175/40 jaar Vrije Universiteit Brussel I. Algemeen chronologisch overzicht 1. ULB-periode 1834: oprichting van de ULB 1856: oprichting van het Nederduitsch Taalminnend Genootschap, de voorloper van het BSG 1891: eerste cursus in het Nederlands (Nederlandse Rechtstaal) 1930: August Vermeylen, Vlaams oud-student van de ULB, bezieler van ‘Van Nu en Straks’, socialistisch politicus, prof. aan ULB en UGent wordt de eerste rector van de vernederlandste Universiteit Gent 1935: start verdubbeling van de doctoraten in de Rechten 1946: start verdubbeling van de kandidaturen in de Rechten 1955: start verdubbeling van de faculteit LW in 1955 met Romaanse filologie en Wijsbegeerte 1956: definitieve oprichting OSB en oprichting VNVHO 1969: de studentenrevolte en de Vlaamse drukkingsgroepen maken het ontstaan van de VUB mogelijk
2. VUB-periode 1969-1979: VUB maakt inhaalbeweging en bereikt haar vooropgestelde aantal van ‘maximaal’ 5000 studenten 1970: start van de onderwijsbeoordeling van professoren door studenten d.m.v. een ‘pedagogisch advies’, een unicum in Vlaanderen 1971: begin van de bouw van het AZ Jette; de eerste patiënten worden in 1977 verzorgd 1973: opening van de eerste gebouwen op de campus Oefenplein: de studentenwijk 1975: start van het avondonderwijs voor werkstudenten, eveneens een toenmalig unicum in Vlaanderen 1976-77: omvorming van de Sociale Commissie tot Sociale Raad (SOR), met zeer democratische inslag. Sedert 1982 bezitten de studenten een meerderheidspositie en wordt de Sociale Sector door hen bestuurd. In 2005 werd de SOR omgevormd tot Studentenraad volgens het participatiedecreet van 2004 en bestaat ze volledig uit studenten. 1978: omvorming van de Navorsingscommissie tot Onderzoeksraad en start van een sterker centraal onderzoeksbeleid 1981: omvorming van de Onderwijscommissie tot Onderwijsraad (OWR), en start van een sterker centraal onderwijsbeleid 1981: opening van het eerste researchpark in Neder-Over-Heembeek 1985: beslissing tot oprichting van drie Zelfstudiecentra (die van 1986 - 1989 operationeel werden) 1985: opening Kinderziekenhuis Jette 1986-87: eerste hervorming van het onderzoeksbeleid: de researchactiviteiten worden opgedeeld in een zaainiveau, incubatieniveau en een excellentieniveau 1986-87: oprichting van het Vesalius College 1990: oprichting Unica-Netwerk om meer samenwerkingsverbanden mogelijk te maken 1991: eerste Vlaams decreet op het Universitair Onderwijs 1992-1995: eerste rationalisaties in de VAO’s
1993: eredoctoraat uitgereikt aan Nelson Mandela en Frederik Willem De Klerk 2002: oprichting Brussels Investeringsfonds (voor een valoriseringsbeleid voor Wetenschappelijk Onderzoek) 2003: Uit een bibliometrische studie over de periode 1992-2001 blijkt dat de publicatieimpact van de VUB – dit is de mate waarin in wetenschappelijke tijdschriften naar artikels van VUB-onderzoekers wordt verwezen – 16% boven het wereldgemiddelde ligt. 2003-04: omvorming naar Ba-Mastructuren 2003: oprichting van de Universitaire Associatie Brussel. 2005: eerste rationalisaties in eerste en tweede cyclusonderwijs; tandheelkunde was in 2003 al verdwenen 2005: Master of International Management Science (Handelsingenieur Solvay) wordt gezamenlijk ingericht met ULB
II. Gecontextualiseerd overzicht 1. Inleiding Verschillende machtshebbers meenden dat Brussel als hoofdstad een universiteit moest hebben. De Brabantse hertog Jan IV wil in 1424-1425 in Brussel een ‘Studium generale’ (= universiteit) installeren maar de Brusselaars weigeren dit, omdat ze bang zijn dat de studenten (sociale) onrust zouden veroorzaken en een gevaar zouden vormen voor de deugd van hun dochters. Leuven weigert niet (°1426). Keizer Jozef II haalt in 1788 tijdens een conflict met de Leuvense universiteit drie faculteiten (Kunsten, Rechten en Geneeskunde) kort naar Brussel omdat hij merkte dat de leiders van de universiteit zijn hervormingsplannen niet steunden. Ook Napoleon richtte in Brussel een Rechtsfaculteit (1806) en een Faculteit Wetenschappen (1810) op (die met hem weer verdwenen). Het Hollandse bewind (1815-1830) installeerde 3 Staatsuniversiteiten: Gent, Luik en Leuven. Vanaf 1830 hernemen de katholieken allerlei initiatieven om hun scholen te heropenen en het officieel onderwijs te ontmantelen. De unionistische (unie van (katholieken/liberalen) regering vindt dat er te veel universiteiten zijn (dus te duur) en maakt hypotheses: - ofwel Gent (voor het Noordwesten) en Luik (voor het Zuidoosten) houden, - ofwel één nationale universiteit stichten in Leuven (als traditionele universitaire stad) of in Brussel (als nieuwe hoofdstad), of verdeeld over het nieuwe koninkrijk, waarbij Gent, Luik, Leuven en Brussel allen 1 faculteit zouden krijgen (er bestonden op dat moment slechts 4 faculteiten en de taalkwestie deed niet ter zake, tot 1930 is al het universitair onderwijs in het Frans). Maar: de regering laat de zaak aanslepen.
2
2. 1834: oprichting van de ULB als politiek statement Een groep ‘liberale’ intellectuelen geleid door Auguste Baron en Adolphe Quetelet krijgt in 1831 het idee om een universiteit op te richten: - een vrije universiteit omdat ze de Staat (met haar katholiek/conservatieve regeringen) niet vertrouwen - in Brussel omdat ze menen dat de hoofdstad genoeg potentieel heeft voor intellectuelen en omdat vanuit de hoofdstad de jong geboren natie moest ondersteund worden - als de bisschoppen in het voorjaar 1834 het project van de KUL aankondigen, lanceert Baron zijn ULB-project in de maçonnieke loge ‘Les Amis Philantropes’. Hij krijgt steun van Verhaegen en nog dat jaar gaat de ULB van start als Université libre de Belgique. - Deze actie is merkwaardig: o omwille van de snelheid waarmee de realisatie gebeurt (op enkele maanden) o er moest veel kapitaal gevonden worden: het werd bijeengebracht via inschrijving door fanatieke liberale en maçonnieke milieus. Deze geldoproepen werden regelmatig herhaald en waren succesvol. Sommige loges betaalden inschrijvingsgeld voor studenten. o gedurende 12 jaar zal de ULB alleen leven van particuliere giften en de steun van de stad. Er werd heel zuinig geleefd: op 5 jaar tijd spendeerde men evenveel als een Rijksuniversiteit op 1 jaar. Verhaegen wist zich te omringen met de juiste personen (o.m. burgemeester Rouppe) en zo gebouwen en mensen te vinden. o de verloning van de professoren was bescheiden. Sommigen waren uit het buitenland gevluchte intellectuelen. Een deel van de professoren werkte voor niets (leerstoel als ereambt). Dit laatste veroorzaakte serieuze problemen want ze kwamen vaak niet opdagen, wat in sommige richtingen een daling van de studentenaantallen veroorzaakte. o de initiatiefnemers zien het als een nationaal initiatief; niet als een regionaal initiatief o de regering heeft eind 1834 dus geen 3 maar 5 universiteiten; ze schafte de Staatsuniversiteit van Leuven daarom af en liet de KUL toe in diens lokalen. De politiek is op dat moment schaakmat gezet door katholieke en liberale initiatieven van onderuit, die daarmee eigenlijk een conflict uitvochten dat in de unionistische regering niet kon uitgevochten worden - Verder opmerkenswaardig: o de stadsadministratie (en de hospitalen) en het personeel van de wetenschappelijke instellingen en de Brusselse scholen (collega’s van Baron, die prefect was van het Koninklijk Atheneum) ) werkten mee o de universiteit was bedoeld als ‘neutrale’ universiteit tussen de KUL en de Staatsuniversiteit. Ze was op dat moment niet anti-katholiek, maar wel spiritualistisch-deïstisch. In het midden van de 19e eeuw heeft een eerste radicalisering in de richting van vrijzinnigheid plaats, tegen het einde van de eeuw een tweede, waarbij het principe van Vrij Onderzoek zal geformuleerd worden. o Vanaf 1849 draait de ULB break/even en worden de uitgaven met de collegegelden betaald. o De studentenaantallen: 1875: 650 1920: 2400 1934: 2800 (NB. Niemand heeft ooit beweerd dat de ULB in deze tijd te klein was; in 1919 krijgt Jules Bordet de Nobelprijs voor Geneeskunde)
3
3. De ULB: een tweetalige universiteit in de 19e eeuw? Bij het ontstaan van de ULB is Brussel qua aantallen een Vlaamse stad (met ca 60% Vlamingen en 38 % Franstaligen). Dit Vlaamse karakter kalft af tot een overwegend tweetalig karakter rond 1890, om tussen de twee wereldoorlogen om te slaan in een overwegend Franstalig karakter. Politiek en cultureel heerst in de hoofdstad een Franstalige traditie. Bij het ontstaan en tot 1890 baadt de universiteit in dit overwegend Vlaamse en tweetalige landschap, dat als normaal ervaren wordt. Vlaams wordt gezien als taal van de mindere standen, die in de democratische milieus van de ULB een zekere sympathie en sociaal mededogen opwekken. Het ontstaan van de eerste Vlaamse studentenkring aan de ULB (het Nederduitsch Taalminnend Genootschap; de voorloper van het BSG) in 1856 kan dan ook op sympathie van de Franstalige democraten rekenen. Vlamingen die in Brussel komen studeren doen dat omdat ze van de stad zijn of omdat ze overtuigd vrijzinnig/liberaal zijn. Er bestaan geen betrouwbare getallen over het aantal Vlamingen aan de ULB, maar een eigen onderzoekje op basis van de uitgereikte diploma’s tussen 1834 en 1884 geeft aan hoeveel diploma’s werden uitgereikt aan studenten afkomstig uit diverse regio’s: ca 39 % uit Wallonië (getal op basis van steekproef) ca. 35 % uit Brussel (getal op basis van steekproef) 18 % uit Vlaanderen (precies getal) ca. 8 % uit buitenland waarvan 0,9 % uit Nederland (getal op basis van steekproef) Men heeft dus in die periode een kleine 20 % studenten afkomstig uit Nederlandse taalgebieden en daarbij ca 35% van de studenten die uit Brussel komen, dat op dat moment hoofdzakelijk Vlaams en gedeeltelijk tweetalig is. Combineert men deze gegevens met die van de talentellingen dan kan men afleiden dat de ULB tussen 1834 en 1884 qua publiek voor een kleine helft een tweetalige universiteit is: ca. 48 % van de studenten die verschillende jaren studeren kent waarschijnlijk zowel Nederlands als Frans, maar de anderen kennen waarschijnlijk alleen Frans en het Frans is de voertaal. Daardoor heeft de universiteit een Franstalig karakter, maar met een sterke ‘minor’ Nederlands. Zeker tot de eerste wereldoorlog zijn ook zeer veel professoren en enkele rectoren meertalig. Over dit grotendeels tweetalige karakter in de 19e eeuw hebben ULB geschiedschrijvers tot hiertoe angstvallig gezwegen, omdat het niet paste in de Francofone politieke stellingnames van de 20ste eeuw. Vanaf 1880-1890 verziekt de sfeer tussen Nederlandstaligen en Franstaligen langzaam (dit is een afspiegeling van de intensifiëring van de verfransing die zich op politiek vlak afspeelt) en barst ook op de universiteit een taalstrijd los, die de Nederlandstaligen op de universiteit in het begin van de 20ste eeuw isoleert. Het zal tot eind jaren ’30 duren voor een studentengroep als ‘Geen Taal Geen Vrijheid’ weer als volwaardige studentenkring erkend zal worden. Door de verfransing van Brussel en de beperkte invloed die de Vlamingen kunnen hebben op een privé-initiatief als de ULB, heeft de strijd om een Nederlandstalige universiteit zich al voor de eerste wereldoorlog naar Universiteit van Gent verplaatst, die als Rijksuniversiteit een gemakkelijker te veroveren doelwit was. Vlaamse oud-studenten van de ULB als Lodewijk De Raet (voor WO I) en August Vermeylen (na WO I) hebben hierin een belangrijke rol gespeeld. De beroemde Vermeylen wordt in 1930 verkozen tot eerste rector van de Nederlandstalige universiteit Gent. (Waarschuwing: de Vlamingen hebben sedert de 19e eeuw massaal gestreden om onderwijs in de eigen taal te krijgen, omdat het algemeen bekend was dat studenten die hun opleiding volgen in een andere taal dan hun moedertaal, een belangrijke handicap hebben. Een initiatief om een meertalige universiteit te stichten (in de jaren ’20 aan de Universiteit Gent, de z.g. Nolfbarak) is mislukt. De discussie daarrond is
4
naast economisch dus ook politiek en van invloed op de publieke opinie. Ze brengt vragen mee als: - Moeten wij blijven vasthouden aan het Nederlands of het Engels als onderwijstaal ondersteunen? - Moeten wij bewust een meertalige wetenschappelijke omgeving creëren in perspectief van globalisering en Europa? - Als we voor Engelstalige masters kiezen, kunnen we dan dezelfde kwaliteit onderwijs aanbieden als in de moedertaal en zullen deze diploma’s in de Angelsaksische wereld als gelijkwaardig aangenomen worden? Deze vragen liggen bijzonder moeilijk en moeten m.i. maar gesteld worden als er een wel doordacht wetenschappelijk/onderwijskundig én politiek verantwoord antwoord op bestaat. Welke politieke steun zullen we krijgen/verliezen door het invoeren van Engelstalige cursussen?)
4. De langzame verdubbeling en de nefaste gevolgen voor de ULB en de VUB In feite is de ULB-politiek van verdubbeling van de faculteiten er één geweest van opportunisme: - indien het bestuur gedwongen werd, verdubbelde de ULB om geen terrein te verliezen. Voorbeeld: de wet van 15 juni 1935 (periode van grote werkloosheid) op het taalgebruik in rechtszaken stelt een Nederlandstalig doctoraat in de Rechten verplicht voor de uitoefening van een rechterlijk ambt in het Vlaamse land -> de ULB verdubbelt de doctoraten in de Rechten (maar niet de kandidaturen, die volgen pas in 1946). Dit is de eerste verdubbeling die plaatsheeft - indien de schoolstrijd tussen katholieken en vrijzinnigen oplaaide, verdubbelde men omdat men een vrijzinnige elite in Vlaanderen wilde laten ontstaan en verdubbelde men vooral die richtingen die aanleiding gaven tot lerarenberoepen. Ritme: o start van de verdubbeling van de faculteit LW in 1955 met Romaanse filologie en Wijsbegeerte, o 1959 kandidaturen Wiskunde o 1960 kandidatuur Natuur- en Medische wetenschappen (= voorbereidende jaren Geneeskunde), o 1961 Lichamelijke Opvoeding o 1962 kand. Natuurkunde en kand. Politieke wetenschappen o 1963 doctoraten Geneeskunde, Tandheelkunde, en kand. Pedagogie o 1964 kand. Scheikunde o 1965 kand. Psychologie o 1966 kand. Bioliogie en kand. Farmacie o 1966: begin verdubbeling TW o 1967: begin verdubbeling Handelsschool Solvay, Moraalfilosofie, Aardrijkskunde, Journalistiek - indien de schoolstrijd luwde, werd de verdubbeling vertraagd - overheidsgeld (vanaf 1960) voor de verdubbeling werd daar slechts in beperkte mate ook effectief aan besteed, want de universiteit hield een gesloten boekhouding Leuven wilde echter concurrentieel zijn met Gent en had daarom in de jaren ’30 de meeste cursussen al verdubbeld. Daardoor hebben de universiteiten van Gent en Leuven de markt van Vlaamse studenten al sinds halfweg de jaren ’30 onder elkaar kunnen verdelen. Nu leek dat voor de ULB niet zo erg, want er waren niet zo veel secundaire scholen in Vlaanderen en dus gingen weinig Vlamingen studeren, maar dat aantal nam in de jaren ’60 wel spectaculair toe. Het verdubbelingsritme van de ULB lag veel te traag. De inspanningen van Vlaamse studenten (via de kring Geen Taal Geen Vrijheid), van de
5
assistenten en professoren (met F. De Pauw op kop), van het VNVHO (die aan fundraising deed voor Nederlandstalige cursussen) en van OSB (beide sedert 1955-56) konden het proces nauwelijks versnellen. Door de interne tegenstellingen op de ULB (verdubbelingsgezinden tegenover fanatieke Franstaligen (rector Leroy vanaf 1962!) in de sfeer van de taalstrijd) zijn in 1969 nog niet alle faculteiten verdubbeld. In de praktijk heeft de ULB tussen 1930-1969 dus een kans gemist om een sterke Nederlandstalige universiteit uit te bouwen. (NB Oppassen: Deze fase uit de geschiedenis van de ULB wordt door de geschiedschrijvers van de ULB nooit op deze manier bekeken. Zij zijn er trots op dat de VUB uit de ULB ontstaan is en beschouwen zich nog altijd als de prestigieuze moederuniversiteit, dus met dit relaas kan op heel wat tenen gestaan worden, tenzij het heel diplomatisch wordt aangebracht.)
5. De universitaire expansie en de spreiding van de universiteiten In 1950 waren er op een totaal van 19258 studenten 6513 in het Nederlands taalstelsel. Door de naoorlogse babyboom en door een sterkere Vlaamse ontvoogding verwachtte men steeds grotere aantallen studenten aan de universiteiten. De grootste universiteit (Leuven) stuurde aan op een spreiding van universitaire instellingen over het land, met kandidaturen in de provincies en belangrijke pied-à-terres in Brussel (verdubbeling van faculteiten van St. Louis in Brussel tot KUB en stichting van een Franstalige medische faculteit in Woluwe). Op basis van de prognoses van de studiediensten van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid (waarschijnlijk beïnvloed door Leuven) werd vooropgesteld dat een universiteit haar optimum bereikte bij 15000 studenten en dat zij dan zou moeten ‘deconcentreren’ (alleen Leuven kwam aan dit aantal). De moeizaam tot stand gekomen wet van 9 april 1965 op de universitaire expansie maakte dit mogelijk indien de wet extensief werd geïnterpreteerd, wat Leuven in de daarop volgende jaren prompt deed.
6. 1969: De studentenrevolte en de ‘netwerken’ maken het ontstaan van de zelfstandige VUB mogelijk De studentenrevolte in Brussel volgt op agitatie die reeds enkele jaren aan de gang is in de studentenmiddens naar aanleiding van democratiseringsideeën en overheidsgehannes. Op 22 mei wijst een Vrije Vergadering het gezag van de Raad van Bestuur af en bezet de centrale ULB-lokalen. De bezettingsinitiatieven van de ‘idealisten’ zullen uiteindelijk doodbloeden. De Vlaamse ‘realisten’ zullen op 13 juni de CONUG stichten (Coördinatiecomité van de Nederlandstalige Universitaire Gemeenschap) met vertegenwoordigers van studenten, professoren en later ook van ATP en assistenten. Ze werden hiertoe aangezet door de drukkingsgroepen: VNVHO, OSB en de VVP (Vereniging Van Professoren), die in deze warrige situatie hun jarenlang opgebouwde netwerken met succes benutten. In de discussies die daarop volgen weet Aloïs Gerlo zich sterk te profileren, maar ze leiden niet tot een aanvaardbare structuur binnen de ULB. Daarom beslist de politiek (vooral minister Piet Vermeylen, zelf Vlaams professor aan de ULB) om nieuwe rechtspersonen te stichten en de universiteiten werkelijk te scheiden, zowel ULBVUB als KUL-UCL (wet van 28 mei 1970). Deze scheiding bevestigde ook de spreidingspolitiek van de regering. De boedelscheiding tussen ULB en VUB werd bepaald op 70/30; het Oefenplein werd verdeeld op 20/44 VUB en 24/44 ULB, dat de Solbosch hield. In dit project wordt de VUB als volledige basisuniversiteit erkend (dat wil zeggen dat een aantal richtingen moet worden aangeboden, omdat ze de basis vormen van een volwaardige universiteit). Velen twijfelen op dat moment aan haar leefbaarheid.
6
7. 1969-2000: de VUB-expansie (<-> 2000-2009: stagnatie) De startperiode was een pioniersperiode. In een mum van tijd moesten de structuren voor een volwaardige universiteit worden gecreëerd en de campus worden opgebouwd. De universiteit was klein en daardoor kon veel worden geregeld zonder regelgeving. Dit resulteerde in een grote zelfstandigheid en collegiale solidariteit op de uitvoerende echelons (professoren en diensthoofden) terwijl de macht van de centrale structuren (voor onderwijs en onderzoek enz.) onduidelijk was en meer beperkt tot toezicht. Om hieraan te verhelpen werd vanaf eind jaren 70 en in de jaren ’80 meer macht geconcentreerd bij de ‘raden’ (SOR, OWR, OZR). Dit centralisme is de laatste twintig jaar nog toegenomen, wat zich uitte in een nieuw organiek statuut in 1994 (met de benoeming van vice-rectoren voor Onderwijs, Onderzoek en –in 2004- Studentenzaken). De basisuniversiteit werd gezien als universiteit voor ca. 5000 studenten en de gebouwen werden daarop voorzien. Dit aantal werd na 10 jaar gehaald. Hoewel het aantal studenten aan andere universiteiten begin jaren ’70 nauwelijks aangroeide, deed de VUB een fameuze inhaalbeweging. De aantrekkingskracht op 18-jarigen was niet zo groot; de aangroei werd vooral verwezenlijkt door 2e en 3e cyclusstudenten. Als onder rector Dejaegere (1991-1994) het principe van de volledige universiteit wordt opgegeven (onder politieke druk), komt de deur voor afbouw op een kier te staan. Rector Witte zal dan ook veel energie steken om zware aanvallen op de volledige universiteit af te slaan (gepropageerd in het Optimalisatierapport van Dillemans (1995) en strijd om het behoud van de kinesitherapie in 1997) of om dreigend onheil af te wenden (een Katholieke confederatie van KUL-KULAK en KUB; later overigens moeiteloos door Leuven gerealiseerd via de Associaties). De evolutie van het aantal studenten: Jaar 1971/72 1979/80 1989/90 1999/00 2006/07
Man (%) 73 67 61 51 45
Vrouw (%) 27 33 39 49 55
Totaal (aantal) 3.532 5.378 7.713 9.217 9.157
De VUB evolueert in deze periode op onderwijsgebied van een jongensuniversiteit (met nadruk op technische en exacte wetenschappen) naar een overwegende meisjesuniversiteit (met nadruk op humane wetenschappen). 61% van de studenten zit in 2007 in de HW. Op onderzoeksgebied voeren de wetenschappen en geneeskunde dan weer de boventoon. Vandaag nadert de VUB de kaap van 10.000 studenten. Qua rekrutering is er tot begin jaren ’90 een oververtegenwoordiging van hogere en middenniveaus te zien, aangevuld met kinderen van ongeschoolde arbeiders. Dit komt voort uit de ligging in Brabant met dichtbij ondernemers, kaders en hogere bedienden en het sociaal profiel van de vrijzinnigen. Leuven rekruteert meer in de middenklasse en bij geschoolde arbeiders (dit zijn grotere groepen). Een toenemend regionale rekrutering zit er voor iets tussen.
8. Een drama: de evolutie van de financiering Tot midden jaren ’70 werd het overheidsbeleid gekenmerkt door maatregelen die de expansie van het universitair onderwijs tot doel hadden. Tijdens de economische crisis
7
van de jaren ’70 en ‘80 werd gekeken hoe de groei materieel beperkt kon worden. De democratiseringsideeën van de universitaire expansie, waarbij de overheid als financier optrad om meer universitair onderwijs aan te bieden aan bredere lagen van de bevolking, zijn toen vervangen door een besparingslogica. Grote hervormingen als de overheveling van onderwijs van federaal naar gemeenschapsniveau of Bologna worden gebruikt om aan de universiteiten steeds meer kwantitatieve en kwalitatieve eisen te stellen en nieuwe systemen in te voeren waardoor er bespaard wordt. Tussen 1975 en 1987 daalde de forfaitaire betoelaging per student met ca. 25% (en deze tendens ging ook nadien nog door), waardoor steeds meer personeel buiten de werkingstoelagen betaald moest worden. De overheveling van het onderwijs naar de gemeenschappen gaf aanleiding tot het decreet van 12/6/1991, dat financieel ongunstig was. De uitvoeringsbesluiten van het decreet lieten bovendien lang op zich wachten en de versies volgden elkaar op, hetgeen rechtsonzekerheid met zich meebracht. Deze financieel nadelige tendens werd voortgezet met het overheidsbeleid rond de Associaties (structuurdecreet), met het financieringsdecreet (principe van diplomafinanciering, kwantitatieve outputfinanciering van wetenschappelijk werk), en met de voorstellen van de commissie Soete. De achterliggende politieke idee bij de Associaties was dat er meer lokale samenwerking zou ontstaan, maar dit was een politieke inschattingsfout en een blunder van formaat van socialisten en liberalen, want de samenwerking werd vanuit katholieke hoek direct volgens het zuilenprincipe ingevuld. Door de onderwijsrichtingen verder op te delen in vaste categorieën wordt de oprichting van nieuwe interdisciplinaire richtingen bovendien ontmoedigd en verstard. Dit staat lijnrecht tegenover de verdergaande verzelfstandiging van verschillende nieuwe wetenschappen waar de financiers geen rekening mee houden. Ook de politieke idee van ‘grote universiteiten’ is ingegeven door deze besparingslogica, maar kwalitatieve topuniversiteiten als Cambridge en Oxford hebben rond de 20.000 studenten, wat op Europees niveau niet ‘groot’ is… De invoering van het decreet van 1991, de BaMa-hervorming enz. brengen de universitaire gemeenschap telkens uit balans, wat direct of indirect de leeromgeving verstoort. Er zou dringend onderzocht moeten worden in hoeverre de Bologna hervorming de slaagpercentages beïnvloed heeft. De overheid doet –via een discussie over de slaagpercentages- namelijk alsof de universiteiten geen aandacht besteden aan pedagogische evoluties en begeleiding terwijl ze dat wel doen (infra). Mogelijk zijn de door de overheid zelf opgelegde besparingen en systeemwijzigingen de oorzaak van lage slaagpercentages.
9. De evolutie van de VUB na 1969 op gebied van onderwijs en onderzoek 9.1. Evolutie op onderwijsvlak: VUB-vernieuwing tegenover besparingspolitiek van de regering Van bij haar ontstaan beschouwt de VUB zich als volwaardige universiteit en bouwt haar programma’s volgens die visie uit. Niet gehinderd door oude structuren richt ze nieuwe, zeer succesvolle richtingen op (vb. 1972/73 Pers- en Communicatiewetenschappen; 1978/79 Informatica enz.). Ze introduceert als eerste universiteit in Vlaanderen het ‘pedagogisch advies’ (1970), waarbij studenten kunnen adviseren over lessen van professoren. Ook bouwt de VUB ook derde cyclus opleidingen uit volgens haar specialisaties. Ze richt daarnaast Engelstalige programma’s op, gericht op jonge wetenschappers uit ontwikkelingslanden (ism ABOS). Deze initiatieven zorgden voor een belangrijke vermeerdering van het studentenaantal. Door de snelle schaalvergroting van de instelling was in de jaren ‘80 een sterkere centrale onderwijspolitiek nodig. De VUB nam op onderwijskundig vlak allerlei
8
initiatieven, meerbepaald inzake de begeleiding van de eerstejaarsstudenten. In het Vlaams onderwijsdecreet van 1991 zullen enkele van de structurele initiatieven (vb. Onderwijsraad) trouwens worden overgenomen. Maar de remwet van 1982 maakte nieuwe opleidingen niet meer financierbaar, wat de VUB opving door in bestaande 3e cyclus-opleidingen nieuwe extra afstudeerrichtingen in te bouwen. Daarna beperkte het decreet van 1991 de VAO-opleidingen tot aanvullende en specifieke opleidingen en uiteindelijk werd de financiering van deze opleidingen na veel afschaffingsdreiging herleid tot enveloppefinanciering, om in het financieringsdecreet uiteindelijk afgeschaft te worden. In de eerste helft van de jaren ’90 werd het aanbod van voortgezette opleidingen daarom gerationaliseerd. Het viel van 51 op 39. In 2002 was het terug aangegroeid tot 50, maar daarna kalfde het af tot 27 ManaMa’s in 2008/09 (waarvan 12 interuniversitair). Deze evolutie verklaart mogelijk mee de stagnatie van de studentenaantallen: in de jaren ’90 volgde een vierde van de studenten een VAO. De diverse initiatieven rond de doctoraatsopleiding (vb 1994 en de reglementering van 2002) waren altijd tijdelijk en volgden elkaar op, hoewel de VUB in het laatste decennium een stijgend aantal doctoraten afleverde. Het decreet van 1991, de BaMa hervorming en het financieringsdecreet maken komaf met het principe van de volledige/volwaardige universiteit en duwen de universiteit terug in de richting van een basisuniversiteit zonder veel specialisaties. Sterker, de strijd om de volwaardige universiteit die zich in de jaren ’90 afspeelt (vb Kine), slorpt veel energie op en kondigt eerder stagnatie aan. Tandheelkunde gaat in 2003 verloren en in 2005 volgen de eerste rationalisaties in het eerste en tweede cyclusonderwijs. De decennialang aanhoudende besparingspolitiek van de opeenvolgende regeringen heeft vooral de onderwijssector van de universiteit getroffen. Samenwerking: Op onderwijskundig vlak blijft vaak op individueel niveau een band met ULB-collega’s bestaan, die verzekerd wordt via het onderzoek (en de onderzoekscentra) en in verschillende periodes leidt tot formele regelingen (bijvoorbeeld het openstellen van cursussen voor elkaars studenten). De sinds 2003 opgerichte Universitaire Associatie Brussel en de raampoging tot alliantie met UGent hebben al tot enkele concrete samenwerkingsverbanden op onderwijskundig vlak geleid.
Detailchronologie Onderwijsevolutie 1969/70: oprichting Onderwijscommissie, die democratisch werd samengesteld (vertegenwoordiging van professoren, assistenten, vorsers, studenten). 1970: start van de onderwijsbeoordeling van professoren door studenten, een toenmalig unicum in Vlaanderen, dmv een ‘pedagogisch advies’. Werd wegens gering succes in 1991 hervormd tot tweejaarlijkse evaluatie van hoorcolleges. 1972/73: oprichting van succesvolle nieuwe opleiding: Pers- en Communicatiewetenschappen (andere universiteiten haasten zich te volgen) 1974/75: idem Moraalwetenschappen 1975: start van het avondonderwijs voor werkstudenten, eveneens een toenmalig unicum in Vlaanderen 1978: oprichting van Educo 1978/79: oprichting Sociaal-culturele agogiek, informatica, criminologie 1981: omvorming tot Onderwijsraad (OWR) , die ipv versnipperde aandacht te besteden aan ‘faits divers’ (o.m. opeenvolgende programmawijzigingen) een centraal beleid moest gaan voeren met aandacht voor onderwijsmethodologie, 3e cyclus, open universiteit, werkstudenten, zelfstudiecentra enz. 1981: oprichting Ombudsman 1982/83 : oprichting Gezondheidszorg (later omgevormd en gesplitst in Gezondheidswetenschappen, Biomedische wetenschappen en (1991) Gerontologie 1983: VUB huisvest voortaan het CVO
9
1985: beslissing tot oprichting van drie Zelfstudiecentra (die van 1986 1989 operationeel werden) 1986-87: oprichting van het Vesalius College, in associatie met de Boston University 1987-88: start van het project 'universitair onderwijs voor visueel gehandicapten' 1988: de OWR krijgt voortaan een eigen budget, waardoor deze haar centrale politiek ivm centrale beleidsopties, zoals de Zelfstudiecentra, Topsport enz. kan ondersteunen 1988-89: start van het Topsportprogramma voor topatleten 1990: oprichting Unica Network 1993: Onderwijsrapport van de VLIR: het onderwijs in kleine groepen met veel praktijk en begeleiding aan de VUB wordt zeer positief beoordeeld. De VUB organiseerde in de jaren ‘70 en 80 diverse projecten om onderwijsbegeleiding van eerste kandidatuur studenten te perfectioneren en besteedde vanaf 1985 extra aandacht aan de overgangsproblematiek van de schoolverlaters (via het IDLO). 1996: eerste samenwerkingsovereenkomst met Erasmushogeschool 1997: ontstaan iPAVUB 2001: Alle bijscholingsprogramma’s voor professionals worden onder de noemer ‘Levenslang leren’ gebracht 2002: invoering semestersysteem en teleleerplatform Blackboard (in 2004 vervangen door Pointcarré) 2003: omvorming naar Ba-Mastructuren 2003: oprichting van de Universitaire Associatie Brussel. Hiermee kreeg de onderwijsproblematiek een nieuwe invalshoek. Andere samenwerkingsakkoorden worden gesloten met de Provinciale Hogeschool Limburg, Hogeschool Limburg, Universiteit Antwerpen, ULB enz. 2003: opleiding Tandheelkunde verdwijnt 2004: aanstelling trajectbegeleiders bij de faculteiten (als uitvloeisel van het flexibiliseringsdecreet) 2004: samenwerkingsakkoord Koninklijke Militaire School 2005: eerste rationalisaties in eerste en tweede cyclusonderwijs: de opleiding Moraalwetenschappen wordt geïntegreerd in de opleiding Wijsbegeerte, de opleidingen Germaanse taal- en letterkunde, Romaanse taal- en letterkunde en Latijn werden samengebracht in één opleiding Taal- en Letterkunde en de opleiding Geologie wordt niet meer ingericht. 2005: samenwerkingsakkoord met BOZAR (en het jaar daarop: Doctoraat in de Kunsten) 2005: Master of International Management Science (Handelsingenieur Solvay) wordt volledig ingericht met ULB 2005: Via een uitwisselingsprogramma met de ULB kunnen studenten in de ingenieurswetenschappen na vijf jaar studie in twee landstalen, een dubbel diploma (één in het Nederlands en één in het Frans) halen. 2007: afsluiten van een alliantie tussen VUB en UGent
10
9.2. Evolutie op onderzoeksgebied: een succes! De ULB had een sterke reputatie op gebied van wetenschappelijk onderzoek (Nobel- en Fieldsmedalprijswinnaars: Jules Bordet (Geneeskunde, 1919), Albert Claude (Geneeskunde, 1974), Ilya Prigogine (Fysica, 1978) en Pierre Deligne (FM Wiskunde, 1978). Vaak werden de rechtstreekse medewerkers van de ULB-diensthoofden jonge VUB-professoren. Ze bleven in het begin van de jaren ’70 gewoon samenwerken want de gebouwen op de nieuwe VUB-campus waren nog niet af. In de Moleculaire Biologie op de campus te Sint-Genesius-Rode bleef men decennialang samenwerken. Ook was men in de beginperiode verplicht veel buitenlandse proffessoren aan te trekken. Dit alles verklaart waarom de nieuwe onderzoeksteams snel een goede reputatie kregen en de VUB topwetenschappers kon afleveren (voorbeelden: Jean Bourgain (Fields Medal Wiskunde in 1994), Ingrid Daubechies (uitvindster van de wavelet-theorie; nu in Princeton), Patti Maes (MIT), filosoof Leo Apostel…). Al van in 1970 kon de Navorsingscommissie (in 1978 omgedoopt tot Onderzoeksraad) over een eigen budget beschikken, om projectgelden toe te kennen. Toch is er geen echt beleid. Vanaf 1978 verandert dit gaandeweg. OZR laat haar wetenschapsbeleid verzekeren door overheadgelden en doet in de jaren ’90 een financiële duit in het zakje door de patentreglementering. Ze onderneemt een groot aantal onderzoeksstimulerende acties. In 1986-87 werd de onderzoekspolitiek hervormd; de researchactiviteiten werden opgedeeld in een zaainiveau, incubatieniveau en een excellency-niveau. Andere activiteiten betreffen de samenwerking industrie-universiteit (1981: opening van het eerste researchpark in Neder-Over-Heembeek) of bijvoorbeeld de Wetenschapswinkel en Crosstalks (beiden °2003). De wetenschappelijke centra die in de jaren ’70 zijn ontstaan zijn echter klein; in de jaren ’90 probeert men te rationaliseren en wil men grotere groepen (in de idee van ‘excellency-centers’) laten ontstaan. Maar dit proces verloopt zeer traag. Via een onafhankelijke doorlichting van de onderzoeksgroepen wil de OZR vanaf 2000 een schaalvergroting van de centra en bundeling van de onderzoekskrachten tot stand te brengen. De eerste resultaten daarvan worden zichtbaar in 2006. Onder invloed van de crisis verleende de overheid vanaf het midden van de jaren ’70 voorrang aan technologisch en toegepast onderzoek, en maakte ze onderzoeksafspraken met de universiteiten via vijfjaarlijkse geconcerteerde onderzoeksacties; KB 1976). Via allerlei speciale fondsen (Maystad gelden in 1985, Interuniversitaire Attractiepolen, gelden ter bevordering van de Vlaamse industriële ontwikkeling enz.) werden soms extra gelden toegekend. In 1996 had er een budgettaire inhaaloperatie plaats, die ook de VUB meer ruimte bood. Door daar optimaal gebruik van te maken, kon het aandeel van de VUB in de onderzoeksbegrotingen uitstijgen boven haar aandeel in de studentenpopulatie. In feite is de geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek aan de VUB door dit alles een succesverhaal van constant stijgende onderzoeksbudgetten en goede scores van vorsers qua publicatie-impact. Een systematisch onderzoek op welke gebieden de VUB het meest succesvol was, is nooit gedaan en zou een vertekend beeld geven, maar sommige onderzoeksgroepen (vb ETRO, TONA) kregen door een langdurige inspanning een grote reputatie of zijn indrukwekkend door hun omvang en capaciteit (vb. Instituut voor Europese Studies).
11
Detailchronologie Onderzoek 1970: oprichting van een Commissie voor Wetenschappelijk Onderzoek, met budget voor VUB-projecten. 1976: Het Interuniversitair Instituut voor Hoge Energie (prof. Lemonne) vestigt zich aan de VUB 1977:oprichting onderzoeksgroep TOR (Tempus Omnia Revelat), nu onder leiding van Mark Elchardus en Ignace Glorieux, 1978: De nationale overheid apprecieert de VUB- idee van een coördinerende commissie voor onderzoek en veralgemeent het via het KB van 14-06-1978, waarin alle universitaire instellingen verplicht worden een Onderzoeksraad op te richten. 1981: opening van het eerste researchpark in Neder-Over-Heembeek (Zellik en Mechelen-Zuid volgen in 1985 en in 1990) 1982: oprichting centrum voor Medische Genetica (prof. I. Liebaers) 1986-87: eerste hervorming van het onderzoeksbeleid; de researchactiviteiten worden opgedeeld in een zaainiveau, incubatieniveau en een excellentieniveau 2000: FWO-mandaathouders worden door de overheid overgeheveld naar universiteiten 2000: eerste doorlichting van de kwaliteit van twee onderzoeksgroepen via peer reviewing wordt afgerond. In het komende decennium zal de VUB al zijn onderzoeksgroepen doorlichten; de laatste evaluaties worden afgerond in 2009. 2002: het Instituut voor Europese Studies wordt functioneel 2002 oprichting Brussels Investeringsfonds (voor een valoriseringsbeleid) 2003: Uit een bibliometrische studie over de periode 1992-2001 blijkt dat de publicatie-impact van de VUB – dit is de mate waarin in wetenschappelijke tijdschriften naar artikels van VUB-onderzoekers wordt verwezen – 16% boven het wereldgemiddelde ligt. Vooral onderzoeksteams uit de geneeskunde, toegepaste biologische wetenschappen (bioingenieur) en natuurkunde scoren qua citaties hoger dan internationaal gangbaar. 2003: Oprichting Crosstalks, Wetenschapswinkel 2005: akkoord met de Renmin university voor de oprichting van een Brussels Institute of Contemporary China Studies 2005: OZR voert extra financiering voor thematische zwaartepunten in het strategisch basisonderzoek in voor 3 ‘excellency’-labo’s: Fotonica (TONA), Elektronica en Informatieverwerking (ETRO), Voedingsbiotechnologie (IMDO) 2005: VUB past als eerste universiteit in Vlaanderen de aanbevelingen van de Europese Commissie inzake kwaliteitsvol onderzoek toe 2006: de Vrije Universiteit Brussel is de sterkste stijger op de universiteitsranglijst van The Times Higher Education Supplement 2007: eerste steenlegging Incubatiecentrum Arsenaal
10.
Enkele data rond de evolutie van de VUB op andere vlakken 1971: begin van de bouw van het AZ Jette; de eerste patiënten worden er vanaf 1977 verzorgd 1973: opening van de eerste gebouwen op de campus Oefenplein: de studentenwijk 1975: oprichting van het Centrum Permanente Vorming (later UPV genoemd) 1976-1979: afwerking van de gebouwen F, G, B, C, M, K, Z, L, Q en het studentenhuis aan de Nieuwelaan. 1976-77: omvorming van de Sociale Commissie tot Sociale Raad (SOR), met zeer democratische inslag. Sedert 1982 bezitten de studenten een meerderheidspositie en wordt de Sociale Sector door hen bestuurd. In
12
2005 werd de SOR omgevormd tot Studentenraad volgens het participatiedecreet van 2004 en bestaat ze volledig uit studenten. 1978-79: protestacties van de studenten tegen de verhoging van het inschrijvingsgeld van 5000 naar 10000 BF. Bezetting van het rectoraat. 1981: opening Kultuurkaffee 1984: opening Oncologisch centrum in Jette 1985: opening Kinderziekenhuis Jette 1989: opening van het zwembad 1990: eredoctoraat voor Vaclav Havel 1993: eredoctoraat Nelson Mandela en Frederik Willem De Klerk 1994: eredoctoraat voor Aung San Suu Kyi 1996: realisering eerste fase Schoofslaan (het hele project leverde 1200 studentenkamers op) 1997: oprichting palliatief dagcentrum TOPAZ, onder leiding van Prof. W. Distelmans. Naar dit VUB-voorbeeld worden verschillende andere dagcentra ingericht. 1999: samenwerking VUB met Quartier Latin 2000: eerste steen gelegd voor gebouwen D en E; in gebruikname van E in 2002. 2004: oprichting van VUBAAA (Amerikaanse Alumnivereniging van de VUB) 2005: opening Sportopolis op Oefenplein 2005: Studentenbeleidsplan wordt goedgekeurd 2005: lancering diversiteitsplan 2006: eredoctoraat voor Sonia Ghandi
13