Hoe relevant is de Vlaamse culturele aanwezigheid in Brussel vandaag? Prof. Dr. Eric Corijn (Vrije Universiteit Brussel) Lezing op 27 november 2014 in het Vlaams Parlement te Brussel Op de academische zitting ter gelegenheid van het 35 jarig bestaan van de AB en het 50 jarig bestaan van de Beursschouwburg 1. Hier wordt terecht feest gevierd. AB en Beurs, en bij uitbreiding de gehele artistieke sector gesubsidieerd door de Vlaamse gemeenschap, hebben de ontwikkeling en de beeldvorming in en buiten Brussel sterk bepaald. Dus proficiat. 2. Om echter de “relevantie” van de Vlaamse aanwezigheid meer precies te onderzoeken en te bepalen moet men vooraf duidelijk het onderscheid maken in de verschillende positie van de politieke en van de culturele instellingen. De politieke instellingen verhouden zich tot de staat, de culturele maken deel uit van de stad. Brussel , het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is het restgebied van de opeenvolgende Belgische staatshervormingen, zes in getal. Het werd een gewest, kleiner dan de stedelijke agglomeratie en zonder culturele bevoegdheden. Met 19 gemeenten, of beter één stad en 18 gemeenten, die in tegenstelling tot de andere grote steden niet werden gefuseerd. En met twee cultuurgemeenschappen die nauwelijks overleggend opereren op het grondgebied. Het is een gewest dat het moet stellen met paritair co-‐ bestuur en twee monoculturele autonomieën. In Brussel opereert die Vlaamse gemeenschap via het in 1971 opgestarte NCC en vanaf 1989 via het VGC. Dat voor de politieke instellingen. Maar de Vlaamse aanwezigheid wordt natuurlijk uitgemaakt door de culturele instellingen en de diverse verenigingen. Die verhouden zich tot een stedelijke omgeving waarin ze een (kleine) minderheid uitmaken tussen vele andere minderheden en waarmede ze in een culturele dialoog moeten treden. De Brusselse stedelijkheid zit gevangen in een ongewoon keurslijf dat in de wereld zijn gelijke niet kent. 3. Die Vlaamse artistieke en culturele werking verloopt, zo denk ik, in drie fasen. In de eerste fase ging het echt over de “aanwezigheid”, over zichtbaarheid in een overwegend Franstalige stad, nog steeds vooral hoofdstad van België. Die aanwezigheid en zichtbaarheid dient, nog steeds trouwens, een paradoxale opdracht: een plek te zijn voor de Vlaamse cultuur en het Vlaamse verenigingsleven en anderzijds een publiek aan te trekken uit de meertalige en multiculturele omgeving. Laten we niet vergeten dat die eerste fase ook verloopt in een krimpende stad. In 1968 had Brussel haar hoogste aantal inwoners bereikt (1.079.181) waarna de stadsvlucht haar effect deed gevoelen tot ver in het midden van de jaren negentig. De stad verloor netto meer dan 100.000 inwoners, er waren leegstand, desindustrialisering, stadskankers… Het goede leven, zo dacht men, speelde zich steeds meer
1
af in de voorstad. Diegenen die bleven kwamen vooral vanuit de migratie en de groei van de internationale en Europese functies in de stad. In die context worden de Vlaamse instellingen verankerd… De kanteling komt eraan in de voorbereiding van het jaar 2000, de milleniumwende waarin Brussel Culturele hoofdstad van Europa zal zijn. Het thema is “de stad”, want sinds 1989 heeft het gewest ingezet op een renovatie van het centrum en de stad trekt weer aan. In die voorbereiding speelt de Vlaamse artistieke sector een belangrijke rol. Zo heeft de Beursschouwburg als actief deelnemer aan de bezetting van Hotel Central in 1995 de stedelijkheid centraal geplaatst in haar werking. Verschillende andere artiesten en huizen, zoals Dito’Dito die tweetalige spektakels opzet, hebben juist ingezet op de interculturele creativiteit, weg van de monoculturele reproductie. Vanaf 1994 wordt het KunstenFestivaldesArts opgezet. En ook het voorbereidende rapport van intendant Bernard Foccroulle zette in op het artistiek uitbenen van juist dat hybride dat in Brussel groeide. Maar vanuit de gefragmenteerde instellingen kwam er weerstand, elkeen wilde graag een eigen lintje doorknippen en een eigen programaatje hebben. Van die periode dateert de spanning tussen het Brusselse culturele middenveld en de politieke ordening van ons land.. Uit Brussel 2000 is wel het icoon van de Zinnekeparade gegroeid. Vele van de Vlaamse instellingen hebben zich op die veranderende stad gericht. “Aanwezigheid” was niet langer de inzet, het ging nu om vernieuwing en om samenspraak. We zijn nu bijna 15 jaar verder. Brussel heeft een metamorfose ondergaan, is totaal verveld, is een andere stad geworden. In het begin van de 21ste eeuw kent de stad een demografische boom met vandaag opnieuw een historisch hoogtepunt ( 1.163.486 inwoners) . Er blijft een negatief migratiesaldo met de rand, zodat ook de rand groeit en verder verstedelijkt, verbrusselt in feite. De stadsgroei zelf steunt op een verhoogde nataliteit en de buitenlandse immigratie. De stad wordt dus jonger en diverser. Maar ze wordt ook steeds gemengder, met een typisch Brusselse hybriditeit. En het is net daaraan dat de meeste Vlaamse artistieke instellingen zich laven en hun profiel op bouwen. Vandaag kent zo’n 30% van de bevolking Nederlands, maar zijn er nog slechts 5,4% Vlaamse gezinnen. Dat Nederlands is er immers in 14% taalgemengde gezinnen waarin ook die taal wordt gesproken, deel van die grote meerderheid van 61% meertalige gezinnen. Op die werkelijkheid zijn de Belgische staatsinstellingen niet gericht. Brussel is een cosmopolitische kleine wereldstad geworden. Geen enkele van de twee Belgo-‐belgische cultuurgemeenschappen is in Brussel nog in de meerderheid, ze maken nu deel uit van de multiculturele mozaiek. Het aantal “Vlamingen” neemt af en is verdeeld tussen de Brusselse Vlamingen en de Vlaamse Brusselaars, terwijl de het aantal Nederlandstaligen weer toeneemt. Taal is in Brussel niet langer automatisch “cultuur” en cultuur is er niet direct ook “volk”.
2
4. De “Brusselnorm” liet de Vlaamse instellingen toe zich te richten op zowat 300.000 Brusselaars, ruim meer dus dan het aantal Vlamingen. Daardoor is de Vlaamse “aanwezigheid” geen parochiale aangelegenheid geworden en hield ze ook direct een verplichting in tot multi-‐ en intercultuur, tot omgaan met een gemengd publiek. Het omgaan met de Ander behoort zo tot de DNA van de Vlaamse cultuursector in Brussel. Hetzelfde kan niet zozeer worden gezegd van de politieke instellingen. Die DNA verklaart ook waarom die artistieke sector drager is geworden van het Brusselse middenveld. Dat begint al in 2002 met de oprichting van het Brussels KunstenOverleg, in 2004 gevolgd door het Réseau des Arts. Die netwerken dragen mee de eigen(zinnige) stem van de Brusselse civiele maatschappij met de Oproep van de Brusselaars in 2006, het platform van het Brusselse middenveld in 2007, de StatenGeneraal van het Brusselse Middenveld in 2008-‐2009, het cultureel akkoord en het Cultuurplan voor Brussel in 2009… Kortom het Brusselse artistieke veld is ten volle deel van de Brusselse samenleving die zich steeds minder gedraagt zoals de Belgo-‐belgische beeldvorming het voorheeft, maar zo weinig aan het woord kan komen in de media en politieke partijen. En juist daarom is de artistieke kwaliteit zo hoog, is de internationale uitstraling zo ruim, is de erkenning zo breed. Na 15 jaar kunnen vele huizen verder met een hoogstaande programmatie en internationale kwaliteit. Maar de kern van de artistieke uitdaging botst ook steeds meer met het glazen plafond van het Belgische communautarisme. De referentie is hier de wereldstad, de stad en de wereld, en … een stad is geen land. Gemeenschappen zijn deel van het stedelijk weefsel, maar de samenlevingsopbouw verloopt niet via gemeenschapsvorming (alleen) maar vooral via de interculturele frictie en uitdaging. En dus staat Brussel , zo’n 15 jaar na Brussel 2000, voor een nieuwe fase. De Vlaamse, nu stilaan Nederlandstalige of beter nog Vlaams Brusselse, kunstensector kan voort timmeren aan de weg. De Franstalige kunstensector, waarvan een gedeelte nog niet de dominantie van het frans is ontgroeid, zal verder worden beïnvloed. De internationale uitstraling kan alleen maar groeien. Maar de cultuur zelf, de creatie en de innovatie, vraagt naar een nieuwe ambitie. Het belang van de artistieke werking in het centrum van de stedelijke samenleving kan niet worden onderschat. Overal in de wereld zijn de kunsten een graadmeter voor de postindustriële stedelijkheid. Dat belang laten erkennen is nog steeds een inzet. Bezuinigen op cultuur en banken en bedrijfswagens wel nog rijkelijk ondersteunen is een verkeerde maatschappelijke keuze. En dan gaat het ook over de positionering van dat artistieke veld: in het spanningsveld tussen stad en staat, tussen de cosmopolitische band met de wereld of de nationale tussenstap, tussen het stedelijke gemeengoed of de artistieke markt… 5. Wat is dan nog de relevantie van de Vlaamse aanwezigheid in Brussel? Laten we allereerst de vraag eens omdraaien: wat is de relevantie van de
3
Brusselse aanwezigheid in Vlaanderen? Vlaanderen doet er niet goed aan de rug te keren naar die stad, media en politiek doen zichzelf tekort om bijna geen aandacht te besteden aan wat hier gebeurt. Wat hier de laatste jaren is gebeurt kondigt zich nu aan in andere Vlaamse steden en die zouden veel kunnen leren van de Brusselse ervaringen… Dat is al direct het geval voor de Brusselse rand, die in snel tempo wordt opgenomen in de metropool – in Vilvoorde komt de helft van de bevolkingstoename uit Brussel…-‐ en dus deel gaat uitmaken van het Brusselse artistieke veld. Laten de Brusselse instellingen dat gebied mede opnemen in hun programmatie en laat de cultuursector uit de rand stedelijk worden. En dan is er het zo nodige grote cultuurdebat. Brussel is een kleine wereldstad geworden. Het is veruit de grootste stad in België, veruit. Het is een multipele hoofdstad met een superdiverse bevolking. Het is vooral de stad die de missie moet opnemen echt hoofdstad van Europa te worden. Dat zijn vele uitdagingen, die het moet worden gezegd, op geen enkele agenda voorkomen. Het gaat over de schaal, die veel ruimer is dan de 19 gemeenten. Het gaat over een bevolking van ruim meer dan het miljoen, metropolitaans over het anderhalf miljoen. Wil men dus Brussel echt bedienen dan is een Brusselnorm van 300.000 ondermaats. En het gaat natuurlijk over het programma, over de inhoud. Een debat dat de kunstensector overstijgt en ook gaat over cultuur, onderwijs, welzijn. Instellingen als de Beursschouwburg en de AB die 5O en 35 jaar lang in dit midden werkzaam zijn staan klaar voor dit debat en willen deelnemen aan die derde fase… De uitdaging ligt nu ook bij het beleid. Brussel heeft vele troeven maar die zijn te weinig zichtbaar. Het cultuurbeleid en de sector zijn nog te weinig op een stedelijke visie afgestemd. Er is nood aan een gecoördineerd cultuurbeleid in de hoofdstad. Er moet dus een beleidsstructuur in het leven worden geroepen die deze opdracht opneemt. Er bestaat een voorstel te komen tot de oprichting van een Brusselse Cultuurkoepel/ Coupole des Arts met de Vlaamse en Franse gemeenschappen, de VGC en de Cocof, de federale overheid en met het Brussels Gewest als coördinator. Daarbij horen met een raadgevende stem: de stad Brussel, de Europese unie, het Waalse gewest en de Duitstalige gemeenschap,
Ik citeer verder uit het voorstel: “ Ook de aanwezigheid van een voorzitter van de cultuurkoepel en een intendant voor de aansturing van een Brussels cultuurplan, beiden liefst zonder expliciete bindingen met de politieke partijen, kan het geheel een sterke drive geven” (p. 224). En verder: “De toekomst is aan sterke steden die zichzelf met visie en ambitie op de wereldkaart zetten. Met de Brusselse Cultuurkoepel komen we een grote stap dichter bij dat doel” ( p. 224). U kan het voorstel nalezen in het boek Cultuur en/in de stad, (M. De Backer & P. Stouthuysen (red), in de reeks Stadslucht maakt vrij, VUB Press, 2011); in het hoofdstuk: Brussel, cultuurstad tussen Barcelona en Berlijn. We zullen het onmiddellijk in het
4
hierna volgende debat voorleggen aan de auteur: Sven Gatz. nu minister van cultuur. Ik dank U voor de aandacht. ( 27.11.2014;
[email protected])
5