouwd, behalve in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zijnde voorzieningen voor de skatebaan, met een maximum bouwhoogte van 4 meter. 14.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
75
Artikel 15 15.1
Verkeer - Spoorverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een stationsgebouw; b. spoorbanen ten dienste van het spoorwegverkeer, met de bijbehorende voorzieningen, alsmede groen, water, ontsluitingswegen en -paden e.d.; c. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven functieaanduiding 'horeca' is een horecavestiging toegestaan van maximaal 350 m2 bvo; d. ongebouwde (gevel) terrassen, grenzend aan de functieaanduiding 'horeca'; e. 'Waarde - Archeologie - 1'; f. 'Leiding - Hoogspanning',voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; g. 'Waterstaat - Waterkering',voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 15.2 Bouwregels 15.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Spoorverkeer' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. een stationsgebouw; b. spoorbanen, kunstwerken, zoals viaducten, bruggen en duikers en overige voor het functioneren van het spoorwegverkeer nodige bouwwerken; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bovenleidingen, seinpalen, overwegbomen, straatmeubilair, reclame-inrichtingen, geluidswerende voorzieningen e.d. 15.2.2 Bebouwingsnormen a. de maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 15 meter bedragen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen niet hoger zijn dan 20 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, die niet hoger mogen zijn dan 3 meter. 15.2.3 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Leiding - Hoogspanning', 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
76
Artikel 16 16.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen; b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen; c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; e. ongebouwde (gevel) terrassen, grenzend aan de bestemming waar horeca of detailhandel is toegelaten; f. geluidswerende voorzieningen; g. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; h. 'Waarde - Archeologie - 1'; i. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 16.2 Bouwregels 16.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, kleinschalige speelvoorzieningen, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 16.1 onder b., niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 16.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat - Waterkering' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 16.2.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming, door terrasschermen toe te staan met een maximale hoogte van 1.60 meter.
77
Artikel 17 17.1
Verkeer - Wegverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; g. 'Waarde - Archeologie - 1'; h. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; i. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 17.2 Bouwregels 17.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Wegverkeer' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen 3 niet groter mogen zijn 80 m ; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het eerste lid onder b., niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 17.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
78
Artikel 18 18.1
Water - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen; b. 'Waarde - Archeologie - 1'; c. 'Waterstaat - Waterkering', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd; d. 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', voorzover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 18.2 Bouwregels 18.2.1 Algemeen Op de voor 'Water - 1' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals, keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d. 18.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waterstaat Waterkering', 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
79
Artikel 19 19.1
Water - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor "Water - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen; b. 'Waarde - Archeologie - 2'. 19.2 Bouwregels 19.2.1 Algemeen Op de voor 'Water - 2' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d. alsmede voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart, zoals aanlegsteigers 19.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 2' is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
80
Artikel 20 20.1
Leiding - Hoogspanning
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor 150 Kv ondergrondse hoogspanningsleidingen. 20.2
Bouwregels
20.2.1 Verbod Op de voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregels voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Leiding - Hoogspanning', op bedoelde gronden niet worden gebouwd. 20.2.2 Uitzondering op verbod Het bouwverbod bedoeld in 20.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 20.2.3 Toegestane bouwwerken Ten behoeve van de functie 'Leiding - Hoogspanning' mogen worden gebouwd in de bestemming passende bouwwerken zoals pomp-, regel-, meetstations e.d. 20.3
Afwijking van de bouwregels
20.3.1 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 20.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere bestemming(en) dan 'Leiding - Hoogspanning', mits het belang van de hoogspanningsleiding hierdoor niet wordt geschaad. Afwijking is niet toegestaan voor bebouwing binnen 4 meter gemeten aan weerszijden uit de hartlijn 'leiding hoogspanning'. 20.3.2 Advies Alvorens vergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de hoogspanningsleiding aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van bedoelde leiding. 20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 20.4.1 Verbod Op de voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden); c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van gesloten verhardingen; e. het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan ten behoeve van leidingen; f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; g. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
81
20.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden Zulks geldt niet voor werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en evenmin voor werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren. 20.4.3 Vergunning Vergunning wordt verleend, indien de uitvoering van de werken c.q. werkzaamheden zoals vermeld in lid 20.4.1 geen gevaar oplevert voor de ondergrondse leidingen of het goed functioneren ervan. 20.4.4 Advies Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de hoogspanningsleiding, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de hoogspanningsleiding.
82
Artikel 21 21.1
Waarde - Archeologie - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. 21.2
Bouwregels
21.2.1 Rapport archeologisch deskundige In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 3.3.1. 21.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 21.3.1 Verbod In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan. 21.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook); b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem; d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. 21.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
83
21.3.4 Vergunning Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 21.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
84
Artikel 22 22.1
Waarde - Archeologie - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. 22.2
Bouwregels
22.2.1 Rapport archeologisch deskundige In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 22.3.1. 22.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 22.3.1 Verbod In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 22.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlakte van meer dn 200 m2 beslaan. 22.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook); b. het indrijven van voorwerpen in de bodem; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; d. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; e. het vergraven van bestaande waterlopen. 22.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.
85
22.3.4 Vergunning Vergunning wordt verleend, nadat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 22.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
86
Artikel 23 23.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering. 23.2
Bouwregels
23.2.1 Verbod Ter plaatse van de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering', niet binnen bedoelde zone worden gebouwd. 23.2.2 Uitzondering op verbod Het bouwverbod bedoeld in 23.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 23.2.3 Toegestane bouwwerken Ten behoeve van de functie 'Waterstaat - Waterkering' mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals kademuren, duikers, keerwanden, beschoeiingen e.d. 23.3
Afwijking van de bouwregels
23.3.1 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning volor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 23.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterkering', mits het belang van de waterkering hierdoor niet wordt geschaad. 23.3.2 Advies Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de dijkbeheerder, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.
87
Artikel 24 24.1
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang. 24.2
Bouwregels
Op de voor ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' niet worden gebouwd. 24.3
Afwijking van de bouwregels
24.3.1 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 24.2 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' , mits het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. 24.3.2 Advies Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van het waterschap, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van genoemd belang.
88
Hoofdstuk 3 Artikel 25
ALGEMENE REGELS
Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
89
Artikel 26 26.1
Algemene bouwregels
Maximum bebouwingspercentage
Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 26.2
Maximum bouwhoogte
a. voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de verbeelding; b. voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte. 26.3 Maximum goothoogte Ingeval de toegestane bouwhoogte in bouwlagen is vermeld, dient voor het berekenen van de maximum toegestane goothoogte een hoogte van 3,5 meter voor een bouwlaag van een woonfunctie resp. een hoogte van 4,5 meter voor een niet-woonfunctie te worden aangehouden. 26.4
Souterrain
Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil. 26.5
Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de verbeelding (plankaart) duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
90
Artikel 27 27.1
Algemene afwijkingsregels
Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak;
27.2
Afwijking toegestane bouwhoogte techniek
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van technische voorzieningen op het dak, welke noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van het bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwas installatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 5 meter bedraagt.
91
Artikel 28 28.1
wro-zone - wijzigingsgebied
Bedrijf 2 en Bedrijf 3
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3' wijzigen voor de vestiging van bedrijven als bedoeld in de bij deze regels behorende "Staat van Bedrijfsactiviteiten, bijlage 2. Deze bevoegdheid kan worden toegepast onder de voorwaarde dat in het wijzigingsgebied uitsluitend bedrijven zijn toegelaten tot maximaal dezelfde categorie als op grond van de bestemmingen Bedrijf 2' en 'Bedrijf - 3' zijn toegelaten. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van het wijzigingsplan een exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen en zijn bevoegd te besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. 28.2
Horeca
Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming Bedrijf - 2 wijzigen ten behoeve van één horecavestiging, ondersteunend aan de functies van het bedrijventerrein (eethuis met afhaalmogelijkheid specifiek gericht op het bedrijventerrein en de overblijvende chauffeurs inclusief openbaar toiletvoorziening). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van het wijzigingsplan een exploitatieplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen en zijn bevoegd te besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen.
92
Hoofdstuk 4 Artikel 29 29.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
29.1.1 Aanwezige bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 29.1.2 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %. 29.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
29.2
Overgangsrecht gebruik
29.2.1 Bestaand gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 29.2.2 Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 29.2.3 Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 29.2.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
93
Artikel 30
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Hoek van Holland-Bedrijventerreinen", gemeente Rotterdam.
94
95
Bijlagen
96
Bijlage 1
Bedrijvenlijst
97
Bijlage 2
Bedrijvenlijst wijzigingsbevoegdheid
98
Bijlage 3
Vaststellingsbesluit
99