Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2009-2010
BEHOUD VAN HET BOUWKUNDIG ERFGOED
Masterproef van de opleiding ‘master in de rechten’
Ingediend door:
Lannoo Jasmien 20033996 2e master rechten
Promotor: Prof. dr. Geert Van Hoorick Co-promotor: Lode Dekimpe
INHOUDSTAFEL
WOORD VOORAF
INLEIDING………………………………………………………………………………...1
DEEL 1
Het onroerend erfgoedbeleid 2009-2014………………………..........2
DEEL 2
Het beschermd bouwkundig erfgoed………………………………….7
HOOFDSTUK 1.
Korte historiek en schets van het juridisch kader ……………………...7
HOOFDSTUK 2.
Wat wordt begrepen onder ‘bouwkundig erfgoed’?................................9
1.
Monumenten……………………………………………………………………………9
2.
Stads -en dorpsgezichten……………………………………………………………...11
HOOFDSTUK 3. 1.
De bescherming van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen………...14
De verantwoordelijke instanties en hun bevoegdheid………………………………...14 1.1. Het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed…………………………………………………………………………...14 1.2. Het Agentschap Ruimte en Erfgoed……………………………………………...14 1.3. Het Agentschap Inspectie RWO………………………………...…………….....15 1.4. Het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE)……………………….....15 1.5. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen……………….17 1.6. Monumentenwacht……………………………………………………………….18
2.
De inventaris bouwkundig erfgoed en zijn vaststelling………………………………18 2.1. Historiek en doelstelling van de inventaris………………………………………18 2.2. Raadpleging van de inventaris…………………………………………………...20
2.3. Vaststelling van de inventaris……………………………………………………21 2.4. Beroepsmogelijkheden tegen de opname van een gebouw in de inventaris……..23 2.5. Herinventarisatie………………………………………………………………....24 3.
De beschermingsprocedure………………………………………………………...…24 3.1. Eerste fase: de voorlopige bescherming of het ontwerp van lijst………………..24 3.2. Tweede fase definitieve bescherming……………………………………………27 3.3. Rechtsgevolgen van de bescherming…………………………………………….29
4.
De vergunningsprocedure…………………………………………………………….30
5.
Opheffing of wijziging van de bescherming…………………………………………33
DEEL 3
Het onbeschermd bouwkundig erfgoed……………………………..35
HOOFDSTUK 1.
Het begrip niet-beschermd waardevol erfgoed………………………..35
1.
Definitie…………………………………………………………………………….....35
2.
Schets van de problematiek…………………………………………………………...36
HOOFDSTUK 2.
Integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid…………..….39
1.
De noodzaak van een erfgoedbeleid…………………..……………………………...39
2.
Integratie erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid……………………………………...41 2.1. Probleemstelling………………………………………………………………….41 2.2. Noodzaak van een goed ruimtelijk beleid………………………………………..42 2.3. Manieren van integratie………………………………………………………..…44 2.3.1. Instrumenten van het ruimtelijk beleid…………………………………….44 2.3.2. Hergebruik van erfgoed……………………………………………………45 2.3.3. Afweging van de erfgoedbelangen…………………………………………46 2.3.4. Partnerschappen…………………………………………………………...46 2.4. De stad Oostende als voorbeeld………………………………………………….47
3.
Drie strategieën voor de doorwerking van erfgoed……..…………………………….48 3.1. Een specifiek erfgoedthema als prioriteit of koppeling van erfgoed aan een ander thema………………………………………………………………………………….48 3.2. Keuze voor een passieve, een actieve of een sturende houding…...……………..49 3.2.1. Passieve houding…………………………………………………………..49
3.2.2. Sturende houding…...……………………………………………………...49 3.2.3. Actieve houding…….……………………………………………………...49 3.3. Strikt en volledig behoud, beperkte of meer ingrijpende aanpassingen of ingrijpende transformatie……………………………………………………………..50 3.3.1 Strikt en volledig behoud……….…………………………………………..50 3.3.2. Beperkte of meer ingrijpende aanpassingen……………………………….50 3.3.3 Ingrijpende transformatie……………………………………………..........51 4.
De erfgoedwaarde en de locuswaarde………………………………………………...51 4.1. De aftoetsing van de erfgoedwaarde……………………………………………..51 4.2. De locuswaarde…………………………………………………………………..52 4.2.1. Omschrijving………………………………………………………………52 4.2.2. Toekenning van de locuswaarde…………………………………………...52 4.2.3. Gevolgen van de locuswaarde……………………………………………...53 4.2.4. Wijziging van de locuswaarde……………………………………………...55 4.2.5. Conclusie……………………………………………………………………55
HOOFDSTUK 3.
Bescherming door ruimtelijk planning………………………………..57
1.
De ruimtelijke structuur analyseren…………………………………………………..57
2.
Ruimtelijke structuurplannen…………………………………………………………59 2.1. Ruimtelijk structuurplannen: omschrijving……………………………………....59 2.2. De drie onderdelen van een ruimtelijk structuurplan…………………………….60 2.2.1. Het informatief gedeelte……...…………………………………………….60 2.2.2. Het richtinggevend gedeelte……...………………………………………...60 2.2.3. Het bindend gedeelte………………..……………………………………...61 2.3. De gemeente Heers en haar ruimtelijk structuurplan….…………………………61 2.4. De stad Ieper en haar ruimtelijk structuurplan…………………………………...62 2.5. Conclusie…………………………………………………………………………63
3.
De ruimtelijke bestemmingsplannen: de bijzondere plannen van aanleg…………….64 3.1. De bijzondere plannen van aanleg: omschrijving………………………………..64 3.2. De gemeente Riemst en haar bijzonder plan van aanleg………………………....65 3.3. De gemeente De Haan en haar bijzonder plan van aanleg……………………….67
4.
Ruimtelijke uitvoeringsplannen…………………………..…………………………..69 4.1. Definitie en soorten………………………………………………………………69 4.2. Mogelijkheden voor beschermde monumenten en stads -en dorpsgezichten……70
4.3. CHE-gebied en het ruimtelijk uitvoeringsplan van de stad Antwerpen….……....71 4.4. Voorstel tot het maken van een lijst van waardevolle gebouwen………………..72 5.
Bescherming door middel van een stedenbouwkundige verordening………………...73 5.1. De stedenbouwkundige verordening: omschrijving……………………………...73 5.2. De stad Ieper en haar stedenbouwkundige verordening………………………….75
HOOFDSTUK 4
Bescherming door middel van een stedenbouwkundige vergunning…79
1.
De stedenbouwkundige vergunning: omschrijving…………………………………...79
2.
De onroerend erfgoedtoets……………………………………………………………80 2.1. Inleiding……...…………………………………………………………………..80 2.2. Gevolgen van de vaststelling van de inventaris voor de onroerend erfgoedtoets………………………………………………………………………81 2.3. Nadelen verbonden aan de onroerend erfgoedtoets……………………………...82
HOOFDSTUK 5
Enkele voorbeelden van initiatieven ter bescherming van nietbeschermd waardevol erfgoed………………………………………...85
1.
Premie voor gevelopknapbeurt…………….…………………………………………85
2.
Subsidie voor onderhoud van niet-beschermde waardevolle gebouwen……………..86 2.1. Concrete inhoud van de subsidieregeling………………………………………..86 2.2. Voor subsidie in aanmerking komende werken………………………………….86 2.3. Verplichting tot het indienen van een aanvraag………………………………….87 2.3.1. Algemeen………………………………………………………………….87 2.3.2. Inhoud van het aanvraagdossier…………………………………………..87 2.3.3. Verplichting tot het naleven van een aantal verbintenissen……………….88 2.3.4. Ontvankelijkheid van het aanvraagdossier………………………………...89 2.4. Bedrag van de premie……………………………………………………………89 2.5. Projectsubsidie ter ontsluiting van het erfgoed…………………………………..90 2.6. Monumentenwacht Vlaams-Brabant……………………………………………..91
3.
Stadssubsidie voor restauratiewerkzaamheden aan niet-beschermde panden………..92 3.1. Gebouwen waar een subsidie kan voor verleend worden………………………..92 3.2. Het restauratiedossier…………………………………………………….............93 3.3. Bedrag van de subsidie…………………………………………………………..94 3.4. Voorwaarden voor het uitbetalen van de stadssubsidie………………………….95
DEEL 4
Bespreking van enkele knelpunten…………………………………...97
DEEL 5
Aanbevelingen omtrent de bescherming van onbeschermd bouwkundig erfgoed……………………………………………………100
HOOFDSTUK 1
Inventarisatie als basis voor bescherming…………………………...100
HOOFDSTUK 2
Inzicht in erfgoed is noodzakelijk……………………………………103
HOOFDSTUK 3
Rekening houden met de verder ontwikkeling van de stad of de gemeente……………………………………………………………..104
HOOFDSTUK 4
Noodzakelijkheid van diepgaande communicatie…………………...105
HOOFDSTUK 5
Een premiebeleid als hulpmiddel voor het behoud van waardevol nietbeschermd erfgoed…………………………………………………...107
HOOFDSTUK 6
Eerstelijnszorg als prioriteit………………………………………….108
HOOFDSTUK 7
De open ruimte als voorbeeld………………………………………..109
BESLUIT…………………………………………………………………………………110
BIBLIOGRAFIE
WOORD VOORAF Wellicht heb ik mijn interesse voor steden en gemeenten met een ‘ziel’ geërfd van mijn moeder. Van kinds af aan ging ik met mijn ouders op uitstap tijdens de weekends. Ook tijdens onze zomervakanties waren stadsbezoeken, het verkennen van kleine pittoreske dorpjes of het rondrijden tussen de velden niet uit ons vakantiebeeld weg te denken en telkens gingen deze uitstappen gepaard met een boeiende, goed voorbereide uitleg. Mijn kinderlijke fantasie daarbovenop maakte dat ik mij heel goed kon voorstellen hoe het leven zich op deze plekken vroeger afspeelde. Mijn interesse in de nalatenschap van ontelbare generaties is altijd gebleven. Nog steeds kan ik niet door een stad wandelen of een landschap doorkruisen zonder aandacht te besteden aan wat er zich allemaal rond mij bevindt en mij af te vragen hoe het er aan toe ging zo vele jaren geleden.
Vanuit deze interesse was de keuze om mijn masterproef te schrijven over het bouwkundig erfgoed, met de nadruk op het onbeschermd bouwkundig erfgoed, dan ook snel gemaakt. Naarmate ik mij meer in het onbeschermd bouwkundig erfgoed verdiepte, bleek dat dit toch geen voor de hand liggend onderwerp was. Doordat over dit erfgoed niet ongelofelijk veel gepubliceerd is, vormde het een uitdaging dit onderwerp verder uit te diepen en in een overzichtelijk en begrijpelijk werkstuk te gieten.
Ik wil bij deze ook heel graag mijn promotor Prof. dr. Geert Van Hoorick, alsook mijn copromotor Lode Dekimpe bedanken voor hun hulp. Verder wil ik ook graag Karel Robijns, erfgoedconsulent bij het Agentschap Ruimte en Erfgoed bedanken voor het geven van handige tips voor de opbouw van mijn masterproef en voor het vinden van relevante informatie. Tevens wil ik graag Lynn de Clercq, beleidsmedewerker onroerend erfgoed van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed bedanken voor het mij toesturen van relevante documentatie en publicaties. Tenslotte dank ik ook de vzw Oostende Werft om mij de toelating te geven hun verslag over het Actieplan Oostende te mogen gebruiken.
INLEIDING 1. Al te vaak vergeet men dat het erfgoed een weerspiegeling is van de culturele identiteit van een stad of een gemeente. Bijgevolg is het belangrijk dit erfgoed met respect te behandelen. Daarom is het nodig dat er concrete regels hieromtrent worden uitgewerkt die voor iedereen zo gunstig mogelijk zijn en dit zowel op lokaal, op regionaal als op Vlaams niveau. Deze regels zullen niet alleen dienen om het integraal behoud van het bouwkundig erfgoed na te streven. Tevens is het de bedoeling dat de burgers zich door de erfgoedzorg bewust worden van de duurzame kwaliteit van hun leef -, woon -en werkomgeving.
2. Ik zal in dit werkstuk onderzoeken hoe en in welke mate men hier reeds aan tegemoet gekomen is. In het eerste deel licht ik het onroerend erfgoedbeleid 2009-2014 toe. Het tweede deel handelt over het beschermd bouwkundig erfgoed. Hierbij geef ik eerst een korte historiek en een schets van het juridisch kader. Ik zet bovendien uiteen wat begrepen moet worden onder bouwkundig erfgoed en ik heb het tevens over hoe de bescherming van het bouwkundig erfgoed in zijn werk gaat. Het derde, en belangrijkste deel, handelt over het onbeschermd bouwkundig erfgoed. Hierbij zet ik eerst uiteen wat begrepen moet worden onder niet-beschermd waardevol bouwkundig erfgoed. Vervolgens heb ik het over de integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid. Daarna licht ik de bescherming door ruimtelijke planning en de bescherming door middel van een stedenbouwkundige vergunning toe. Tenslotte geef ik een aantal voorbeelden van initiatieven ter bescherming van waardevol niet-beschermd erfgoed. In het vierde deel vervolgens, haal ik een aantal knelpunten in het onroerend erfgoedbeleid aan en in het vijfde en laatste deel geef ik een aantal aanbevelingen met betrekking tot het behoud van waardevolle niet-beschermde gebouwen. Ik zet met name uiteen hoe de inventarisatie de basis van bescherming is, hoe inzicht in erfgoed een noodzakelijke vereiste vormt en hoe rekening gehouden moet worden met de verdere ontwikkeling van de stad of de gemeente. Vervolgens heb ik het ook nog over de noodzakelijkheid van een diepgaande communicatie en het premiebeleid als hulpmiddel voor het behoud van waardevol nietbeschermd erfgoed. Tenslotte licht ik toe hoe de eerstelijnszorg een prioriteit moet zijn en hoe men de open ruimte als voorbeeld kan nemen.
DEEL 1 Het onroerend erfgoedbeleid 2009-2014 3. Vooraleer het beschermd en het onbeschermd bouwkundig erfgoed in detail te bespreken, vind ik het noodzakelijk het onroerend erfgoedbeleid 2009-2014 toe te lichten. Aan de hand van dit vooropgestelde beleid kan immers geëvalueerd worden hoe het vandaag gesteld is met de bescherming van het onroerend erfgoed en met de verwezenlijking van de in het onroerend erfgoedbeleid vooropgestelde doelstellingen. Op basis van de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 illustreer ik wat er zou moeten gebeuren om een optimaal onroerend erfgoedbeleid tot stand te brengen. Bij de verdere toelichting over het beschermd en onbeschermd bouwkundig erfgoed zal ik nagaan welke evoluties er reeds hebben plaatsgevonden.
4. Het is noodzakelijk een onroerend erfgoedbeleid tot stand te brengen dat tegemoet komt aan de maatschappelijke en sociaaleconomische ontwikkelingen. Op deze manier kan namelijk een langetermijnvisie gecreëerd worden en dit kan het behoud van ons onroerend erfgoed alleen maar ten goede kan komen. 1 In de Beleidsnota Onroerend Erfgoed 2009-2014 ingediend door Geert Bourgeois komt het ontwikkelen van een dergelijk beleid dan ook op de eerste plaats. Uit deze nota blijkt dat tijdens de beleidsperiode 2009-2014 zal gewerkt worden aan de hand van een aantal doelstellingen die in het kort hierop neerkomen: 1.
De oorzaak van de verwaarlozing van het onroerend erfgoed ligt vaak in het tekort aan
financiële middelen. Daarom moeten de nodige maatregelen genomen worden om het beschikbare budget zo efficiënt mogelijk te benutten. Daarnaast moet ook gezorgd worden voor nieuwe en alternatieve financieringsmogelijkheden. 2 Vooreerst wat betreft de maatregelen voor het efficiënt benutten van het beschikbare budget. De premies van de Vlaamse overheid komen pas na zware procedures bij de overheidspartners
en
vereenvoudiging
zou
particulieren het
terecht.
premiestelsel
Door een
te
zorgen
voor
partnerschapsmodel
lokale
administratieve met
gedeelde
verantwoordelijkheden moeten worden. Daarbij horen verdere investeringen vanuit andere bestuursniveaus en de privésector. Bovendien moeten de financieringen hoofdzakelijk gebruikt worden voor het onderhoud, het beheer en de bestemming van het erfgoed in plaats 1
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014 ingediend door de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 8 (hierna verkort: Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189); http://www.watererfgoed.be/Docs/WEV%20Beleidsnota%20Bourgeois%2009-14.pdf. 2 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 8.
van voor de restauratie van het erfgoed. 3 Met andere worden moet een preventieve onroerend erfgoedzorg dus voorop gesteld worden waarbij restauratie, die altijd raakt aan de authenticiteit van een monument, enkel mag plaatsvinden als normaal onderhoud niet meer volstaat. Ook aan de vaak lange wachttijden, verbonden aan de toekenning van een restauratiepremie, moet iets gedaan worden. 4 Vervolgens voor wat betreft het zorgen voor alternatieve financieringsmogelijkheden. In 2006 is er door het beleidsdomein Onroerend Erfgoed een studie ‘alternatieve financiering voor onroerend erfgoedzorg’ uitgevoerd. Er zijn verschillende uiteenlopende voorstellen gedaan voor het stimuleren van het privaat initiatief inzake restauratie en onderhoud van het onroerend erfgoed. Het is de bedoeling dat één of meerdere van deze voorstellen concreet wordt uitgewerkt. 5
Er moet geïnvesteerd worden in de Vlaamse onroerend erfgoedzorg, zoveel is duidelijk. Maar investeren betekent niet alleen het ter beschikking stellen van financiële middelen. Investeren in de onroerend erfgoedzorg betekent ook dat men ervoor moet zorgen dat onroerend erfgoed een zichtbare en herkenbare entiteit wordt in de Vlaamse administratie. Bovendien is het noodzakelijk dat eenheid van optreden vooropgesteld wordt. Hierbij moet er gestreefd worden naar een goede interactie en wisselwerking tussen de verschillende entiteiten. Er is tevens nood aan eenheid in de communicatie. Tenslotte is vereist dat de zichtbaarheid en de herkenbaarheid van het onroerend erfgoedbeleid zich niet beperkt tot de overheidsstructuren. De burger moet bijvoorbeeld weten tot wie hij zich moet wenden bij eventuele vragen. Alleen op deze manier kan er een nieuwe en gezonde dynamiek gecreëerd worden in de Vlaamse Erfgoedzorg. 6
2.
Er is nood aan modernisering van de wetgeving betreffende onroerend erfgoed. Men
tracht aan deze nood tegemoet te komen door de invoering van een aantal wijzigingen in het Monumentendecreet en door de komst van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. 7 Daarnaast is het nodig dat het onroerend erfgoedbegrip decretaal wordt vastgelegd zodanig dat alle onroerend erfgoedvormen gelijkwaardig worden behandeld. Een nieuw onroerend 3
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 22. Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 22. 5 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 23. 6 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 24. 7 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, BS 20 augustus 2009; Monumentendecreet, zoals gewijzigd bij bij art. 98, 1° Decr.Vl. Parl. 27 maart 2009, BS 15 mei 2009 (ed. 1). 4
erfgoeddecreet zou moeten zorgen voor een coherent, collectief en modern instrumentarium dat kan inspelen op de specifieke noden en kenmerken van de Vlaamse onroerend erfgoedzorg. In de oorspronkelijke wetgeving was er immers niet altijd sprake van een optimale
afstemming
tussen
de
verschillende
inventarissen,
beschermingsstatuten,
premiestelsels, procedures en handhavingsbepalingen. Bovendien moet er ook een administratieve vereenvoudiging en een snellere behandeling van de vergunningsaanvragen nagestreefd worden. 8
Het is belangrijk dat er eveneens een functioneel handhavingsbeleid geïntroduceerd wordt zodanig dat er een naleving is van de voorschriften met betrekking tot planning, vergunning en bescherming en dat inbreuken voorkomen kunnen worden. Voorheen kwam het regelmatig voor dat inbreuken niet bestraft werden omdat deze niet gekend waren bij de handhavende overheid of omdat de handhavingscapaciteit om de gekende dossiers op te volgen ontbrak. Dit moet in de toekomst vermeden worden. Optreden tegen inbreuken binnen een zo kort mogelijke termijn is hierbij noodzakelijk. Zo snel mogelijk een inbreuk verhelpen is de enige manier om onherroepelijke schade te vermijden en het financiële aspect voor het verkrijgen van herstel te beperken. 9
3.
Vele problemen in verband met het onroerend erfgoed worden veroorzaakt door een
gebrek aan samenwerking op de verschillende niveaus. Er is vooreerst bewustmaking nodig rond deze problematiek bij het grote publiek. Zij vormen de basis in de zorg voor beschermd en niet-beschermd erfgoed. 10 Ondanks het bestaan van enkele succesvolle initiatieven zoals Open Monumentendag en het Canvasprogramma Monumentenstrijd is het noodzakelijk dat de burger nog meer vertrouwd geraakt met het erfgoed en de problematiek hieromtrent. De bevolking is zich te weinig bewust van de noodzaak van een efficiënt onroerend erfgoedbeleid, juist omdat hierover te weinig geïnformeerd wordt. Het is van belang dat de bevolking weet welke de redenen zijn van de inventarisatie -en beschermingsprocessen. Tevens moeten de burgers ook geïnformeerd worden over de met de steun van de Vlaamse overheid uitgevoerde werken. Het is vereist dat hiervoor zo veel mogelijk doelgroepen bereikt worden. Dit brengt met zich mee dat de informatie moet verspreid worden via zo veel mogelijk kanalen. Om ook de jongeren van
8
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 20-21. Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 21. 10 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 8. 9
onze bevolking te kunnen aanspreken, wordt gedacht aan het digitaliseren van de informatie. Bovendien moeten moet ook concrete projecten en evenementen opgestart worden. Door deze bewustmaking kan het beheer van beschermd en niet-beschermd onroerend erfgoed gestimuleerd worden. 11
Eveneens moeten de lokale en provinciale besturen nauwer betrokken worden bij de zorg voor zowel de beschermde als de niet-beschermde erfgoedwaarden. Vooral de Vlaamse Overheid speelt in deze zorg de centrale rol, maar de provincies en/of de gemeenten zouden meer bevoegdheden moeten krijgen. Hoewel bescherming enkel kan op Vlaams niveau, zouden de provincies en de gemeenten verplicht moeten worden om zorg voor het nietbeschermd maar waardevol erfgoed op hun grondgebied na te streven. Hierdoor dringt de erfgoedzorg door op alle niveaus, wordt er meer aandacht besteed aan provinciaal en lokaal erfgoed en wordt de erfgoedzorg ook dichter bij de burger gebracht. 12 Er moet dus een nieuwe taakverdeling uitgewerkt worden voor de provincies en de gemeenten. Bovendien moet er ook een goede samenwerking tot stand gebracht worden tussen Vlaanderen en de provincies en lokale besturen. 13
Ook op Europees en zelfs op mondiaal vlak bestaat de noodzaak van samenwerking betreffende de onroerend erfgoedzorg. Het komt steeds vaker voor dat er een conflict ontstaat tussen de internationale regelgeving en een specifieke erfgoedsituatie in Vlaanderen. Dit kan vermeden worden door een actieve betrokkenheid bij de supranationale initiatieven en regelgeving voorop te stellen. Het EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2010 vormt hierbij de ideale kans om onroerend erfgoed op de Europese agenda te plaatsen, een Europese erfgoedconferentie te organiseren en een erfgoedvriendelijke Europese regelgeving na te streven. Ook in andere internationale fora, zoals de Raad van Europa, moet Vlaanderen zich opstellen als een constructieve partner. Eenheid in het internationale optreden is belangrijk. Men kan trachten deze eenheid te bereiken door via regulier en bilateraal overleg met de buurlanden en gewesten en gemeenschappelijke beleidsstrategieën de ervaring en expertise over de bescherming en het beheer van het onroerend erfgoed uit te wisselen. 14
11
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 15-16. Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 17. 13 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 17. 14 Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 18. 12
4.
Bij het maken van beleidskeuzes inzake onder meer cultuur, onderwijs, ruimtelijke
ordening, leefmilieu, toerisme,… moet er automatisch rekening gehouden worden met de onroerend erfgoedzorg en de invloed van deze keuzes hierop. Er moet met andere woorden een constructieve samenwerking gecreëerd worden tussen alle beleidsdomeinen waarbij er aandacht gegeven wordt aan de onroerende erfgoedwaarden. 15 Dit brengt met zich mee dat de focus zou moeten liggen op herbestemming en hergebruik. Onroerend erfgoed dat een specifieke bestemming en functie heeft, wordt immers beter behouden en beheerd. Het zorgt tevens voor een sterkere beleving van de erfgoedwaarden en een grotere collectieve bewustwording. Of hergebruik of herbestemming mogelijk is, moet geval per geval beoordeeld worden. Dit zorgt ervoor dat het niet mogelijk is een soort van algemene regel te ontwikkelen met betrekking tot het hergebruik en de herbestemming. Wat wel mogelijk is, is het creëren van een beleidskader waarin uiteengezet wordt welke visie men heeft en welke begeleidende instrumenten hiervoor worden ontwikkeld. Dit kader zorgt ervoor dat men de haalbaarheid van ontwerpen van herbestemming kan evalueren. Door dit kader kunnen knelpunten tijdig worden geregistreerd zodat er met een proactief beleid kan op ingespeeld worden. 16
15 16
Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 8. Beleidsnota onroerend erfgoed 2009-2014, Hand. Vl. Parl. 2009-2010, 23 oktober 2009, stuk 189, 26-27.
DEEL 2 Het beschermd bouwkundig erfgoed
HOOFDSTUK 1
Korte historiek en schets van het juridisch kader
5. Door de wet van 7 augustus 1931 “op het behoud van monumenten en landschappen” kwam er een definitieve bescherming van het bouwkundig erfgoed in België. 17 Deze wet, verkort “de monumentenwet”, had geen specifieke beschermingsmogelijkheid voor ruimere gebouwde gehelen geïntroduceerd. Bijgevolg werd de wet herhaaldelijk gewijzigd. De wijzigingen hadden uiteindelijk een zo goed als volledige opheffing van de monumentenwet als gevolg. Tezelfdertijd kwamen drie nieuwe decreten tot stand, waaronder het Monumentendecreet. 18 Deze decreten bestonden naast elkaar en beschermden elk bepaalde categorieën van objecten. De verschillende beschermingsregels met elk hun eigen rechtsgevolgen resulteerden echter regelmatig in juridische betwistingen. Dit kwam doordat de onderlinge verhoudingen tussen deze regelingen niet altijd even duidelijk waren mede door het bestaan van een problematische verhouding tot het gelijkheidsbeginsel en de rechtszekerheid. 19
6. Als gevolg van het door de Raad van Europa uitgeroepen Europees Monumentenjaar in 1975 ontstond het Decreet van 3 maart 1976 tot Bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten. 20 Dit decreet van de toenmalige Vlaamse Cultuurraad voorzag in de mogelijkheid om waardevolle monumenten en stads -en dorpsgezichten te beschermen. Dit resulteerde in een grote verbetering van de monumentenzorg in Vlaanderen. 21 Samen met zijn uitvoeringsbesluiten vormt het decreet het juridisch kader inzake het behoud van het 17
A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet- , decreet –en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/ de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 62-63 (hierna verkort A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed); A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed. Het belang van een correct gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium”, T.R.O.S. 2005, afl. 39, 217-218 (hierna verkort A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”), G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, T.R.O.S. 2005, afl. 10, 336 (hierna verkort: G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”). 18 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 62-63; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 217-218; G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest, 336. 19 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 62-63; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, in X., Het onroerend goed in de praktijk, Mechelen, Kluwer, 2006, 25. 20 A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 217-218; A. DRAYE, Monumenten en landschappen in België. Juridische aspecten, Antwerpen, Maklu, 1993, 86-88 (hierna verkort A. DRAYE, Monumenten en landschappen in België); http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=750&nav=true. 21 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=801&nav=true.
beschermd bouwkundig erfgoed. Het decreet heeft de inventarisatie, de bescherming, het beheer alsook de instandhouding en het onderhoud van de Vlaamse Monumenten tot doel. 22 Bovendien is er een eigen beschermingsprocedure opgenomen die leidt tot specifieke rechtsgevolgen. De uitvoeringsbesluiten voorzien op hun beurt dan weer in aparte procedures voor de uitvoering van werken, in bijkomende voorschriften inzake onderhoud en instandhouding, alsook in een eigen premiestelsel dat voorziet in de toekenning van onderhoud -en restauratiepremies, … 23 Echter, het decreet van 3 maart 1976 werd op een aantal fundamentele punten gewijzigd door het decreet van 21 november 2003. 24 Kort samengevat hield deze wijziging een vereenvoudiging van het onderhoud voor monumenten, aandacht voor kleinere onroerende erfgoedelementen, een decretale verankering van de monumentenprijs en tenslotte een nieuwe handhavingsregeling in. 25 Na de wijziging in 2003 volgden nog de wijzigingen van 30 april 2004 en 10 maart 2006. 26 Tenslotte werden bij een laatste wijziging van 27 maart 2009 een aantal bepalingen in verband met de inventaris bouwkundig erfgoed en de algemene onroerend erfgoedtoets opgenomen in het decreet. 27
7. Met betrekking tot de in het Nederlandse taalgebied gelegen monumenten en stad -en dorpsgezichten is de Wet van 7 augustus 1931 voor wat een aantal bepalingen betreft nog steeds van kracht. Met name gaat het over het artikel 2, eerste lid; het artikel 4, eerste lid; de artikelen 5 tot 11 en tenslotte de artikelen 16 tot 20. Deze artikelen handelen onder andere over de onteigening van een monument dat gevaar loopt op zware beschadiging of verval wanneer het in handen blijft van de eigenaar (art. 4, 1°) en het verbod op de reclamepanelen of gelijk welke publiciteit aangebracht op een ‘gerangschikt’ monument (art. 16). 28
22
G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 271-273 (hierna verkort G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht); G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 337. 23 Besl.Vl.Reg. 17 november 1993 tot bepaling van de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads -en dorpsgezichten; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 62-63; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 217-218. 24 G. DEBERSAQUES, “De regelgeving inzake monumentenzorg gewijzigd: een nieuw handhavingsbeleid als sluitstuk”, TVW 2004, afl. 5, 109-111. 25 Memorie van Toelichting bij het decreet van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads -en dorpsgezichten, Parl.St. Vl.Parl. 2002-03, nr.1727-3, 4-7. 26 BS 9 juni 2004 en 7 juni 2006; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 62-63. 27 Art 12/2 Monumentendecreet, BS 15 mei 2009. 28 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 62-63; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 25.
HOOFDSTUK 2 Wat wordt begrepen onder ‘bouwkundig erfgoed’? 8. Dit begrip kan opgedeeld worden in twee categorieën: de monumenten enerzijds en de stads -en dorpsgezichten anderzijds. Omdat het formuleren van een allesomvattende definitie niet voor de hand ligt wordt het begrip bouwkundig erfgoed uiteengezet vanuit elk van de twee categorieën.
1.
Monumenten
9. In vele gevallen vat men het begrip ‘monument’ verkeerdelijk minder ruim op dan het in werkelijkheid is. Men mag niet alleen denken aan stadshuizen, kastelen, kerken en standbeelden. Ook arbeiderswoningen of woningen voor de burgerij, parken en tuinen, scholen, bomen, oude handelspanden, begraafplaatsen en kasseiwegen kunnen onder de beschermingsregeling vallen. 29 Bovendien genieten niet enkel oude gebouwen bescherming, ook een hedendaags gebouw kan voor bescherming in aanmerking komen. 30 Art. 2, 2° van het Decreet van 3 maart 1976 definieert het begrip monument als volgt: “een onroerend goed, werk van de mens of van de natuur of van beide samen, dat van algemeen belang is omwille van zijn artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaal-culturele waarde. Met inbegrip van de cultuurgoederen die er integrerend deel van uitmaken, inzonderheid de bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen.”
31
10. Bij het uiteenzetten van deze definitie valt onmiddellijk het hierboven aangehaalde ruime karakter van het begrip ‘monument’ op. Met name kunnen door de formulering ‘monument als werk van de mens’ bouwwerken van uiteenlopende aard worden beschermd, zoals universitaire colleges, begijnhoven, poorten,… .
Bovendien kan een monument ook
gedeeltelijk worden beschermd, zoals bijvoorbeeld de bescherming van enkel de gevel van een gebouw. 32 Vervolgens kunnen door de formulering ‘monument als werk van de natuur’ opvallende natuurelementen op een beperkte oppervlakte en gekenmerkt door bijvoorbeeld bijzondere 29
Parl.St. Ned.Cult.R. 1973-74, nr. 122/1, 1. http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=801&nav=true. 31 A. DRAYE, Monumenten en landschappen in België. Juridische aspecten , 90-94; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 274-275 . 32 Hand. Cultuurraad 1975-76, 3 februari 1976, 174-175. 30
vormen beschermd worden. Ik denk hierbij aan merkwaardige bomen of een grillig gevormde rots. 33 Men maakt het onderscheid tussen ‘monument’ en ‘landschap’. Dat onderscheid speelt een rol omwille van de verschillende procedures en rechtsgevolgen. 34 De beide begrippen moeten begrepen worden in hun gewone, taalgebruikelijke betekenis. Dit houdt in dat een ‘werk van de natuur’, zoals reeds gezegd, bijzondere vormen of kenmerken van het goed veronderstelt en een beperkte oppervlakte beslaat, terwijl een landschap wijst op het geheel van de verschillende aanwezige elementen en groter is qua oppervlakte . 35 Het onderscheid maakt het dus mogelijk om ‘andere belangrijke onroerende goederen’, die voorheen slechts als landschap konden worden beschermd, als monument te beschermen. 36 Een monument kan ook het resultaat zijn van een werk van de natuur en van de mens samen, maar over wat hieronder precies moet worden verstaan wordt noch in het decreet, noch in de parlementaire voorbereiding verder uitleg gegeven. 37
11. Een volgend belangrijk element in de definitie is dat de beschermde monumenten van algemeen belang moeten zijn. De rechtspraak van de Raad van State verstaat hieronder “het louter lokale belang overstijgend”. 38 De te beschermen objecten dienen dus niet uniek te zijn, noch moeten ze een gewestelijke waarde hebben. 39 In de vroegere wetgeving was er nochtans sprake van nationaal belang. Bij de totstandkoming van het Monumentendecreet heeft men echter de term algemeen belang geïntroduceerd, omdat, binnen een kader van culturele autonomie, de term nationaal belang niet langer kon gebruikt worden. Deze terminologiewijziging heeft geen betekeniswijziging teweeg gebracht, zoals bevestigt door het Grondwettelijk Hof. 40
33
A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed; 64-68; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 218-219; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 274-275. 34 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 28. A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 28. 36 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64. 37 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 65. 38 R.v.St. Desmedt, nr. 20.422, 13 juni 1980; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64-68; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 218-219; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 274-275; G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 338. 39 A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 218. 40 BS 13 april 1994; Grondwettelijk Hof nr. 8/94, 27 januari 1994; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64-68. 35
12. Wat de waarden betreft die tot bescherming als monument aanleiding kunnen geven, zorgt vooral de verwijzing naar “een andere sociaal-culturele waarde” voor een zeer grote beleidsvrijheid voor de bevoegde minister en zijn diensten. 41 Om een bescherming mogelijk te maken moet bovendien minstens één van de aangegeven waarden aanwezig moet zijn. In de praktijk blijkt dit zelden een probleem te zijn, aangezien in de beschermingsbesluiten meestal meerdere waarden ter ondersteuning zijn opgenomen. 42
13. Ten slotte behoeft ook de bescherming met inbegrip van de bijhorende uitrusting en de decoratieve elementen enige uitleg. Voor de decreetswijziging van 8 december 1998 ging men er van uit dat de roerende zaken onroerend door bestemming die zich bevinden in het monument, er deel van uit maakten en mee beschermd zijn. Het gaat met name over trappen, lambriseringen, muurschilderingen. 43 Vooral met betrekking tot het cultureel erfgoed bleek dat deze formulering moeilijk hanteerbaar was. Daarom heeft men de definitie aangepast in de zin zoals we ze vandaag kennen. Volgens de parlementaire voorbereiding wordt onder bijhorende uitrusting onder meer begrepen: schilderijen, prenten, archieven, toestellen, meubilair, textiel, machines… Deze aanpassing heeft zijn voordeel omdat de bescherming van roerend goed beperkt is tot de zogenaamde topstukken, maar in de praktijk is het niet altijd even gemakkelijk om te bepalen welke objecten wel en welke niet in een bescherming als monument zijn inbegrepen. In recente beschermingsbesluiten worden steeds vaker opsommingen opgenomen van de voorwerpen die mee worden beschermd met het gebouw, maar zelfs dan moet goed overwogen worden wat nu precies onder bijhorende uitrusting moet worden begrepen. 44
2.
Stads -en dorpsgezichten
14. Waar een monument een individueel iets veronderstelt, is een stads -of dorpsgezicht een ensemble dat bescherming verdient. 45 Enerzijds kan het een groepering zijn van één of meerdere monumenten en/of onroerende goederen met inbegrip van hun omgeving. Vanwege
41
A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64-68; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 218-219. 42 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 64-68. 43 M. BOES, ‘Monumenten en Landschappen, in D. MEULEMANS (ed.), Recente ontwikkelingen betreffende vastgoed en landeigendom, Antwerpen, Intersentia, 2003, 151. 44 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 66-67. 45 A. DRAYE, ‘(G)een toekomst voor beschermde stads -en dorpsgezichten?’, noot onder R.v.St. nr. 134.298, 13 augustus 2004, C.D.P.K. 2005, 196.
de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaal-culturele waarde is deze groepering van algemeen belang. Als voorbeeld kunnen omheiningen, straten, beplantingen, waterlopen, bruggen,... aangehaald worden. Anderzijds kan een stads -of dorpsgezicht een monument en zijn direct ermee verbonden visuele omgeving veronderstellen. 46 Hierbij is vereist dat de omgeving bijzonder is, ze voegt met name een meerwaarde toe aan het monument. 47 Door het speciaal karakter doet de omgeving de intrinsieke waarde van het monument opvallen, dan wel kan zij door haar fysische eigenschappen zorgen voor de instandhouding en het onderhoud van het monument. 48
15. De eerste betekenis, zijnde deze van de groepering, brengt met zich mee dat met een stads -of dorpsgezicht waardevolle, ruimere gehelen bedoeld worden, die het behoud van het algemeen uitzicht vooropstellen. 49 Meer bepaald worden zij nog steeds gekenmerkt door hun typisch karakter. Hierdoor bepalen zij mee het specifieke uitzicht en de leefsfeer van de stad. Het is niet vereist dat het geheel noodzakelijk één of meerdere beschermde monumenten bevat. 50 Vaak komen er in de afbakening van een stads -en dorpsgezicht gebouwen en/of gevels voor die op zichzelf minder of geen intrinsieke waarde hebben. Zij zullen niet worden uitgesloten van de bescherming omdat men waardevolle gebouwen zo veel mogelijk op een coherente manier wil beschermen. Het behoud van deze gebouwen binnen het beschermde geheel vormt een belangrijk voordeel voor het stads -of dorpsgezicht als dusdanig. Door de verplichte adviesvereiste over elke stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot goederen gelegen binnen een dergelijk stads -of dorpsgezicht, behoudt de administratie de nodige controle over de wijzigingen die men wil aanbrengen aan gebouwen. 51
46
Art. 2, 3° Decreet 3 maart 1976. Art. 2, 3° Decreet 3 maart 1976; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming, 29; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=801&nav=true. 48 Art. 2, 3° Decreet 3 maart 1976 zoals gewijzigd. 49 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 69-73; I. LEENDERS, “Verband tussen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en andere wetgevingen” in P. VANSANT, V. TOLLENAERE, I. LEENDERS, J. VERKEST, F. VAN ACKER, A. DESMET, J. VAN DEN BERGHE, P. VAN ASSCHE, Zakboekje Ruimtelijke Ordening 2009, Mechelen, Kluwer, 274 (hierna verkort I. LEENDERS, “Verband tussen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en andere wetgevingen”). 50 Grondwettelijk Hof nr. 50/93, 24 juni 1993, met verwijzing naar de parlementaire voorbereiding van het monumentendecreet; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 69-73; A. DRAYE, Monumenten en landschappen in België. Juridische aspecten, 94-97; A. DRAYE, ‘(G)een toekomst voor beschermde stads -en dorpsgezichten?’, noot onder R.v.St. nr. 134.298, 13 augustus 2004, C.D.P.K. 2005, 196. 51 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 70. 47
16. Deze eerste betekenis is tevens de oorspronkelijke betekenis van het begrip stads -of dorpsgezicht. Deze definitie werd later door het wijzigingsdecreet van 22 februari 1995 aangevuld met een tweede betekenis. Met name kan een stads -of dorpsgezicht tevens gevormd worden door een monument en zijn direct ermee verbonden visuele omgeving. Het was de bedoeling de vaak te restrictieve interpretatie van het traditionele begrip stads -en dorpsgezicht door de Raad van State in een ruimer geheel te plaatsen. Al te vaak ontstond er discussie over wanneer dit begrip correct gebruikt werd. 52 Meer bepaald was er, hoewel er in theorie een duidelijk onderscheid bestond tussen een stads -of dorpsgezicht en een landschap, in de praktijk meermaals onduidelijkheid over het naast elkaar bestaan van het beschermingsregime voor stads -en dorpsgezichten en dat voor de landschappen. Door het invoeren van deze tweede betekenis kwam hieraan een einde. Dit is uiteraard positief, maar toch is het jammer dat dit nieuwe beschermingsinstrument geen eigen naam meekreeg, wat overigens wel gebeurde in de andere twee gewesten. 53 Bovendien waarschuwde de rechtsleer dat men deze rechtspraak op een doordachte manier moest hanteren. 54 Er moet met name geopteerd worden voor een restrictieve interpretatie van het begrip ‘omgeving’. 55 Deze betekenis houdt tevens het streven naar een kwaliteitsverhoging in, waarbij zowel het uitzicht in de onmiddellijke omgeving als de aanblik bij de benadering ervan belangrijk zijn. Voorwaarde is dat de ruimere omgeving direct visueel verbonden is met het monument. 56 Een dorpsgezicht in deze tweede betekenis is niet onbegrensd, zo blijkt uit rechtspraak van de Raad van State. Het is wel zo dat geval per geval zal moeten worden beoordeeld en gemotiveerd. Dit komt omdat er in de wetgeving geen richtlijnen opgenomen zijn over de oppervlakte en de uitgestrektheid van de ‘omgevingsbescherming’. 57 Het zal telkens uit de feiten en de motivering van de beschermingsbesluiten moeten blijken of er kan gesproken worden van een bescherming van een ruimer waardevol geheel of van een poging tot vrijwaring van de omgeving van een beschermd monument. 58
52
Art 2, 3° Decreet 3 maart 1976 zoals gewijzigd door het Wijzigingsdecreet van 22 februari 1995; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 69-73; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 221-223; G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 338. 53 A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 222; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 73. 54 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 30. 55 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 274-276. 56 I. LEENDERS, “Verband tussen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en andere wetgevingen”, 274. 57 R.v.St. Boucqueau e.a., nr. 81.382, 28 juni 1999 en 14 juli 2000 ; A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 222. 58 A. DRAYE, “De bescherming van het onroerend erfgoed”, 222; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 73.
HOOFDSTUK 3
De bescherming van het bouwkundig erfgoed in
Vlaanderen 1.
De verantwoordelijke instanties en hun bevoegdheid
1.1. Het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed 17. Dit departement kwam tot stand op 1 juli 2006. De taak van het departement bestaat er in de bevoegde ministers te helpen bij de voorbereiding van hun beleid. 59 Het departement zorgt namelijk voor de voorbereiding van de beleidsbrieven van de minister en voor de coördinatie het de algemene communicatie -en informatie initiatieven binnen het Vlaamse Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. 60
1.2. Het Agentschap Ruimte en Erfgoed 18. Dit Agentschap werd opgericht op 1 juli 2006. 61 De bescherming van monumenten en stads -en dorpsgezichten vormt het hoofddoel van dit agentschap. Daarnaast adviseert het over stedenbouwkundige vergunningen met betrekking tot een beschermd monument of een beschermd stads -of dorpsgezicht en verleent het toelatingen voor het uitvoeren van werken aan beschermde onroerende goederen. 62 Bij deze taak wordt het agentschap geholpen door een aantal gespecialiseerde consulenten. 63 De belangrijkste verantwoordelijkheid van het Agentschap Ruimte en Erfgoed bestaat dus in de ondersteuning en de begeleiding van burgers en lokale overheden en andere instanties aan wie de uitvoerende opdrachten worden toevertrouwd. 64 Tot voor kort had het Agentschap een andere naam: het Agentschap Ruimtelijk Ordening en Onroerend Erfgoed Vlaanderen, kortweg het Agentschap R-O Vlaanderen. Deze benaming zorgde nogal voor verwarring omdat R-O al te vaak gelezen werd als Ruimtelijke Ordening. Op deze manier werd het onroerend erfgoed volledig uit het oog verloren. 65 Het was dan ook logisch dat men koos voor een nieuwe benaming.
59
http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?s_id=459&id=466. http://www.vlaanderen.be/servlet/Satellite?c=Solution_C&cid=1136350825049&context=1141721623065--1191211214119-1191211214119--1132117209738&p=1186804409610&pagename=Infolijn%2FView. 61 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?s_id=459&id=466. 62 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=750&nav=true. 63 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=620&nav=true. 64 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 26. 65 http://www.ruimte-erfgoed.be. 60
1.3. Het Agentschap Inspectie RWO 19. Dit Agentschap kwam, net zoals het Agentschap Ruimte en Erfgoed, tot stand op 1 juli 2006. Het heeft een preventieve of correctieve rol bij inbreuken. Het Agentschap is opgedeeld in twee afdelingen: de afdeling Inspectie en de afdeling Toezicht. Voor wat betreft het onroerend erfgoed is vooral de afdeling Inspectie van belang. 66 Deze afdeling controleert namelijk de naleving van de reglementering rond onroerend erfgoed. 67 Daarom ook dat er in elke provincie een kantoor gevestigd is van de afdeling Inspectie RWO. Deze kantoren dienen als aanspreekpunt ingeval van inbreuken en overtredingen. 68
1.4. Het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) 20. Dit instituut is een wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid. Het werkt als een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid. 69 Het VIOE vervangt, sedert 1 januari 2006, het AROHM Afdeling Monumenten en Landschappen. 70 Het VIOE houdt zich vooral bezig met het verrichten van beleidsgericht en geïntegreerd onderzoek met betrekking tot het onroerend erfgoed, het inventariseren van het onroerend erfgoed en het publiceren van de resultaten van het onderzoek en de inventarisatie in hun eigen wetenschappelijk tijdschrift Relicta en in andere vaktijdschriften. Bovendien kan het publiek van deze resultaten kennis nemen via tentoonstellingen, boeken, brochures en lezingen. 71 De allerbelangrijkste verantwoordelijkheid van het VIOE blijft echter de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed. Het instituut zorgt voor het beheer en de optimalisatie van het gebruik van de gegevens in de inventarisdatabank. Dit beheer bestaat zowel uit de administratieve als uit de inhoudelijke aspecten. Bovendien zorgt het VIOE, in het kader van herinventarisatie of aanvullende thematische inventarisatie ook voor de inhoudelijke aanvulling van de gegevens. 72
21. In het streven naar het ontwikkelen van een gericht onderzoeksbeleid vormt het project Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed een belangrijk initiatief uitgaande van het VIOE.
66
http://www.rwo.be/Default.aspx?tabid=12436. http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?s_id=459&id=466. 68 http://www.rwo.be/Default.aspx?tabid=12737. 69 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 273-274; G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 337; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 26; http://www.vioe.be. 70 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 273-274; G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 337. 71 http://www.vioe.be. 72 http://www.vioe.be; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=750&nav=true. 67
Bedoeling is om via de Onderzoeksbalans een gericht onderzoeksbeleid, dat een overzicht biedt van de kennis over het onroerend erfgoed, te creëren. 73 Het project werd gestart in februari 2007. Tot december 2008 werkte het VIOE voor dit project samen met 180 specialisten van universiteiten, hogescholen, overheidsdiensten, onderzoeksinstellingen van de overheid, verenigingen, musea en zelfstandige erfgoedonderzoekers. 74
22. Door de Onderzoeksbalans wil men een overzicht geven van de kennis en de actuele onderzoeksvragen met betrekking tot het onroerend erfgoed in Vlaanderen. Dit overzicht wordt tot stand gebracht door specialisten en betrokkenen uit de gehele erfgoedsector. Degenen die zich dagdagelijks toeleggen op erfgoedonderzoek hebben immers de ervaring die nodig is om een stand van zaken van het onderzoek op te maken, vast te stellen waar er zich nog hiaten bevinden en de grenzen uit te stippelen voor toekomstig onderzoek. Op deze manier wordt duidelijk gemaakt wat, waar en door wie onderzocht wordt. Hierdoor wordt de transparantie van het wetenschappelijk onderzoek bevordert. Tevens is het de bedoeling dat het door de Onderzoeksbalans mogelijk wordt opvattingen en inzichten van onderzoekers, adviseurs en uitvoerders uit te wisselen. 75 Voor het VIOE vormt dit instrument een ondersteuning voor de ontwikkeling van een eigen onderzoeksbeleid. Voor anderen uit de erfgoedsector heeft de Onderzoeksbalans geen bindend karakter, maar wil het vooral inspirerend werken.
23. De Onderzoeksbalans bestaat uit drie onderdelen: archeologie, bouwkundig erfgoed en landschappen. Elk onderdeel komt tegemoet aan de behoeften eigen aan de sector, waarbij geprobeerd wordt om tevens samenhang met de andere sectoren te bereiken. Door de publicatie op het internet is de Onderzoeksbalans vrij toegankelijk, waardoor het als levend document kan blijven evolueren.
24. Het VIOE heeft de verantwoordelijkheid voor het onderzoek, het kennisbeheer en de kennisverspreiding over het onroerend erfgoed. Mede daarom wil het graag coördinerend en faciliterend werken. 76 Ze doet daarbij ook een beroep op de inbreng van externe expertise. Vandaar dat ze bij het beschikbaar stellen van de startversie van de Onderzoeksbalans in december 2008 expliciet de vraag gesteld heeft aan alle geïnteresseerden uit de sector 73
http://www.vioe.be/nl/nl/uploads/b1103.pdf. http://www.vioe.be/nl/nl/uploads/b1103.pdf. 75 http://www.onderzoeksbalans.be. 76 http://www.onderzoeksbalans.be. 74
Onroerend Erfgoed om commentaar te geven op deze versie en mogelijke aanvullingen te signaleren. Op basis daarvan kan men de Onderzoeksbalans waar nodig updaten. Op deze manier wordt de Onderzoeksbalans een document dat zich verder blijft ontwikkelen en een zo volledig mogelijk beeld geeft van het onderzoek. 77
25. Met dezelfde bedoelingen als de bij de Onderzoeksbalans werkte het VIOE een eerste versie van de Onderzoeksagenda archeologie en bouwkundig erfgoed uit. Om deze Onderzoeksagenda te realiseren gingen alle onderzoekers van het VIOE tijdens de eerste maanden van 2009 op zoek naar belangrijke onderzoeksthema’s. Doelstelling was om van die onderzoeksthema’s een lijst tot stand te brengen. Deze is essentieel voor een betere kennis van ons erfgoed en tevens heel belangrijk als bron voor niet-historisch inzicht. Per onderzoeksthema werd, na een intern debat en onderlinge afstemming een fiche opgemaakt. Vooral thema’s die op gewestelijk niveau wijzen op tekortkomingen in de kennis over ons verleden zijn hierbij belangrijk. Als men een wetenschappelijk onderbouwd beleid wil creëren rond onderzoek, beheer en bescherming van onroerend erfgoed moet het erfgoed dat nog aanwezig is geïnventariseerd worden. 78 Wetende dat er nog al te vaak een systematische vernietiging van het onroerend erfgoed is, is het zeker nodig om het nog resterende deel van het onroerend erfgoed zo goed als mogelijk in kaart te brengen om toekomstig beheer en bescherming te kunnen realiseren. 79 Samen met de actuele vragen vanuit het beleid, het beheer en de sector vormt de Onderzoeksagenda de basis voor het op te stellen Onderzoeksprogramma van het VIOE. De Onderzoeksagenda dient daarnaast ook als inspiratiebron voor de sector. Samenwerking is immers belangrijk om een gericht onderzoek van het onroerend erfgoed te stimuleren, alsook voor een beter kennis van ons erfgoed en ons verleden. 80
1.5. De Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen 26. Deze Commissie bestaat uit een aantal deskundigen op het vlak van monumenten -en landschapszorg. 81 Ze geeft advies over de voorgestelde beschermingen. 82 Deze bevoegdheid strekt zich uit tot drie gevallen: ten eerste is de Commissie bevoegd in de gevallen die het 77
http://www.onderzoeksbalans.be. http://www.vioe.be/nl/nl/index.cgi?s_id=6&id=1754&basis=%7C6%7C1754&detail=2034. 79 http://www.vioe.be/nl/nl/index.cgi?s_id=6&id=1754&basis=%7C6%7C1754&detail=2034. 80 http://www.vioe.be/nl/nl/index.cgi?s_id=6&id=1754&basis=%7C6%7C1754&detail=2034. 81 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 273-274; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming, 27. 82 G. VAN HOORICK, “Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, 338. 78
decreet bepaald, ten tweede is ze bevoegd op verzoek van de minister of zijn gevolmachtigde en ten derde kan ze ook bevoegd zijn uit eigen beweging. 83 Aangezien het slechts gaat over een adviserende bevoegdheid, is het uiteindelijk de bevoegde minister inzake onroerend erfgoed die de eindbeslissing neemt over de bescherming. Deze beslissing wordt genomen op basis van het voorgelegde dossier, aangevuld met het advies van de Commissie. 84 1.6. Monumentenwacht 85 27. Verval van monumenten en dure restauraties moeten zoveel mogelijk vermeden worden. Dit kan door de monumenten goed te onderhouden. Door ervoor te zorgen dat er op regelmatige basis deskundige inspecties plaatsvinden, kan het onderhoud van de monumenten op een effectieve wijze gecontroleerd worden. Via de provinciale vzw’s Monumentenwacht leveren de Vlaamse provincies hiertoe een belangrijke bijdrage. Zowel voor de beschermde als voor de niet-beschermde gebouwen staat Monumentenwacht in voor periodieke inspecties. Daarnaast doet zij ook onderhoudsvoorstellen voor de geïnspecteerde waardevolle gebouwen en interieurs. Hierover maakt Monumentenwacht telkens een rapport op. Dit rapport bevat een overzichtelijk onderhoudsplan dat voor de eigenaar of de beheerder een overzicht biedt van de nodige instandhoudingswerken. Daarnaast garandeert het rapport aan de provincie dat de werkzaamheden waarvoor een premie wordt aangevraagd verantwoord zijn. Bepaalde provincies, met name Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant verplichten het lidmaatschap bij Monumentenwacht, wil men kans maken op een onderhoudspremie voor niet-beschermd waardevol erfgoed.
2.
De inventaris bouwkundig erfgoed en zijn vaststelling
2.1. Historiek en doelstelling van de inventaris 28. De voormalige Rijksdienst voor Monumenten en Landschapszorg is begonnen met de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed eind jaren 1960. Deze Rijksdienst kan beschouwd worden als de voorloper van de Afdeling Monumenten en Landschappen en het Agentschap Ruimte en Erfgoed. 86 Ook vandaag is het inventarisatieproces
nog altijd een
overheidsopdracht. 87 83 84
M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 27. M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 27;
http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=801&nav=true. 85 H. PLAS, Lokaal erfgoed. Wegwijs in de zorg voor monumenten en archeologie, Brussel, Politeia, 2002, 27 (hierna verkort: H. PLAS, Lokaal erfgoed).
Aanleiding tot de inventarisatie is de grote bezorgdheid omtrent het razendsnel verdwijnen van het bouwkundig erfgoed. Bovendien is het zo dat de bescherming van bouwkundig erfgoed bepaalde belangrijke gevolgen met zich meebrengt. Bijgevolg vormt een inventaris of een register, toegankelijk voor elke burger, een noodzaak. 88
29. Bedoeling van deze inventaris is om het bouwkundig erfgoed in België volledig in kaart te brengen. 89 In de eerste plaats wil de inventaris de basis vormen voor de op te stellen lijsten van de te beschermen monumenten, stads -en dorpsgezichten. Vervolgens is het de bedoeling dat de inventaris hulp kan bieden bij het tot stand brengen van een gemeentelijk beleid betreffende het bouwkundig erfgoed. Ten derde geeft de inventaris een beeld van de architectuur van de streek en tenslotte vormt de inventaris ook het uitgangspunt voor nader wetenschappelijk onderzoek. 90 Het register wordt bijgehouden door het Agentschap Ruimte en Erfgoed. 91
30. Bij opname van de verzamelde gegevens in het register wordt rekening gehouden met de definities monument en stads -en dorpsgezicht opgenomen in het decreet van 3 maart 1976. 92 Criteria voor de opname in de inventaris zijn bijgevolg de historische, artistieke, industrieelarcheologische, volkskundige, wetenschappelijke of algemeen sociaal-culturele waarde. Nergens staat echter geschreven hoe deze criteria moeten worden toegepast. Hierdoor geven de steden en de gemeenten elk een verschillende invulling aan deze criteria. Dit kan
86
A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 74-75; A. DRAYE, Monumenten en landschappen in België. Juridische aspecten, 97-98; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=750&nav=true; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=773&nav=true. 87 Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 7. 88 Art. 10 Decreet 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads -of dorpsgezichten; http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie/geografisch/register_beschermd_ erfgoed. 89 Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 7. 90 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 74-75; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=39&nav=true. 91 http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie/geografisch/register_beschermd _erfgoed. 92 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=39&nav=true.
voor verwarring zorgen en bovendien kan het de rechtsgelijkheid in het gedrang brengen. 93 Er is bijgevolg nood aan een duidelijke omlijning wat de toepassing van deze criteria betreft.
31. Met betrekking tot het waardevol niet-beschermd erfgoed betreft de aanduiding van waardevol erfgoed in de inventaris bouwkundig erfgoed een intrinsieke erfgoedwaardering. Een intrinsieke erfgoedwaardering betekent dat het desbetreffende erfgoed als waardevol beschouwd wordt omwille van het feit dat het ons iets leert uit het verleden. De zeldzaamheid, de kwetsbaarheid, de vervangbaarheid, de conserveringstoestand en de continuïteit zijn een aantal criteria die gebruikt worden om de intrinsieke erfgoedwaarde te bepalen. 94 Daarnaast bestaat er nog een waardering die verder gaat dan de intrinsieke erfgoedwaardering, namelijk esthetische of natuurwetenschappelijke waardering. De criteria die hiervoor worden gebruikt, kunnen voor een algemene waardering of voor een beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van elementen gebruikt worden. Het gaat over criteria zoals de samenhang, de variatie en het contrast, de gebruiksmogelijkheid en de herkenbaarheid. 95
2.2. Raadpleging van de inventaris 32. Tot 2005 werd de inventaris in een boekenreeks uitgegeven. Vandaag gebeurt de raadpleging van de inventaris vooral online. 96 Er is voorzien in de mogelijkheid voor iedereen om actuele gegevens en inhoudelijke aanvullingen te melden via de website. 97 Het VIOE heeft de taak de online-databank te beheren en het gebruik van de gegevens te optimaliseren. 98 Door jaarlijks een lijst van de inventaris van het bouwkundig erfgoed vast te stellen en te publiceren wordt de inventaris geüpdatet. Deze lijst is geordend per gemeente. Elk van de erfgoedobjecten heeft op de lijst een vermelding van zijn type en zijn uniek identificatienummer. Bovendien heeft men ook een korte beschrijving, het adres en de coördinaten van het erfgoedobject opgenomen. Hierdoor kan men het erfgoedobject
93
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, Advies over het ontwerpbesluit betreffende de onroerend erfgoedtoets en het ontwerpbesluit houdende de wijziging van het besluit betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, 20 januari 2010, 4 (hierna verkort: SERV, Advies van 20 januari 2010); http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 94 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. Erfgoed en gemeentelijk ruimtelijk beleid, Brussel, Departement RWO, 2006, 98 (Hierna verkort: DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart). 95 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 98. 96 http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 97 Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 9; http://inventaris.vioe.be. 98 http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=750&nav=true.
lokaliseren en kan er aanvullende informatie over het gebouw of het gebouwencomplex opgezocht worden, zoals uitgebreide wetenschappelijke beschrijvingen en foto’s. 99 Hoewel de inventaris door iedereen geraadpleegd kan worden, bestaat er geen individuele betekening aan de eigenaar van het waardevol niet-beschermd gebouw bij opname van dat gebouw in de inventaris bouwkundig erfgoed. 100 Dit brengt met zich mee dat de eigenaar niet alleen niet op de hoogte is van de opname van zijn pand in de inventaris, maar ook dat hij geen besef heeft van de rechtsgevolgen die de opname met zich kan meebrengen. Men gaat er verkeerdelijk van uit dat het online beschikbaar stellen van de inventaris voldoende is om de burger in kennis te stellen van de inventarisatie. Niet iedereen beschikt vandaag immers over internet of weet hoe hij er mee moet werken. De afwezigheid van een individuele betekening kan onder andere voor problemen zorgen wanneer men tegen deze opname een beroep zou willen instellen, maar hierop kom ik later terug. 101
2.3. Vaststelling van de inventaris 33. Tot 14 september 2009 bracht de opname van bouwkundig erfgoed in de inventaris nog geen juridische gevolgen met zich mee omdat de inventaris tot dan nog altijd niet was vastgesteld. 102 Door de vaststelling echter is het in Vlaanderen gebouwde patrimonium met erfgoedwaarde voor het eerst beschikbaar op een eenduidige en overzichtelijke manier. 103 Gemeente per gemeente is onderzoek verricht en zijn alle bouwwerken met een erfgoedwaarde opgenomen in de lijst. De inventaris omvat ondertussen ruim 75.000 items die tot het Vlaams bouwkundig erfgoed behoren. 104 Slechts enkele gemeenten zijn nog niet geïnventariseerd.
34. Door de vaststelling van de inventaris wou men een volwaardig beleidsinstrument creëren en een wettelijke erkenning geven aan het bouwkundig erfgoed opgenomen in de inventaris. Bovendien wil men ook een aantal positieve gevolgen in werking laten treden, vooral voor het
99
http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18; http://inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. SERV, Advies van 20 januari 2010, 4; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 101 Infra 24, nr. 36. 102 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed,74-75; http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=39&nav=true. 103 Besluit van de administrateur-generaal houdende vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed, BS 25 september 2009; http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18; http://inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. 104 Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 7. 100
niet-beschermde waardevolle patrimonium. 105 Met name kan er geen volledige afbraak gebeuren zonder stedenbouwkundige vergunning als het gebouwen of constructies betreft die opgenomen zijn in de vastgestelde inventaris. Vooraleer beslist zal worden of de stedenbouwkundige vergunning al dan niet zal worden afgeleverd, wordt de erfgoedwaarde van het gebouw afgewogen via een algemene onroerend erfgoedtoets. 106 Men tracht via deze vergunningsplicht te vermijden dat waardevolle, niet-beschermde gebouwen verdwijnen. Er is ook een stedenbouwkundige vergunning nodig voor het plaatsen van zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak of wanneer men ze wil integreren in een hellend vlak van een gebouw uit de lijst. 107 Een tweede rechtsgevolg dat in werking treedt door de vaststelling van de inventaris houdt in dat er functiewijzigingen mogelijk zijn voor zonevreemde gebouwen die vastgesteld zijn in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Vervolgens mogen gebouwen uit de lijst afwijken van de geldende normen op het gebied van energieprestatie en binnenklimaat. Voorwaarde is wel dat die afwijking nodig is voor de instandhouding van de erfgoedwaarde van het gebouw. 108 Tenslotte het vijfde en laatste rechtsgevolg. In de sociale woningbouw geldt de regel dat de kosten voor renovatie maximaal tachtig procent mogen bedragen van de prijs voor een nieuwbouw van dezelfde omvang. Bedragen de renovatiekosten meer, dan moet het gebouw worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Betreft het echter gebouwen uit de lijst, dan geldt de tachtig procentregel niet, waardoor de sociale huisvesting in deze gebouwen door renovatie wordt aangemoedigd wordt. 109 Voor 14 september 2009 waren deze wettelijke bepalingen nog niet in werking getreden. Nu zijn
ze
echter
geactiveerd.
Ze
kunnen
beschouwd
worden
als
een
soort
uitzonderingsmaatregelen voor gebouwen opgenomen in de inventaris. Bedoeling is de gebouwen zoveel als mogelijk veilig te stellen voor de toekomst. 110 De vaststelling van de inventaris heeft dus vooral gevolgen voor het niet-beschermd waardevolle erfgoed. Voor deze erfgoedobjecten gelden alleen de vijf hierboven aangehaalde wettelijke bepalingen. Betreft het echter een gebouw dat in de inventaris is opgenomen maar dat ook beschermd is als monument, dan gelden zowel de rechtsgevolgen van de bescherming
105
http://www.onroerenderfgoed.be/nl/index.cgi?id=773&nav=true. http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 107 http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 108 http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 109 http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 110 http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18. 106
zoals bepaald in het Monumentendecreet als de rechtsgevolgen voortvloeiend uit de vaststelling van de inventaris. 111
35. Op Vlaams beleidsniveau heeft de opname van een gebouw in de vastgestelde inventaris enkel de hierboven aangehaalde juridische gevolgen. Hierdoor kunnen de provinciale of lokale overheden en administraties zich steeds op de inventaris baseren als men het bouwkundig erfgoed vanuit andere beleidsvelden via een aantal specifieke maatregelen wil waarderen. 112
2.4. Beroepsmogelijkheden tegen de opname van een gebouw in de inventaris 36. Tegen de vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed kan de burger in principe ofwel een administratief ofwel een jurisdictioneel beroep indienen. Het jurisdictioneel beroep wordt ingediend bij en beslecht door de Raad van State. Er geldt een beroepstermijn van 60 dagen. Dit wil zeggen dat het beroep moet worden ingediend binnen de 60 dagen na de bekendmaking of de betekening van de bestreden beslissing. Zoals hierboven reeds aangehaald, is niet voorzien in een individuele betekening van de inventarisatie aan de eigenaar van het pand. Dit maakt dat de beroepstermijn van 60 dagen verlopen kan zijn, zonder dat de burger op de hoogte was van de inventarisatie en zonder dat hij dus de mogelijkheid heeft gekregen hier tegen op te treden. Dit doet uiteraard vragen rijzen bij de rechtsbescherming naar de burger toe. Het administratief beroep wordt ingediend bij het VIOE of de bevoegde minister. Bedoeling van dit beroep is de beslissing van dit orgaan of een hiërarchisch ondergeschikt orgaan in te trekken, te wijzigen of, als het beroep gericht is tegen het nalaten van het nemen van een beslissing, alsnog een beslissing te verkrijgen. Bij dit beroep kan zowel de wettigheid als de opportuniteit van de beslissing getoetst worden. In het kader van de opname van bouwkundig erfgoed in de inventaris is er juridisch gezien geen administratief beroep voorzien. Dit is nefast, omdat door de vaststelling van de inventaris en bijgevolg de inwerkingtreding van de rechtsgevolgen het noodzakelijk is geworden te voorzien in mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen de beslissing om een pand al dan niet op te nemen in de inventaris. 113 Echter, het wordt als een algemeen rechtsbeginsel beschouwd om een willig of oneigenlijk beroep in de dienen, zelfs wanneer er
111
http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18; http://inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. http://inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. 113 SERV, Advies van 20 januari 2010, 4; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 112
geen enkele normatieve bepaling hierin voorziet. Dit is dan een niet-georganiseerd beroep, wat betekent dat de mogelijkheid om beroep in te dienen niet steunt op een uitdrukkelijke bepaling en de overheid tevens niet verplicht is het beroep te beantwoorden.
114
2.5. Herinventarisatie 37. Zoals reeds vermeld, dateert de aanvang van de inventarisatie van de jaren ’60. Deze oorspronkelijke inventarissen zijn opgemaakt aan de hand van criteria die vandaag niet meer als volledig en goed kunnen worden beschouwd. De kans bestaat zelfs dat bepaalde gebouwen die toen opgenomen zijn in de inventaris momenteel niet meer bestaan. 115 Daarom is het nodig te herinventariseren en te zorgen voor een aanvulling van de inventaris voor deze gebieden. Echter, een systematische geografische herinventarisatie voor deze gebieden zou onnoemelijk veel werk met zich meebrengen. Er moet wat dit betreft dus gezocht worden naar creatieve oplossingen om sneller tot een resultaat te komen, zoals bijvoorbeeld een goede samenwerking creëren met de lokale overheden en verenigingen. 116
3.
De beschermingsprocedure
3.1 Eerste fase: de voorlopige bescherming of het ontwerp van lijst 38. Vooraleer deze fase toe te lichten, is het belangrijk op te merken dat het decreet de term voorlopige bescherming niet gebruikt. De voorlopig beschermde goederen worden aangeduid als de ‘op de ontwerpen van lijst voor bescherming vatbare’ goederen. 117
39. De fase van de voorlopige bescherming vangt aan met de vaststelling van de ontwerpen van lijst van voor bescherming vatbare monumenten en stads -en dorpsgezichten. Deze vaststelling gebeurt door de Vlaamse Regering of, bij delegatie, de bevoegde minister. 118 Hoewel in principe enkel de minister over het initiatiefrecht beschikt om deze beschermingsprocedure in te zetten, bestaat toch de mogelijkheid voor zowel openbare
114
http://inventaris.vioe.be/dibe/rechtsgevolgen. SERV, Advies van 20 januari 2010, 4; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 116 Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 9. 117 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 276; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 32. 118 Art. 5 § 1 Monumentendecreet. 115
besturen als particulieren om te verzoeken een onroerend goed of een geheel in een ontwerp van lijst op te nemen. 119 De bevoegde minister stelt op basis van een voorbereidend dossier het ontwerp van lijst vast. Dat voorbereidend dossier bevat een beschrijving met eventueel foto’s, tekeningen, plannen, .. Er moet eveneens een inhoudelijke motivatie gegeven worden. Uit deze motivatie moet blijken dat het bedoeld object historisch waardevol is en voor bescherming in aanmerking komt. 120 Deze motivatie voor bescherming is dus een historische nota die aandacht heeft voor de feiten die in het verleden invloed gehad hebben op het uitzicht van het gebouw. Daarnaast worden in deze nota ook alle belangrijke elementen van artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaal-culturele aard vermeld. Elk beschermingsbesluit moet de hierboven vermelde wettelijke motieven bevatten en bovendien met redenen omkleed moet zijn. Zijn deze motieven onvoldoende, onbestaande of onjuist, dan kan de Raad van State beslissen om het beschermingsbesluit te vernietigen. 121 Bij dit ontwerp is er eveneens een vermelding van de erfdienstbaarheden die met het oog op de bescherming worden opgelegd. 122 Bedoeling hiervan is dat de eigenaars en de andere betrokken personen zich tijdens het openbaar onderzoek ten volle bewust zijn van de gevolgen van de bescherming en dat ze hun eventuele opmerkingen op een grondig gemotiveerde wijze zouden kunnen omschrijven. 123 De ontwerpen van lijst worden bij ter post aangetekende brief betekend aan bepaalde bestuurlijke instanties voor advies. Als dit advies niet binnen de zestig dagen verleend is, wordt het geacht gunstig te zijn.124 Bovendien worden de ontwerpen van lijst ook betekend aan de eigenaars en de houders van een ander zakelijk recht, zoals bekend bij de Administratie van de BTW, Registratie en Domeinen op de datum van het ontwerp van lijst. Heeft een eigenaar bezwaren of opmerkingen, dan dient hij deze binnen de dertig dagen na de afgifte van het ontwerp van lijst in te dienen bij de administratie. 125
119
A. DRAYE, ‘De bescherming van het onroerend erfgoed’, Rép. Not., Tome XIV – Droit public et admistratif, Livre XV, Brussel, Larcier, 2002, 58; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 19; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 32. 120 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 19. 121 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 19. 122 Art. 5 § 1 in fine Monumentendecreet; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 32. 123 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 276; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 32. 124 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277. 125 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 33.
Op de eigenaars rust de verplichting kennis te geven van het voorlopig beschermingsbesluit aan de huurders of de bewoners en dit bij ter post aangetekende brief, binnen de tien dagen na de ontvangst van het beschermingsbesluit en op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling, zoals bepaald in artikel 15 van het Monumentendecreet. 126 Als de persoon aan wie het voorlopig beschermingsbesluit betekend wordt geen eigenaar, erfpachthouder, vruchtgebruiker of opstalhouder is, dan moet deze persoon bij een ter post aangetekende brief het Agentschap Ruimte en Erfgoed op de hoogte stellen van de gewijzigde eigendomstoestand en dit binnen de tien dagen vanaf de datum van de afgifte ter post van de betekening, opnieuw op straffe van hoofdelijke aansprakelijkheid voor het herstel en de schadeloosstelling. De nieuwe eigenaars zullen dan op hun beurt worden betekend. 127 De betekening van een ontwerp van lijst is een substantiële vormvereiste. 128 Dit brengt met zich mee dat door de betekening de rechten van de eigenaar of de andere zakelijke gerechtigde gewaarborgd zijn. Hun opdracht bestaat er immers in erover te waken dat, op straffe van persoonlijke verantwoordelijkheid, de verbodsbepalingen door de huurders en de bewoners worden nageleefd. 129 Naast de betekening is er ook een bekendmaking bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. 130
40. Na de betekening en de bekendmaking volgt er een openbaar onderzoek van dertig dagen. Het openbaar onderzoek wordt georganiseerd door de gemeente. Dit onderzoek gaat in uiterlijk veertien dagen te rekenen vanaf de neerlegging van het ontwerp van besluit. Bedoeling van dit onderzoek is dat wie daartoe de noodzaak voelt bezwaren en opmerkingen kan indienen. Gedurende deze termijn ligt het ontwerp van lijst en het dossier ter inzage bij de betrokken gemeente. 131 Indien de gemeente geen aanstalten neemt het openbaar onderzoek te openen, kan de provinciegouverneur hiertoe het initiatief nemen. 132
126
Art. 5 § 3 Monumentendecreet; G.VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 33. 127 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 33. 128
R.v.St. nr.74.522, 24 juni 1989; R.v.St; nr. 144.816, 23 mei 2005. M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 33-34. 130 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277. 131 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 20; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 34. 132 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 35. 129
Na het openbaar onderzoek wordt alles gebundeld in een proces-verbaal dat toegezonden wordt aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed. 133
41. Een laatste stap in deze fase is het ter advies voorleggen van de ontwerpen van lijst aan de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Het betreft een substantiële vormvereiste. Van de Commissie wordt namelijk verondersteld een globaal en meteen ook laatste advies te geven over het ontwerp van bescherming. 134 Het advies wordt gegeven nadat de bevoegde minister beslist heeft dat de beschermingsprocedure kan worden verder gezet. Alle andere adviezen, bezwaren en opmerkingen worden onderzocht. 135 De Commissie maakt tevens duidelijk op welke manier de bescherming van het monument of het onroerend goed het algemeen belang ten goede komt. 136 Het is vereist de voorgaande adviezen gemotiveerd te weerleggen als deze niet gevolgd worden. 137
42. De fase van de voorlopige bescherming duurt maximaal twaalf maanden vanaf de afgifte ter post van het voorlopig beschermingsbesluit voor kennisgeving aan de bevoegde instanties voor advies. Deze termijn kan eenmaal verlengd worden met zes maanden. Dit gebeurt door de Vlaamse Regering bij gemotiveerde beslissing. Wordt er binnen deze termijn geen definitief beschermingsbesluit genomen, dan vervalt het voorlopig beschermingsbesluit. 138
43. Belangrijk is tenslotte dat in deze fase de bevoegde overheden de monumenten, stads -of dorpsgezichten van de ontwerpen van lijst kunnen schrappen en bijgevolg van de bescherming kunnen afzien. 139 De Koninklijke Commissie moet over dit voornemen gehoord worden. De andere instanties en tevens de eigenaar evenwel niet.
3.2 Tweede fase: fase van de definitieve bescherming 44. Deze fase start met de vaststelling van de definitieve bescherming van de op het ontwerp van lijst voorkomende monumenten. 140 Het
beschermingsbesluit maakt melding van de
bijzondere beperkingen die gesteld worden aan het eigendomsrecht met het oog op het veilig 133
H. PLAS, Lokaal erfgoed, 20. M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 37. 135 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277. 136 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 37. 134
137
R.v.St. nr. 47.592, 26 mei 1994. G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 276. 139 Art. 5 § 8 Monumentendecreet. 140 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277. 138
stellen van de wezenlijke kenmerken van het beschermde monument, stads -of dorpsgezicht. 141 Daarnaast worden de algemene en eventueel specifieke voorschriften inzake instandhouding en onderhoud en de door de Vlaamse Regering opgelegde erfdienstbaarheden vermeld. In geval van een stads -en dorpsgezicht is er ook een plan met de nauwkeurige begrenzing van het beschermde gebied. 142 Het beschermingsbesluit wordt genomen binnen het jaar volgend op de betekening van het ontwerp van lijst aan de administratie. Ook in deze fase kan de termijn eenmaal verlengd worden met zes maanden door de bevoegde minister. 143 Is dit het geval, dan is vereist dat het verlengingsbesluit betekend wordt aan de eigenaars, erfpachthouders, opstalhouders en vruchtgebruikers. 144
Bij
het
verstrijken
van
de termijn
kan
er geen
definitief
beschermingsbesluit meer genomen worden en bovendien hebben ook de rechtsgevolgen van de voorlopige bescherming dan geen uitwerking meer. In dit geval moet men helemaal opnieuw beginnen met de ganse procedure. 145 Net zoals bij de voorlopige bescherming, volgt ook hier een bekendmaking. Bij de betekening moet rekening gehouden worden met de eigenaars op de datum van het definitieve beschermingsbesluit. 146
45. Belangrijk is dat beschermingsbesluiten individuele besluiten zijn. Bijgevolg geldt voor deze besluiten dus de formele motiveringsplicht. Dit betekent dat het besluit uitdrukkelijk en afdoende moet gemotiveerd worden. 147 Concreet wil dit zeggen dat het besluit zelf moet melding maken van de feiten en de juridische regels waarop het besluit gesteund. Met name moet vermeld worden om welke redenen van artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaal-culturele waarde het bestuur vindt dat het beschermd onroerend goed van algemeen belang is. 148 Hierbij wordt niet aanvaard dat enkel verwezen wordt naar het advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en
141 142
M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. Art. 7 en 8 § 2 Monumentendecreet; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; M.
DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. 143 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. 144 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed, 80. 145 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. 146 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277. 147 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277-278; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 37. 148 R.v.St. nr. 90.165, 11 oktober 2000; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 277-278; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 37.
Landschappen. 149 De vereiste van uitdrukkelijke motivering houdt voor de overheid evenwel geen verplichting in om in het beschermingsbesluit uitdrukkelijk de bezwaren en opmerkingen te beantwoorden die tijdens de voorafgaande beschermingsprocedure zijn ingebracht. 150
3.3. Rechtsgevolgen van de bescherming 46. Vooreerst dient gezegd te worden dat aan een ontwerp van lijst dezelfde rechtsgevolgen gekoppeld zijn als aan een definitieve bescherming en dat alle rechtsgevolgen voorlopig gelden vanaf de voorlopige bescherming en zonder beperking in de tijd vanaf de definitieve bescherming. 151 Omdat er dus ook aan een ontwerp van lijst rechtsgevolgen gekoppeld zijn, kan een voorlopig beschermingsbesluit aangevochten worden bij de Raad van State. 152 Op het ogenblik dat het voorlopig beschermingsbesluit omgezet wordt in een definitieve bescherming heeft degene die een beroep tot nietigverklaring ingesteld heeft bij de Raad van State geen belang meer. Voorwaarde is wel dat het definitief beschermingsbesluit niet zelf het voorwerp uitmaakt van een annulatieberoep. 153 Er is eveneens geen sprake meer van een belang wanneer de definitieve bescherming niet tot stand is gekomen binnen de wettelijk opgelegde maximumtermijn en de verzoeker niet bewijst schade te hebben geleden door de voorlopige en tijdelijke oplegging van rechtsgevolgen of wanneer er een schrapping van de voorlopige bescherming of een intrekking van de inschrijving op een ontwerp van lijst is. 154 Is de termijn om een annulatieberoep in te stellen verstreken, dan kan de wettigheid van het definitief beschermingsbesluit niet meer in vraag worden gesteld.
47. Bedoeling van de definitieve bescherming van een gebouw of een constructie als monument is het te bewaren voor de toekomst vanwege zijn algemeen belang. 155 Vandaar dat naast de reeds besproken verplichting voor de eigenaars kennis te geven van de voorlopige of definitieve bescherming aan de huurders en bewoners van het goed en de mogelijkheid om in elk beschermingsbesluit specifieke erfdienstbaarheden in te schrijven, de eigenaar of de vruchtgebruiker ook verplicht is het interieur in goede staat te bewaren, het te vrijwaren voor 149
R.v.St. nr. 132.900, 23 juni 2004; R.v.St. nr. 143869, 28 april 2005; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 278; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. 150 R.v.St. nr. 90.165, 11 oktober 2000; R.v.St. nr. 117.412, 21 maart 2003; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 278; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 38. 151 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 278. 152 R.v.St. nr. 26.730, 26 juni 1986, R.W. 1986-87, kol. 2717; R.v.St. nr. 33.360, 9 november 1989. 153 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 36. 154 R.v.St. nr. 20.281, 24 april 1979. 155 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 20.
beschadiging en vernietiging en alle werken te verrichten die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en het onderhoud. 156 Normale instandhoudingswerken mogen zonder verder toestemming gebeuren. Voor sommige andere instandhoudings -en onderhoudswerken aan het interieur is een voorafgaandelijke en schriftelijke vergunning van het agentschap vereist. 157 Verder geldt de verplichting voor de instrumenterende ambtenaar, meestal een notaris, om bij de overdracht van een zakelijk recht op een monument of op een in een stads -en dorpsgezicht gelegen onroerend goed dat opgenomen is op een ontwerp van lijst of dat definitief beschermd is, in de overdrachtsakte te vermelden dat het bedoeld monument of onroerend goed beschermd is. De instrumenterende ambtenaar deelt deze overdracht mee aan het agentschap. 158
48. Voorts kunnen enkel met een machtiging van de minister nieuwe erfdienstbaarheden van openbaar nut gevestigd worden op een beschermd monument of binnen een beschermd stads en dorpsgezicht. 159 Er is ook voorzien in ook de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om, op aanvraag of na advies van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, een onteigeningsmachtiging te verlenen aan het Vlaamse Gewest of de gemeente als er gevaar bestaat voor verval of beschadiging. Een onteigening geldt voor het gehele monument of gebouw en de grond die erbij hoort. 160 Zonder hierover in detail op in te gaan, wil ik tenslotte nog vermelden dat voor de instandhouding van de beschermde monumenten de Vlaamse overheid hulp biedt in de vorm van onderhouds -en restauratiepremies en de mogelijkheid tot fiscale aftrekking. 161
4.
Vergunningsprocedure
49. Voor werken en handelingen aan monumenten die verboden zijn volgens de algemene en bijzondere beschermingsvoorschriften, bestaat er een aparte vergunningsplicht. Deze machtiging moet gevraagd worden aan het agentschap Ruimte en Erfgoed. Volgens de bestuurspraktijk is de aparte vergunning alleen nodig voor werken waarvoor geen
156
Art. 7 B.Vl..Reg. van 17 november 1993; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 41. Art. 8 B.Vl. Reg. van 17 november 1993; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 20. 158 Art. 5 § 6, lid 1 en art. 11 § 6, lid 1 Monumentendecreet; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 42. 159 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 284. 160 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 284-285. 161 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 285; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 22. 157
stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning vereist is. 162 De aanvraag tot het uitvoeren van deze werken moet door de eigenaar of de houder van een ander zakelijk recht schriftelijk worden ingediend bij de administratie. Bij deze vergunningsaanvraag moeten foto’s gevoegd worden van de plaatsen waar de werken voorzien zijn. Tevens moet de aanvraag een nauwkeurige beschrijving van de geplande werken bevatten. 163 Binnen de twintig dagen na de ontvangst van de aanvraag deelt de administratie mee of de aanvraag volledig is. Is de aanvraag onvolledig dan wordt vermeldt met welke gegevens zij moet worden aangevuld. Binnen de dertig dagen na de ontvangst van het volledige aanvraagdossier levert het agentschap Ruimte en Erfgoed de vergunning af of deelt zij de weigeringsbeslissing mee. Indien er binnen deze termijn geen beslissing werd genomen, wordt de vergunning geacht verkregen te zijn. 164 Betreft het werken aan niet als monument beschermde constructies binnen een beschermd stads -of dorpsgezicht waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning vereist is, dan worden deze werken gemeld aan het college van burgemeester en schepenen. In voorkomend geval wordt deze melding geïntegreerd in de stedenbouwkundige vergunning. Deze werken mogen worden aangevat vanaf de twintigste dag na de datum van de melding. Indien het college van burgemeester en schepenen echter van oordeel is dat de aangemelde werken van die aard zijn dat ze de wezenlijke eigenschappen van het beschermde geheel te verstoren, dan wordt aan de aanmelder voordien een schrijven met deze vermelding betekent.. In dat geval kunnen de werken slechts worden aangevat nadat het agentschap zijn machtiging heeft verleend. De melding en het eventuele schrijven van het college van burgemeester en schepenen geschieden per beveiligde zending, met name een aangetekend schrijven, een afgifte tegen ontvangstbewijs of enige andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld.
50. In bepaalde gevallen is voor werken en handelingen aan monumenten, naast de aparte vergunning, tevens een stedenbouwkundige vergunning nodig. De geplande werken of wijzigingen vereisen dus tegelijkertijd een stedenbouwkundige vergunning die door de bouwheer moet aangevraagd worden bij de bevoegde vergunningsverlenende overheid. 165 162
G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 282; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 44. 163 Art. 36 § 1B.Vl.R. 17 november 1993; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 282; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 45. 164 Art. 36 B.Vl.R. 17 november 1993; G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 282; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 45. 165 M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 45.
Indien voor de werken betreffende beschermde monumenten of niet als monument beschermde constructies binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht een stedenbouwkundige vergunning vereist is, wordt de machtiging verleend in de stedenbouwkundige vergunning. Het advies van het agentschap aan het vergunningverlenende bestuursorgaan vermeldt in dat geval op bindende wijze of dat bestuursorgaan de machtiging al dan niet mag verlenen. Volgens de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is het verbouwen, slopen en wijzigen van de functie van een gebouw vergunningsplichtig, wat inhoudt dat voor een wijziging van een monument een stedenbouwkundige vergunning moet worden aangevraagd. 166 Voor een aantal, gewoonlijk kleinere werken, handelingen of functiewijzigingen geldt deze vergunningsplicht niet. Echter, in het besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 wordt expliciet gesteld dat deze vrijstellingen niet van toepassing zijn op ‘handelingen, werken en wijzigingen aan of in een beschermd monument of op een ontwerp van lijst voorkomend monument, onverminderd de regelgeving inzake beschermde stads -en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites.’ Bovendien moet ook een vergunning worden gevraagd voor het slopen van een monument of van een gebouw in een beschermd stads -of dorpsgezicht. Er kan dus geconcludeerd worden dat de vrijstelling van de aanvraag tot een stedenbouwkundige vergunning niet geldt voor monumenten en beschermde stads -en dorpsgezichten. Bijgevolg moet dus voor, wat betreft het verbouwen, slopen, wijzigen en het uivoeren van kleinere werken, handelingen of functiewijzingen aan monumenten en stad -en dorpsgezichten, een stedenbouwkundige vergunning worden aangevraagd. 167 Deze vergunningsaanvraag moet worden ingediend bij de bevoegde vergunningsverlenende overheid die gebonden is door het advies van de Afdeling Monumenten en Landschappen. 168 De aanvraag voor advies moet worden overgemaakt aan de administratie binnen de veertien dagen nadat de ontvangstmelding voor de aanvraag werd afgegeven. De administratie beschikt vervolgens over dertig dagen om het advies uit te brengen. Er mag aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan als er geen advies is verleend binnen deze termijn. 169 Dit advies moet niet alleen aangevraagd worden voor de stedenbouwkundige vergunningen betreffende monumenten en stads -en dorpsgezichten maar ook voor de stedenbouwkundige 166
Art. 4.2.1. Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 72. H. PLAS, Lokaal erfgoed, 72. 168 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 282; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 46. 169 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 283; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 46. 167
vergunning of verkavelingsaanvraag in het gezichtsveld van voorlopig of definitief beschermde monumenten. Onder het gezichtsveld wordt begrepen de omgeving in een straal van honderd meter. Ook in beroep moet de vergunningsverlenende overheid advies inwinnen. Deze keer echter niet bij de Afdeling Monumenten en Landschappen, zoals vroeger het geval was, maar wel bij de expertencommissie. In de beroepsbeslissing kan de Deputatie een beslissing nemen over de toekenning of de weigering van de machtiging, voor zover zij op dat punt het advies van de expertencommissie overneemt. 170 Er is dus niet uitdrukkelijk sprake van een bindend advies van de expertencommissie, maar uit de zinsopbouw kan aangenomen worden dat dit advies wel als bindend beschouwd kan worden. Is er binnen een termijn van dertig dagen geen advies verleend door de Bestendige Deputatie, dan zijn de vergunningsverlenende instanties in beroep gebonden door het in eerste aanleg verleende advies, voor zover de administratie dit advies niet wijzigt. Werd in eerste aanleg geen advies uitgebracht, dan mag in beroep ook aan de adviesvereiste worden voorbijgegaan. 171
51. Het feit dat er een vergunningsplicht bestaat, betekent niet dat er geen ingrepen mogelijk zijn aan de monumenten. Wijzigingen aan het gebouw of het hedendaags comfort of zelfs een nieuwe bestemming van het gebouw zijn mogelijk, op voorwaarde dat deze gebeuren met respect voor de motieven waarom het gebouw werd beschermd. De wijzigingen moeten dus afgewogen worden ten opzichte van de waarde waarvoor het goed beschermd werd. 172
5.
Opheffing of wijziging van de bescherming
52. Er werd reeds vermeld dat in de fase van de voorlopige bescherming kan besloten worden om van de bescherming af te zien. Wanneer een definitief beschermingsbesluit verleend is, kan de Vlaamse Regering eveneens beslissen het beschermingsbesluit op te heffen of te wijzigen, nadat de Koninklijke Commissie over dit voornemen is gehoord. 173 Als er werken moeten worden uitgevoerd waarvoor een vergunning nodig is, dan mag het verlenen van deze vergunning niet zo ver gaan dat dermate afbreuk gedaan wordt aan de bescherming dat het beschermde goed feitelijk gedeclasseerd wordt. De Raad van State heeft 170
Art. 11 § 4.2. Monumentendecreet, zoals gewijzigd bij bij art. 98, 1° Decr.Vl. Parl. 27 maart 2009, BS 15 mei 2009 (ed. 1). 171 G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 282. 172 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 72. 173 Art. 9, lid 2 Monumentendecreet.
erop gewezen dat het vergunnen van bepaalde werken geen verkapte vorm van declassering mag uitmaken. 174 Voor een officiële declassering van een beschermd monument moet eerst de procedure van opheffing of wijziging doorlopen worden. 175
174
R.v.St. Van Marcke, nr. 33.367, 9 november 1989 en nr. 74.452, 24 juni 1998. G. VAN HOORICK, Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, 286; G. VAN HOORICK, ‘Monumenten en stads -en dorpsgezichten in het Vlaams Gewest’, T.R.O.S. 2005, 345; M. DEWEIRDT, “Monumentenbescherming”, 39.
175
DEEL 3 Het onbeschermd bouwkundig erfgoed
HOOFDSTUK 1 Het begrip niet-beschermd waardevol erfgoed
1.
Definitie
53. Nergens is een allesomvattende definitie terug te vinden voor het begrip ‘niet-beschermd waardevol erfgoed’. Dit is meteen ook de reden waarom dit begrip juridisch moeilijk te omschrijven valt. 176 Aangezien er binnen het Vlaams Gewest voor wat dit erfgoed betreft geen bindende decretale regeling bestaat, zijn er hieromtrent op provinciaal, stedelijk en gemeentelijk niveau verschillende initiatieven gegroeid. Vooral uit de provinciale regelgeving kan men trachten een definitie voor ‘niet-beschermd waardevol erfgoed’ af te leiden. 177 Men heeft geprobeerd het niet-beschermd waardevol erfgoed in deze regelgeving aan de hand van een aantal criteria te definiëren. Meer bepaald gaat het over gebouwen die van algemeen belang zijn omwille van de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaal-culturele waarde. Ook beeldbepalende gebouwen die zich binnen beschermde stads -of dorpsgezichten bevinden worden hieronder begrepen. Tevens kan het gaan over gebouwen opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed, op voorwaarde dat ze hun waardevol karakter nog niet hebben verloren door ongewenste ingrepen. Tenslotte kunnen ook andere gebouwen beschouwd worden als niet-beschermd waardevol erfgoed voor zover de aanvrager in een gemotiveerd verslag het waardevol karakter kan aantonen of wanneer het waardevol karakter van de gebouwen door ter zake deskundige ambtenaren, dan wel door een commissie van experts wordt beoordeeld. 178
54. De provincie Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant definiëren waardevol nietbeschermd erfgoed in hun provincieraadbesluiten heel ruim. Er wordt onder meer verwezen naar het algemeen belang en de waarden die kunnen leiden tot een eigenlijke bescherming.
176
VCM, Verslagboek negende VCM-Ontmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed, Antwerpen, VCM, 2002, 8. 177 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?” in VCM, Verslagboek negende VCM-Ontmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed, Antwerpen, VCM, 2002, 11 (hierna verkort: A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”). 178 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 11.
Deze verwijzingen nemen niet weg dat een individuele argumentering door de eigenaar van een gebouw over de waarde van dit gebouw mogelijk blijft. Deze argumentering zal worden beoordeeld door deskundige commissieleden en/of ambtenaren. Over de vraag of een bepaald gebouw al dan niet zijn waarde verloor zullen zij uiteindelijk beslissen. 179 De ruime omschrijving van het begrip waardevol niet-beschermd erfgoed door deze drie provincies heeft als gevolg dat weinig gebouwen a priori worden uitgesloten, wat uiteraard goed is. Desondanks wordt het begrip waardevol niet-beschermd erfgoed evenwel nog altijd niet afgebakend. 180
2.
Schets van de problematiek
55. De aandacht voor de zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed bestaat reeds van in de negentiende eeuw. Maar tot op vandaag krijgt heel veel waardevol patrimonium nog steeds geen bescherming en nochtans blijft de zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed nog altijd even belangrijk. 181
56. Door de vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed zouden, theoretisch gezien, alle erin opgenomen gebouwen kunnen worden beschermd. Dit is echter niet haalbaar in de praktijk. Vooreerst is het voor de bevoegde administratie niet mogelijk jaarlijks zo veel dossiers voor te bereiden en administratief op te volgen. Vervolgens zou door de verhoogde werkdruk ook de kwaliteit van de geleverde adviezen in vraag kunnen worden gesteld. 182 Bovendien zijn de rechtsgevolgen, verbonden aan de bescherming, voor de eigenaars redelijk verregaand. Daarom zouden deze gevolgen alleen mogen worden opgelegd wanneer daartoe een noodzaak bestaat en wanneer de overheid door middel van subsidies de eigenaars van de desbetreffende panden tegemoet kan komen. 183 Vraag is echter of het voor elk waardevol gebouw dat in de inventaris werd opgenomen ook nodig is dat het beschermd wordt. Er mag niet uit het oog verloren worden dat de
179
A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 11-12. A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 12. 181 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 12. 182 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 12. 183 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 14. 180
beschermingsprocedure heel wat vormvereisten bevat die moeten worden nageleefd, op straffe van nietigheid van de latere bescherming. 184 Zoals hierna zal worden geschetst, zijn ook nog andere formules denkbaar om het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed te stimuleren.
57. Vervolgens is tevens de Conventie van Granada inzake het behoud van architecturaal erfgoed vermeldenswaardig. België heeft deze conventie geratificeerd. De Conventie pleit voor een geïnventariseerd erfgoedbeheer en verwijst naar de belangrijke rol die het beleid en de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en planning kunnen spelen. Meer bepaald zegt artikel 10 van deze Conventie dat de zorg voor het erfgoed moet worden aanzien als een doelstelling van ruimtelijk ordening en stedenbouw, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens het planningsproces en bij het verlenen van stedenbouwkundige vergunningen.
Voor
waardevolle
gebouwen
waarbij
een
eigenlijke
bescherming
hoogstwaarschijnlijk niet nodig is, maar die wel een belangrijke rol spelen voor de steden of de gemeenten moet men via de stedenbouwkundige processen en de ruimtelijke planning een oplossing proberen uit te werken voor het behoud en het gebruik van deze gebouwen. 185
58. Zoals hierna zal blijken speelt ook de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een grote rol in het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed. Met name door de opmaak van ruimtelijke structuurplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen zowel op gewestelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau kan het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed nagestreefd worden. 186 Hoewel de noodzaak van een overkoepelde regelgeving niet uit het oog verloren mag worden, is het belangrijk dat er ook een goed werkend lokaal stedenbouwkundig beleid voor nietbeschermde waardevolle gebouwen wordt uitgewerkt. Bij een lokaal stedenbouwkundig beleid heeft men immers systematisch aandacht voor niet-beschermde maar waardevolle gebouwen, terwijl men bij een algemeen beschermingsbeleid door de zware procedurele eisen vaak overhaast en gebrekkig te werk zal gaan. Het komt echter regelmatig voor dat men op gemeentelijk niveau geen weet heeft van de wisselwerking die er kan bestaan tussen het erfgoed en een ruimtelijk project noch van de mogelijkheden die het ruimtelijk
184
A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 12. A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 13. 186 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 13. 185
instrumentarium biedt voor dat erfgoed. 187 In de hoofdstukken die volgen zal de focus daarom vooral gelegd worden op de integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid en dit vooral op stedelijk en gemeentelijk niveau.
187
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 9.
HOOFDSTUK 2 Integratie erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid
1.
De noodzaak van een erfgoedbeleid
59. Commerciële en culturele initiatieven allerhande en publieke en private bouwprojecten zorgen er voor dat steden en gemeenten zich steeds meer en steeds sneller vernieuwen en ontwikkelen. Het beschermd bouwkundig erfgoed komt hierdoor niet in gevaar, aangezien voor dit erfgoed een duidelijke wettelijke regeling is uitgewerkt. Het onbeschermd bouwkundig erfgoed krijgt het echter wel te verduren. Het gaat met name over panden die veelal als erfgoed zijn opgenomen in de inventaris, maar die niet beschermd zijn als monument, stads -of dorpsgezicht. Doordat zij geen enkele bescherming genieten, verdwijnen op deze manier tal van waardevolle gebouwen. Dit heeft uiteraard zijn invloed op het duurzaam karakter van de culturele eigenheid van de provincies, steden en gemeenten.
60. De waardering van het onroerend erfgoed in Vlaanderen is de voorbije jaren sterk toegenomen, maar dat neemt niet weg dat het erfgoed geregeld wordt aangetast door verbouwingen waarover kennelijk niet is nagedacht of door een slechte inplanting van nieuwe gebouwen. 188 Daarom is het noodzakelijk dat er door de provincies, de steden en de gemeenten een erfgoedbeleid wordt uitgewerkt, waardoor iedere partij zich bewust wordt van het belang van het behoud van deze waardevolle panden. Door dergelijk erfgoedbeleid kan men tevens beseffen dat de kwaliteiten van provincies, steden en gemeenten mede worden bepaald en ondersteund door het bouwkundig erfgoed. Een integraal erfgoedbeleid houdt de zorg voor het erfgoed in zijn totaliteit in, zowel voor beschermd als voor niet-beschermd erfgoed. Hieronder wordt zowel het bouwkundig patrimonium, de landschappen, de dorps -en stadsgezichten, de sites, de archeologie als het immaterieel of roerend erfgoed begrepen en dit zowel voor beschermd als voor waardevol niet-beschermd erfgoed. De focus wordt bovendien gelegd op alle aspecten van de zorg: bewaren, restaureren, onderhouden, bestemming en gebruik toekennen en het ontsluiten en laten beleven. Tenslotte is er ook aandacht voor de regelgeving op het vlak van het beleid en van de uitvoeringspraktijk. 189
188
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP R-O VLAANDEREN, Erfgoed op de kaart, 9. H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, in VCM, Verslagboek negende VCMOntmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed, Antwerpen, VCM, 2002, 17 (hierna verkort: H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”).
189
61. Er bestaan er een aantal principiële redenen om een erfgoedbeleid op poten te zetten. 190 Vooreerst weerspiegelt het erfgoedbeleid de historiek van de stad. Deze moet zichtbaar blijven, aangezien de stad aantoont hoe de verschillende generaties geleefd hebben en bijgevolg de perfecte weergave vormt van zijn eigen geschiedenis. 191 Ten tweede bevordert het erfgoedbeleid ook de diversiteit van de stad. Vandaag heeft men andere bouwtechnieken, andere esthetische en bouwtechnische opvattingen, andere levenswijzen en levensopvattingen dan vroeger. De historische gebouwen vormen hiervan het beste voorbeeld. Dat anders-zijn moet door de stad geaccepteerd en gerespecteerd worden en dit kan zich veruiterlijken in het behoud van het bouwkundig erfgoed door een goed uitgewerkt erfgoedbeleid. 192 Tenslotte leidt een erfgoedbeleid ook tot duurzaamheid. Het erfgoedbeleid zorgt ervoor dat de historisch waardevolle gebouwen bewaard blijven en dat er manieren gezocht worden om deze gebouwen opnieuw te gebruiken en aan te passen aan de nieuwe noden van onze samenleving. 193
62. Erfgoedzorg komt de stad of de gemeente bijgevolg alleen maar ten goede. Door een zo optimaal mogelijke erfgoedzorg worden de verschillen tussen vroeger en nu extra zichtbaar. Dit brengt met zich mee dat de belangstelling voor de stad of voor de gemeente, alsook voor haar specifiek en uniek karakter gewekt wordt. Men beseft dat permanentie en diepgaande historiek als collectieve waarden zoveel mogelijk bewaard moeten worden. Er wordt een positieve visie gecreëerd waarbij de basis gevormd wordt door het feit dat de stad of de gemeente, zoals zij de geschiedenis heeft doorstaan, het waard is een goede erfgoedzorg te hebben. Een respectvolle omgang met het onroerend erfgoed zorgt voor een grotere herkenbaarheid van de leefomgeving, het draagt bij tot een gevoel van eigenwaarde en het versterkt de culturele identiteit. Bovendien zet een goede erfgoedzorg aan tot cultureel toerisme. Stadstoerisme is hip, city trips zijn de uitstapjes bij uitstek. Men kan een hoop bezoekers aantrekken door de toeristen via het erfgoedbeleid het boeiend verleden en het moderne heden van de stad te leren kennen.
190
F. VANHAVERBEKE, H. DE SMET, B. EGGERMONT, E. VAN MEERBEEK en P. VERMEULEN, Behoud door ontwikkeling. Afwegingen tussen bouwkundig erfgoed en stadsvernieuwing, Oostende, Oostende Werft vzw, 2008, 10 (hierna verkort: F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling). 191 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 10. 192 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 10. 193 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 10.
Naast het feit dat deze culturele belangstelling de stad op economisch vlak ten goede komt, verhoogt ze ook de betrokkenheid van de bevolking bij hun stad. De burgers zijn trots op hun stad of hun gemeente. Ze springen zorgzamer om met de realisaties van de vorige generaties en dit resulteert in verbondenheid.
63. Door de erfgoedzorg creëert het onroerend erfgoed van een stad of de gemeente via de actuele beleving dus een maatschappelijke relevantie. Het creëren van maatschappelijk respect voor het bouwkundig erfgoed is, zoals reeds gezegd, uiterst belangrijk. Het bepaalt met name de status van het erfgoed alsook de zorg die men als gemeenschap aan dat erfgoed kan en wil geven. Op lokaal niveau controleren verenigingen of de lokale overheid die zorg ook op zich neemt.194 Er ontstaat bovendien een ruim draagvlak en de collectieve bewustwording van ons erfgoed wordt gestimuleerd, waardoor dit patrimonium makkelijker aan de volgende generaties kan worden doorgegeven. 195
64. De Vlaamse overheid speelt een zeer belangrijke rol bij de erfgoedzorg, maar daarnaast zijn hierbij nog andere actoren betrokken. Vooreerst is er de betrokkenheid van de eigenaars, de beheerders en de gebruikers van het waardevolle erfgoed. Aangezien erfgoedzorg een collectieve zorg is, hebben tevens Erfgoed Vlaanderen, Monumentenwacht, VCM, … een belangrijke taak. Tenslotte moeten ook de provincies en de gemeenten zich concentreren op de erfgoedzorg door, zoals reeds gezegd, een eigen beleid inzake lokaal erfgoed te ontwikkelen, alsook eerstelijnszorg en sensibilisering na te streven en informatie te verstrekken,… Waar de lokale besturen een ondersteunende functie hebben bij het behoud en beheer van het beschermde erfgoed, hebben ze de hoofdrol hebben bij het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed.
2.
Integratie erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid
2.1 Probleemstelling 65. Zoals reeds gezegd, is men zich vaak niet bewust van de wisselwerking die kan bestaan tussen het erfgoed en een ruimtelijk project noch van de mogelijkheden die het ruimtelijk
194 195
H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, 17. H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, 18.
instrumentarium biedt voor het erfgoed. 196 Indien men het erfgoedbeleid beter afstemt op het ruimtelijk beleid en zorgt voor een beter gebruik van de bestaande kennis, zal men zich snel bewust worden van het nut dat het erfgoed kan hebben. 197 Om bepaalde projecten die vanuit het ruimtelijk beleid werden opgezet te doen slagen heeft men op gemeentelijk niveau al veel gebruik gemaakt van de uitstraling en het typerend karakter van een waardevol gebouw of van een stads -of dorpsgezicht. 198
2.2. Noodzaak van een goed ruimtelijk beleid 66. Het ruimtelijk beleid wordt beschouwd als een permanent uit te oefenen activiteit. Als men een goed ruimtelijk beleid wil realiseren, veronderstelt dit het bouwen aan een visie op lange termijn, aan concrete acties op korte termijn en aan overleg en samenwerking met de betrokkenen. Dit is wat men noemt een strategisch ruimtelijk beleid. De bedoeling van dit beleid is om een beperkt aantal concrete doelen te realiseren. Op deze doelen worden vervolgens de beschikbare middelen op lange termijn geconcentreerd. Vandaar dat dit beleid noodgedwongen selectief is. Men moet met andere woorden een beperkt aantal prioriteiten kiezen en deze blijven vooropstellen gedurende het hele ontwikkelingsproces. 199 Ruimtelijk beleid dat bouwt aan een visie op lange termijn, aan concrete acties op korte termijn en aan overleg en samenwerking met de betrokkenen verenigt de verschillende werkwijzen, activiteiten en instrumenten. 200
67. Een goed ruimtelijk beleid verloopt volgens een zich steeds herhalende cyclus. Deze cyclus bestaat uit zeven fasen: 201 1.
initiatie en het bereiken van overeenstemming over een voorlopige strategie van
verandering 2.
probleemidentificaties
3.
zoeken naar oplossingen
4.
ontwikkelen van voorstellen
5.
herzien van voorstellen en aannemen van een definitief voorstel
6.
implementatie en evaluatie
7.
beheer en opvolging of afronding
196
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 9. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 9. 198 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 9. 199 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 104. 200 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 104. 201 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 105. 197
Deze cyclus kan starten met gelijk welke fase. Bovendien kunnen verschillende fasen zich ook voordoen op het zelfde moment of kunnen de fasen in een andere volgorde dan beschreven plaatsvinden.
Voor wat betreft het erfgoed moeten al in de eerste fase de erfgoedthema’s op de agenda komen. Dit brengt met zich mee dat er consultatie van de actoren met kennis van de problemen en de kansen ter zake nodig is. Door de mening van alle betrokkenen te horen kan de kennis van de problemen en de kansen vergroten. 202 Het meer klassieke planningswerk met verschillende ronden van probleemanalyse, het ontwikkelen van visies, concepten, ontwerpen en oplossingen gebeurt in de tweede, de derde en de vierde fase. Het is in deze fasen van belang de erfgoedthema’s als sleutelkwestie te erkennen en ze als acties te formuleren of ze te koppelen aan sleutelkwesties voor andere aspecten. 203 Het feit dat de erfgoedthema’s als sleutelkwestie erkend worden, betekent dat het bestuur deze problematiek belangrijk vindt én werk wenst te maken van een prioritaire aanpak. 204 Wanneer een gemeente zich er namelijk toe beperkt in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan algemene informatie met betrekking tot het erfgoed op te nemen of bepaalde algemene doelstellingen, projecten en maatregelen te formuleren, levert dit meestal weinig resultaat op. Vaak wordt er geen gevolg gegeven aan uitspraken die gelden voor alle onroerende erfgoedelementen. 205 Indien een gemeente bepaalde erfgoedthema’s echter als prioritair aanduidt, zullen zij dan ook logischerwijs als dusdanig uit het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan naar voren komen. Het bestuur geeft de nodige aandacht aan sleutelkwesties betreffende erfgoed door te onderzoeken wat er leeft in de maatschappij en te kijken in welke mate deze vaststellingen de zorg voor erfgoed beleidsmatig inhoud kunnen geven. Op deze manier kunnen deze thema’s hun weg vinden naar het ruimtelijk beleid. Problematische of kansrijke thema’s voor erfgoed kunnen binnen een ruimtelijk structuurplanningsproces dan worden gedetecteerd, zo scherp mogelijk worden geformuleerd en zelfs gedetailleerd worden uitgewerkt. 206
202
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 105. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 105. 204 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 205 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 206 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 92. 203
De vijfde fase vervolgens, is een sterk politieke fase waarin verschillende ronden van besluitvorming gehouden worden. In deze fase is het essentieel goed te communiceren over de meerwaarde van erfgoed. 207 Kennis van technische, juridische en financiële aspecten voor het integreren van erfgoed in bijvoorbeeld bouwprojecten is in fase zes en zeven uiterst belangrijk. Meer bepaald gaat het over kennis van bouwtechnieken, landschapsontwikkeling, subsidiemogelijkheden of beheerskwesties. 208 Het bestuur zorgt er tevens voor dat bij de evaluatie en de nazorg het erfgoed steeds op de agenda blijft en bij handhaving voorrang krijgt. 209
2.3. Manieren van integratie
2.3.1 Instrumenten van ruimtelijk beleid 68. Het ruimtelijk instrumentarium kan het erfgoedbeleid goed ondersteunen. In de eerste plaats kan de erfgoedsector steeds terugvallen op artikel 1.1.4 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Dit artikel zegt dat er gelijktijdig een afweging van de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gebeurt. Daarbij wordt steeds rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Bovendien geeft de wetgeving ruimtelijke ordening ruime mogelijkheden voor het verbouwen, de uitbreiding en/of de functiewijziging van monumenten en gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris bouwkundig erfgoed. 210 Met name voor wat betreft het behoud en maar ook voor wat de sturing van aanpassing of transformatie van erfgoed betreft bieden de instrumenten van het ruimtelijk beleid heel veel mogelijkheden. 211 Onder instrumenten van ruimtelijk beleid verstaan we onder meer de ruimtelijke
uitvoeringsplannen,
de
stedenbouwkundige
verordeningen
en
de
stedenbouwkundige vergunningen.
207
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 105. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 105-106. 209 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 210 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende. Een literatuurstudie binnen Vlaamse context, Gent, Universiteit Gent, 2007-2008, 4 (hierna verkort: M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende); http://www.oostendewerft.be/articles/PROJECTDOSSIERS/A.be%20literatuurstudie%20Ugent%20i.o.v.%20A GSO.pdf. 211 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 14. 208
In combinatie met de instrumenten van het erfgoedbeleid kunnen de instrumenten van het ruimtelijk beleid in een probleemdossier over erfgoed aanleiding geven tot bijvoorbeeld de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan. In het kader van een ruimtelijk uitvoeringsplan kunnen de specifieke erfgoedaspecten structureel bestudeerd en aangepakt worden en tevens kan de bescherming van een gebouw of een site aanleiding geven tot de opmaak van een goed uitgewerkt plan dat het kader aanreikt voor een vergunningsbeleid, maar dit komt hierna uitgebreid aan bod. 212
2.3.2 Hergebruik van erfgoed 69. De focus van het beleid omtrent het onroerend erfgoed ligt vooral op de bescherming en het behoud van het erfgoed maar te weinig op de verder ontwikkeling ervan. Hierdoor ontstaan
er
regelmatig
botsingen
tussen
‘monumentenzorg’
en
‘ruimtelijke
planning/stedenbouw’. Nochtans zouden behoud en ontwikkeling hand in hand moeten gaan, wil men de waardering van het erfgoed omwille van hun historiek en de ruimtelijke inrichting duurzaam op elkaar afstemmen. 213 In het kader van het behoud voor de toekomst van waardevol patrimonium dan ook meer de nadruk gelegd te worden op het hergebruik. Dit hergebruik zal in bepaalde gevallen via een herbestemming in de ruimtelijke ordening worden tot stand gebracht. Bij het hergebruik van waardevol patrimonium, vormt de erfgoedwaarde een belangrijk aandachtspunt. De typische kenmerken die de erfgoedwaarde van een pand bepalen kunnen de uitstraling ervan extra in de verf zetten. 214 Als er gekeken wordt naar een aantal reeds uitgevoerde projecten van herbestemming en herontwikkeling van erfgoed in Vlaanderen, dan danken zij hun succes vooral aan de combinatie van instrumenten van erfgoedzorg die hierbij gehanteerd zijn. 215 Hieruit blijkt dat het ruimtelijk beleid als bijkomende verantwoordelijkheid de zorg voor het erfgoed op zich zou moeten nemen, waardoor er een systematische integratie zou zijn van het onroerend erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid.
Er bestaat tussen de waardering van bouwkundig erfgoed en de
stadsvernieuwing een positief spanningsveld. Het is dus belangrijk dat de stad bij de integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid concreet tracht in te schatten welke de kansen en 212 213
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 10. M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
7. 214
Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. Mei 2009, 16; http://www.vlaanderen.be/w3vlaanderen/Bijdrageregeerakkoord2009/313RWO.pdf. 215 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 7.
de gevolgen van dit beleid zijn, zowel voor het erfgoed als voor de vooruitzichten met betrekking
tot
ontwikkelingsniveau
van
bepaalde
stadsdelen. 216
Een
geïntegreerd
erfgoedbeleid bekommert zich dus uitdrukkelijk om de positie van het erfgoed in de samenleving. De relevantie die het erfgoed heeft in de maatschappij toont aan hoe men staat tegenover het behoud, beheer, restauratie, ontsluiting en zorg voor dit erfgoed. 217
2.3.3 Afweging van de erfgoedbelangen 70. Daarnaast is de ruimtelijke ordening een beleidsdomein waarbij een afweging tussen de belangen plaatsvindt in functie van een gewenste ontwikkeling. Eén van deze belangen zouden de erfgoedbelangen kunnen zijn, maar ook tal van andere belangen zouden bij de afweging betrokken kunnen worden en zo hun steentje bijdragen in de gewenste ontwikkeling van waardevol erfgoed of een waardevolle site. Aandacht en waardering voor erfgoed zorgt niet alleen voor betere ruimtelijke ontwerpen en processen, het creëert ook nieuwe kansen voor de realisatie van projecten met erfgoed. 218 Het ruimtelijk beleid streeft een ruimtelijke kwaliteit na. Door een toekomst te geven aan het bouwkundig erfgoed wordt de herkenbaarheid van de ruimte versterkt en krijgt deze ruimte een duurzaam karakter. De integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid en daarmee gepaard gaande de waardering van het verleden heeft dus als gevolg dat het erfgoed een toekomst krijgt. 219
2.3.4. Partnerschappen 71. Er is een proactieve aanpak van het gemeente -of stadsbestuur noodzakelijk. Het bestuur moet zich ten volle geven in de betrokken projecten en dient indien nodig daadkrachtig in te grijpen. 220 Het is hierbij belangrijk dat de gemeenten in hun streven naar een goed werkende integratie van het erfgoed in het ruimtelijk beleid allianties vormen met verschillende partners. In de eerste plaats kan een gemeente de bevoegde Vlaamse en provinciale administraties bij haar ruimtelijk beleid betrekken. Opdat dit succesvol zou zijn, dient dit meestal zo vroeg mogelijk in het proces te gebeuren. Dan is het immers makkelijker de potenties en de voorwaarden te schetsen, de mogelijkheden in functie van een plan van
216 217 218
F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 6. H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, 17.
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 10. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 10. 220 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 10. 219
aanpak te verkennen of een haalbaarheidstoets te verrichten. 221
Ten tweede zijn
partnerschappen met allerhande personen en verenigingen die de integratie van erfgoed kunnen ondersteunen ook heel belangrijk. Zij kunnen immers de integratie van erfgoed met inzet en enthousiasme, deskundigheid en/of financiële middelen ondersteunen. Bij deze allianties gaat de aandacht vooral naar processen en thema’s die op dat moment in de actualiteit zijn en waarvoor meestal ook de nodige financiële middelen beschikbaar zijn. Door deze allianties wordt het mogelijk het maatschappelijk draagvlak van het erfgoed te vergroten. 222
2.4. De stad Oostende als voorbeeld 72. Het is nodig dat er een besef groeit dat het behoud en het zorgvuldig beheer van het waardevol erfgoed essentieel is voor de vrijwaring van de cultuurhistorische waarde en de daaraan verbonden regionale identiteit van een stad of een gemeente. Bedoeling is om de erfgoedbelangen en de stadsontwikkeling zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen om op deze manier een evenwicht te vinden. Dit kan door een goed erfgoedbeleid te ontwikkelen en dit op zijn beurt te integreren in het ruimtelijk beleid. Oostende, met zijn Actieplan bouwkundig erfgoed, vormt hierbij het voorbeeld bij uitstek. Door dit Actieplan werd het mogelijk om de stadsvernieuwing te ontplooien via een onderzoek naar de toekomst van de stad, naar het verleden en de feiten en waarden van dit verleden alsook naar de betekenis voor het verder ontwikkelen van een eigentijdse/eigenzinnige, duurzame en kwalitatieve stedelijke omgeving. 223
Het Actieplan vormde een voorbereiding om te komen tot de reële
instrumenten voor een beleid waarbij de verscheidenheid die de stad kenmerkt alsook de typische, specifieke plaatsen als basis dienen. 224 Aan de hand van dit onderzoek wil men te weten komen waar en hoe de stadsontwikkeling het erfgoed bedreigt en welke noodzakelijke kennis nodig is om het effectief beleid op poten te zetten. Maar het erfgoed biedt langs de andere kant ook kansen op stadsontwikkeling, die dan weer beleidsmatig aangemoedigd kunnen worden. 225
221
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 223 F. VANHAVERBEKE, et al., Behoud door ontwikkeling, 4; http://www.oostendewerft.be/articles/PROJECTDOSSIERS/A.be%20publicatie%20Behoud%20door%20Ontwi kkeling.pdf. 224 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 11. 225 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 11. 222
3.
Drie strategieën voor de doorwerking van erfgoed
73. Integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid is noodzakelijk om het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed na te streven. Wil men het erfgoed laten doorwerken in het ruimtelijk beleid, dan is een strategische uitgangspositie essentieel. Er moeten keuzes gemaakt worden opdat de inzet voor het erfgoed niet te beperkt zou blijven en dus een kans op doorwerking zou hebben. 226 Vanuit een strategische houding maakt het lokaal bestuur keuzes voor processen en thema’s waaraan het meer of minder aandacht besteedt. Door een selectie van prioriteiten te maken, wordt het mogelijk om beleidsthema’s concreet uit te werken, waaronder ook het behoud en de ontwikkeling van erfgoed. Een selectie van prioriteiten houdt in dat middelen worden geconcentreerd of gecombineerd. 227 Er bestaan drie strategieën voor erfgoed waartussen telkens moet gekozen worden.
3.1. Een specifiek erfgoedthema als prioriteit of koppeling van erfgoed aan een ander thema 74. Onder specifieke erfgoedthema’s kan onder andere begrepen worden: de bescherming van een waardevol dorpsgezicht dat belangrijk is voor de identiteit van de gemeente, het zoeken naar ontwikkelingsmogelijkheden voor belangrijke kasteeldomeinen, het zoeken naar instrumenten om de skyline van een stad te bewaren, … 228 Daarnaast kan het erfgoed ook gekoppeld worden aan andere thema’s. Als men bij het ontwikkelen van het ruimtelijk beleid bepaalde prioriteiten selecteert, kan het erfgoed als één van deze prioriteiten geselecteerd worden. Doordat er bepaalde thema’s geselecteerd zijn, komen er voldoende tijd en middelen vrij die het mogelijk maken de thema’s verder uit te werken zodat deze kwaliteitsvoller worden. Door dit hoger kwaliteitsniveau kan de zorg voor erfgoed hierin geïntegreerd worden, aangezien de zorg voor erfgoed en het realiseren van goede kwaliteit vaak samen gaan. 229
226
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. 228 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. 229 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. 227
3.2. Keuze voor een passieve, een sturende of een actieve houding 75. De keuze voor een bepaald type houding bij de behandeling van een ruimtelijk beleidsthema en van erfgoed hangt samen met het strategisch belang van een thema voor het bestuur en tevens met de sturing die het meest effectief is voor dit thema. 230
3.2.1. Passieve houding 76. Het bestuur laat de bestaande ontwikkelingen een zo klein mogelijke rol spelen. Dit heeft twee mogelijke redenen: de tendensen stemmen overeen met de eigen beleidvisie of het bestuur vindt de wijziging van de tendensen niet prioritair. Wanneer het bestuur zo’n passieve houding hanteert wordt het behoud en de ontwikkeling van het erfgoed overgelaten aan de werking van de markt zelf. Voorbeeld bij uitstek hiervan is Brugge, waar de waardevolle gebouwen voldoende belangrijk zijn voor de horeca, voor het toerisme, … om als vanzelfsprekend te worden bewaard. 231
3.2.2. Sturende houding 77. De stad of de gemeente stelt bij de keuze voor deze houding algemene kaders en normen op om het behoud van waardevol erfgoed vorm te geven. Hierbij is het belangrijk dat de trends aan de door de stad of de gemeente ontwikkelde visie getoetst worden, eventueel in combinatie met het vergunningsbeleid. Een sturende houding is nodig voor steeds terugkomende problemen waarvoor een generieke aanpak goed werkt. Voorbeeld hiervan is de koppeling van herbestemmingsmogelijkheden en subsidies ter bescherming van waardevol erfgoed. 232
3.2.3. Actieve houding 78. Er is sprake van een actieve houding wanneer een gemeente zich sterk engageert in een gebiedsgericht proces en eventueel in eigen projecten. Voor thema’s die zeer specifiek zijn en die van groot strategisch belang worden geacht is deze werkwijze uiterst geschikt. In Eeklo bijvoorbeeld heeft men een groot bedrijfscomplex in het stadcentrum gereconverseerd, waarbij het bestuur een actieve rol op zich neemt en noodzakelijk overleg organiseert. Bovendien worden er eigen tijd en middelen ingebracht, zorgt het bestuur ervoor dat de overeenstemming groeit en dat het project vorm krijgt en wordt uitgevoerd. 233
230
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. 232 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. 231
3.3. Strikt en volledig behoud, beperkte of meer ingrijpende aanpassingen of ingrijpende transformatie 79. Het betreft hier vooral een inhoudelijke keuze die te maken heeft met de manier van omgaan met erfgoed. Indien een bestuur kiest voor strategie, is een grondige afweging voor elke concrete situatie noodzakelijk. Men moet geval per geval bekijken. Meestal is het nodig de erfgoedwaarde eerst door onderzoek te achterhalen en ze vervolgens af te wegen tegen de functionele mogelijkheden of tegen de economische aspecten. Het besuur moet zich hierbij de vraag stellen of er middelen beschikbaar zijn voor het type hergebruik dat men nastreeft, of het programma haalbaar is voor het betrokken gebouw, of er politieke elementen mee spelen, of het gebied maatschappelijk als prioritair wordt aangevoeld, … 234
3.3.1. Strikt en volledig behoud 80. Het bestuur neemt een houding van strikt en volledig behoud aan wanneer men te maken heeft met zeldzaam of zeer gaaf en dus beschermingswaardig erfgoed dat zijn huidige functie behoudt. Te denken valt hierbij aan watermolens, windmolens, een kathedraal, … Soms krijgen bepaalde erfgoedelementen ook een nieuwe functie, waarbij het erfgoedelement dan natuurlijk zo goed als intact bewaard blijft, bijvoorbeeld een oude spoorwegloods die door een theatergezelschap gebruikt wordt om de grote decorstukken in op te slaan. 235
3.3.2. Beperkte of meer ingrijpende aanpassingen 81. Als men de huidige functie van een waardevol gebouw wil behouden, is het soms nodig beperkte of meer ingrijpende aanpassingen uit te voeren, zoals bijvoorbeeld wanneer men het comfort of de brandveiligheid van waardevolle gebouwen wil verhogen tot hedendaagse normen. Bovendien zijn aan waardevolle gebouwen soms aanpassingen nodig om bijkomende nieuwe functies te kunnen herbergen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan een vierkantshoeve die niet langer geschikt is als agrarisch bedrijfsgebouw en waarbij naast de woning nu ook kantoren worden ondergebracht. 236
233
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 88. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 89. 235 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 236 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 234
3.3.3. Ingrijpende transformatie 82. Een ingrijpende transformatie doet zich voor als een waardevol gebouw ingrijpend verbouwd wordt, waarbij er een gedeelte afgebroken en vervangen wordt door nieuwe gebouwen met andere functies. 237
83. De keuze voor één van deze drie strategieën betekent voor het bestuur telkens weer een afweging tussen de verschillende processen. De stad of de gemeente moet zelf ondervinden welke thema’s, gebieden en processen de beste aanknopingspunten vormen voor een maximale doorwerking van erfgoed. Bij het maken van deze keuzes zijn de gehanteerde criteria algemeen strategisch van aard. Hieronder wordt onder andere grote beeldwaarde of cultuurhistorische waarde van erfgoed begrepen. Dit kan een belangrijk argument zijn om in te zetten op de herwaardering van dit erfgoed omdat erfgoed met een hoge beeldwaarde vaak een voorbeeldfunctie heeft. Als het bestuur een ondoordacht ruimtelijk beleid hanteert waardoor waardevol erfgoed verloren gaat of drastisch gewijzigd wordt, betekent dit vaak een aantasting van de identiteit van de stad of de gemeente. 238
4.
De erfgoedwaarde en de locuswaarde
4.1. De aftoetsing van de erfgoedwaarde 84. Vaak is het zo dat de opname van gebouwen in de inventaris bouwkundig erfgoed niet voldoende is om als basis te dienen voor een stedenbouwkundig erfgoedbeleid. De erfgoedwaarde die door deskundigen aan bepaalde panden wordt gegeven wordt zelden in twijfel getrokken, maar in bepaalde gevallen volstaat deze waarde op zichzelf niet. 239 De stad Oostende heeft aan deze problematiek een oplossing proberen te bieden door te werken met enerzijds de erfgoedwaarde en anderzijds de locuswaarde. De erfgoedwaarde wordt, in de context van ‘het behoud van het erfgoed door ontwikkeling’ benadert vanuit twee invalshoeken, met name zowel van onderuit als van bovenaf. De toetsing van onderuit betekent dat getoetst wordt vanuit het belang van ieder individueel pand in het geheel van de stad. Deze erfgoedwaarde wordt onder meer vastgesteld door plaatsbezoeken aan de panden. Ten tweede wordt de erfgoedwaarde ook getoetst vanuit de betekenis van zijn 237
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 90. 239 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 30. 238
positie in een gebiedsgericht ontwikkelingsbeleid. Dit gebeurde op basis van het beoogde stadsontwikkelingsbeleid. 240 Hierdoor moet het mogelijk zijn om voor de panden die opgenomen zijn in de inventaris bouwkundig erfgoed een bepaalde toekomstwaarde vast te leggen. Bedoeling is ook duidelijkheid te verschaffen over het behoud van het erfgoed aan de eigenaars en deze eigenaars eveneens bewust te laten worden dat de kwaliteit van renovatie of nieuwbouw door hen wordt bepaald. 241
4.2. De locuswaarde
4.2.1. Omschrijving 85. Naast de erfgoedwaarde hebben de gebouwen meestal ook een stedenbouwkundige waarde. Deze waarde wordt de locuswaarde genoemd. Dit slaat op een aantal aspecten van het gebouw en de relatie van het gebouw met de stad. Samen met de erfgoedwaarde moet ook de locuswaarde in overweging genomen worden bij het ontwikkelen van het ruimtelijk beleid.242 Deze twee waarden kunnen vervolgens in een lijst opgenomen worden waarbij er rekening gehouden wordt met de locuswaarde al naargelang de belangrijkheid van deze waarde voor het desbetreffende pand. Zo krijgen zij een waardering die meer aansluit bij de afwegingen die het ruimtelijk beleid maakt. 243
4.2.2. Toekenning van de locuswaarde 86. Om de locuswaarde van een pand te bepalen spelen de waardevolle relaties van het gebouw in de omgeving waarin het gebouw gelegen is een grote rol. Meer bepaald kijkt men naar de waardevolle relaties op stadsniveau, op straatniveau en op pandsniveau. Dit wordt de bottum-up benadering genoemd. Op basis daarvan kan aan elk pand de totale locuswaarde toegekend worden. Deze locuswaarde kan hoog, gemiddeld of laag zijn. Naast deze bottum-up benadering kan er ook een top-down benadering toegepast worden. Deze benadering houdt in dat de kenmerkende structuren van de stad geïdentificeerd worden. Tevens wordt er nagegaan welke kenmerkende eenheden een belangrijk aandeel aan erfgoed met een hoge locuswaarde hebben. Deze top-down benadering zorgt er voor dat het pand en
240
F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 7. F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 7. 242 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 241
30. 243
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
30.
tevens de stedenbouwkundige figuur van het pand een basis worden voor de stedenbouwkundige erfgoedbenadering. 244 Bij de top-down benadering hoort bovendien het ontwikkelingsprofiel. Dit profiel koppelt de kenmerkende stedelijke structuur aan de algemene karaktertrekken van het gebouwd erfgoed. 245 De samenhangende gehelen die elk een eigen ontwikkelingsprofiel in een stad hebben worden zo onderscheiden. De locuswaarde en het ontwikkelingsprofiel beïnvloeden elkaar, ze zijn complementair. Toekenning van de locuswaarde gebeurt altijd aan de hand van een afweging waarin de indicatoren en het ontwikkelingsprofiel de argumenten leveren. 246 Indicatoren zijn ondermeer de mate waarin een pand de stadstructuur ondersteunt, alsook de mate waarin het deel uitmaakt van een homogeen of van een heterogeen geheel. Dit zijn sterke motieven voor behoud. Naast de motieven in de stadsstructuur kunnen ook motieven voor behoud gevonden worden in de onmiddellijke nabijheid. Zo is de ligging naast een beschermd monument een sterk motief voor behoud. In mindere mate, maar tevens een motief voor behoud is ook de ligging naast een geïnventariseerd erfgoed. Tenslotte is de interactie met de publieke ruimte een belangrijke stedenbouwkundige waarde en bijgevolg een sterk motief voor behoud. 247 Typologische kenmerken die kenschetsend zijn voor de stad, of die verwijzen naar een vroegere woonwijze of samenlevingsvorm leveren eveneens een sterk motief voor behoud. Tot de indicatoren moet ook de bouwfysische toestand gerekend worden, waarbij men kan beoordelen of het verval al dan niet omkeerbaar is en of de constructie hergebruik toestaat. 248
4.2.3. Gevolgen van de locuswaarde 87. Aan de hand van de locuswaarde van een gebouw kan men bepalen of het gebouw gesloopt mag worden, ja dan neen. Hieromtrent bestaan nog geen concrete bepalingen. Het door de stad Oostende uitgewerkt plan wordt hier dan ook als leidraad gebruikt. Men zou er kunnen van uitgaan dat als het pand een hoge locuswaarde heeft het in geen geval mag gesloopt worden. Men kan op een algemene wijze of per pand uitmaken wat behouden moet worden en wat eventueel op een bepaalde manier gewijzigd mag worden.
244
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
30. 245
F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 25. F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 30. 247 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 27. 248 F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 28. 246
Als het pand een gemiddelde locuswaarde heeft, mag het pand vervangen worden door een nieuwbouw op voorwaarde dat er een stedenbouwkundige meerwaarde kan aangetoond worden door een bijzondere beoordelingscommissie. Een vereiste kan zijn dat de nieuwbouw en het te slopen pand qua kwaliteit op hetzelfde niveau staan. Op deze manier zorgt het gebouwd erfgoed er voor dat men veeleisender wordt wat de verwachtingen betreft en dat er een standaard voor een betere architectuur ontwikkeld wordt. Hierbij kan men de aanwijsbare en benoembare kwaliteiten van het te vervangen pand als ondergrens hanteren. 249 Overleg is in dit geval aangewezen. Intern kan dit door een werkgroep samengesteld uit de administratie
of
door
de
hierboven
genoemde
bijzondere
beoordelingscommissie
samengesteld uit ambtenaren, externe deskundigen en burgers. 250 In Antwerpen bijvoorbeeld werkt met een welstandscommissie. Deze werkt mee aan het welstandsbeleid door adviezen te verstrekken aan het stadsbestuur. Bedoeling van dit welstandsbeleid is in de eerste plaats er voor te zorgen dat nieuwbouw of verbouwingen in harmonie zijn met de omgeving. 251 Op deze manier wil men de zorg voor schoonheid van de stad en voor de kwaliteit van de bebouwde omgeving van de stad garanderen. Extern kan bij het overleg een stadsbouwmeester betrokken worden. De aanwezigheid van een extern expert krijgt in dit geval een publiek gezicht en kan daardoor een grote rol spelen. 252 Is er tenslotte een lage locuswaarde, dan mag het gebouw gesloopt worden. De kans bestaat echter dat men erfgoed met een hoge of een gemiddelde locuswaarde zal laten verkrotten om op die manier toch in aanmerking te kunnen komen voor afbraak. Om dit te vermijden is een strikt handhavingsbeleid noodzakelijk. 253 Er wordt bovendien ook aangenomen dat, wanneer men te maken heeft met een omgeving die reeds verregaand gewijzigd is, het behoud van het erfgoed geen prioriteit meer vormt. Heeft men te maken met erfgoed dat nog een samenhang met zijn omgeving heeft, dan is het behoud van het erfgoed wel prioriteit. 254
249 250
F. VANHAVERBEKE et al., Behoud door ontwikkeling, 16. M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
35. 251 252
www.antwerpen.be/eCache/ABE/2/584.html.
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
35. 253
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
34. 254
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
30.
4.2.4. Wijziging van de locuswaarde 88. Aangezien een omgeving onderhevig is aan wijzigingen en de locuswaarde tot stand komt door de relatie van het gebouw met zijn omgeving, is de locuswaarde van een pand voorwaardelijk. De locuswaarde is afhankelijk van de ontwikkelingen van en in de omgeving, waardoor ze dus kan wijzigen. Dit brengt met zich mee dat in de toekomst de opdeling in locuswaarden mogelijk overgedaan moet worden. In bepaalde gevallen zal de locuswaarde van een pand dus toenemen of afnemen. Toename zal zich voordoen wanneer bijvoorbeeld een onsamenhangend geheel vervangen wordt door een meer samenhangend geheel dat het desbetreffende pand er volledig in opneemt. Afname doet zich voor als de locuswaarde van het pand vooral bepaald wordt door het straatbeeld waarin dit pand zich bevindt en dit straatbeeld om de één of andere reden verloren gaat.
4.2.5. Conclusie 89. Het initiatief van de stad Oostende omtrent het behoud door ontwikkeling was één van de eerste initiatieven ter zake en daarom een veelgebruikt voorbeeld in onderzoeken en uiteenzettingen. Hoewel de stad Oostende met zijn ‘Actieplan bouwkundig erfgoed’ in de eerste plaats het behoud van het erfgoed nastreeft, stel ik mij toch de vraag of men in de praktijk altijd even correct is in de toepassing van de regels van de erfgoedwaarde en vooral in de toepassing van de regels van de locuswaarde. Zo wordt gezegd dat men aan de hand van de locuswaarde van een pand kan bepalen of het pand mag gesloopt worden of niet. Concrete regels hiervoor zijn echter nog niet uitgewerkt. Hetgeen ik heb neergeschreven is alleen een manier waarop men het zou kunnen doen. Dit maakt dat men aan een pand een bepaalde locuswaarde kan geven in functie van wat men met dat pand wil doen. Op deze manier bestaat de kans dat men aan niet-beschermde maar waardevolle panden al te vaak een lage locuswaarde geeft om ze te kunnen slopen en er een nieuwbouw in de plaats te kunnen zetten. Om dit te vermijden zou er duidelijk moeten worden op toegezien dat de regels hieromtrent effectief worden nageleefd.
Bovendien wordt de theorie van de locuswaarde enkel gehanteerd door de stad Oostende. Als deze theorie zodanig toonaangevend zou zijn en een zodanige indruk zou maken op andere steden en gemeenten zouden deze toch al pogingen ondernomen hebben om de theorie in hun regelgeving op te nemen, wetende dat het Actieplan ondertussen al dateert van 2008.
Initiatieven zoals deze genomen door de stad Oostende zijn nodig en het is logisch dat niet ieder initiatief even goed kan werken in de praktijk. Men moet hierin groeien en evolueren. Het enige wat niet mag gebeuren is dat men een initiatief met als doelstelling behoud van bouwkundig erfgoed zodanig gebruikt dat men nog altijd waardevolle niet-beschermde panden kan laten verdwijnen terwijl dit volgens de uitgewerkte regels niet meer zou mogen.
HOOFDSTUK 3 Bescherming door ruimtelijke planning 90. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening biedt sterke aanknopingspunten voor een goed beschermingsbeleid inzake onroerend erfgoed. 255 Zoals reeds benadrukt is voor het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed vooreerst een goed erfgoedbeleid noodzakelijk, maar vooral een integratie van dit beleid in het ruimtelijk beleid. Voor wat betreft het behoud en ook voor wat betreft de latere aanpassingen en ontwikkelingen van het erfgoed bieden de instrumenten van het ruimtelijk beleid heel veel mogelijkheden. 256 Onder instrumenten van ruimtelijk beleid verstaan we onder meer de ruimtelijke uitvoeringsplannen, de stedenbouwkundige verordeningen en de stedenbouwkundige vergunningen.
1.
De ruimtelijke structuur analyseren
91. De ruimtelijke structuur kan gezien worden als het geheel van kenmerkende relaties in de ruimte. Het geeft de essentiële karakteristieken van de ruimte weer. Door de ruimtelijke structuur krijgt men dus een beeld van de belangrijkste kenmerken van een ruimte. Men ontdekt hoe de ruimte georganiseerd is en hoe de elementen met elkaar in relatie staan. Het wordt tevens duidelijk hoe deze elementen functioneren ten opzichte van elkaar en op welke manier dat typisch is voor de ruimte. Dit heeft als gevolg dat de ruimte beschouwd wordt als een dimensie. 257
92. Bijgevolg is erfgoed ruimtelijk structuurbepalend als het zorgt voor de herkenbaarheid van bepaalde kenmerken en evoluties. Een voorbeeld hiervan is een historische binnenstad met haar monumenten en traditionele stratenpatroon. Dergelijke binnenstad is ruimtelijk structuurbepalend omdat ze via kleinhandel, toerisme, recreatie en kleinschalige bedrijvigheid een ruimtelijk-economische betekenis heeft. 258 Bepaalde
kleine
elementen
zoals
kleine
landschapselementen
kunnen
eveneens
structuurbepalend zijn als zij de evolutie van de stad, de gemeente of het landschap waarin ze zich bevinden mee bepalen. Denk hierbij aan een kapel op de kruising van twee landwegen. Deze kapel zal bijdragen tot de identiteit van het omliggende landschap. Stel dat deze kapel 255 256
H. PLAS, Lokaal erfgoed, 76-77. M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
14. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 93. 258 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 93. 257
verdwijnt, dan wijzigt de identiteit van het omliggende landschap niet noodzakelijk, maar als de helft van de kapellen en holle wegen in de gemeente zou verdwijnen, dan zal die identiteit wel wijzigen. 259 Een beleid in verband met kleine elementen mag in het gemeentelijk ruimtelijk beleid niet uit het oog verloren worden.
93. Opdat het waardevol erfgoed zou kunnen blijven bestaan mag niet enkel het visuele van het erfgoed overblijven, ook de relatie met de achterliggende historiek blijft belangrijk. Bevindt men zich in de situatie waarin de erfgoedelementen niet langer een rol spelen in het bepalen van de structuur van het erfgoed kan het bestuur trachten deze rol te herstellen. Dit kan onder andere door op zoek te gaan naar nieuwe functies voor dit erfgoed, meer bepaald functies die aansluiten bij de rol die het erfgoed kan spelen vandaag en in de toekomst. Het streven naar het beschermen van het erfgoed kan als koppeling dienen door het creëren van nieuwe mogelijkheden en door toekomstgericht te denken. Los van de mogelijkheden die geboden worden door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voor wat betreft de zondevreemde monumenten kan men ook via het algemeen geldende beleid proberen extra mogelijkheden tot verbouwen en doorvoeren van functiewijzigingen te realiseren. 260
94. Doordat in de ruimtelijke beleidsplannen structuurbepalende erfgoedelementen kunnen geselecteerd worden, kunnen zij doorwerken in de uitvoering van het ruimtelijk beleid en bijdragen tot het behoud of de creatie van ruimtelijke kwaliteit en duurzame ontwikkeling. 261 Er moet hierbij een onderscheid gemaakt worden tussen de lokale en de bovenlokale erfgoedelementen. Lokale erfgoedelementen kunnen doorslaggevend zijn in de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan holle wegen of kasteeldomeinen. De bovenlokale erfgoedelementen worden geselecteerd in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Het gaat om bepaalde elementen zoals een historische stads -en dorpskern die als een ruimtelijk samenhangend geheel worden erkend. Ook in de provinciale ruimtelijke structuurplannen worden bovenlokale erfgoedelementen geselecteerd. 262
259
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 93. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 94. 261 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 93. 262 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 93. 260
2.
Ruimtelijke structuurplannen
2.1. Ruimtelijke structuurplannen omschrijving 95. Met betrekking tot de ruimtelijke ordening en de gewenste ruimtelijke structuur wordt de structuurplanning doorgaans omschreven als een dynamisch en voortdurend proces van visie -en beleidsvorming. 263 Een ruimtelijk structuurplan bevat de noodzakelijke basis van het ruimtelijk beleid. Het is een beleidsplan met bindende kracht voor de overheid die het opmaakt en voor de overheden die er onder ressorteren. 264
Ruimtelijke structuurplannen worden opgemaakt op drie
bestuursniveaus, met name op gewestelijk niveau, op provinciaal niveau en op gemeentelijk niveau. Het structuurplan bestaat op elk bestuursniveau uit een informatief gedeelte, een richtinggevend gedeelte en een bindend gedeelte. Voor wat betreft monumenten is het belangrijk dat de plannen gezien worden in de context van hun omgeving. 265 Bovendien kan het opmaken van een structuurplan de ideale gelegenheid zijn om de bestaande bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) grondig te herzien. Doordat de kans bestaat dat delen ervan verouderd zijn, is het mogelijk dat waardevol cultureel patrimonium verloren gaat omdat het destijds niet als dusdanig werd aanzien of nog geen cultuurhistorische waarde vertegenwoordigde. 266
96. Binnen de gemeentelijke structuurplanning is er zeker ruimte voor een aangepast beleid ten behoeve van waardevol niet-beschermd erfgoed. 267 Bij de opmaak van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan, kan men de tijd nemen om na te gaan welk monument, stad- of dorpsgezicht, landschap of archeologische site de moeite waard is om bewaard te worden of extra gemeentelijke aandacht verdient. 268
97. De visie op het erfgoed in een gemeente kan deel worden van de lange termijnvisie in een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. 269 In een ruimtelijk structuurplan kan erfgoed zeer algemeen of juist zeer concreet benadert worden. Deze plannen hebben als voordeel dat zij op
263
A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 13. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 106. 265 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 77. 266 H. PLAS, Lokaal erfgoed. 77. 267 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 13. 268 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 101. 269 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 10. 264
lange termijn gemakkelijker, misschien zelfs bijna automatisch zullen doorwerken in de concrete uitwerking van een bepaald gebied of project. 270 Bij de afweging welke ingrepen met betrekking tot het erfgoed wel of niet dienen te gebeuren kan de gemeentelijke inventaris van het waardevol patrimonium als vertrekpunt dienen. 271 Een ruimtelijk structuurplan biedt ook de mogelijkheid om de administratie bevoegd voor onroerend erfgoed te betrekken via informele begeleidingsgroepen. Dit gebeurde reeds door de stad Gent en de gemeenten De Pinte en Sint-Martens-Latem. 272
2.2. De drie onderdelen van een ruimtelijk structuurplan
2.2.1. Het informatief gedeelte 98. In dit gedeelte wordt de bestaande ruimtelijke structuur beschreven. Op deze manier kan in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan de beschrijving en de lokalisering van de verschillende beschermde monumenten, landschappen, stads -en dorpsgezichten de aandacht krijgen die nodig is. In dit gedeelte kan er ook een historische analyse plaatsvinden van de bestaande ruimtelijke structuur. 273 Door de beschrijving van de ruimtelijke structuur kan men aan de hand van bepaalde criteria inzicht verwerven in andere nog niet beschermde monumenten, landschappen of stads -en dorpsgezichten. Hierbij kan het onderscheid tussen beschermd, beschermingswaard en beeldbepalend of beeldondersteunend relevant zijn. 274
2.2.2. Het richtinggevend gedeelte 99. Het richtinggevend gedeelte geeft de gewenste ruimtelijke structuur weer. Dit wil zeggen dat de visie op de ruimtelijke structuur van de gemeente wordt omschreven. Bedoeling van deze visie is een afweging door te voeren van de verschillende functies en de invloed van deze functies op de ruimte. Onder functies verstaat men wonen, werken, recreëren, natuur… Uiteraard brengt dit met zich mee dat er ruimtelijke keuzes moeten worden gemaakt. 275 Men ontwikkelt in dit gedeelte dus een beeld van de structuur van een bepaald gebied rekening houdend met de erfgoedelementen. 276 Daarnaast kan met ook specifieke thematische
270
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 102. H. PLAS, Lokaal erfgoed, 102. 272 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 273 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 274 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 77. 275 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 77. 276 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 271
kaarten inzake het erfgoed maken waarop men duidelijk de waardering en de acties vermeldt. 277 Concreet voor de beschermde en voor de waardevolle niet-beschermde monumenten kan de gemeente zich in dit richtinggevend gedeelte uitspreken over hoe zij in de toekomst met deze monumenten zal omgaan. 278
2.2.3. Het bindend gedeelte 100. Dit gedeelte geeft weer welke initiatieven de gemeente in de toekomst zal nemen om de in het richtinggevende gedeelte weergegeven visie daadwerkelijk te realiseren. De prioriteiten in het beschermingsbeleid komen hierdoor duidelijk tot uiting. Een actie of een initiatief kan bijvoorbeeld zijn dat er een ruimtelijk uitvoeringsplan zal moeten worden opgemaakt voor een deel van de gemeente om dit deel op deze manier beter te kunnen inrichten. 279 De zorg voor het erfgoed kan dermate complex zijn dat het nodig is om een nadere visie op de stellen. Deze visie kan worden opgenomen in het bindend gedeelte, al mag het uitwerken van een nadere visie er niet voor zorgen dat men bepaalde moeilijke beslissingen inzake het erfgoedbeleid op de lange baan schuift. 280
2.3. De gemeente Heers en haar ruimtelijk structuurplan 101. De gemeente Heers heeft een rijk historisch patrimonium dat zich bevindt middenin het Haspengouwse landschap. Dit patrimonium heeft een prominente rol in de ruimtelijke ontwikkeling van Heers. Mede daarom heeft de gemeente een ruimtelijk structuurplan opgemaakt met de bedoeling daardoor de wisselwerking tussen het landschap, het onroerend erfgoed, de landbouw, de dorpskernen, het toerisme en de lokale bedrijvigheid te beklemtonen en te versterken. 281 Eén van de prioriteiten van het structuurplan is de leegstand en het verval van het onroerend erfgoed tegengaan. Dit kan door onder meer cultuurhistorische en waardevolle panden in te schakelen in het gemeentelijk woningaanbod. Op deze manier wordt het onroerend erfgoed veilig gesteld voor de toekomst en wordt tezelfdertijd de eigenheid van de dorpskernen benadrukt. 282
277
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. H. PLAS, Lokaal erfgoed, 78. 279 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 78. 280 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 78. 281 Ruimtelijk Structuurplan Heers, vastgesteld door de Bestendige Deputatie op 9 maart 2006; DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 35. 282 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 35. 278
Belangrijk was dat men wist wat de potenties van het bouwkundig erfgoed van Heers waren en hoe groot het aanbod van dit erfgoed precies was. Daarom vormde het opstellen van een inventaris van de waardevolle gebouwen een noodzaak. Op deze manier kon de gemeente makkelijker te weten komen of de vooropgestelde ruimtelijke ontwikkelingen wel realiseerbaar waren. 283 De gebouwen opgenomen in de inventaris zijn onderworpen aan diverse kwantitatieve en kwalitatieve beoordelingscriteria. De kwalitatieve criteria zijn doorslaggevend voor de uiteindelijke selectie van het gebouw. Dit komt omdat in Heers een degelijke en streekeigen uitwerking van elke ruimtelijke ingreep essentieel is voor de toekomstvisie van het structuurplan. 284
102. Door de opname van een inventarisatie van het bouwkundig patrimonium in het structuurplanningsproces kon het gemeentebestuur anticiperen op het gewenste ruimtelijk beleid. Door de informatie die men in de inventaris kon terug vinden was het makkelijker het bouwkundig erfgoed aan andere beleidsthema’s te koppelen. Met name kan de inventaris hulp bieden bij het veiligstellen van het bestaande cultuurhistorische patrimonium, het verantwoorden van eventuele herbestemmingen, het integreren van de gebouwen in hun omgeving en het ontwikkelen van het profiel van de gemeente Heers binnen de toeristische netwerken
op
regionaal
en
provinciaal
niveau. 285
Er
bestond
tijdens
het
structuurplanningsproces dus een intense wisselwerking tussen de inventarisatie en de evaluatie van het onroerend erfgoed enerzijds en het uitstippelen van de gewenste ruimtelijk ontwikkeling anderzijds. Het onroerend erfgoed krijgt in deze gemeente een actieve en eigentijdse plaats in de ruimtelijke ontwikkeling waardoor het mogelijk wordt om wonen, werken en ontspannen als vanzelfsprekende functies naast elkaar te laten bestaan. 286
2.4. De stad Ieper en haar ruimtelijk structuurplan 103. Ieper wordt geconfronteerd met een heel specifieke problematiek. Nadat Ieper tijdens de Eerste Wereldoorlog bijna volledig platgebombardeerd is geweest, kwam in de jaren twintig de wederopbouw van de stad terug op gang. Zowel de lokale overheid als de bevolking wilden de stad haar vertrouwde uitzicht terug geven. Na veertig jaar was Ieper volledig 283
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 35-36. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 36. 285 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 36. 286 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 38. 284
heropgebouwd op zijn oorspronkelijke grondvesten. Ondertussen zijn er verschillende jaren verstreken met als gevolg dat het bouwkundig erfgoed is verouderd en niet meer voldoet aan de comforteisen. Hierdoor komen vele panden in het stadscentrum leeg te staan. Uiteraard vormt dit voor de projectontwikkelaars de ideale gelegenheid om deze gebouwen met de grond gelijk te maken en er een nieuwbouw in de plaats te zetten. Het spreekt voor zich dat dit nadelig zou uitvallen voor het historische karakter van de stad die grotendeels van het toerisme leeft. 287 Daarom dan ook dat in het ruimtelijk structuurplan van de stad extra aandacht wordt besteed aan deze problematiek. 288 Door het wonen in de stad aantrekkelijker te maken, wil men proberen de leegstand en de verwaarlozing tegen te gaan. Het richtinggevend gedeelte van het structuurplan zegt dat het een uitdaging is het gebouwenpatrimonium goed te onderhouden en aan de passen (door (ver)nieuwbouw) aan hedendaagse noden, rekening houdend met het gegeven van de weder opgebouwde stad (…) Het besef is immers aanwezig dat deze unieke stadsgezichten en het vestinggebied de toeristische waarde van Ieper mede bepalen. De hedendaagse architectuur moet binnen het cultuurhistorisch kader van de stad op een correcte manier geïntegreerd worden. 289 Het structuurplan bepaalt verder nog dat er een stedenbouwkundige verordening moet komen om de schoonheid van de stad en de kwaliteiten van de individuele gebouwen veilig te stellen voor de toekomst, maar ik kom hier in het gedeelte dat handelt over de stedenbouwkundige verordeningen uitgebreid op terug. 290
2.5. Conclusie 104. Zoals reeds eerder aangehaald is in de keuze inzake het behoud, de bestemming of de sloop van waardevol patrimonium zowel respect voor het verleden als voor de toekomst van het patrimonium en zijn omgeving vereist. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat bij de inrichting van de openbare ruimte het behoud, de waardering en de ontsluiting van het bouwkundig erfgoed een zeer belangrijk element vormt. 291 In de gemeentelijke structuurplanning kan men zeker een aangepast beleid voor het waardevol erfgoed met bijzondere regels inzake vergunningverlening introduceren. 292
287
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 27. Ruimtelijk Structuurplan Ieper, goedgekeurd door de Vlaamse Regering, 2 oktober 2000. 289 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 27-28. 290 Infra 74, nrs. 120-125. 291 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 101-102. 292 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 101. 288
105. Concluderend kan dus gesteld worden dat door de regelgeving inzake ruimtelijke ordening een integratie van de zorg voor waardevol bouwkundig erfgoed in de richtinggevende en bindende bepalingen van het gemeentelijk structuurplan mogelijk is. 293 Toch moet steeds de vraag gesteld worden of het ruimtelijk structuurplan wel de correcte manier vormt om het erfgoed te laten doorwerken. Soms is het eenmaal nuttiger een ruimtelijk uitvoeringsplan uit te werken of de focus te verleggen naar andere acties naast een ruimtelijk uitvoeringsplan of een stedenbouwkundige verordening. 294 Hieruit kan afgeleid worden dat men niet mag kiezen tussen uitsluitend het ruimtelijk structuurplan, het ruimtelijk uitvoeringsplan of de stedenbouwkundige verordening. Zo bestaan er bij een ruimtelijk structuurplan verschillende mogelijkheden die helpen bij het formuleren van een beleid, terwijl bij het ruimtelijke uitvoeringsplan het er meer op aankomt de concrete kwaliteiten op het terrein juridisch af te dwingen, wat uiteraard eenvoudiger is als er een aanknopingspunt te vinden is in het ruimtelijk structuurplan. 295
3.
De ruimtelijke bestemmingsplannen: bijzondere plannen van aanleg
3.1. Bijzondere plannen van aanleg: omschrijving 106. De ruimtelijke bestemmingsplannen kunnen op gemeentelijk niveau opgedeeld worden in de bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) en de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s). De ruimtelijke uitvoeringsplannen komen verder uitgebreid aan bod. 296 Bijzondere plannen van aanleg worden opgemaakt totdat de gemeente over een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan beschikt. Vanaf het moment dat dit het geval is maakt de gemeente een ruimtelijk uitvoeringsplan op. Een bijzonder plan van aanleg wordt, indien nodig, opgemaakt als er reeds een afweging plaatsvond tussen de verschillende behoeften qua ruimtelijke structuur en het tevens duidelijk is welke overheid het initiatief zal nemen om een plan op te stellen. Bovendien moet men ook weten welke bepalingen men verordenend wil vastleggen. 297 Een bijzonder plan van aanleg bepaalt, net zoals een ruimtelijk uitvoeringsplan, voor een deel van de gemeente hoe de bestemming, het beheer en de inrichting verder in zijn werk gaat. Bijzondere plannen van aanleg regelen met andere woorden niet alleen de bestemming van de 293
H. PLAS, Lokaal erfgoed, 101. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 102. 295 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 102. 296 Infra 70, nrs. 113-119. 297 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 102. 294
grond, maar ook de inrichting ervan met regels over bouwen, verbouwen, aanleg van verhardingen en beplanting, … 298 Er kan in een bijzonder plan van aanleg zowel beschermd als niet-beschermd waardevol erfgoed opgenomen worden, wat kan leiden tot aangepaste bestemmingen en specifieke inrichtings -en beheersvoorschriften. 299 Bijzondere plannen van aanleg zijn minder flexibel dan de ruimtelijke uitvoeringsplannen, omdat in een bijzonder plan van aanleg geen tijdsgebonden bepalingen kunnen worden opgenomen. 300
3.2. De gemeente Riemst en haar bijzonder plan van aanleg 107. De monumentale vierkantshoeves zijn kenmerkend voor Riemst en omstreken. Ze waren indertijd noodzakelijk om de vruchtbare leembodem beter te kunnen exploiteren. Het traditionele landschap van kleine dorpskernen, vierkantshoeves en uitgestrekte open ruimtes is vele jaren blijven bestaan. Dit eindigde in 1957 met de komst van de eerste Belgische ruilverkaveling en de rooipremies voor boomgaarden. Hierdoor wordt de historiek van de gemeente Riemst en omstreken heden ten dage enkel nog door het bouwkundig onroerend erfgoed en dan vooral door de vele vierkantshoeves weergegeven. Probleem is echter dat vele van die hoeves ondertussen in zonevreemd gebied liggen omdat ze niet meer als landbouwbedrijf gebruikt worden. Hergebruik met het oog op een permanente woonfunctie is in gebieden met een agrarische bestemming niet mogelijk. 301 Samen met hun landbouwfunctie was de kans groot dat vele van deze vierkanthoeves verloren zouden gaan. Het gemeentebestuur van Riemst vond het bijgevolg noodzakelijk om een bijzonder plan van aanleg op te maken. Doel hiervan was de waardevolle landbouwgebouwen eigen aan de streek via een verantwoorde herbestemming te behouden. 302 Voor de selectie van de hoeves die men wilde herbestemmen en opnemen in het bijzonder plan van aanleg heeft men per deelgemeente door een gedetailleerde terreinopname een inventaris gemaakt van alle waardevolle landbouwgebouwen
in
de open
ruimte.
Vervolgens
heeft
men
op
gestandaardiseerde opnamefiches zoveel mogelijk kenmerken van het gebouw genoteerd, met name
de
typologie,
de
cultuurhistorische
kenmerken,
de
omgevingskenmerken, de aanpassingen, de verbouwingen, enzovoort.
303
bestemming,
de
Om de gebouwen te
beoordelen baseerde men zich op visuele kenmerken en gebreken aan de buitenkant van het 298
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 106. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 100. 300 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 78. 301 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 18. 302 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 18. 303 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 19. 299
gebouw. Bij de selectie van de waardevolle gebouwen zijn voor ieder gebouw dezelfde maatstaven gehanteerd. 304 Vervolgens moesten de hoeves geselecteerd worden voor opname in het bijzonder plan van aanleg. Dit gebeurde in twee stappen. Bij de eerste stap hanteerde men twee belangrijke criteria. Ten eerste was er de authenticiteit. Hierbij waren zowel de ouderdom, de architecturale kenmerken en de historische waarde belangrijk. Een tweede criterium was het ruimtelijk voorkomen. De intactheid van de hoeve, de herkenbaarheid van het erf en de mate waarin er harmonie was met de omgeving en met name met de open ruimte vormden hierbij de belangrijkste aandachtspunten. Tevens droegen de ongeschondenheid, de aanwezigheid van een hoogstamboomgaard op de kavel en de afwezigheid van recent opgetrokken bijgebouwen bij tot een positieve evaluatie. 305 Bij de tweede stap in de selectie van de hoeves hanteerde men de bouwfysische toestand, de landschappelijke toestand en de hinderbronnen als beoordelingscriteria. Onder het criterium landschappelijke toestand wordt de kwaliteit van de open ruimte begrepen, onder andere de gaafheid, de aanwezigheid van kleine landschapselementen, enzovoort. Het criterium hinderbronnen slaat op verkeersoverlast, visueel storende elementen, wateroverlast,… De aanwezigheid hiervan kan tot een negatieve beoordeling leiden. 306
108. Het bijzonder plan van aanleg van de gemeente Riemst legt dus bestemmingen vast die het behoud van de monumentale vierkantshoeves mogelijk maken. Vooral wonen en tevens enkele nevenbestemmingen komen als bestemmingswijzigingen in aanmerking. Onder nevenbestemmingen wordt begrepen: horeca, dienstverlening, handel, recreatieve en toeristische voorzieningen en landbouw. 307 Het is belangrijk dat de bestemming verenigbaar is met het karakter van de omgeving en de open ruimte. Opdat deze verenigbaarheid er zou zijn, is het nodig dat er beperkingen worden opgelegd aan de hoofd -en nevenbestemmingen. In de meeste gevallen hebben deze beperkingen te maken met de gebouwen zelf en met de omgeving. Daarbij speelt de erfgoedwaarde van de gebouwen en de verbondenheid met de landelijke omgeving een belangrijke
rol.
De
mogelijke
bestemmingen
voor
elke
hoeve
worden
in
de
stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg bijzonder strikt
304
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 19. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 19. 306 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 20. 307 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 21. 305
omschreven. Bovendien zijn ook de bouwvoorschriften afgestemd op elk individueel gebouw. 308
3.3. De gemeente De Haan en haar bijzonder plan van aanleg 109. De gemeente De Haan is uniek in zijn soort. In de Haan springen vooral de prachtige villa’s en de afwezigheid van hoogbouw in het oog. Dit komt omdat in 1889 de Belgische Staat een duingebied, ‘De Concessie’ genaamd, in concessie of erfpacht heeft gegeven aan particulieren, voor een termijn van negentig jaar. Bedoeling was dat dit gebied zou uitgroeien tot de villawijk van de Haan. De overeenkomst bevatte de voorwaarden die de ontwikkeling en het uitzicht van de wijk bepaalden. Uit het stedenbouwkundig plan voor de concessie bleek duidelijk dat men hoogbouw trachtte te vermijden en harmonie nastreefde tussen de bebouwing en het duinlandschap. 309 Echter, in de tweede helft van de twintigste eeuw was de komst van hoogbouw onvermijdelijk. Nadat in de andere kustgemeenten de zeedijk nagenoeg volledig volgebouwd was, richtte de vastgoedsector zijn aandacht op De Haan. Door de voorschriften van de erfpacht bleef De Concessie aanvankelijk gespaard van de opkomende druk tot verstedelijking. 310 De gemeente De Haan wilde graag de eigenheid, de sfeer en het stedenbouwkundig karakter van De Concessie behouden, dus toen de erfpacht in 1979 afliep zocht ze naar andere juridische middelen die konden ingezet worden om dit doel na te streven. Dit resulteerde in 1981 in een bescherming als dorpsgezicht. In 1986 kwam er een bijzonder plan van aanleg en in 1995 tenslotte de uitbreiding van het beschermde dorpsgezicht. 311
110. De druk van de bouwpromotoren werd echter steeds groter. De woningmarkt was ondertussen één van de belangrijkste factoren van de kusteconomie geworden. Om te kunnen kaderen in de verbrede visie op de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente werd het bijzonder plan van aanleg van 1986 daarom in herziening gesteld. Het herziene bijzonder plan van aanleg laat nieuwe, ruimtelijke verantwoorde ontwikkelingen toe op geselecteerde plekken. Hierdoor wordt de druk op De Concessie verminderd en kan het groene, open karakter van De Haan behouden kan blijven. Door de herziening tracht de gemeente te
308
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 21. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 64. 310 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 64-65. 311 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65. 309
voldoen aan de veranderde maatschappelijke verwachtingen zonder dat de Haan zijn eigenheid en ruimtelijke kwaliteit verliest. 312 Door het bijzonder plan van aanleg kan men het karakter van De Concessie maximaal bewaren. Dit komt doordat het plan bijzonder bepalingen vastlegt met betrekking tot het wegpatroon, het reliëf, de architecturaal waardevolle elementen en het materiaalgebruik. Daarnaast
worden
er
met
betrekking
tot
de
bouwmogelijkheden
verschillende
bestemmingszones geïntroduceerd. 313 De eerste zone is de zone aan de zeedijk. Dit is een uitgesproken toeristisch gebied en mede daarom wordt er in deze zone flexibeler omgesprongen met verdichting, functieverweving en bouwhoogte. 314 De tweede zone is de zone voor meergezinswoningen. Deze zone vormt de overgang tussen het toeristisch gebied en de kwetsbare residentiële zones. Hier zijn limieten geïntroduceerd voor wat betreft de bouwhoogtes en het aantal toegelaten wooneenheden per bouwvolume. Door in deze zone toe te laten dat er meergezinswoningen worden gebouwd, wil men de ongecontroleerde uitbreiding van de appartementsvilla’s tegengaan. 315 De derde en laatste zone tenslotte is de residentiële zone. Deze wordt gekenmerkt door haar eigenheid en erfgoedwaarde. In deze zone kunnen de bestaande gebouwen enkel nog onder bepaalde voorwaarden dienst doet als meergezinswoning. Bovendien worden andere functies dan wonen in deze zone uitgesloten om de rust en de sfeer ten volle te kunnen behouden. Daarom ook dat het bijzonder plan van aanleg een zone afbakent in het centrum van de gemeente waar de horeca en de handel geconcentreerd worden. 316 Er kan dus concluderend gesteld worden dat drie aspecten van het bijzonder plan van aanleg doorslaggevend zijn in het streven naar het behouden van het groene karakter en de erfgoedkwaliteiten van de gemeente, met name het bepalen van de bezettingscoëfficiënt, het beperken van het aantal wooneenheden en als laatste het concentreren van handel en horeca binnen een afgebakende zone. 317
111. Opmerkelijk is tenslotte dat de stedenbouwkundige voorschriften van het bijzonder plan van aanleg zodanig zijn opgesteld dat er voldoende bouwmogelijkheden voorzien blijven, zonder dat de rechten van de bouwpromotoren, de privé-eigenaars of de bouwheren aangetast
312
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65. 314 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65. 315 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65-66. 316 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 65-66. 317 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 67. 313
worden. Het schepencollege zal bij de behandeling van de stedenbouwkundige aanvragen de aanvraag dan ook telkens bekijken in de context van elke site. 318
4.
Ruimtelijke uitvoeringsplannen
4.1. Definitie en soorten 112. Ruimtelijke uitvoeringsplannen worden opgemaakt om de beleidsopties in een ruimtelijk structuurplan uit te voeren. Zij kunnen tevens gebruikt worden om de individuele stedenbouwkundige vergunningen te toetsen. 319 Naast bestemmingsvoorschriften kunnen in een ruimtelijk uitvoeringsplan ook inrichtings -en beheersprincipes vastgelegd worden. 320 Bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan kan er bijkomende informatie over het erfgoed die men via een voorstudie of een vooronderzoek verzameld heeft worden opgenomen. 321 In een ruimtelijk uitvoeringsplan kan zowel beschermd als niet-beschermd waardevol erfgoed aan bod komen. Dit kan aanleiding geven tot aangepaste bestemmingen en specifieke inrichtings -en beheersvoorschriften voor het erfgoed en zijn omgeving. 322 Deze voorschriften kunnen richtinggevend of bepalend zijn. Bijvoorbeeld kan op de plannen het erfgoed met een hoge locuswaarde of met een gemiddelde locuswaarde duidelijk aangeduid worden. Daaraan kan dan al dan niet een sloopverbod gekoppeld zijn.
113. Er bestaan twee soorten ruimtelijke uitvoeringsplannen: ten eerste de geïntegreerde en gebiedsdekkende en ten tweede de thematische ruimtelijke uitvoeringsplannen. De geïntegreerde en gebiedsdekkende ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn plannen waarin de ontwikkelingsmogelijkheden van alle functies binnen hun grenzen aan bod komen. Voor één gebiedsomschrijving geldt slechts één ruimtelijk uitvoeringsplan dat het hele plangebied betreft. Er komen in dit plan zowel inrichtings -als bestemmingsvoorschriften voor die voortspruiten uit de verschillende beleidsthema’s. 323
318
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 67. A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 14. 320 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 12. 321 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 102. 322 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 14. 323 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 33. 319
Door de uiteenlopende probleemsituaties in het ruimtelijk uitvoeringsplan een plaats te geven en te combineren wordt het mogelijk te ontdekken of de ontwikkelde erfgoedaanpak verenigbaar is met andere probleemsituaties. Dit is nadelig in die zin dat het hierdoor moeilijker wordt het ruimtelijk uitvoeringsplan niet al te complex te maken. Bovendien bestaat de kans dat indien één van de beleidsthema’s later aangepast moet worden, het hele ruimtelijk uitvoeringsplan herzien moet worden. In de thematische ruimtelijke uitvoeringsplannen daarentegen komen slecht één of enkele thema’s naar voren. Dit plan kan alleen het erfgoed betreffen of alleen de inrichtingsvoorschriften voor alle locaties in het plangebied. 324 Zo kan aan de hand van een ruimtelijk uitvoeringsplan een bepaalde ontwikkelingsvisie voor een waardevol bouwkundig of stedenbouwkundig geheel tot stand gebracht worden. 325
114. Het bestuur kan opleggen dat voor wat betreft het niet-beschermd waardevol erfgoed bijkomende niet-bindende adviezen ingewonnen moeten worden bij de lokale besturen of de bovenlokale erfgoedadministraties. 326 Komt een specifiek niet-beschermd waardevol erfgoedelement echter acuut in gevaar, dan vormt de juridische bescherming in het kader van de wetgeving betreffende erfgoed de meest doeltreffende oplossing. Deze procedure gaat namelijk nog altijd sneller dan de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan. 327
4.2. Mogelijkheden voor beschermde monumenten en stads -en dorpsgezichten 115. Voor wat de beschermde panden en sites betreft, is het voor elk bestuursniveau aangewezen dat in het ruimtelijk uitvoeringsplan tenminste de randvoorwaarden bepaald worden. Als er in het ruimtelijk uitvoeringsplan rekening gehouden wordt met het beschermde erfgoed, kunnen voor de monumenten en de andere panden in de beschermde stads -en dorpsgezichten de gepaste functies vastgelegd worden. 328 In het ruimtelijk uitvoeringsplan kan tevens nadrukkelijk de klemtoon gelegd worden op het behoud van een pand of een site. Betreft het een eventueel nieuw op te richten gebouw binnen
324
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
33. 325
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
14. 326
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 14; DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 327 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 102. 328 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 21.
een stads -of dorpsgezicht, dan kunnen de randvoorwaarden bepaald worden. Het gaat dan over onder andere het materiaalgebruik, de inplanting,… Hierdoor wordt ook een duidelijker juridisch kader geschapen voor de percelen waar men beter niet op bouwt, zoals parken en pastorietuinen. 329 De stad Antwerpen voorziet voor monumenten die volledig beschermd zijn, alsook voor beschermde stadsgezichten dat deze worden vrijgesteld van bestemmingsbeperkingen. Hiermee wordt bedoeld dat alle functies die mogelijk zijn in het ruimtelijk uitvoeringsplan, mogelijk zijn voor de monumenten en stadsgezichten. Een dergelijke functie kan echter slechts uitvoering krijgen op voorwaarde dat ze verenigbaar is met de onmiddellijke omgeving en de voorwaarden van het beschermingsbesluit. 330 Als er een nieuwe functie wordt voorzien voor het monument of stadsgezicht en deze functie tast de erfgoedwaarde niet aan of verhoogt ze, voorziet het ruimtelijk uitvoeringsplan in de mogelijkheid om af te wijken van de bestemmingsbeperkingen. 331
4.3. CHE-gebied en het ruimtelijk uitvoeringsplan van de stad Antwerpen 116. Het ruimtelijk uitvoeringsplan Binnenstad van de stad Antwerpen werd opgesteld ter herziening van het vroegere Bijzondere Plan van Aanleg Binnenstad. Hoewel dit bijzonder plan van aanleg vandaag nog steeds goed werkt, kiest men toch voor een algemene en gebiedsgerichte herziening in plaats van het bijzonder plan van aanleg Binnenstad op bepaalde punten te wijzigen. 332
Het ruimtelijk uitvoeringsplan Binnenstad is een
gebiedsdekkend ruimtelijk uitvoeringsplan. Het is één document dat de bestaande bijzondere plannen van aanleg en de verkavelingsvergunningen vervangt. Bedoeling hiervan is om op deze manier voor een vereenvoudiging van de ruimtelijk structuur te zorgen. 333 Zoals reeds aangehaald, is het ruimtelijk uitvoeringsplan gebaseerd op het bijzonder plan van aanleg Binnenstad. Er zijn in het ruimtelijk uitvoeringsplan dan ook geen bestemmingswijzigingen van het bijzonder plan van aanleg doorgevoerd, enkel een modernisering van deze voorschriften waar dit nodig was. 334
329
H. PLAS, Lokaal erfgoed, 21. I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, Anwerpen, Stad Antwerpen Stadsontwikkeling, 2008, 7 (hierna verkort: I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 330
Anwerpen); http://www.mervlaanderen.be/uploads/nthnvg1060.pdf. I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 22. 332 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 3. 333 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 16. 334 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 16. 331
In het ruimtelijk uitvoeringsplan heeft met het over het CHE- gebied. Dit gebied wordt vastgesteld door het gewestplan. CHE-gebied is woongebied met een culturele, historische en/of esthetische waarde. In zo’n gebied worden bijzondere voorwaarden gesteld voor verbouwingen of nieuwbouwprojecten onderworpen. Deze voorwaarden leggen de nadruk op het behoud van de waardevolle gebouwen van een stad. 335 Het feit dat het behoud wordt vooropgesteld betekent echter niet dat elke verandering in een CHE-gebied wordt verboden. Bedoeling is er voor te zorgen dat men extra voorzichtig omspringt met het bouwkundig patrimonium in zo’n gebied. Monumentenzorg kan aan een bouwheer die plannen heeft voor een nieuwbouw of een verbouwing in CHE-gebied vragen om een CHE-rapport op te stellen. Op basis van een gesprek over de geplande werken tussen de architect en/of de bouwheer en een medewerker van Monumentenzorg en na een plaatsbezoek wordt vastgesteld welke punten in het rapport zeker aandacht verdienen. 336 De stad Antwerpen heeft dit door het gewestplan vastgestelde CHE-gebied in haar ruimtelijk uitvoeringsplan overgenomen en gemoderniseerd. Het CHE-gebied geldt zowel voor de buitenzijde van de gebouwen als voor de interieurs ervan. 337
117. Ook in Mechelen geldt deze bijzondere regeling. De binnenstad van Mechelen is reeds sinds 1976 op het gewestplan erkend als een gebied met culturele, historische en esthetische waarde. Wijzigingen die aangebracht worden aan de panden in deze oude stadskern moeten uitgaan van het behoud van die uitzonderlijke waarden. 338
4.4. Voorstel tot het maken van een lijst van waardevolle gebouwen 118. Vele steden maken een lijst op van de niet-beschermde maar waardevolle gebouwen. Het voorstel hiertoe is vaak terug te vinden in het ruimtelijk uitvoeringsplan. 339 Meestal bevat zo’n lijst de gebouwen vermeld in de inventaris bouwkundig erfgoed. 340 Bepaalde steden, zoals Antwerpen, vullen de lijst verder aan nadat de afdeling Monumentenzorg een gedetailleerd onderzoek heeft verricht. 341
Deze gedetailleerde lijst kan afzonderlijk
vastgelegd worden in een verordening. Voordeel van deze vastlegging is dat wijzigingen van 335
http://www.antwerpen.be/eCache/ABE/2/606.html. http://www.antwerpen.be/eCache/ABE/2/606.html. 337 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 338 http://www.mechelen.be/content/1417. 339 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 340 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 341 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 336
deze lijst makkelijker door te voeren zijn en dat de lijst ook steeds aangevuld en vervangen kan worden. 342 Bedoeling van de gedetailleerde lijst is om bij de gebouwen een extra verduidelijking over de waarde van het gebouw te vermelden en ze een bescherming te geven als waardevol pand. Dit betekent dat de waardevolle elementen waaraan het pand zijn bescherming te danken heeft in principe behouden moeten blijven. 343 De bijkomende informatie die men hierdoor over een bepaald pand verkrijgt wordt mee opgenomen in elke vergunningsaanvraag. 344
5.
Bescherming door middel van een stedenbouwkundige verordening
5.1. De stedenbouwkundige verordening: omschrijving 119. Stedenbouwkundigen verordeningen zijn meestal, maar daarom niet noodzakelijk, van toepassing op het hele grondgebied van de gemeente of op een duidelijk omschreven deel van dit grondgebied, bijvoorbeeld het historisch stadscentrum binnen de wallen. 345 Om de nodige variatie te brengen, wordt dikwijls gewerkt met het opnemen van bijlagen in de stedenbouwkundige verordening. Als voorbeeld kan de stad Gent aangehaald worden die op deze manier het noodzakelijk maatwerk voor het cultuurhistorisch patrimonium in het stadscentrum en de stadsrand voorziet. 346 In een stedenbouwkundige verordening kan een gemeente de lijst van de vergunningsplichtige werken, handelingen en wijzigingen uitbreiden. 347 Het kan hierbij gaan over bepaalde werken die in het ruimtelijk uitvoeringsplan verboden zijn of onderworpen zijn aan bepaalde voorwaarden. 348 Door deze uitbreiding kan op een vrij eenvoudige wijze het behoud of de transformatie van een groot aantal waardevolle gebouwen ondersteund worden. 349 In een dergelijke verordening kunnen tevens algemene voorschriften van technische of esthetische aard van het erfgoed vastgelegd worden. Zo kan in een stedenbouwkundige verordening het samenvoegen van percelen of panden verboden worden om het kleinschalige
342
I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 344 I. VERHAERT, Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, 7. 343
345
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 103; M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 12. 346 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 74. 347 H. PLAS, Lokaal erfgoed. 73. 348
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 102. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 100; M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 15. 349
karakter te kunnen behouden. 350 Er kan ook een stedenbouwkundige vergunningsplicht ingevoerd worden voor werken waarvoor anders geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, zoals voor het schilderen van buitentimmerwerk van woningen in een tuinwijk. 351 De stedenbouwkundige verordening kan voor wat betreft de stedenbouwkundige aanvragen en verkavelingsaanvragen tevens bepaalde extra dossiervereisten opleggen, zoals bijvoorbeeld beplantingen of een omgevingsrapport. 352 Er kan ook voorzien worden in de opname van een niet-bindend advies voor niet-beschermd erfgoed. 353 De verordeningen kunnen bovendien voorschriften bevatten met betrekking tot het behoud, de restauratie
en
de
ontsluiting
van
het
patrimonium. 354
Bijvoorbeeld
kan
een
stedenbouwkundige verordening als onderwerp de publiciteitsvoering opnemen. Hierdoor kan iets gedaan worden aan de visuele vervuiling van het straatbeeld kan. Verordeningen inzake de gevelafkapping, dakgotenbekleding, … kunnen een preventieve rol spelen in het behoud van een gevelzicht of een straatbeeld. 355 Er bestaat echter geen mogelijkheid om in de stedenbouwkundige verordening bestemmingen te regelen. 356 Op deze manier kan de invloed van de erfgoedzorg via de vergunningsverlening vergroot worden en kan de gemeente haar beleid omtrent het bouwkundig erfgoed verder uitwerken.
120. Het opstellen van een stedenbouwkundige verordening is vooral aangewezen wanneer het voor de hand ligt dat de objecten waarop de voorschriften betrekking hebben en tevens de inrichtingsvoorschriften zelf makkelijk te omschrijven vallen. Aan een stedenbouwkundige verordening zijn een aantal voor -en nadelen verbonden. Nadeel is dat er niet gepland kan worden, waardoor de voorschriften niet specifiek voor elke plek kunnen worden opgesteld. Door de onmogelijkheid om te plannen kan ook visie op de verdere ontwikkeling moeilijker gestalte gegeven worden. Dit kan men eventueel oplossen via de ‘geïntegreerde
verordening’.
Dit
is
een
stedenbouwkundige
verordening
die
stedenbouwkundige voorschriften bevat voor zowel erfgoed als niet-erfgoed.
350
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 103. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101-103; M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 15. 352 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 353 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101. 354 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 73. 355 H. PLAS, Lokaal erfgoed, 73. 356 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 14. 351
Voordeel van de stedenbouwkundige verordening is dat ze sneller opgemaakt kan worden en daardoor ook sneller in werking kan treden dan de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Dit komt omdat een ruimtelijk uitvoeringsplan verondersteld wordt gedetailleerder te zijn dan een verordening. In afwachting van een ruimtelijk uitvoeringsplan kan men dus via een stedenbouwkundige verordening de grote lijnen reeds in werking laten treden. Als het uiteindelijke ruimtelijk uitvoeringsplan er komt, doet het voor het gebied waarop het plan slaat eventueel een aantal van de bepalingen van de algemene verordening verdwijnen.
357
5.2. De stad Ieper en haar stedenbouwkundige verordening 121. Zoals reeds aangehaald vereist het ruimtelijk structuurplan van de stad Ieper dat er een stedenbouwkundige verordening komt om de schoonheid van de stad en de kwaliteiten van de individuele gebouwen veilig te stellen voor de toekomst. De stedenbouwkundige verordening van de stad Ieper was oorspronkelijk vrij uniek in zijn soort. Dit voorbeeld laat zien dat het behoud van waardevol bouwkundig erfgoed en de ontwikkeling van een goede en betekenisvolle stedelijke woonomgeving, tegen de meeste veronderstellingen in, goed gecombineerd kunnen worden. 358 De verordening geldt voor het hele grondgebied van de stad, maar bevat vooral voor het stadscentrum binnen de muren specifieke bepalingen. 359 De stedenbouwkundige verordening stelt vijf doelstellingen voorop. Vooreerst het zorgen voor een betere integratie van gebouwen en constructies in hun omgeving. De artikels die op deze doelstelling betrekking hebben bevatten kwantitatieve richtlijnen zoals de maximale bebouwingsgraad, bouwdiepte en bouwhoogte. Daarnaast bepalen zij ook een strengere vergunningsplicht voor het wijzigen van gevels. Doel hiervan is de authenticiteit van de gevels te kunnen redden. 360 Een tweede doelstelling houdt in dat men een betere woonkwaliteit bij nieuwbouw en verbouwingen nastreeft, zowel op het eigen perceel als ten opzichte van de directe omgeving. Ten derde moet men het waardevol bouwkundig erfgoed veilig stellen voor de toekomst. De artikels die betrekking hebben op deze doelstelling zijn vooral bedoeld voor de wederopbouwarchitectuur. De criteria waaraan een gebouw of een gebouwonderdeel moet beantwoorden om ‘waardevol’ te kunnen zijn, worden door de verordening duidelijk omschreven. Hierbij geven de goede bouwfysische toestand van de muren en de fundering en 357
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 33. 358 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29. 359 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 25. 360 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 28-29.
aanwezigheid van de oorspronkelijke vorm en stijlkenmerken de doorslag. De opname in de inventaris, de kwaliteitsbijdrage aan de stedenbouwkundige context of de ligging in een bestemmingszone die bijzondere voorwaarden oplegt met betrekking tot de cultuurhistorische kenmerken van de omgeving zijn andere factoren die mee kunnen bepalen of een gebouw als ‘waardevol’ kan bestempeld worden. 361 De vierde doelstelling heeft het over het stimuleren van het volledige gebruik van de gebouwen, om op deze manier leegstand tegen te gaan. De vijfde en laatste doelstelling tenslotte bepaalt dat er integrale toegankelijkheid van de gebouwen moet worden nagestreefd. 362
122. In de stedenbouwkundige verordening van Ieper wordt voorzien in een principieel sloopverbod voor waardevolle gebouwen. Bovendien bevat de verordening de bepaling dat men niet zomaar kleine elementen met een historische, esthetische of volkskundige waarde mag afbreken. Te denken valt hierbij aan lantaarnpalen, kiosken, pompen, graven, hekkens, enzovoort. 363 Daarnaast verduidelijkt de verordening de bijzondere omstandigheden die de sloop van waardevolle gebouwen of het vervormen van de historische percelen toch mogelijk maken. 364 Een voorbeeld van een specifieke en aantoonbare reden waaronder sloop gerechtvaardigd wordt, is het geval waarbij het waardevol gebouw of gebouwonderdeel zijn specifieke functie verloren heeft en herbestemming niet meer mogelijk is. 365 In de stedenbouwkundige verordening wordt tevens voorzien in bijzondere stedenbouwkundige voorschriften voor werken aan, in of in de onmiddellijke omgeving van een beschermd monument of waardevol gebouw. Enkele voorbeelden van dergelijke voorschriften zijn het respect voor belangrijke zichtlijnen, het behoud van waardevolle kenmerken, het harmoniseren van kleur -en materiaalgebruik en de integratie in het straatbeeld. 366 Doordat de verordening dus ook maatregelen ter verhoging van de woonkwaliteit vastlegt, wordt de nadruk gelegd op de dynamische omgang met bouwkundig erfgoed in een hedendaagse stedelijke context, die hierdoor gestimuleerd wordt. 367
361
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29. 363 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29. 364 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29. 365 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 26. 366 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 29-30. 367 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 30. 362
123. Zoals hierna nog zal blijken heeft de stedenbouwkundige verordening vaak invloed op het dagelijkse stedenbouwkundige vergunningsbeleid. Ook bij de stad Ieper is dit het geval. Met name worden de stedenbouwkundige aanvragen getoetst aan de verordening. Kan men de verordening toepassen, dan brengt de gemeente bij een vraag om stedenbouwkundige inlichtingen de aanvrager op de hoogte van de bepalingen met betrekking tot de waardevolle gebouwen. Iedere aanvrager of belanghebbende die wil weten of een gebouw al dan niet waardevol is, kan hiervoor bij het gemeentebestuur een schriftelijke aanvraag indienen. 368 Tenslotte wordt de werking van de stedenbouwkundige verordening elke zes jaar getoetst. Bovendien gaat men ook na of de bouwprojecten met betrekking tot de waardevolle gebouwen of in de onmiddellijke omgeving ervan de doelstellingen van de verordening gerealiseerd hebben. 369
124. De stedenbouwkundige verordening van Ieper besteedt extra aandacht aan het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed. Ondertussen hebben ook enkele andere steden, met name Brugge en Sint-Truiden, een stedenbouwkundige verordening met betrekking tot het erfgoed uitgewerkt. De stedenbouwkundige verordening van Sint-Truiden werd ingevoerd in 2003 en vernieuwd in 2007. De verordening is van toepassing op het hele grondgebied van Sint-Truiden, tenzij andere bepalingen in de ruimtelijke uitvoeringsplannen of bijzondere plannen van aanleg. 370 Voor wat betreft de waardevolle en karaktervolle panden is slechts één artikel van toepassing. Dit staat in schril contrast met de stedenbouwkundige verordening van Ieper. Het artikel bepaalt dat de stad op elk ogenblik, hetzij via een ruimtelijk uitvoeringsplan, hetzij via een gemeenteraadsbeslissing waardevolle panden die niet als monument erkend zijn als waardevol pand kan selecteren en de waardevolle elementen kan oplijsten. In dat geval moeten de waardevolle elementen waaraan het pand zijn waarde ontleent behouden blijven. Afwijkingen, hetzij door de waardevolle elementen op een eigentijdse manier te interpreteren, hetzij door het pand te vervangen door een nieuwbouw van hogere kwaliteit, kunnen worden toegestaan mits motivatie en mits inspelen op de omgeving. 371
368
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 30. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 30. 370 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 28. 371 Art. 63 Stedenbouwkundige Verordening Sint-Truiden; M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 28. 369
Tenslotte bepaalt de verordening ook dat ‘de harmonie met de omgeving’ moet nagestreefd worden. Dit betekent dat de panden voor het merendeel van de elementen die kenmerkend zijn moeten passen in de omgeving of er kennelijk moeten van afwijken in positieve zin. Deze afwijkmogelijkheid bestaat niet voor de omschreven waardevolle wijken in de kernstad en in de waardevolle kernen van de kerndorpen. 372
372
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
29.
HOOFDSTUK 4 Bescherming door middel van een stedenbouwkundige vergunning
1.
De stedenbouwkundige vergunning: omschrijving
125. Het zijn meestal de gemeenten die de stedenbouwkundige vergunningen beoordelen. Daardoor staan de gemeenten bovenaan het lijstje voor wat betreft het voeren van een goede ruimtelijke
ordening.
Zoals
reeds
gezegd
kunnen
de
gemeenten
de
decretale
vergunningsplicht echter ook uitbreiden via de ruimtelijke uitvoeringsplannen of de stedenbouwkundige verordeningen. 373 Het gemeentelijk ruimtelijk vergunningsbeleid laat de gemeente toe om steeds bewust rekening te houden met het waardevol erfgoed, of het nu gaat om beschermd erfgoed of niet. 374 De individuele stedenbouwkundige vergunningen kunnen voor wat betreft de ongewenste ingrepen op waardevolle gebouwen dienen als een controle-instrument. 375 Via het gemeentelijk ruimtelijk vergunningsbeleid worden er mogelijkheden geboden om zonevreemde monumenten te herbouwen, verbouwen of uit te breiden. Bovendien worden er door dit beleid ook mogelijkheden geboden om de functie van monumenten en gebouwen opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed te wijzigen. 376 Men kan via het gemeentelijk stedenbouwkundig vergunningsbeleid tevens het hergebruik en de herbestemming van leegstaand of verwaarloosd erfgoed proberen te stimuleren. 377
126. Om dergelijk vergunningsbeleid uit te werken kan de erfgoedinventaris als uitgangspositie gebruikt worden. Daarnaast kan de gemeente ook bijkomende instrumenten hanteren, zoals bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan. 378 Dit is een plan dat aan de hand van referentiebeelden en schetsen duidelijk maakt welke kwaliteiten van het waardevol nietbeschermd erfgoed men wil behouden, herstellen of creëren. Via zo’n beeldkwaliteitsplan kan
373
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 12. 374 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 103. 375 A. DRAYE, “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?”, 14. 376 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 100. 377 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 100. 378 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. 103.
men in een ruimtelijk uitvoeringsplan visueel weergeven welke kwaliteiten er nagestreefd worden. Wil men echter het behoud van een pand of een ander element juridisch afdwingen dan is een bescherming op basis van de erfgoedwetgeving of een opname in een bijzonder plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan met aangepaste stedenbouwkundige voorschriften noodzakelijk.
127. Als de gemeente moet beslissen over het al dan niet verlenen van een stedenbouwkundige vergunning baseert ze zich op de stedenbouwkundige voorschriften die in de gewestplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen of stedenbouwkundige verordeningen zijn opgenomen. Daarnaast heeft de gemeente ook nog een appreciatiebevoegdheid. Dit houdt in dat de aanvraag tot het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning pas verleend zal worden als er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voor deze toetsing worden hierbij door de gemeentebesturen soms ‘visiedocumenten’ gehanteerd. Deze hebben vaak geen juridisch dwingende waarde, maar ze helpen wel om een visie over te brengen en af te wegen.
128. Naast het ruimtelijk vergunningsbeleid heeft de gemeente vaak ook nog een grond -en pandenbeleid. Ook in dit beleid kan erfgoed een heel belangrijke rol spelen doordat de gemeente of de gemeentelijke autonome bedrijven waardevol erfgoed in hun portefeuille kunnen opnemen of doordat de gemeente de gemeentelijke voorzieningen in waardevolle gebouwen kan onderbrengen en/of eigen voorbeeldprojecten kan realiseren. 379 Daarnaast kunnen via het pandenbeleid waardevolle panden aangekocht of onteigend worden in functie van voorbeeldprojecten en kunnen voorkooprechten uitgeoefend worden ten aanzien van erfgoed dat is ingeschreven in een ruimtelijk uitvoeringsplan. 380
2.
De onroerend erfgoedtoets
2.1. Inleiding 129. Zoals reeds aangehaald had de inventaris bouwkundig erfgoed geen juridische draagkracht zolang de inventaris niet was vastgesteld. Een aantal gemeenten echter hielden wel al rekening met de inventaris in die zin dat ze bij het beoordelen van stedenbouwkundige
379
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 15. 380 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 101.
vergunningsaanvragen en sloopaanvragen met betrekking tot gebouwen uit de inventaris bijzondere aandacht hadden voor de waarde van deze gebouwen. Soms was het zelfs zo dat de gemeenten een aanvraag ter advies voorlegden aan de administratie. Aangezien de gemeenten tot op het ogenblik van de vaststelling van de inventaris geen enkele verplichting hadden ten opzichte van het waardevol niet-beschermd erfgoed bij de beoordeling van de stedenbouwkundige vergunningen en zij deze problematiek elk op hun eigen manier behandelden, leidde dit tot een heel ongelijke situatie voor de items in de inventaris. 381 Bovendien bleef het geïnventariseerde erfgoed in een hoog tempo verdwijnen. Er was dus dringend nood aan een maatregel hieromtrent. Deze kwam er met de beslissing om, in het kader van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, de sloop van een pand of gebouw uit de inventaris te laten afhangen van het advies van het Agentschap Ruimte en Erfgoed. Deze adviesverlening zal uitgeoefend worden bij wijze van de uitvoering van de algemene onroerend erfgoedtoets. 382
2.2. Gevolgen van de vaststelling van de inventaris voor de onroerend erfgoedtoets 130. Door de vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed van 14 september 2009
383
zou de onroerend erfgoedtoets in werking moeten treden voor constructies uit deze
vastgestelde inventaris die niet zijn opgenomen in de lijst van beschermde gebouwen. Dit betekent concreet dat de in de inventaris opgenomen erfgoedobjecten een vorm van vrijwaring genieten in die zin dat voor bepaalde werken, zoals het slopen of het plaatsen van zonnepanelen, een stedenbouwkundige vergunning vereist is. Die vergunning kan op haar beurt pas afgeleverd worden nadat er een onroerend erfgoedtoets in doorgevoerd. 384 Belangrijk is dat deze vrijwaring niet mag worden verward met de bescherming als monument. Voor beschermd erfgoed gelden immers alle juridische bepalingen uit het Monumentendecreet. Door de vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed is voor deze monumenten dan ook niets veranderd.
131. Het uitvoeringsbesluit over de algemene onroerend erfgoedtoets is echter nog steeds niet in werking getreden. Het ontwerp van besluit omtrent de inwerkingtreding van de onroerend 381
Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 10. 382 Art. 12/2 Monumentendecreet zoals gewijzigd door het Wijzigingsdecreet 27 maart 2009. 383 Besluit van de administrateur-generaal houdende vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed, BS 25 september 2009. 384 Art. 12/2 §1 Decreet 3 maart 1976 zoals gewijzigd door het Wijzigingsdecreet 27 maart 2009.
erfgoedtoets is goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 18 december 2009. Dit besluit wordt nu voor advies voorgelegd aan de SARO en aan de Raad van State. Binnen afzienbare tijd zal het besluit vermoedelijk definitief worden goedgekeurd en zal het bijgevolg ook in werking treden. Totdat het uitvoeringsbesluit in werking is getreden is wettelijk bepaald dat, zoals reeds aangehaald, bij een sloopvergunning voor een object dat is opgenomen in de inventaris steeds een stedenbouwkundige vergunning moet worden aangevraagd. Eens het uitvoeringsbesluit in werking treedt, zal geregeld worden hoe het advies van het Agentschap Ruimte en Erfgoed in de vorm van een onroerend erfgoedtoets zal opgemaakt worden voor vergunningsaanvragen tot de sloop van panden opgenomen in de inventaris van het bouwkundig erfgoed. De adviesverlening door het agentschap houdt vooreerst in dat zal worden nagegaan of de beschrijving van het goed dat is opgenomen in de inventaris nog steeds overeenstemt met de huidige toestand. Daarna zal het agentschap de erfgoedwaarde van het gebouw waarvoor de sloopaanvraag werd ingediend nagaan. Bezit de constructie nog enige erfgoedwaarde dan moet deze ook duidelijk en door een omstandige omschrijving worden aangegeven. Als laatste stap zal het agentschap advies geven aangaande de sloop van de bestaande constructie.
2.3. Nadelen verbonden aan de onroerend erfgoedtoets 132. Hoewel de noodzaak van een algemene onroerend erfgoedtoets niet te betwisten valt, zijn er jammer genoeg toch een aantal nadelen aan verbonden. Zoals uit bovenstaande uiteenzetting blijkt, geldt deze regeling enkel voor het slopen van gebouwen. Over een algemene onroerend erfgoedtoets die moet worden uitgevoerd wanneer men aan een waardevol niet-beschermd gebouw bepaalde verbeteringswerken wil uitvoeren, wordt niets geregeld. Het valt dan ook te betreuren dat men de verplichting tot het uitvoeren van een algemene onroerend erfgoedtoets niet heeft uitgebreid tot alle werken, inclusief het slopen. Met de regeling zoals ze nu is, zit men nog steeds met het probleem dat er werken kunnen worden uitgevoerd die schade toebrengen aan de waarde van de niet-beschermde panden. Bovendien wordt het begrip slopen nergens gedefinieerd, niet in de ontwerpbesluiten en ook niet in het Monumentendecreet. In de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening komt het begrip zelfs niet voor. 385 Dit laat ruimte voor interpretatie, wat in deze context eerder een nadeel dan een voordeel kan zijn. Een duidelijke omlijning van het begrip slopen is dan ook noodzakelijk.
385
SERV, Advies van 20 januari 2010, 3; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf.
133. Vervolgens is de onroerend erfgoedtoets, ondanks zijn belang, niet bindend. Dit komt omdat er een afweging moet plaatsvinden tussen de erfgoedwaarde van het pand en de andere doelstellingen en belangen die gekoppeld zijn aan de vergunningsaanvraag. Deze afweging dient te gebeuren door de vergunningsverlenende instantie. Het is namelijk aan de vergunningsverlener om de verschillende adviezen, doelstellingen en belangen met elkaar te vergelijken. 386 Het is mijns inziens correct dat de lokale overheden de eindbeslissing moeten nemen met betrekking tot het al dan niet verlenen van de vergunning, zij zijn hiervoor immers het beste geplaatst. Ik vraag mij echter af of men hetgeen met uiteindelijk beoogt te verwezenlijken met het waardevol niet-beschermd erfgoed niet al te vaak zal laten primeren op het advies van het Agentschap Ruimte en Erfgoed. Hierdoor rijst de vraag of de algemene onroerend erfgoedtoets de nodige verbetering zal kunnen bieden in de regelgeving omtrent het behoud van niet-beschermd bouwkundig erfgoed. Bovendien bestaat de kans dat de steden en gemeenten verschillende criteria hanteren om het advies van het agentschap al dan niet te volgen. Een duidelijke omschrijving van de criteria die gehanteerd moeten worden om te adviseren over het al dan niet toekennen of weigeren van de vergunning is dan ook vereist. Dit maakt een correcte en eenvormige toepassing mogelijk. 387
134. Tot slot dient nog opgemerkt te worden dat de onroerend erfgoedtoets is onderworpen aan de algemene procedurevoorschriften en termijnregelingen die gelden voor de binnen de stedenbouwkundige vergunningsprocedure verplicht in te winnen adviezen.
De nadere
regelen betreffende de algemene onroerend erfgoedtoets worden bepaald door de Vlaamse Regering. 388 Belangrijk is dat vermeden wordt dat er onnodige administratieve lasten in de procedure worden voorzien, zowel voor de vergunningsaanvragers als voor de overheid zelf. Met name vereist het ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning dat de aanvrager van de vergunning zowel extra informatie als een extra kopie van het volledige aanvraagdossier toevoegt wanneer het gaat om een aanvraag die betrekking heeft op het geheel of het gedeeltelijk slopen van een constructie die opgenomen is in de inventaris bouwkundig
386
SERV, Advies van 20 januari 2010, 3; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. SERV, Advies van 20 januari 2010, 4; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 388 Art. 12/2 Decreet 3 maart 1976 zoals gewijzigd door het Wijzigingsdecreet 27 maart 2009. 387
erfgoed. 389 Volgens de Sociaal-Economische Raad moet goed worden gecontroleerd of deze bijkomende administratieve lasten noodzakelijk en evenredig zijn en wat hun concrete betekenis is in de vorm van extra tijd en kosten voor de vergunningsaanvragers en voor de overheid. De vraag kan gesteld worden of het nodig is dat de vergunningsaanvrager een kopie van het volledige aanvraagdossier bezorgt voor de beoordeling van de erfgoedwaarde. Bovendien zijn sommige gegevens, zoals foto’s van het gebouw, reeds beschikbaar door de opname van het pand in de inventaris 390
389
Art. 1, 2, 5 en 6 B.Vl.R. 29 mei 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, BS 13 augustus 2009; SERV, Advies van 20 januari 2010, 6; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf. 390 SERV, Advies van 20 januari 2010, 6; http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf.
HOOFDSTUK 5 Enkele voorbeelden van initiatieven voor het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed.
1.
Premie voor gevelopknapbeurt 391
135. In Antwerpen kan men een premie aanvragen om de straatgevel van een gebouw op te knappen. Hiermee wil de stad Antwerpen het uitzicht van de stad en de kwaliteit van het wonen in de stad aantrekkelijker maken.
136. Deze regeling geldt voor niet-beschermde waardevolle panden die deel uitmaken van een beschermd stads -of dorpsgezicht of die opgenomen zijn in de inventaris bouwkundig erfgoed. In het geval dat niet aan één van deze twee voorwaarden is voldaan, kan een premie voor een gevelopknapbeurt toch worden toegekend als het gebouw minstens vijftig jaar oud is. Bovendien moet minstens de helft van de bebouwde oppervlakte gebruikt worden om te wonen en de gevel moet gelegen zijn aan de openbare weg of op maximum acht meter van de rooilijn. Tevens moet er een uitgebreide verantwoordingsnota worden ingediend, die aangevuld moet worden met historische gegevens en foto’s.
137. Slechts een bepaald aantal werken komen in aanmerking voor de premie. Meer bepaald de reinigingswerken, het coaten en schilderen, het vochtwerend maken en de anti-graffitibehandelingen. De premie bedraagt vijfentwintig procent van de aanvaarde facturen. Hierop staat wel een maximum van 3100 euro. Indien men voor het uitvoeren van de werken geen aannemers inschakelt, maar deze zelf uitvoert, komen enkel de kosten voor het materiaal in aanmerking voor de subsidie. Deze worden in dit geval verhoogd met tien procent.
138. Om de premie te kunnen verkrijgen moet er een aanvraagformulier ingediend worden bij de dienst Monumenten -en Welstandszorg en dit minimaal drie maanden voor de aanvang van de werken. Samen met dit aanvraagformulier moet er ook een dossier dat voorzien is van voldoende documenten ingediend worden. De premie kan niet met terugwerkende kracht worden toegekend voor werken die reeds beëindigd zijn of voor werken die uitgevoerd worden tijdens de behandeling van de aanvraag. 391
http://www.antwerpen.be/eCache/ABE/2/531.Y29udGV4dD04MDMzODkx.html.
2.
Subsidie voor onderhoud van niet-beschermde waardevolle gebouwen 392
2.1.Concrete inhoud van de subsidieregeling 139. De provincie Vlaams-Brabant vindt het patrimonium in haar provincie heel belangrijk. Dit toont de provincie door bijzondere aandacht te besteden aan waardevolle niet-beschermde gebouwen die vaak ook net de meest bedreigde gebouwen zijn. De provincie Vlaams-Brabant heeft daarom een subsidieregeling uitgewerkt voor het onderhoud van niet-beschermde waardevolle gebouwen. De provincie is van mening dat preventie door onderhoud essentieel is voor het voorkomen van verval.
140. De regeling houdt in dat er een premie wordt toegekend voor onderhoudswerken aan monumentale gebouwen en klein historisch erfgoed gelegen in Vlaams-Brabant. Deze gebouwen mogen niet als monument beschermd zijn. Meer bepaald gaat het over gebouwen die van algemeen belang zijn en die bovendien waardevol zijn wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieelarcheologische of andere sociaalculturele waarde of die als beeldbepalend gebouw erkend zijn in een beschermd stads -of dorpsgezicht. Concreet betreft het dus gebouwen die opgenomen zijn in de inventaris bouwkundig erfgoed. Voorwaarde is wel dat ze door ongewenste ingrepen hun waardevol karakter ondertussen nog niet hebben verloren. 393 Voorts gaat het ook over gebouwen waarvan de bestendige deputatie heeft beoordeeld dat ze waardevol zijn op basis van het advies van een deskundige beoordelingscommissie en na toetsing aan bepaalde criteria.
2.2. Voor een subsidie in aanmerking komende werken 141. Voor de premie komen alle werken voor het onderhoud en de instandhouding van het gebouw in aanmerking. Het begrip onderhoudswerken wordt omschreven als het uitvoeren van een historisch of technisch vooronderzoek. Voor monumentale gebouwen en klein historisch erfgoed worden hieronder in het algemeen de dakconstructies, de regenwaterafvoer, het
muurwerk
en
andere
constructieve
elementen,
de
stabiliteitswerken,
het
buitenschrijnwerk, de houtbehandeling, de toegankelijkheids -en veiligheidwerken en de
392
http://www.vlaamsbrabant.be/vrije-tijd-cultuur/cultuur/erfgoed-en-monumentenzorg/prijzen-ensubsidies/onderhoudspremie/index.jsp. 393 Art. 2 Subsidiereglement voor het onderhoud van niet-beschermde waardevolle gebouwen en klein historisch erfgoed (Hierna verkort: Art X Subsidiereglement).
preventiewerken begrepen. 394 Specifiek voor kerken en overheidsgebouwen komt ook het behoud van waardevolle interieurelementen -en decoratie in aanmerking.
2.3. Verplichting tot het indienen van een aanvraag
2.3.1. Algemeen 142. Er moet een aanvraag ingediend worden om in aanmerking te komen voor deze subsidiering. De aanvraag kan enkel ingediend worden door de eigenaar van het betrokken gebouw of de houder van de zakelijke rechten op het goed die de kosten van de werken draagt. In de aanvraag moet men het waardevol karakter van het gebouw gemotiveerd aantonen. Betreft het een aanvraag voor de erkenning als waardevol van klein historisch erfgoed, dan is er in de aanvraag tevens een inventaris van het klein erfgoed dat is gelegen op het grondgebied van de gemeente op de stad terug te vinden. 395 Men moet de aanvraag indienen uiterlijk op één oktober van elk kalenderjaar. Het dossier moet voor deze datum via de post toegezonden of afgegeven worden aan de balie van het Provinciehuis tegen ontvangstbewijs. 396 Komt de aanvraag na deze datum binnen, dan zal ze pas in het daaropvolgende jaar behandeld worden.
2.3.2. Inhoud van het aanvraagdossier 143. In het aanvraagdossier moet vooreerst duidelijk aangetoond en verantwoord worden dat het gaat om een waardevol gebouw of klein historisch erfgoed. Daarnaast bevat het dossier ook een inspectieverslag of een toestandsrapport van het gebouw. Uit dat verslag of rapport, opgemaakt door de vzw Monumentenwacht Vlaams-Brabant, moet blijken dat de voor subsidie in aanmerking komende onderhoudswerken verantwoord zijn. Het verslag mag niet ouder zijn dan vijf jaar. Betreft het klein historisch erfgoed, dan geeft de vzw Monumentenwacht een advies voor instandhouding en onderhoud. Vervolgens moet in het aanvraagdossier ook een gedetailleerde beschrijving van de werken met vermelding van de uitvoeringstermijn terug te vinden zijn. Deze beschrijving kan eventueel geïllustreerd worden met foto’s en/of kan eveneens de plannen en een kostenraming van de werken op basis van een offerte of op basis van de geplande materiaalkosten in het
394
Art. 5 Subsidiereglement. Art. 2 Subsidiereglement. 396 Art. 4 Subsidiereglement. 395
geval de werken in eigen beheer worden uitgevoerd bevatten. De aanvrager zorgt ook voor een verklaring op erewoord waarin wordt vermeld of de btw op de bedoelde onderhoudswerken al dan niet kan worden terug gevorderd. Tenslotte is bij het aanvraagdossier ook een verzekeringsattest gevoegd dat aantoont dat het gebouw verzekerd is tegen brand. Voor klein historisch erfgoed wordt dit attest niet gevraagd. 397 Voor de behandeling van de ingediende dossiers wordt een beoordelingscommissie opgericht waarvan de leden worden aangewezen door de Bestendige Deputatie.
2.3.3. Verplichting tot het naleven van een aantal verbintenissen 144. Door de aanvraag voor een onderhoudspremie in te dienen verbindt de aanvrager er zich toe een aantal verbintenissen na te leven. Meer bepaald moet hij de onderhoudswerken uitvoeren volgens de geldende normen en/of regels van de kunst. Hieronder wordt een historisch waardevol herstel verstaan. De aanvrager verbindt er zich ook toe alle kosten boven de raming te zijnen laste te nemen. Vervolgens moet hij, tijdens en na de uitvoering van de werken, de controle toestaan door de personen die daartoe door de Bestendige Deputatie werden aangewezen. Het betreft een controle op de naleving van de voorwaarden waaronder de principiële goedkeuring werd verleend. De aanvrager moet aan de personen die belast zijn met de controle ook alle faciliteiten verlenen voor de vlotte uitvoering van hun opdracht. Bovendien moet de aanvrager aangesloten zijn of zich aansluiten bij Monumentenwacht Vlaams-Brabant vzw en dit voor een periode van tien jaar. De aanvrager verbindt er zich ook toe om het gebouw waarvoor de subsidies ontvangen werden, op aanvraag van en in overleg met de provincie, open te stellen voor ontsluitingsinitiatieven voor een beperkt publiek. De voorlaatste verbintenis houdt in dat de onderhoudspremie niet gecumuleerd mag worden met enige andere bijdrage van het provinciebestuur die dezelfde bestemming heeft als deze waarvoor de onderhoudspremie is verleend. Tenslotte mag de premie niet gebruikt worden voor enig ander oogmerk dan het oogmerk waarvoor ze werd verleend. 398
397 398
Art. 9 § 2 Subsidiereglement. Art. 6 § 1 Subsidiereglement.
2.3.4. Ontvankelijkheid van het aanvraagdossier 145. Binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aanvraag wordt meegedeeld dat het dossier volledig en ontvankelijk is. Bij onvolledigheid van het dossier is of als de waarborgen voor een vakkundige uitvoering onvoldoende worden geacht, wordt dit binnen dezelfde termijn aan de aanvrager meegedeeld. Hierdoor kan hij het dossier volgens de gegeven opmerkingen aanpassen of aanvullen en opnieuw indienen. 399 Binnen de zestig dagen na de datum van ontvangst stelt men de aanvrager in kennis van het feit of de aanvraag al dan niet in aanmerking komt voor de toekenning van een onderhoudspremie. Dit gebeurt nadat de Deputatie de aanvraag getoetst heeft aan de toepassingsvoorwaarden. 400 De datum van ontvangst is deze waarop het volledige, voor goedkeuring vatbare dossier werd ingediend. 401 Vindt er binnen een termijn van drie jaar volgend op de datum van de beslissing van de deputatie betreffende de definitieve toekenning van de premie een eigendomsoverdracht plaats, dan dient de volledige premie, verhoogd met de wettelijke intrestvoet, terugbetaald te worden aan het provinciebestuur. Als de kinderen en/of de overlevende echtgeno(o)t(e) na het overlijden van één van de echtgenoten of als één van de echtgenoten ingevolge een echtscheiding het gebouw verwerft, wordt dit niet als eigendomsoverdracht beschouwd. 402 De onderhoudspremie kan slechts één keer per jaar toegekend worden, maar er kan wel elk jaar een nieuwe aanvraag ingediend worden. Wanneer het grote sites zoals kastelen, hoeves, kloosters en colleges betreft, kunnen er maximaal twee aanvraagdossiers ingediend worden op jaarbasis. 403
2.4. Bedrag van de premie 146. De premie bedraagt dertig procent van de uitgaven voor onderhoudswerken die niet hoger zijn dan 12500 euro. Voor het gedeelte van de uitgaven boven de 12500 euro maar lager of gelijk aan 25000 euro bedraagt de subsidie vijftien procent. Voor het gedeelte van de uitgaven boven de 25000 euro worden geen subsidies toegekend. Als de btw niet door de begunstigde kan worden terug gevorder, moeten de bedragen ermee verhoogd worden. Er worden geen subsidies uitbetaald voor bedragen lager dan 750 euro. 399
Art. 10 § 1 Subsidiereglement. Art. 10 § 2 Subsidiereglement. 401 Art. 10 § 3 Subsidiereglement. 402 Art. 6 § 2 Subsidiereglement. 403 Art. 4 Subsidiereglement. 400
Heeft men te maken met klein historisch erfgoed dan kan in één aanvraagdossier een onderhoudssubsidie gevraagd worden voor meerdere objecten voor een minimumbedrag van 2500 euro. 404 De premie wordt vastgesteld op basis van een raming. Worden de werken in eigen beheer uitgevoerd, komen enkel de kosten voor de levering van materialen en diensten in aanmerking. 405
147. De onderhoudspremies worden door de deputatie toegekend totdat het hiervoor voorziene krediet opgebruikt is.
Voor het bepalen van de volgorde waarin de voor
goedkeuring vatbare dossiers zijn ingediend, geldt de poststempel van het volledige dossier of van het laatst ontbrekende document als bewijs. Is het krediet uitgeput en kunnen daardoor bepaalde aanvragen niet meer behandeld worden, dan krijgen zij prioriteit in het daaropvolgende jaar. 406 Nadat de deputatie heeft vastgesteld dat de werken beëindigd zijn en dat ze conform de goedgekeurde prijsofferte en volgens de regels van de kunst zijn uitgevoerd, wordt de onderhoudspremie in één keer uitbetaald na voorlegging van de facturen. 407 De voldaan verklaarde facturen moeten in één keer worden voorgelegd door de aanvrager. De bewijsstukken voor het uitbetalen van de premie moeten uiterlijk op één oktober na het jaar van toekenning van de premie in het bezit zijn van het provinciebestuur. Als de subsidienemer hierom verzoekt, kan deze uitbetalingsperiode nog met maximaal één jaar verlengd worden. Zijn er twee jaar na de toekenning geen bewijsstukken ingediend, dan vervalt de premie. 408
148. Belangrijk is dat de premies slechts voorwaardelijk worden toegekend. Dit betekent dat de premie kan teruggevorderd worden als de Bestendige Deputatie dit beslist omdat de bepalingen van het Subsidiereglement niet worden nageleefd of indien er onjuiste of onvolledige gegevens aan de provinciale administratie meegedeeld werden. 409
2.5. Projectsubsidie ter ontsluiting van het erfgoed 149. Er dient opgemerkt te worden dat de provincie Vlaams-Brabant voor wat betreft het beheer en het behoud van erfgoed een zeer sterk beleid voert. Naast de subsidie voor 404
Art. 7 § 1 Subsidiereglement. Art. 7 § 2 Subsidiereglement. 406 Art. 10 § 4 Subsidiereglement. 407 Art. 11 § 1 Subsidiereglement. 408 Art. 11 § 2 Subsidiereglement. 409 Art. 12 Subsidiereglement. 405
onderhoud van niet-beschermde waardevolle gebouwen bestaat er ook de projectsubsidie ter ontsluiting van het erfgoed. Hiermee wil de provincie de erfgoedparticipatie op haar grondgebied stimuleren en ondersteunen.
150. Om in aanmerking te komen voor zo’n subsidie dient het project betrekking te hebben op de ontsluiting van erfgoed in de provincie Vlaams-Brabant. Het project moet ook passen binnen het provinciaal erfgoedbeleid. Dit betekent dat het moet aansluiten bij de hoofddoelstelling, namelijk de erfgoedparticipatie. Bovendien moet het project innovatief zijn en/of een voorbeeldfunctie hebben, een duurzaam karakter na streven en een bovenlokale uitstraling of relevantie hebben. De subsidie kan aangevraagd worden door organisaties met rechtspersoonlijkheid, feitelijke verenigingen, lokale of hieraan gelijkgestelde besturen en tenslotte privaatrechtelijke of natuurlijke rechtspersonen die initiatieven in de provincie ontwikkelen met betrekking tot roerend, onroerend of immaterieel erfgoed. Ook bij deze subsidieregeling moet er een aanvraag ingediend worden. Deze neemt de vorm aan van een dossier en moet voor projecten die ten vroegste aanvangen in de tweede helft van het lopende jaar ten laatste op één maart ingediend worden en voor projecten die ten vroegste aanvangen in de eerste helft van het daaropvolgende jaar ten laatste op één oktober ingediend worden.
2.6. Monumentenwacht Vlaams-Brabant 151. Tenslotte is er ook de Monumentenwacht Vlaams-Brabant. Bedoeling van deze organisatie is door stimulatie van het regelmatig onderhoud het behoud van waardevol erfgoed te bevorderen. Samen met het regelmatig onderhoud van het erfgoed helpen de door de Monumentenwacht gevoerde inspecties en controles om ingrijpende restauraties te vermijden. Als eigenaar van een waardevol niet-beschermd gebouw moet men zich aansluiten bij de Monumentenwacht Vlaams-Brabant. Als lid van deze vereniging kan met vervolgens een beroep doen op de provinciale subsidie voor onderhoudswerken. 410
410
http://www.vlaamsbrabant.be/vrije-tijd-cultuur/cultuur/erfgoed-en-monumentenzorg/voor-eigenaars-vanhistorische-panden/index.jsp.
152. In 1996 lanceerde ook de provincie Oost-Vlaanderen een subsidie voor onderhoudswerken aan waardevolle, niet-beschermde gebouwen. 411 Deze subsidie geldt zowel voor privé-gebouwen als voor waardevolle gebouwen die eigendom zijn lokale besturen en kerkfabrieken.
3.
De stadssubsidie voor restauratiewerkzaamheden aan niet-beschermde panden 412
3.1. Gebouwen waarvoor een subsidie kan verleend worden 153.
Over
het
hele
grondgebied
Brugge
valt
de zorg
voor
het
waardevolle
architectuurpatrimonium onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Ruimtelijke Ordening, afdeling Monumentenzorg en Stadsvernieuwing.
154. Voor restauratiewerkzaamheden aan gebouwen met een erfgoedwaarde of de zogenaamde Kunstige Herstellingen kan een stadssubsidie verleend worden. Het betreft nietbeschermde panden of gedeelten ervan die kunsthistorisch en/of stadslandschappelijk waardevol zijn. De stadssubsidie kan verleend worden voor gebouwen over het hele grondgebied Brugge. Dit betekent dat de subsidie kan verleend worden niet alleen voor de gebouwen met een erfgoedwaarde gelegen in Brugge-centrum, maar ook voor de gebouwen met een erfgoedwaarde gelegen in de overige deelgemeenten. Opdat deze stadssubsidie kan verleend worden moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden. Vooreerst moeten de panden een erfgoedwaarde bezitten. Om een oordeel te kunnen vellen over de erfgoedwaarde van deze gebouwen zal gekeken worden naar de architecturale stijlkenmerken, de sociaal-culturele betekenis, de authenticiteit en de belevingswaarde in het stedelijk landschap. De vermelding in de inventaris bouwkundig erfgoed kan helpen bij het bepalen of een gebouw al dan niet erfgoedwaarde bezit. Vervolgens wordt de subsidie enkel toegekend aan de eigenaars van de panden en niet voor eigendommen die toebehoren aan hogere besturen of aan rechtspersonen die door hen zijn opgericht. Heeft men te maken met een bouwheer die geen volle eigenaar is van het betrokken
411
Besluit van de provincieraad Oost-Vlaanderen van 17 april 1996 houdende de subsidie voor onderhoudswerken aan niet als monument beschermde waardevolle gebouwen; H. PLAS, Lokaal erfgoed, 30. 412 http://www.brugge.be/internet/nl/openbaar_bouwen_wonen/ruimtelijke_ordening/vergunningen/ex_mon_zorg .htm.
goed, dan moet deze een akkoord gesloten met de overige eigenaar en de eventuele houders van zakelijke rechten voorleggen. 413
3.2. Het restauratiedossier 155. Het College van Burgemeester en Schepenen is bevoegd om te oordelen of een gebouw, of een deel ervan, voldoende waardevol is voor het toekennen van de stadssubsidie voor het restaureren van gebouwen met een erfgoedwaarde. Zij baseert zich hiervoor op het advies van de Stedelijke Dienst voor Monumentenzorg en Stadsvernieuwing en van de Raadgevende Commissie voor Stedenschoon. Bovendien moet er per aangetekend schrijven een aanvraag gedaan zijn. Als het College van Burgemeester en Schepenen een positieve beslissing neemt, moet het restauratiedossier voor wat betreft de werkzaamheden waarvoor de subsidie wordt aangevraagd ter goedkeuring worden ingediend binnen het jaar na de principiële goedkeuring en vooraleer de werkzaamheden zijn aangevangen. 414 De indiening van het restauratiedossier gebeurt aangetekend. Bij het dossier worden de nodige plannen met exacte opgave van de restauratieve ingrepen, foto’s, studies, een bestek met uitvoerige omschrijving van voorziene werkzaamheden en technieken en een per post gedetailleerde raming met hoeveelheden en eenheidsprijzen gevoegd. Er kan door de dienst voor Monumentenzorg steeds bijkomende informatie gevraagd worden. Het restauratiedossier dossier moet worden opgemaakt door een architect of een deskundige in deze materie, zoals bijvoorbeeld iemand die in het bezit is van een diploma postgraduaat erfgoedzorg. 415 Voor het controleren van de verstrekte gegevens kan het College van Burgemeester en Schepenen alle onderzoeken laten verrichten door ambtenaren van de dienst voor Monumentenzorg. 416 Indien men weigert mee te werken aan het onderzoek kan dit leiden tot het weigeren van het verlenen van de subsidie. 417 De bouwheer en/of de architect wordt, bij onvolledigheid van het restauratiedossier, aangeschreven om binnen de veertien dagen het dossier aan te vullen met de ontbrekende elementen. Blijven de bouwheer en/of de architect desbetreffend in gebreke dan wordt het
413
Art. 2 Stedelijk reglement van de stad Brugge voor het verlenen van subsidie voor het restaureren van gebouwen met een erfgoedwaarde (hierna verkort: Art. X Stedelijk reglement). 414 Art. 5 Stedelijk reglement. 415 Art. 5 Stedelijk reglement. 416 Art. 6 Stedelijk reglement. 417 Art. 6 Stedelijk reglement.
restauratiedossier als onvolledig of onontvankelijk afgewezen en vervalt de principiële goedkeuring, uitgezonderd in gevallen van overmacht. 418
156. Pas na de definitieve goedkeuring van het restauratiedossier door het College van Burgemeester en Schepenen mogen de werkzaamheden worden aangevat. De dienst Monumentenzorg wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de aanvang van de gesubsidieerde werkzaamheden. Eens de werkzaamheden zijn aangevangen, worden de door het College van Burgemeester en Schepenen aangestelde ambtenaren van de dienst voor Monumentenzorg uitgenodigd op regelmatige werfvergaderingen.
157. Aan het goedgekeurde restauratiedossier kunnen enkel wijzigingen worden aangebracht nadat de goedkeuring ervan door de dienst Monumentenzorg eerst is aangevraagd en bekomen. Als er geen toestemming aangevraagd en/of verkregen is en er wordt toch van het goedgekeurde restauratiedossier afgeweken, vervalt de principiële toezegging voor het verlenen van de subsidie. 419
158. De werkzaamheden moeten uitgevoerd worden en oordeelkundig afgewerkt zijn binnen de drie jaar na de datum van de goedkeuring het restauratiedossier door het College van Burgemeester en Schepenen. Eventueel kan deze periode verlengd worden, maar hiervoor moet er eerst een gemotiveerde aanvraag ingediend worden bij het College van Burgemeester en Schepenen.
3.3. Bedrag van de subsidie 159. De subsidie wordt verleend om de onkosten te helpen financieren voor werkzaamheden die als restauratie worden beschouwd en die in hun totaliteit bijdragen tot de herwaardering van het desbetreffende erfgoed. Periodiek terugkerende onderhoudswerkzaamheden komen niet in aanmerking voor de stadssubsidie. 420
160. Voor de merkwaardige delen van het gebouw of de delen die zichtbaar zijn vanaf het openbaar domein is het bedrag van de subsidie ten hoogste gelijk aan vijftig procent van de
418
Art. 5 Stedelijk reglement. Art. 6 Stedelijk reglement. 420 Art. 3 Stedelijk reglement 419
uitgaven en de kosten. Dit moet bewezen worden door de verplicht voor te leggen documenten overeenkomstig artikel 8 van het Stedelijk reglement voor het verlenen van subsidies voor het restaureren van gebouwen met een erfgoedwaarde. De subsidie bedraagt maximum van 18.750 euro. 421 Met de delen die zichtbaar zijn vanaf het openbaar domein wordt meestal de straatgevel bedoeld. Het verlenen van deze subsidie betekent echter niet dat de waardevolle interieurelementen niet moeten geëerbiedigd worden. Gaat het over constructieve gedeelten van een gebouw, met inbegrip van de decoratieve interieurelementen, die een erfgoedwaarde bezitten en die om wetenschappelijke of kunsthistorische redenen behoud of herstel verdienen, dan is het bedrag van de subsidie ten hoogste gelijk aan dertig procent van de uitgaven en de kosten, zoals bewezen door de verplicht voor te leggen documenten overeenkomstig artikel 8 van het Stedelijk reglement voor het verlenen van subsidies voor het restaureren van gebouwen met een erfgoedwaarde. Hierop staat opnieuw een maximum van 18.750 euro. 422
161. Het subsidiebedrag wordt berekend op basis van de gedetailleerde en betaalde facturen van aannemers, zonder BTW. Als het restauratiedossier door een architect werd opgemaakt, wordt het subsidiebedrag nog eens verhoogd met acht procent ereloon. De subsidie kan niet gecumuleerd
worden
met
andere
stedelijke
subsidieregelingen
voor
dezelfde
werkzaamheden. 423 De subsidie wordt vastgesteld na goedkeuring van de oordeelkundig uitgevoerde werkzaamheden en na indiening van de betaalde facturen. Deze facturen moeten ingediend worden binnen een termijn van drie jaar en zes maanden na de datum van de goedkeuring van het restauratiedossier door het College van Burgemeester en Schepenen. De facturen moeten nauwkeurig gespecificeerd zijn volgens het opgemaakte en goedgekeurde restauratiedossier. Het stadsbestuur bepaalt op gemotiveerde wijze een maximumbedrag voor de respectievelijke posten indien men vindt dat de gefactureerde prijzen te betwisten vallen. Eventueel wordt hierover bijkomend advies van derden gevraagd. 424
3.4. Voorwaarden voor het uitbetalen van de stadssubsidie 162. De stadssubsidie zal slechts worden uitbetaald aan de eigenaars op voorwaarde dat er een authentieke akte wordt verleden, waarbij een erfdienstbaarheid ‘non modificandi’ wordt 421
Art. 4 Stedelijk reglement Art. 4 Stedelijk reglement 423 Art. 4 Stedelijk reglement 424 Art. 8 Stedelijk reglement. 422
gevestigd op het gebouw waarvoor een subsidie wordt toegekend. In de akte verbinden de eigenaars zichzelf en hun rechtsopvolgers ertoe de delen van het gebouw waarvoor de subsidie werd verleend niet te wijzigen zonder dat ze hiervoor de uitdrukkelijke toelating hebben van het stadsbestuur. Bovendien verbinden zij zich ertoe het gebouw zorgvuldig te onderhouden en bewaren en een recht van nazicht te verlenen aan de aangestelde ambtenaren van het stadsbestuur. Tenslotte, indien de hoger genoemde verbintenissen niet worden nageleefd, verbindt men er zich toe het stadsbestuur het recht te verlenen om de nodige werkzaamheden uit te voeren op hun kosten of op kosten van hun rechtsopvolgers. Er zal slechts een akte ‘non modificadi’ verleden worden als de subsidie gelijk of groter is dan 6750 euro. 425 Tweede voorwaarde die moet voldaan zijn opdat de subsidie zou worden uitbetaald houdt in dat de eigenaar(s) in een authentieke akte de verbintenis aangaat, voor zichzelf en voor zijn rechtsopvolgers, de subsidie integraal terug te betalen indien het gerestaureerde gebouw wordt verkocht binnen een periode van tien jaar na de datum van de uitbetaling van de subsidie. Voorwaarde is bovendien dat de nodige hypothecaire inschrijving wordt opgenomen op de gerestaureerde eigendom ten bate van de Stad Brugge. 426 De akte moet worden overgeschreven op het hypotheekkantoor en de kosten van deze akte worden gedeeld tussen het stadsbestuur en de eigenaar(s) en/of de houder(s) van zakelijke rechten. 427
163. Het verlenen van de subsidie wordt geweigerd indien er stedenbouwkundige overtredingen worden vastgesteld die betrekking hebben op het gebouw dat onderwerp is van de restauratie waarvoor de subsidie is aangevraagd. 428
164. Ook in Mechelen wil men het lokale erfgoed vrijwaren. Daarom is het gewenst het voorafgaandelijk advies van de dienst Monumentenzorg te vragen als men verbouwingen of herstellingen wil uitvoeren aan het waardevol maar niet-beschermd erfgoed. Gaat het over panden die opgenomen zijn in de inventaris bouwkundig erfgoed dan is het voorafgaandelijk advies verplicht. 429
425
Art. 9 Stedelijk reglement. Art. 9 Stedelijk reglement. 427 Art. 9 Stedelijk reglement. 428 Art. 6 Stedelijk reglement. 429 http://www.mechelen.be/content/1417. 426
DEEL 4 Bespreking van enkele knelpunten 165. Om er in de toekomst in te slagen het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed na te streven is vooreerst een sterk juridisch, inhoudelijk en administratief kader nodig. Daarnaast en zeker niet minder belangrijk is de communicatie. Zowel de interne als de externe communicatie zal een belangrijke en doorslaggevende rol spelen. Probleem is echter dat net deze twee zaken een knelpunt vormen in de zorg voor het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed.
166. Wat het juridisch, inhoudelijk en administratief kader betreft dient opgemerkt te worden dat het voorhanden zijn van verschillende lokaal uitgewerkte regelingen als een voordeel, maar tevens als een nadeel en dus een knelpunt kan worden beschouwd. Enerzijds kan het opmaken van een lokaal erfgoedbeleid dat zich toespitst op het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed alleen maar toegejuicht worden. Aangezien een algemene regelgeving hieromtrent ontbreekt, is het goed dat er op lokaal niveau initiatief genomen wordt waardoor dit erfgoed toch in de mate van het mogelijke behouden kan blijven. Bovendien wordt een lokaal erfgoedbeleid op een zodanige manier uitgewerkt dat het perfect toepasbaar is in de desbetreffende stad of gemeente. De administratie kent immers de probleemsituaties. Anderzijds resulteert dit in het bestaan van verschillende procedures, financiële stimuli en handhavingsbepalingen terwijl uiteindelijk telkens eenzelfde item wordt geregeld, met name het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed. Dit kan ertoe leiden dat er verwarring ontstaat bij de burger, wat logischerwijs vermeden moet worden. Het uitwerken van een uniform decreet voor het onroerend erfgoed waarbij de processen en procedures voor zowel monumenten, stads -en dorpsgezichten, landschappen en archeologisch patrimonium worden geregeld en waarbij tevens ook het waardevol niet-beschermd erfgoed aan bod komt, zou voor deze problematiek de oplossing kunnen bieden. Een decreet met daarin het meest geschikte instrument om tot afstemming te komen en innovatieve ideeën van beheer en behoud na te steven vormt hierbij de uiteindelijke doelstelling. Belangrijk hierbij is wel de partnerschappen tussen de Vlaamse overheid en de lokale besturen blijven bestaan en vooral verder ontwikkeld worden. Zolang de partnerschappen niet volledig op punt staan, zal dit ook zijn weerslag hebben op de zorg voor niet-beschermd maar waardevol erfgoed. Het standpunt en de visie van de Vlaamse overheid dient zowel naar de
lokale besturen, alsook naar de bovengewestelijke actoren, processen en beleidsinitiatieven toe duidelijk geformuleerd te worden zodat beleidsuniformiteit kan nagestreefd worden en versnippering kan tegengegaan worden. 430 Zoals reeds vermeld is de integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid een noodzaak voor een goed beheer en behoud van nietbeschermd waardevol erfgoed. De bevoegde diensten vormen hierbij soms een probleem. Doordat deze niet optimaal werken, heeft dit een nadelige invloed op de integratie van het erfgoedbeleid in het ruimtelijk beleid. Wil men deze integratie ten volle nastreven, dan vereist dit een heroriëntering van de hiervoor bevoegde diensten waarbij de partnerschappen zodanig gestructureerd worden dat er een netwerk wordt gecreëerd tussen de Vlaamse, de provinciale en de gemeentelijke ambtenaren. 431 Tenslotte wil ik nog graag opmerken dat, hoewel het ontstaan van verschillende initiatieven voor het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed zeker positief is, de door de provincies, steden en gemeenten uitgewerkte regelingen vaak niet voldoende zijn. De meeste van deze regelingen spitsen zich toe op een premie -of een subsidiebeleid. De zorg voor het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed moet echter verder gaan dan dat.
167. Vervolgens wat de communicatie betreft, heeft men zich de voorbije jaren vooral toegespitst op het uitbouwen van communicatie gericht van en naar specialisten. Hierdoor is het ontwikkelen van een groot maatschappelijk draagvlak door het voeren van een brede communicatie op de achtergrond geraakt. Dit is uiteraard nefast voor de onroerende erfgoedzorg. Waar de voorbije jaren de externe communicatie zich vooral heeft toegelegd op kennisoverdracht moet de klemtoon nu verlegd worden naar sensibilisatie. Door de talrijke opkomst bij Open Monumentendag krijgt men verkeerdelijk het beeld dat burgers en de lokale besturen zich ten volle bewust zijn van de problematiek, maar nochtans worden de publieke opinie en de lokale besturen onvoldoende bereikt.
168. Niet alleen voor wat het niet-beschermd waardevol erfgoed betreft bestaan er knelpunten, maar ook voor wat het beschermd erfgoed betreft is er nog steeds verbetering 430
Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 26. 431 Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 26.
mogelijk. Bij dit erfgoed wordt er een pro-actief beheer en beleid nagestreefd. Dit houdt in dat er via eenvoudige beschermingsprocedures, financiële ondersteuning en een planmatige aanpak door middel van beheersplannen een activerend en stimulerend voorkomingsbeleid gevoerd wordt. Al te vaak komt het echter voor dat de situatie dermate ver gevorderd is dat men niet meer preventief kan ingrijpen en dat het voorkomingsbeleid dus zijn nut mist. Het juridisch kader hieromtrent is de laatste jaren nochtans sterk geëvolueerd en uitgebreid. Om dit kader ook effectief te doen werken zijn uiteraard budgetten nodig en deze zijn ontoereikend gebleven. De middelen namen verhoudingsgewijs niet in dezelfde mate toe. Dit vormt een bedreiging voor het toekomstig beleid en bijgevolg moet er naar gestreefd worden grote budgetten los te krijgen.
DEEL 5 Aanbevelingen omtrent het behoud van onbeschermd bouwkundig erfgoed
HOOFDSTUK 1 Inventarisatie als basis voor bescherming 169. Voor de uitwerking van een goed bouwkundig erfgoedbeleid is een goed ruimtelijk beleid noodzakelijk. Dit ruimtelijk beleid moet goed gefundeerd zijn. De bronnen die hiervoor ter beschikking staan op het vlak van erfgoed zijn zonder enige twijfel nuttig, maar dat neemt niet weg dat bijkomend onderzoek noodzakelijk kan zijn. Inventarisatie vormt de basis voor elk beleid inzake bescherming en beheer van het erfgoed. Een volledige inventarisatie van het erfgoed vormt een extra sterk hulpmiddel als deze aansluit op de door het ruimtelijk beleid gestelde prioriteiten. 432 De beschikbare inventarissen van waardevol erfgoed zijn van groot belang voor de doorwerking van het erfgoed in het ruimtelijk beleid. 433 Voor het behoud van onbeschermd bouwkundig erfgoed is het dan in de eerste plaats ook noodzakelijk om een inventarisatie te maken waarbij men aan de hand van de erfgoedwaarde een onderscheid maakt tussen de waardevolle van de niet-waardevolle panden. 434
170. Om een diepgaande inventarisatie op poten te kunnen zetten is in vele gevallen volledig, nauwkeurig en gedetailleerd onderzoek noodzakelijk dat meestal veel tijd, middelen en inzet vraagt. Dergelijk onderzoek wordt het gericht onderzoek genoemd. Wil men dat de inventarisatie kan ten dienste staan van het structuurplanningsproces en tevens kan bijdragen tot het uitwerken van een goed en sterk beleid, dan moet bij de inventarisatie ten volle rekening gehouden worden met de desbetreffende probleemsituaties. 435 Een vaak voorkomend probleem is dat gericht onderzoek in de meeste situaties heel specifiek is, waardoor er geen basismateriaal beschikbaar is. Het is bijgevolg dan ook meestal nodig dat de stad of de gemeente bij het voeren van haar onderzoek advies vraagt aan de afdeling Monumenten en Landschappen. Bovendien is het aangewezen dat er beroep gedaan wordt op deskundigen om snel op specifieke onderzoeksvragen te antwoorden. Daarnaast is ook de 432
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 94. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 94. 434 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 32. 435 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 95. 433
hulp van mensen of organisaties met een grondige kennis van de omgeving uiterst belangrijk. Hierbij wordt gedacht aan de gemeentelijke administraties, buurtbewoners, de heemkundige kring enzovoort. 436 In bepaalde gevallen is toch het nodige basismateriaal voorhanden zijn. Soms is het echter zo dat de erfgoedspecialisten deze gegevens niet ter beschikking stellen of dat men vergeet dit materiaal op te vragen. Zoals verder nog zal blijken, kan sensibilisatie hier voor een oplossing zorgen. Door sensibilisatie kunnen lokale verenigingen immers gestimuleerd worden om inventarissen op te maken of problemen naar voren te schuiven die kunnen helpen bij de opmaak van ruimtelijke plannen. Bovendien kan hierdoor de kost van gericht onderzoek sterk verminderd worden. 437
171. Conclusie is dus dat een inventarisatie noodzakelijk is om een goed werkend beschermings -en beheersbeleid te kunnen uitstippelen en dit vergt meestal een gericht onderzoek. Bepaalde steden namen hiertoe reeds initiatief. Een eerste voorbeeld is de uitgebreide inventaris van het bouwkundig erfgoed in de stad Halle opgemaakt door het SintLukas-archief in opdracht van de stad. Dit resulteerde in een in 1996 gepubliceerd omvangrijk boek dat in 2003 op particulier initiatief, maar met de logistieke ondersteuning van de stad, werd herzien. Bij de beoordeling van de bouwdossiers maakt de dienst Ruimtelijke Ordening van de stad gebruik van deze inventaris. De inventaris van de stad Halle wordt tevens gehanteerd bij de opmaak van bijzondere plannen van aanleg en bovendien is hij opgenomen in het ruimtelijk structuurplan dat, zoals reeds vermeld, de basis vormt voor de opmaak van de ruimtelijke uitvoeringsplannen. 438 Een tweede voorbeeld betreft het in 2000 door de stad Antwerpen uitgewerkte project voor de fortengordel rond Antwerpen. Voor het gebied rond de stad, in het ruimtelijk structuurplan van de provincie aangeduid als de Antwerpse Gordel, zijn deze forten dan ook structuurbepalend. Hierbij wordt vooral de ruimtelijke en historische betekenis van de fortengordel als samenhangend geheel op de voorgrond geplaatst. Omdat er gestreefd wordt naar een globale aanpak van de fortengordel die past in de historische en stedenbouwkundige context reikt de studie verder dan enkel onderzoek naar en waardering van erfgoedelementen. 439 Ondanks dat de studie geen juridisch bindend document is, werd deze in 2002 door de Bestendige Deputatie goedgekeurd als basis voor een provinciaal beleid voor 436
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 95. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 95. 438 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 96. 439 DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 96. 437
ruimtelijke initiatieven omtrent deze fortengordel. Dit wil concreet zeggen dat de studie gebruikt wordt als kader bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen, gemeentelijke uitvoeringsplannen, de bijzondere plannen van aanleg en andere ruimtelijke planningsprocessen die betrekking hebben op deze forten. 440
440
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 96-97.
HOOFDSTUK 2 Inzicht in erfgoed is noodzakelijk 172. Vele planprocessen starten, door het strategisch karakter van het ruimtelijk beleid en de focus op een beperkt aantal sleutelkwesties, met het opsporen van de belangrijke knelpunten en kansen. Men gebruikt hiervoor de beschikbare bronnen en kaarten, er worden terreinbezoeken gedaan en men neemt interviews af met bevoorrechte getuigen. Bijgevolg kunnen bronnen op het gebied van erfgoed zodanig gebruikt worden dat zij inzicht geven in de knelpunten en de kansen. Hierdoor zullen de sleutelkwesties bekend worden. Voor deze kwesties volgt een diepgaande behandeling en uiteindelijk zullen zij aanleiding geven tot bindende uitspraken en uitvoering. Inventarissen kunnen hiervoor nodig zijn, maar overzichten die een snel inzicht geven, die knelpunten naar voren brengen, tendensen schetsen en potenties voor de toekomst aangeven, gestaafd met voorbeelden en argumenten, kunnen nog nuttiger zijn. 441 Om inzicht te krijgen in de ruimtelijke structuur is inzicht in erfgoed, historische kaarten en bijbehorende bronnen essentieel. De wijze waarop de ruimte is geëvolueerd, verklaart immers mee de karakteristieken van vandaag. Hierbij zijn vooral de structurele historische veranderingen interessant. 442
441 442
DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 95. DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart, 95.
HOOFDSTUK 3 Rekening houden met de verdere ontwikkeling van de stad of de gemeente 173. Er mag niet uit het oog verloren worden dat een stad of een gemeente leeft, zich constant verder ontwikkelt en bijgevolg steeds opnieuw veranderingen ondergaat. Ruimtelijk ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed kunnen ervoor zorgen dat de kwaliteiten die een gebied werkelijk bezit naar voren geschoven worden en hun rol hebben in het ontwikkelen van ruimtes. 443 Het is namelijk zo dat als men verbondenheid met een bepaalde herkenbare plek wil creëren de eigenheid en authenticiteit van die plek behouden moet blijven. 444 De categorisering als waardevol erfgoed moet bijgevolg als evolutief beschouwd worden. Vervolgens mag met bij het behoud van het onbeschermd bouwkundig erfgoed niet enkel vertrekken van de individuele gebouwen zelf. Men moet tevens rekening houden met de stadsstructuur. Er moet rekening gehouden worden met het grotere geheel. Het in acht nemen van de ruimtelijke structuur waarin gecategoriseerde panden voorkomen, kan de mogelijkheden van interventie die voortspruit uit de inventaris een nieuwe wending geven. 445
443
Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 21. 444 Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 21. 445 M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende, 32.
HOOFDSTUK 4 Noodzakelijkheid van diepgaande communicatie 174. Indien een stad of een gemeente beslist om een beleid omtrent het behoud van het bouwkundig erfgoed te introduceren dan moet dit, zoals reeds benadrukt, gepaard gaan met een goede en diepe communicatie. Hierbij moet men duidelijk onderzoeken welk erfgoed er in stad aanwezig is, welke visie men heeft op de gewenste en kwalitatieve ontwikkeling van de stad en hoe men zal zorgen voor een voor het erfgoed gunstige combinatie. De gevoerde communicatie hieromtrent moet dus sensibilisatie rond deze problematiek opleveren, alsook een draagvlak voor de beleidsopties ontwikkelen. 446
175. Belangrijk is bovendien dat de burger hierbij niet uit het oog verloren wordt. Deze complexe materie moet transparant uitgelegd worden en eenvoudig raadpleegbaar zijn om op die manier de rechtszekerheid van de betrokkenen te kunnen garanderen. De erfgoedzorg moet zodanig benaderd worden dat de burgers ook actief kunnen deelnemen. Participatie met betrekking tot het erfgoedbeleid moet aangemoedigd worden en dit kan als de inwoners kennis hebben van het lokaal erfgoed en het lokaal beleid daaromtrent. Ook via een gemeentelijk informatieblad, een publicatie van de lokale geschiedkundige of heemkundige kring en een goed georganiseerde ontsluiting van een gebouw kan men trachten het lokale erfgoed voor meer inwoners een betekenis te laten krijgen. Wil men de gewone burgers bewust maken van de waarde van niet-beschermd erfgoed, dan moet men deze waarde dus werkelijk blootleggen zodanig dat de burgers deze problematiek beter kunnen vatten. Infomomenten, rondleidingen, educatieve activiteiten zoals een soort ontdekkingscursus kunnen hierbij zeker helpen. 447 De erfgoededucatie, de erfgoedbeleving en de integratie resulteren in een verbondenheid tussen mensen en dit zorgt op zijn beurt voor een groter bewustzijn over de identiteit van de stad. De sociale cohesie en de identiteit van de stad of de gemeente worden dus bevorderd door het verder stimuleren van de erfgoedparticipatie. 448
176. Bovendien moeten alle partijen in het communicatieproces betrokken worden, zowel de bouwheren die het privaat belang vertegenwoordigen, de inwoners die het publiek belang
446
M. LIEFOOGHE en P. UYTTENHOEVE, Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende,
35. 447
H. PLAS, “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, 18. Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 21. 448
vertegenwoordigen als de ontwerpers zelf. Door er diverse doelgroepen bij te betrekken, kan men immers het maatschappelijk draagvlak verbreden. Het is met andere woorden essentieel om de toegankelijkheid en de kennis te bevorderen voor alle geledingen van de maatschappij. Dit kan door zich onder andere toe te spitsen op erfgoededucatie bij alle onderwijsniveaus en samenwerking met de diverse sociaal-culturele organisaties. Door bijvoorbeeld de erfgoedsites gratis toegankelijk te maken en een educatief aanbod voor alle onderwijstypes uit te werken kan men trachten de toegankelijkheid en de kennis omtrent het erfgoed te bevorderen. 449
177. Deze problematiek mag niet in de vergetelheid raken eens de initiatieven hieromtrent bekend zijn gemaakt. De steden en gemeenten moeten het goede voorbeeld tonen, onder andere door te zorgen voor blijvende publieke aandacht waardoor de erfgoedzorg blijvend aangemoedigd wordt. Men moet op lange termijn denken.
449
Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, mei 2009, 22.
HOOFDSTUK 5 Een premiebeleid als hulpmiddel voor het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed 178. Naast de mogelijkheden die geboden worden voor het behoud van niet-beschermd bouwkundig erfgoed via de stedenbouwkundige verordeningen, vergunningen en de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zou er in de provincies, de steden en de gemeenten tevens gewerkt moeten worden met een premiebeleid speciaal ontwikkeld voor het behoud van nietbeschermd erfgoed. Wettelijk is er voorzien in een subsidieregeling voor het behoud van beschermd bouwkundig erfgoed. De financiële middelen die bestaan op Vlaams vlak zijn enkel voorbehouden voor het beschermd erfgoed. Voor het erfgoed opgenomen in de inventaris, met name voor het onbeschermd bouwkundig erfgoed, is er niets geregeld. Bedoeling is dat de inventaris de provincies, steden en gemeenten bewust maakt van het lokale erfgoed op hun grondgebied waardoor zij eventueel het initiatief nemen om een premiebeleid te ontwikkelen om op die manier de burgers, maar ook de provincies, steden en gemeenten zelf aan te zetten tot behoud van waardevol niet-beschermd bouwkundig erfgoed.
179. De prioriteiten van het bouwkundig erfgoedbeleid voorop stellen en het premiebeleid vervolgens op deze prioriteiten afstemmen zal voor de beste resultaten zorgen. Zoals reeds uiteengezet, bestaan er al verschillende door provincies, steden en gemeenten genomen initiatieven hieromtrent. Probleem is echter dat als de provincies, steden en gemeenten een eigen subsidiebeleid voor niet-beschermd waardevol erfgoed ontwikkelen, er nog altijd bepaalde historische objecten uit te boot vallen. Ik denk hierbij aan grafzerken, gedenktekens en kleine monumenten. De provincie Oost-Vlaanderen heeft hiervoor een oplossing bedacht via de projectsubsidies. Met deze subsidies wordt getracht de maatschappelijke integratie van het cultureel erfgoed te bevorderen en een uitweg te bieden voor de objecten die bij andere subsidieverstrekkers uit de boot vallen. 450
450
H. PLAS, Lokaal erfgoed, 31.
HOOFDSTUK 6 Eerstelijnszorg als prioriteit 180. Belangrijk is dat het onderhoud van het waardevol niet-beschermd erfgoed vooropgesteld wordt. Dit is de eerstelijnszorg. Herstel vormt de tweedelijnszorg. Een goed onderhoud van de gebouwen voorkomt dure restauraties en een verlies van authenticiteit. Is het onderhoud op zich niet voldoende, dan moet het herstel op zo’n manier gebeuren dat het behoud van de authenticiteit maximaal gegarandeerd wordt. De nadruk moet dus gelegd worden op preventie. Er moet een activerend en stimulerend voorkomingsbeleid uitgewerkt worden. Dit is nodig als men de authenticiteit en de cultuurhistorische waarde van het erfgoed wil bewaren, alsook indien men de overdracht van het vakmanschap en de empirische vak -en materiaalkennis wil verzekeren. 451
181. Daarnaast vormt ook het ontwikkelen van een handhavingsbeleid een noodzaak. Er moet gewaakt worden over de uitvoering van de voorgenomen planningsbeslissingen. Ook hier staat preventie voorop. Overtredingen moeten in de eerste plaats voorkomen worden door een goede voorlichting van de burger. Indien ze niet voorkomen kunnen worden, moeten de gemeenten deze stedenbouwkundige misdrijven kunnen opsporen, vaststellen en vervolgen. In het Monumentendecreet is voorzien in een handhavingsbeleid. 452 Belangrijk is dat de provincies, de steden en de gemeenten bij het ontwikkelen van een lokaal erfgoedbeleid tevens zorgen voor een goed werkend handhavingsbeleid.
451 452
Bijdrage Vlaams administratie, 83. Art. 13 Monumentendecreet.
HOOFDSTUK 7 De open ruimte als voorbeeld 182. Voor wat betreft de open ruimte zijn er decretaal relaties vastgelegd tussen de ruimtelijke ordening en erfgoed. Meer bepaald bestaan er decretale bepalingen die zeggen dat de ankerplaatsen en de landschappen met de grootste erfgoedwaarde als erfgoedlandschap kunnen worden vastgelegd in de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Is dit het geval, dan kan aanspraak
gemaakt
worden
op
subsidies
voor
het
beheer
binnen
dergelijke
erfgoedlandschappen. Bij de opmaak of de herziening van die ruimtelijke uitvoeringsplannen moet de gemeente een advies vragen aan de administratie bevoegd voor erfgoed wanneer in het plangebied beschermde erfgoedelementen aanwezig zijn. Al naargelang het soort ‘erfgoedobject’ en de soort ligging verschilt de relatie tussen traditionele erfgoedzorg en het ruimtelijk beleid en dit door de bestaande instrumenten en procedures en hun decretaal vastgelegde relaties. Concreet betekent dit dat de inventarisatie van landschappelijk erfgoed in de landschapsatlas, met vastlegging van de ankerplaatsen en de verplichte positiebepaling tegenover de waardevolle elementen ervan bij opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen voor die plaatsen, veel meer een verankering van erfgoed in de ruimtelijke planning bewerkstelligt dan dat dit het geval is voor gebouwd erfgoed in dorpen en steden. Deze vooropgestelde aanpak van kwalitatieve beschrijving van waardevolle landschapsgehelen, afweging ervan met andere sectorale belangen en het creëren van een ontwikkelingsvisie is een aanpak die ook voor wat betreft de stadslandschappen zeker zijn nut zou hebben.
BESLUIT 183. Het is duidelijk gebleken dat er nood is aan een allesomvattende wetgeving voor wat betreft het behoud en de bescherming van niet-beschermd waardevol erfgoed. De wijzigingen van het Monumentendecreet zijn zeker positief, maar het is duidelijk dat daarmee niet alle problemen van de baan zijn. Zoals ik reeds heb aangehaald, rijzen er zowel bij de vaststelling van de inventaris als bij de daarmee samenhangende onroerend erfgoedtoets problemen die een volledige en doeltreffende bescherming van het niet-beschermd waardevol erfgoed in de weg staan.
184. Noodgedwongen nemen steden en gemeenten initiatieven rond de bescherming en het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed. Uiteraard kan dit toegejuicht worden, het is immers een stap in de goede richting. Wanneer we echter de verschillende initiatieven rond bijvoorbeeld de subsidies vergelijken, valt het op dat deze regelingen uiteindelijk quasi op hetzelfde neerkomen. Als de steden en de gemeenten er in slagen om een beleid rond het behoud en de bescherming van waardevol niet-beschermd erfgoed op te bouwen, moet dit ook kunnen op Vlaams niveau. Er moet een algemeen beleid rond het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed uitgewerkt worden, dat als leidraad en basis kan dienen voor de provincies, de steden en de gemeenten. In dat beleid moeten alle algemene en gemeenschappelijke zaken terug te vinden zijn die nodig geacht worden om het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed te kunnen nastreven. Belangrijk is wel dat het voor de provincies, de steden en de gemeenten mogelijk blijft om een eigen beleid omtrent deze problematiek uit te bouwen, waarbij specifiek aandacht kan gegeven worden aan de probleemsituaties in de desbetreffende provincie, stad of gemeente. Er moeten met andere woorden partnerschappen uitgebouwd worden tussen de Vlaamse overheid, de provincies, de steden en de gemeenten. Deze bestaan vandaag wel al, alleen zijn ze nog niet sterk genoeg.
185. Daarnaast is het noodzakelijk dat de inventaris onroerend erfgoed en de onroerend erfgoedtoets effectief hun nut kunnen bewijzen. Vooreerst dient de onroerend erfgoedtoets hiervoor uiteraard in werking te treden. Ten tweede is kort na zijn inwerkingtreding een evaluatie en eventueel een herziening nodig die de onroerend erfgoedtoets nog beter doet werken. Wat de inventaris betreft, zou men logischerwijs de individuele betekening van de opname van een pand in de inventaris moeten invoeren als men wil dat er meer betrokkenheid
komt van de burger/eigenaar op het vlak van het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed. Echter, in de praktijk is dit moeilijk haalbaar aangezien dit een enorme bijkomende werklast voor de administratie betekent. Bijgevolg moet er voor gezorgd worden dat men de eigenaars van panden opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed op een andere doeltreffende en efficiënte manier kan bereiken
186. Het is belangrijk dat men ten volle beseft dat het nodig is de focus te verleggen van het beschermd erfgoed naar het niet-beschermd waardevol erfgoed. De regelgeving rond het beschermd erfgoed is goed uitgewerkt. Het is hoogtijd dat met zich richt op het nietbeschermd waardevol erfgoed. De vaststelling van de inventaris bouwkundig erfgoed en de onroerend erfgoedtoets zijn uiteraard een stap vooruit, daarover valt niet te twijfelen. Maar ik stel mij de vraag of het toch niet mogelijk is om verder te gaan dan dit. Men is er in het verleden reeds in geslaagd om een decreet rond het niet-beschermd erfgoed uit te werken. 453 Met de kennis, de ervaring en de bagage die men vandaag heeft, moet het mogelijk zijn om hieromtrent een nieuw, allesomvattend decreet te maken. Of tenminste een poging te doen tot. En net als toen kan met het decreet voor een proefperiode in werking laten treden, waarna men grondig evalueert waar de knelpunten liggen en deze heruitwerkt zodat problemen in de toekomst vermeden kunnen worden.
187. Vervolgens beschouw ik de bewustwording bij de bevolking nog steeds als één van de basisdoelstellingen voor het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed. Zolang de burger geen weet heeft van de problemen die zich stellen, zal men niet de nodige vooruitgang boeken. Het is belangrijk dat ze actief betrokken worden bij het streven naar het behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed. Om hierin te kunnen slagen, moet men volgens mij beginnen bij het onderwijs. De kinderen op onze schoolbanken vormen immers de toekomst. Als zij van jongs af aan de nodige bagage over deze problematiek mee krijgen, dan zal dit zijn vruchten kunnen afwerpen in de jaren die volgen. Echter, vaak blijkt dat de leerkrachten zelf niet genoeg op de hoogte zijn en dus niet in staat zijn om de nodige kennis hierover naar hun leerlingen over te brengen. Bijscholingen over dit onderwerp zouden een stap in de goede richting zijn. Tevens zijn er meer initiatieven nodig op lokaal niveau. Zoals we weten is Open Monumentendag meestal een schot in de roos, maar er zijn soortgelijke initiatieven nodig die
453
Decreet niet-beschermd onroerend erfgoed, BS 18 mei 1999.
focussen op het behoud van niet-beschermd waardevol erfgoed. Bovendien is het wenselijk, zoals ik reeds heb benadrukt, dat een lokaal erfgoedbeleid uitgebouwd wordt, juist omdat de betrokkenheid van de burger het grootst is op gemeentelijk niveau. Tenslotte moet niet alleen de burgerbevolking over deze problematiek in kennis gesteld worden. Ook degenen die dagelijks geconfronteerd worden met erfgoed moeten weten welke problemen er zich stellen en welke mogelijkheden er nu al bestaan om een behoud van waardevol niet-beschermd erfgoed na te streven. Net zoals er een automatische klik gemaakt wordt als er een beschermd monument of stads -of dorpsgezicht betrokken is in een bepaalde procedure, moet deze klik er ook komen als het een niet-beschermd maar waardevol gebouw betreft.
188. Ik heb vooral de nadruk gelegd op waardevolle maar niet-beschermde gebouwen. Maar zoals wel gebleken is, gaat het verder dan dit. Men mag ook het klein historisch erfgoed niet uit het oog verliezen. Door hun kleinschaligheid worden ze vaak niet beschermd maar nochtans is het dit erfgoed dat meestal de echte charme van een landschap, een dorp, of een stad bepaald. Ook wat dit erfgoed betreft, bestaan er op provinciaal, stedelijk en gemeentelijk niveau al enkele initiatieven, maar ook hier is er een algemene bewustwording nodig en dit kan enkel door het klein historisch erfgoed te integreren in het algemeen beleid.
BIBLIOGRAFIE
REGELGEVING - Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, BS 20 augustus 2009.
- Decr. Vl. Parl. 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads –en dorpsgezichten, BS 22 april 1976, zoals gewijzigd op 27 maart 2009.
- Decr.Vl.Parl. 18 mei 1999 houdende bevordering van het onderhoud van niet-beschermd onroerend klein historisch erfgoed, BS 31 juli 1999.
- B.Vl.Reg. 17 november 1993 tot bepaling van de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads -en dorpsgezichten, BS 10 maart 1994.
- B.Vl.Reg. 14 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, BS 18 juni 2004 (tweede uitg.).
- B.Vl.Reg. 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is, BS 18 mei 2000.
- B.Vl.Reg. 28 november 2003 tot bepaling van de toelaatbare functiewijzingen voor gebouwen gelegen buiten de geëigende bestemmingszone, BS 10 februari 2004.
- B.Vl.R 29 mei 2009 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, BS 13 augustus 2009.
- Besluit van de administrateur-generaal van 14 september 2009 houdende vaststelling van de inventaris van het bouwkundig erfgoed, BS 25 september 2009.
- Memorie van Toelichting bij het decreet van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads -en dorpsgezichten, Parl.St. Vl.Parl. 2002-03, nr.1727-3, 4-7.
- Parl.St. Ned.Cult.R. 1973-74, nr. 122/1, 1.
- Vlaamse administratie, Bijdrage Vlaamse administratie aan het regeerprogramma van de aantredende Vlaamse Regering. Beleidsdomeinspecifieke bijdrage, deel 3.13, Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. mei 2009, 16-26.
- Vraag om uitleg van de Heer Wilfried Vandaele, de heer Bart Caron, mevrouw Mercedes Van Volcem en mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Geert Bourgeois over de inventaris van het bouwkundig erfgoed, Hand. Vl.Parl. 2009-2010, 28 oktober 2009, nr. C44-LEE7, 7.
- Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, Advies over het ontwerpbesluit betreffende de onroerend erfgoedtoets en het ontwerpbesluit houdende de wijziging van het besluit betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning, 20 januari 2010.
- Besluit van de provincieraad Oost-Vlaanderen van 17 april 1996 houdende de subsidie voor onderhoudswerken aan niet als monument beschermde waardevolle gebouwen.
- Stedelijk reglement van de stad Brugge voor het verlenen van subsidie voor het restaureren van gebouwen met een erfgoedwaarde.
- Subsidiereglement van de provincie Vlaams-Brabant voor het onderhoud van nietbeschermde waardevolle gebouwen en klein historisch erfgoed.
RECHTSPRAAK - Grondwettelijk Hof nr. 8/94, 27 januari 1994.
- Grondwettelijk Hof nr. 50/93, 24 juni 1993
- R.v.St. Desmedt, nr. 20.422, 13 juni 1980.
- R.v.St. nr. 26.730, 26 juni 1986.
- R.v.St. nr.74.522, 24 juni 1989.
- R.v.St. Van Marcke, nr. 33.367, 9 november 1989.
- R.v.St. nr. 33.360, 9 november 1989.
- R.v.St. nr. 47.592, 26 mei 1994.
- R.v.St. nr. 74.452, 24 juni 1998.
- R.v.St. Boucqueau e.a., nr. 81.382, 28 juni 1999 en 14 juli 2000.
- R.v.St. nr. 90.165, 11 oktober 2000.
- R.v.St. nr. 117.412, 21 maart 2003.
- R.v.St. nr. 132.900, 23 juni 2004.
- R.v.St. nr. 143869, 28 april 2005.
- R.v.St; nr. 144.816, 23 mei 2005.
RECHTSLEER
- BOES, M., “De bescherming van het onroerend erfgoed: een overzicht van wet- en regelgeving in het Vlaams Gewest”, In X (ed.), De bescherming van het onroerend erfgoed, Leuven, Instituut voor Milieurecht, 1995, 9-34.
- BOES, M., ‘Monumenten en Landschappen, in MEULEMANS, D. (ed.), Recente ontwikkelingen betreffende vastgoed en landeigendom, Antwerpen, Intersentia, 2003, 151.
- DEBERSAQUES, G., “De regelgeving inzake monumentenzorg gewijzigd: een nieuw handhavingsbeleid als sluitstuk”, TVW 2004, afl. 5, 109-111.
- DEPARTEMENT RWO, AGENTSCHAP RUIMTE EN ERFGOED, Erfgoed op de kaart. Erfgoed en gemeentelijk ruimtelijk beleid, Brussel, Departement RWO, 2006, 9-104.
- DEWEIRDT, M., “Monumentenzorg en vastgoed in het Vlaamse Gewest", In X., Koop & Verkoop van onroerende goederen, Diegem, Kluwer Editorial, 2005, 85-122.
- DRAYE, A., De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet- , decreet –en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/ de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 62-77.
- DRAYE, A., Monumenten en landschappen in België. Juridische aspecten, Antwerpen, Maklu, 1993, 85-207.
- DRAYE, A., “De bescherming van het onroerend erfgoed. Het belang van een correct gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium”, T.R.O.S. 2005, afl. 39, 217-224.
-
DRAYE, A., ‘(G)een toekomst voor beschermde stads -en dorpsgezichten?’, noot onder
R.v.St. nr. 134.298, 13 augustus 2004, C.D.P.K. 2005, 196.
- DRAYE, A., ‘De bescherming van het onroerend erfgoed’, Rép. Not., Tome XIV – Droit public et admistratif, Livre XV, Brussel, Larcier, 2002, 58.
- DRAYE, A., “Waardevol niet-beschermd erfgoed: nood aan een wettelijk kader?” in VCM, Verslagboek negende VCM-Ontmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed, Antwerpen, VCM, 2002, 11-15.
- LEENDERS, I., “Verband tussen de wetgeving inzake ruimtelijke ordening en andere wetgevingen” in P. VANSANT, V. TOLLENAERE, I. LEENDERS, J.
VERKEST, F. VAN ACKER, A. DESMET, J. VAN DEN BERGHE, P. VAN ASSCHE, Zakboekje Ruimtelijke Ordening 2009, Mechelen, Kluwer, 2009, 259-284 (25 p.).
- LIEFOOGHE, M. en UYTTENHOEVE, P., Aanzetten voor een actief bouwkundig erfgoedbeleid in Oostende. Een literatuurstudie binnen Vlaamse context, Gent, Universiteit Gent, 2007-2008.
- PLAS, H., Lokaal erfgoed. Wegwijs in de zorg voor monumenten en archeologie, Brussel, Politeia, 2002, 15-28 en 57-101
- PLAS, H., “Lokale zorg voor het waardevol niet-beschermd erfgoed”, in VCM, Verslagboek negende VCM-Ontmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed, Antwerpen, VCM, 2002, 17-20.
- VAN HOORICK, G., Handboek Ruimtelijk Bestuursrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 271-291.
- VAN HOORICK, G., “Monumenten en stads- en dorpsgezichten in het Vlaamse Gewest”, T.R.O.S. 2005, 336-350.
- VANHAVERBEKE, F., DE SMET, H., EGGERMONT, B., VAN MEERBEEK, E. en
VERMEULEN, P., Behoud door ontwikkeling. Afwegingen tussen bouwkundig erfgoed en stadsvernieuwing, Oostende, Oostende Werft vzw, 2008.
-
VCM, Verslagboek negende VCM-Ontmoetingsdag. Niet-beschermd waardevol erfgoed,
Antwerpen, VCM, 2002, 8.
- VERHAERT, I., Screening plan-MER-procedure RUP Binnnstad, Anwerpen, Stad Antwerpen Stadsontwikkeling, 2008, 7.
DIVERSEN - http://www.antwerpen.be/eCache/ABE/2/584.html.
- http://www.brugge.be/internet/nl/openbaar_bouwen_wonen/ruimtelijke_ordening/ vergunningen/ex_mon_zorg.html.
- http://www.mechelen.be/content/1417.
- http://www.onroerenderfgoed.be. - http://www.onderzoeksbalans.be/onderzoeksbalans/bouwkundig/inventarisatie/ geografische/register_beschermd_erfgoed.
- http://www.oostendewerft.be.
- http://inventaris.vioe.be/portaal/bericht/18.
- http://www.vioe.be. - http://www.vlaamsbrabant.be/vrije-tijd-cultuur/cultuur/erfgoed-enmonumentenzorg/prijzen-en-subsidies/onderhoudspremie/index.jsp.
- http://www.vlaamseprovincies.be/paginas/publicaties/praktischhandboek/documents/devijfprovincialemonumentenwachtverenigingenenmonumentenwachtvl aanderenvzw.pdf.
-
http://www.vlaanderen.be.
- http://www.vlaanderen.be/w3vlaanderen/Bijdrageregeerakkoord2009/313RWO.pdf.
- http://www.ruimte-erfgoed.be.
- http://www.rwo.be/.
-
http://www.serv.be/uitgaven/1598.pdf.