Hoe omgaan met de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed in stedenbouwkundige dossiers? Een Bierbeeks engagement.
Document, gerealiseerd en goedgekeurd door de Gemeentelijke Erfgoedraad in zitting van 20 mei 2014.
1
Totstandkoming van het document. Sinds de goedkeuring van de statuten van de Gemeentelijke Erfgoedraad (GER) in Bierbeek, waarbij de adviesfunctie van de GER in artikel 2 werd goedgekeurd door de gemeenteraad, werden talrijke bouwdossiers van beschermd erfgoed en van de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed voorgelegd aan de GER. Het advies vanuit de GER wordt daarbij steeds toegevoegd als onderdeel van het advies aan de vergunningverlenende overheid of –in geval van een machtigingsdossier dat verplicht moet voorgelegd worden aan het agentschap Onroerend Erfgoed- als onderdeel van het advies van de gemeente. Het kon niet ontkend worden dat er een spanningsveld was ontstaan tussen beslissingen van het agentschap Onroerend Erfgoed en de uitgebrachte adviezen van de GER –meestal overgenomen door het College van Burgemeester en Schepenen- die vaak diametraal tegenover elkaar stonden. Dit spanningsveld werd ook voelbaar binnen de GER zelf, en leidde tot een belangrijk agendapunt op de GER van 20 november 2012, onder de titel “Voorstel toekomstige manier van aanpak stedenbouwkundige dossiers en werken met inventaris”. Het oorspronkelijke voorstel dat gedaan werd in de GER van 20 november 2012 was om vanuit de inventaris van Lovenjoel te werken met verschillende categorieën en op basis van deze categorieën een andere procedure te volgen (bv. klasseren, bewaren van elementen,…). Dergelijke opdeling van items, zo werd verwacht, zou kunnen resulteren in een objectievere behandelwijze van stedenbouwkundige dossiers. Om dit te realiseren werd een werkgroep opgericht, waarin de Schepen van Ruimtelijke Ordening, de Schepen van Cultuur, het hoofd van de dienst Stedebouw van de gemeente en drie vrijwilligers van de GER samen nadachten over dit thema. De werkgroep is driemaal samengekomen. 1. In de eerste werkgroepvergadering werden de bouwkundige items van gans Bierbeek opgelijst volgens hun juridisch statuut: beschermd monument, beschermd stads- en dorpsgezicht, vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed. Een eerste voorstel werd gedaan om te onderzoeken of het mogelijk zou zijn de zogenaamde “erfgoedwaarden” (artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde volgens art. 2 van het decreet van 1976) van een bouwkundig item met juridisch statuut te verbinden met een bepaalde vorm van beheer. M.a.w. is een item dat bijvoorbeeld beschermd is omwille van zijn volkskundige waarde anders te beheren dan een item dat beschermd is omwille van zijn artistieke waarde? En kunnen we items met dezelfde waardecategorie op eenzelfde manier benaderen? 2. In de tweede werkgroepvergadering werd het (ontgoochelend) resultaat van deze denkoefening gepresenteerd. Ten eerste bleek dat nergens in de regelgeving ook maar een definitie van de opgesomde waarden te vinden was, of ook maar enige bronverwijzing waaruit geput werd om deze waarden te definiëren. Ten tweede bleek dat gelijkaardige items beschermd waren omwille van verschillende waarden, zonder dat duidelijk was waarom dit zo was. Ten derde bleek dat de inventaris bouwkundig erfgoed geen waarden toewijst aan de bouwkundige items, hoewel dat toch de 2
selectiebasis vormt van de inventaris. Het veelbelovende voorstel werd daarom snel opgeborgen. Uit deze tweede werkgroepvergadering was toch één zaak frappant duidelijk geworden: de traditionele behoudsfilosofie moest doorbroken worden om vooruitgang te kunnen boeken. 3. In de derde werkgroepvergadering werd het voorstel gedaan om terug te gaan naar de fundamentele vragen “wat is een monument?” en “wat is erfgoed?”. Met andere woorden, de werkgroep dook het verre verleden in om een toekomst voor “ons” erfgoed mogelijk te maken in de hoop zo een eigen Bierbeekse visie te ontwikkelen die hanteerbaar is in adviesverlening. De doorbraak lag in een etymologische benadering. Op de GER van 19 februari 2013 werden de krachtlijnen van het Bierbeeks engagement voorgesteld aan de GER. Kernwoorden hierin zijn herinnering, het doorgeven aan de volgende generatie, de kracht van de ontdekking en de meerlagigheid. De krachtlijnen werden positief ontvangen door de vergadering. De werkgroep kreeg de opdracht van de GER mee om de krachtlijnen te verwoorden in een visiedocument. Het visiedocument werd op 20 mei 2014 voorgelegd aan de GER ter amendering en goedkeuring. De toen gemaakte opmerkingen werden opgenomen in deze eindversie. Hoe omgaan met de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed. Een Bierbeeks engagement wordt aangeboden aan het College van Burgemeester en Schepenen in functie van verdere politieke besluitvorming.
3
1.De theoretische basis. 1.1. De notie van herinnering Het woord “monument” is afkomstig van het Latijn monere, “herinneren aan”. Een monument is dus in wezen –in zijn intrinsieke betekenis- een werk dat herinnert aan iets. In een inventaris van bouwkundig erfgoed is het in wezen een gebouw dat herinnert aan een bepaald tijdsgewricht, een bepaalde stijl, een architect, de bewoners of gebruikers van een gebouw. Hoe ouder het gebouw is, des te meer herinneringen er aan vast hangen, die niet allemaal tot uiting hoeven te komen in het gebouw zelf. Elke bewoner, elke eigenaar kan wijzigingen aanbrengen die de weerslag zijn van zijn smaak, van de mode, van zijn omgaan met het gebouw. Hoe meer herinneringen er materieel in het gebouw zijn opgenomen, hoe rijker het gebouw wordt. Hieraan wordt de notie van meerlagigheid gekoppeld: een gebouw dat in theorie gaaf of intact tot ons is gekomen, heeft één tijdslaag die materieel in het gebouw is opgenomen, het herinnert in al zijn volheid aan zijn ontstaansperiode. Omgekeerd is het verrijkend om in gebouwen originele bouwonderdelen te herkennen en deze mee te nemen in eventuele verbouwingen. Hoe meer materiële wijzigingen het gebouw bezit, hoe rijker het wordt in zijn tijdslagen. Het gebouw wordt een puzzel van herinneringen, waarvan de wordingsgeschiedenis door observatie en onderzoek kan ontrafeld worden. Soms is een gebouw of een gebouwencomplex het resultaat van een gans bouwprogramma waarover door de eerste bouwheer en zijn ontwerpers grondig is nagedacht. Deze categorie draagt een rijkdom aan herinneringen in zich, die alle –bewust én onbewust- in het ontwerpproces zijn meegenomen. Dergelijke gebouwen of gebouwcomplexen verdienen een zeer zorgvuldige benadering: deze moeten in de eerste plaats geïdentificeerd worden, het bouwprogramma wordt bij voorkeur ontrafeld en beschreven, met andere woorden de geschiedenis van deze categorie van bouwkundig erfgoed wordt gecontextualiseerd. Hun meerlagigheid zit al ingebakken in het uitgevoerde bouwprogramma. Hier komt ook de notie van ontdekking in het vizier. Een gebouw (met zijn context) ontrafelen, zijn bouwgeschiedenis ontdekken, is een uitdaging voor vooral lokale erfgoedliefhebbers. Die bouwgeschiedenis zit vaak min dan wel meer verborgen in het gebouw, en de ontdekking ervan is een voorbereidende stap om die (al dan niet nieuwe) informatie te delen, in de eerste plaats met geïnteresseerden uit de lokale gemeenschap, in de tweede plaats met geïnteresseerden buiten de lokale gemeenschap, zoals bezoekers, toeristen, wetenschappers,… . 1.2. De notie van erfgoed In het woord erfgoed zit een afgeleide vorm van het werkwoord “erven” (het ontvangen uit een vorige generatie) besloten. Elke eigenaar kan gedurende zijn leven beschikken over zijn goederen. Het eigendomsrecht is binnen onze cultuur immers een belangrijk recht, en een eigenaar kan in principe –binnen de beperkingen van de wet- daarmee doen wat hij wenst. 4
Die notie komt uit de vroege middeleeuwen –de term is “allodium”, eigengoed. Over een allodium had de eigenaar het volste recht, een allodium was zelfs niet ondergeschikt aan grafelijke of koninklijke rechten. Erfgoed was voor de vader dat goed waarvan hij vond dat het doorgegeven moest worden aan de volgende generatie, met name zijn kinderen. Dat erfgoed kon op zijn beurt blijven bestaan, veranderd worden of afgebroken worden. Dat hing meestal af van de financiële draagkracht van degene die de erfenis, het erfgoed, aanvaardde. Wanneer een gemeenschap de herinnering aan een eigendom, in casu een gebouw, belangrijk genoeg acht om te bewaren, dan heeft de eigenaar vanuit zijn eigendomsrecht recht op een tegenprestatie. Dergelijke tegenprestatie hoeft niet louter financieel (een subsidie of premie) of juridisch te worden bekeken. Essentieel is dat de eigenaar vanuit zijn eigendomsrecht al dan niet kan kiezen voor een tegenprestatie. Het is bijgevolg aan die gemeenschap om de zorg voor erfgoed te stimuleren. Een stimuleringsbeleid is zonder meer –op langere termijnveel effectiever dan een beleid dat verplichtingen oplegt aan eigenaars. Ook een eenvoudige appreciatie voor de eigenaar behoort daartoe. De zorg voor erfgoed kan zo het hart van de eigenaar veroveren en wordt vanzelfsprekend. Een zorgplicht opgelegd door derden heeft veel kans om het tegengestelde effect te bereiken.
5
2. De praktische uitwerking nu. Een Bierbeeks engagement. Elk item op de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed heeft zijn eigen sterktes en zwaktes, en elk stedenbouwkundig dossier heeft dat ook. Dat betekent dat beide nog steeds in zijn eigen details en hoofdlijnen een behandeling verdienen. Wat volgt is een algemene richtlijn, een rode leidraad waarop kan teruggevallen worden bij elk stedenbouwkundig aanvraagdossier over dit erfgoed. 2.1.Dynamisch erfgoed en dynamische erfgoedzorg: omgaan met toevoegen en verdwijnen. A thing is a slow event. Elke zaak, elk goed en dus elk gebouw heeft zijn geschiedenis. Bij verbouwingen van waardevol bouwkundig erfgoed, worden er eigentijdse elementen toegevoegd, die een bijkomende herinnering zullen vormen voor de toekomst. Het gebouw wordt rijker in zijn geschiedenis, maar tegelijkertijd kunnen waardevolle herinneringen in het gebouw vervagen en zelfs verdwijnen. 2.1.1. Omgaan met toevoegen. Het toevoegen van eigentijdse elementen is van alle tijden. Niet alleen geeft het meer overlevingskansen aan bouwkundig erfgoed dat we willen koesteren, het verhoogt ook de authenticiteit én tegelijkertijd brengt het het oorspronkelijk gebouw nauwelijks schade toe. Het toevoegen van elementen die gebouwen of gebouwonderdelen uit het verleden van een gebouw kopiëren of –meer verregaand- verdwenen elementen reconstrueert, is een praktijk die vermeden moet worden: de authenticiteit van het gebouw wordt schade toegebracht, het wordt vervalst. 2.1.2. Omgaan met verdwijnen. Wanneer vervaging of verdwijning staat te gebeuren, dan biedt de Bierbeeks gemeenschap een oplossing aan, via een advies door de GER aan het gemeentebestuur. Aandachtspunten worden geformuleerd, onder meer naar behoud van waardevolle elementen. Tegelijkertijd biedt de GER aan de bouwheer aan om wat op punt staat te verdwijnen, te documenteren. Het voedt op korte termijn de verzuchting naar kennis en nieuwe informatie van de vrijwilligers die zich hiervoor wensen te engageren. En het verdiept de betekenis die erfgoed heeft voor de gemeenschap. Gemeentebestuur en ambtenaren leggen de contacten met de bouwheer om dat mogelijk te maken. Slechts mits toestemming van de bouwheer kunnen er immers pas afspraken gemaakt worden om hiervoor goed samen te werken. 2.2. De aanwezigheid van het Bierbeeks erfgoeddepot (BED) Het depot, liefst lokaal, is de absolute vereiste om het Bierbeeks engagement te kunnen uitvoeren. Het is de plaats waar erfgoedelementen en informatie van het Bierbeeks erfgoed bewaard worden, en waar het geraadpleegd kan worden. Het wordt het eerste geheugen van de gemeente Bierbeek.
6
3. De toekomst Alle erfgoed is ook lokaal. Een lokale gemeenschap zou zelf moeten kunnen bepalen wat belangrijk erfgoed is voor haar. Zo wordt het erfgoed haar erfgoed, en zal het engagement voor de zorg voor dit erfgoed vanzelfsprekend toenemen. Wie zelf kiest, kiest ook voor de verantwoordelijkheid. M.a.w. een eigen erfgoedinventaris voor een lokaal beleid is een aanrader. De hogere overheden kunnen dit op allerlei manieren stimuleren, niet door aan te duiden WAT opgenomen moet worden op een lokale inventaris, maar wel HOE dit kan gebeuren. Vanuit BED en GER is het noodzakelijk dat het erfgoed zelf en de kennis en bronnen over het erfgoed worden verspreid. Dat is een moeilijke problematiek, die binnen de GER op de agenda staat: want die informatie maakt een dynamisch beleid mogelijk, met als doelgroepen de eigen inwoners, de bezoekers van onze streek en ieder ander die geïnspireerd wordt om erfgoedproducten te ontwikkelen.
7